Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 811 Wijziging van de Wet ter Bescherming Koopvaardij houdende aanpassingen in verband met het certificerings- en vergunningstelsel, de positie van particuliere beveiligers, de scheepsbeheerder en de kapitein, de verwerking van bijzondere persoonsgegevens en herstel van enkele onvolkomenheden (Reparatiewet WtBK)
Nr. 3 HERDRUK1 MEMORIE VAN TOELICHTING
I. Algemene toelichting
1. Inleiding
Op 15 mei 2019 is de Wet ter Bescherming Koopvaardij (Stb. 2019, 186) tot stand gekomen. Voor de inwerkingtreding van deze wet is lagere regelgeving vereist
(een algemene maatregel van bestuur en een ministeriële regeling). Bij de voorbereiding
van de algemene maatregel van bestuur (het Besluit bescherming koopvaardij) zijn enkele
knelpunten in de wet aan het licht gekomen, die aan de beoogde werking van de wet
in de weg staan. Ook is een aanvullende grondslag noodzakelijk met het oog op de verwerking
van bijzondere persoonsgegevens bij de uitvoering van de wet. Dit wetsvoorstel stelt
daartoe enkele aanpassingen van de wet voor. Deze hebben tot doel de geconstateerde
knelpunten weg te nemen (zie hierna, i, ii), de positie van de scheepsbeheerder en
de kapitein te verduidelijken (iii) alsmede om bij te dragen aan de rechtmatige en
zorgvuldige gegevensverwerking bij toepassing van de wet (iv), een goede invulling
van het toezicht en de handhaving en openbare verslaglegging daarover achteraf (v)
en de samenwerking met buitenlandse instanties door de Inspectie Leefomgeving en Transport
(hierna: ILT) bij de uitvoering van haar taken (vi).
Voor alle duidelijkheid wordt vermeld dat de vergunningverlening zal worden uitgevoerd
door de ILT, in mandaat namens de Minister van Justitie en Veiligheid, en dat het
toezicht en de bestuursrechtelijke handhaving eveneens aan de ILT zal worden opgedragen
(vgl. artikelen 16 en 17 van de wet).
De aanpassingen betreffen achtereenvolgens:
i. de relatie tussen certificering (marktpartijen) en vergunningverlening (door de ILT)
ii. de arbeidsrechtelijke positie van particuliere beveiligers
iii. de positie en verantwoordelijkheden van de scheepsbeheerder en de kapitein
iv. de verwerking van nader te bepalen bijzondere persoonsgegevens (persoonsgegevens van
strafrechtelijke aard en gezondheidsgegevens), door de ILT, voor zover deze verwerking
noodzakelijk is in het kader van de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving
van de bij en krachtens de wet gestelde regels
v. de invulling door de Minister van Justitie en Veiligheid m.b.t. uitvoering van zijn
toezichthoudende en handhavende taken, en openbare verslaglegging over toezicht en
sanctionering achteraf
vi. de samenwerking van de ILT met buitenlandse instanties in het kader van de taken m.b.t.
vergunningverlening, toezicht en handhaving
Daarnaast worden enkele wetstechnische onvolkomenheden hersteld.
2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
Aan de voorgestelde wijzigingen ligt een nadere doordenking van het systeem van de
wet inzake gewapende particuliere koopvaardijbescherming, en de uitvoering ervan,
ten grondslag. Zoals in paragraaf 1 al is vermeld, kwamen er tijdens de voorbereiding
van het Besluit bescherming koopvaardij enkele knelpunten aan het licht. Een daarvan
is de relatie tussen certificering en vergunningverlening. Deze is in de huidige wet
te strikt vormgegeven. Destijds was de gedachte om zoveel mogelijk gebruik te maken
van certificering (door marktpartijen) en daarmee de werklast voor de vergunningverlenende
instantie (overheid) te beperken. Artikel 13, eerste lid, stelt als eis voor het verkrijgen
van een vergunning dat een certificaat wordt overgelegd, uitgegeven door een geaccrediteerde
certificerende instelling, die door de Minister van Justitie en Veiligheid is aangewezen.
Artikel 13, tweede lid, van de wet stelt dat voor het verkrijgen van een certificaat
moet worden voldaan aan «een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen set
van normen en regels». In de consultatieversie van het Besluit bescherming koopvaardij
werd invulling gegeven aan de vaststelling van deze set, door een drietal ISO-normdocumenten
aan te wijzen en specifieke wettelijke regels uit het Besluit bescherming koopvaardij.
Bij de vergunningaanvraag zouden niet alleen drie ISO-certificaten met betrekking
tot de bovenbedoelde normdocumenten dienen te worden overgelegd, maar ook een certificaat
waaruit de conformiteit met de specifieke Nederlandse wettelijke regels zou blijken.
Dit aanvullende Nederlandse maritiem beveiligingscertificaat blijkt echter onvoldoende
aan te sluiten op de internationale certificeringspraktijk (zie ook hierna paragraaf 4).
Zodoende werd in de consultatieversie van dit wetsvoorstel een alternatief model aan
de wet toegevoegd, waarvan de uitwerking reeds in de consultatieversie van het Besluit
bescherming koopvaardij als «terugvaloptie» was benoemd en opgenomen. Het alternatieve
model houdt in dat de vergunningaanvrager wel een drietal bij algemene maatregel van
bestuur te bepalen ISO-certificaten overlegt, maar niet tevens een certificaat waarin
wordt verklaard dat aan de specifieke Nederlandse regels wordt voldaan. In het alternatieve
model is de vergunningverlenende instantie (ILT) belast met de toets op het voldoen
aan de Nederlandse wettelijke regels.
Voortschrijdend inzicht heeft ertoe geleid om het oorspronkelijke model te laten vervallen
en het alternatieve model als enige model in de wet vast te leggen. Mede naar aanleiding
van de advisering en gesprekken met marktpartijen is duidelijk geworden dat het oorspronkelijke
model geen reële optie is. Een realistische aanname is dat:
1. er zich geen accrediterende instanties zullen aandienen als het gaat om het accrediteren
van certificerende instellingen voor wat betreft afgifte van een certificaat van conformiteit
met Nederlandse wettelijke regels;
2. er voldoende certificerende instellingen zijn die een of meer van de drie ISO-certificaten
afgeven;
3. er geen belangstelling bestaat bij certificerende instellingen om certificaten van
conformiteit met Nederlandse wettelijke regels af te geven omdat zij daarmee «bestuursorgaan
naar Nederlands recht» worden.
Het bovenstaande resulteert in een aanzienlijke vereenvoudiging van het wetsvoorstel
omdat niet langer twee modellen in de wet behoeven te worden geregeld en ook de aanwijzing
van geaccrediteerde gecertificeerde instellingen door de Minister van Justitie en
Veiligheid kan vervallen. In het huidige model kan de aanvrager van een vergunning
volstaan met het overleggen van de ISO-certificaten mits deze door een daartoe geaccrediteerde
certificerende instelling zijn afgegeven.
Een tweede knelpunt in de wet is dat deze ervan uitgaat dat het door de vergunninghouder
in te zetten maritiem beveiligingspersoneel altijd een arbeidsovereenkomst heeft met
de vergunninghouder. In de praktijk is dat niet het geval, en zetten maritieme beveiligingsbedrijven
beveiligers vooral in via internationale detacherings- of uitzendbureaus. Dit knelpunt
wordt verholpen door een uitbreiding van de definitie van particulier maritiem beveiligingspersoneel,
zodat de vergunninghouder ook op deze wijze beveiligers op een schip kan inzetten.
Overigens zij vermeld dat de in te zetten beveiligers veelal onderdanen van andere
landen zijn en -indien zich geweldsincidenten voordoen waarbij zij bijvoorbeeld worden
aangehouden door een persoon in de openbare dienst van een vreemde staat- zij geen
beroep kunnen doen op Nederlandse consulaire bijstand.
In verband met het geweldsmonopolie wordt voorgesteld om het wetsvoorstel aan te vullen
met een nadere regeling van de vergewisplicht van de kapitein en de teamleider, bij
embarkatie van het particulier maritiem beveiligingspersoneel met de geweldsmiddelen,
munitie en apparatuur (camera’s en microfoons).1 Ook wordt, als keerzijde van de vergewisplicht, voorgesteld om een informatieplicht
voor de scheepsbeheerder onderscheidenlijk de – door hem gecontracteerde – vergunninghouder
aan het wetsvoorstel toe te voegen. Met de van de scheepsbeheerder onderscheidenlijk
vergunninghouder te ontvangen informatie kunnen kapitein en teamleider uiterlijk bij
embarkatie, en bij voorkeur ook reeds voorafgaand daaraan, zich ervan vergewissen
dat alles volgens de regels verloopt. Embarkatie vindt ofwel plaats in een buitenlandse
zeehaven, waarbij de vuurwapens en munitie naar het schip worden vervoerd vanaf een
opslaglocatie op het land, ofwel vanaf een floating armoury (een schip in de nabijheid
van een risicogebied waarop wapens en munitie worden opgeslagen en waarop soms ook
logies wordt verstrekt aan particuliere maritieme beveiligers).2 De voorgestelde nadere regeling waarborgt een strikte procedure bij embarkatie, waarbij
de kapitein een belangrijke eindverantwoordelijkheid draagt in verband met de naleving
van de bij of krachtens de wet gestelde regels en voor de veiligheid van zijn schip
en de opvarenden in verband met de maritieme beveiligingswerkzaamheden. Voorgesteld
wordt om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen
om aan deze verantwoordelijkheid van de kapitein invulling te geven.
Voor het overige gaat het om aanvullingen van de wet met het oog op verbetering van
toezicht, handhaving en samenwerking met buitenlandse instanties.
3. Regeldruk, werklasteffecten en financiële gevolgen van de WtBK-regelgeving
Dit wetsvoorstel tot reparatie van de WtBK heeft als zodanig geen gevolgen voor de
regeldruk. Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft ervan afgezien om advies over
het reparatiewetsvoorstel uit te brengen. Wel heeft, in het kader van de voorbereiding
van het Besluit bescherming koopvaardij, een nadere analyse plaatsgevonden van de
regeldrukeffecten, werklasteffecten en financiële gevolgen (voor private partijen
en uitvoerende en handhavende overheidsinstanties). Wat de regeldrukeffecten voor
private partijen betreft is op basis van de processen van vergunningverlening, toestemmingverlening
en uitvoering/toezicht en handhaving een onderscheid gemaakt naar scheepsbeheerders,
kapiteins, maritieme beveiligingsbedrijven, particuliere beveiligers en geaccrediteerde
certificerende instellingen. Op basis van bovengenoemde uitgangspunten worden eenmalige
regeldrukkosten voor bedrijven c.a. geraamd ten bedrage van (afgerond) € 250.000.
Structureel gaat het om ca. € 100.000 aan regeldrukkosten voor het bedrijfsleven.
Voor een meer uitvoerige toelichting daarop, mede in reactie op het advies van het
Adviescollege toetsing regeldruk op het ontwerpbesluit, wordt op deze plaats verwezen
naar de paragrafen 6 en 7 van de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit.3
Werklasteffecten met financiële gevolgen voor de overheid van de WtBK, inclusief het
reparatiewetsvoorstel en het ontwerpbesluit bescherming koopvaardij, zijn verbonden
aan toestemmingverlening aan scheepsbeheerders door het Kustwachtcentrum, vergunningverlening
door de ILT aan maritieme beveiligingsbedrijven, alsmede aan het bestuursrechtelijk
toezicht op en de bestuursrechtelijke handhaving van de wet- en regelgeving door de
ILT.
De ILT heeft op basis van de consultatieversie van het Besluit bescherming koopvaardij,
een toets verricht op de uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en fraudebestendigheid
van de wet, het conceptbesluit en het reparatiewetsvoorstel WtBK. Ook de Kustwacht
en het Openbaar Ministerie hebben de gevolgen van de wet- en regelgeving voor hun
organisatie verkend.
Ten aanzien van de vergunningverlening wordt ervan uitgegaan dat naar verwachting
tussen 1–15 geïnteresseerde maritieme beveiligingsbedrijven een aanvraag voor een
vergunning zullen indienen. Met de vergunningverlening, het bestuursrechtelijk toezicht
en de bestuursrechtelijke handhaving is op basis van de HUF-toets van de ILT vooralsnog
structureel € 1,1 mln gemoeid. Het deel daarvan dat de uitvoeringskosten betreft voor
vergunningverlening wordt bekostigd uit de legesheffing, deze kosten komen niet ten
laste van de Rijksbegroting. De hoogte van de leges zal worden bepaald bij ministeriële
regeling. De ILT heeft bij gelegenheid van de HUF-toets de verwachting geuit dat incidenteel
€ 1,6 mln nodig is ten behoeve van het voorbereiden en inrichten van de werkprocessen,
waaronder investeringen in ICT.4
De dekking voor de financiële gevolgen van het bestuursrechtelijk toezicht en handhaving
en de invoeringskosten van de wet- en regelgeving is gevonden in de begroting van
het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Vanaf 2022 is voorzien in structurele dekking
van de kosten voor de uitvoering van de wet- en regelgeving. Voor 2020 is 0,4 mln
beschikbaar en voor 2021 zal 1,2 mln euro beschikbaar zijn voor de ILT. Afgezien van
de uitvoeringskosten voor bestuursrechtelijk toezicht en handhaving zullen er inkomsten
uit bestuurlijke boetes kunnen zijn. Deze komen ten goede aan de Rijksbegroting.
Voor de Kustwacht wordt uitgegaan van 0,5 fte voor de behandeling van toestemmingsaanvragen
voor particuliere beveiliging. De financiële dekking daarvan is niet inbegrepen bij
de eerder aan de Kustwacht toegekende middelen ten behoeve maritime security, maar
wordt afzonderlijk gecompenseerd vanuit de begroting van het Ministerie van Justitie
en Veiligheid.
Voor het verrichten van onderzoek naar meldingen van het gebruik van geweldsmiddelen
door particuliere maritieme beveiligers, gedaan door een kapitein, verwacht het Openbaar
Ministerie vooralsnog te kunnen volstaan met de thans beschikbare capaciteit. Ten
aanzien van de strafrechtelijke handhaving van de WtBK wenst het Openbaar Ministerie
eerst praktijkervaring op te doen met de wet.
4. Internetconsultatie en advies
Het conceptwetsvoorstel heeft van 22 februari tot 13 maart 2020 opengestaan voor reacties
op internetconsultatie.5 Daarop zijn drie reacties binnengekomen, van de Koninklijke Vereniging van Nederlandse
Reders (KVNR), het Verbond van Verzekeraars en Nautilus Internationaal, de vakbond
van maritiem beveiligingspersoneel.6 Van de Nederlandse Vereniging van Kapiteins ter Koopvaardij (NVKK) is geen afzonderlijke
reactie ontvangen, maar is de op het concept-Besluit bescherming koopvaardij ontvangen
reactie ook bij dit wetsvoorstel betrokken. Datzelfde geldt voor de door de ILT meegegeven
aandachtspunten in de op verzoek van ondergetekende verrichte toets op handhaafbaarheid,
uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid van het concept-Besluit (Rapportage HUF-toets).
De KVNR onderschrijft de noodzaak van een wetsaanpassing ten behoeve van het certificerings-
en vergunningstelsel. Zij beschrijft dat de WtBK voor wat betreft dit onderdeel op
twee aannames berust die naar huidig inzicht ofwel niet juist zijn, ofwel met teveel
onzekerheid zijn omgeven:
1. De geaccrediteerde certificerende instanties zijn bereid en in staat tot het uitvoeren
van controle op ISO-normen én Nederlandse regels voor het uitgeven van een certificaat.
2. Bedrijven hebben nog geen ISO-certificaat en/of zijn bereid een certificeringsproces
te doorlopen tegen dezelfde ISO-normen en aanvullende regels voor een «Nederlands
certificaat».
De KVNR steunt de oplossing die in het conceptwetsvoorstel werd voorgesteld (het alternatieve
model). Dit model berust niet op deze twee aannames en biedt daardoor zekerheid dat
bestaande internationale ISO-certificaten wél als basis voor een vergunning kunnen
dienen, in combinatie met een aanvullende toets op de Nederlandse regels door de vergunningverlenende
instantie.
Het Verbond van Verzekeraars heeft te kennen gegeven weer nauwer te willen worden
betrokken bij ontwikkelingen rond particuliere beveiliging van koopvaardijschepen
waarvoor buiten de kaders van dit wetsvoorstel wordt zorggedragen. De reacties van
Nautilus Internationaal en van de NVKK gingen in op de positie en verantwoordelijkheden
van de kapitein en zijn relatie tot de scheepsbeheerder. Deze hebben tot een nadere
invulling van de vergewisplicht geleid door middel van het opnemen van een informatieplicht
(zie onderdeel E, artikel 6 van de wet).
Daarnaast is advies gevraagd over het conceptwetsvoorstel aan drie instanties. De
Autoriteit persoonsgegevens (AP) onderkent in haar advies van 13 mei 2020 het belang
dat gemoeid is met de inzet van maritieme beveiligers in zeegebieden waar piraterijgevaar
is te duchten en waarbij van overheidswege geen bescherming aan koopvaardijschepen
kan worden geboden7. Zij maakt opmerkingen bij de artikelen 14a (verwerking van gezondheidsgegevens,
zijnde bijzondere persoonsgegevens, en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard
bij uitvoering van de wettelijke taken) en 17b (samenwerking en uitwisseling van gegevens
met buitenlandse instanties bij uitvoering van de wettelijke taken). Ten aanzien artikel 14a
wijst de AP op de ontbrekende onderbouwing van de noodzaak van het gebruik van deze
gegevens en het treffen van passende en specifieke maatregelen ter bescherming van
de grondrechten en de fundamentele belangen van de betrokkenen, gelet op de artikelen 9,
tweede lid, onder g, en artikel 10 van de AVG. Ten aanzien van artikel 17b adviseert
de AP in de toelichting te vermelden voor welke landen en buitenlandse instanties
doorgifte van persoonsgegevens noodzakelijk is. Indien en voor zover het daarbij gaat
om doorgifte aan derde landen in de zin van de AVG, adviseert de AP in te gaan op
de wijze waarop wordt voldaan aan de relevante eisen van de AVG daaromtrent. De artikelsgewijze
toelichting op de artikelen 14a en 17b is naar aanleiding van deze opmerkingen aangevuld
(zie paragraaf 5).
Voorts wijst de AP op het «overschrijfverbod» hetgeen ertoe heeft geleid dat de in
artikel 1 toegevoegde definities van «verwerken van persoonsgegevens», onderscheidenlijk
«verwerkingsverantwoordelijke» zijn geschrapt aangezien zij identiek zijn aan de definities
in de AVG.
Het Openbaar Ministerie geeft in zijn advies aan op dit moment geen aanleiding te
zien tot het maken van opmerkingen8. Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft ervan afgezien een advies uit te brengen.
Wel heeft het college verzocht om te vermelden dat het de analyse in de consultatieversie
van de memorie van toelichting deelt (geen extra regeldrukeffecten).
II. Artikelsgewijze toelichting
A, C1 en D (definitiewijzigingen, artikel 1)
De definities van «accrediterende instantie», «certificaat» en «geaccrediteerde certificerende
instelling» in artikel 1 worden gewijzigd in verband met het voortgeschreden inzicht
rond certificering en vergunningverlening zoals in paragraaf 1 van de algemene toelichting
is toegelicht. Voor het schrappen van de delegatiegrondslag in de definitie van «beschermingsmaatregelen»
wordt naar de toelichting op onderdeel E (artikel 6) verwezen. De wijziging van de
definitie van «particulier maritiem beveiligingspersoneel» is in paragraaf 1 toegelicht.
De wijziging van de definitie van «reder» in de artikelen 1, 4 en 5 betreft herstel
van een onvolkomenheid. In de scheepvaartregelgeving is de scheepsbeheerder het gebruikelijke
aanspreekpunt. De Wet ter Bescherming Koopvaardij wijkt hiervan af. Het heeft daarom
de voorkeur om dit begrip aan te passen naar scheepsbeheerder om de wet in lijn te
brengen met de scheepvaartregelgeving. Op grond van de Nederlandse regelgeving kunnen
namelijk verschillende entiteiten een schip in commerciële vaart laten registeren
in het Nederlandse vlagregister (art. 311 Wetboek van Koophandel): de eigenaar (zijnde
reder/kapitein-eigenaar), de rompbevrachter of de scheepsmanager (vennootschap). Deze
drie partijen zijn in de Wet zeevarenden voor de exploitatie voor het schip onder
één noemer gevat als «scheepsbeheerder». De scheepsbeheerder is de natuurlijke persoon
of rechtspersoon die is belast met de dagelijkse leiding over het beheer van een Nederlands
schip. In veel gevallen zal de eigenaar of rompbevrachter zich gedragen als de scheepsbeheerder,
maar dat kan dus ook een vennootschap zijn. Voor de kapitein is de scheepsbeheerder
het aanspreekpunt als dagelijkse leiding. De reder is dus onderdeel van de definitie
van scheepsbeheerder, maar die definitie is breder. Materieel heeft deze wijziging
geen gevolgen. Ten slotte is aan artikel 1 een definitie toegevoegd van «vergunninghouder».
Dit is de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de wet.
B (terminologische verbetering)
Dit betreft aanpassing van de terminologie van artikel 2 aan het voorstel voor een
Rijkswet nationaliteit zeeschepen (Kamerstukken II 2011/12, 33 134 (R1972), nr. 2). Met dat rijkswetsvoorstel wordt een vereenvoudiging beoogd van de regelgeving op
het gebied van de nationaliteit van zeeschepen en van het recht de vlag van het Koninkrijk
te voeren.
C2 (aanvulling delegatiegrondslag, artikel 4)
Voorgesteld wordt om de delegatiegrondslag van artikel 4, derde lid, aan te vullen
met de mogelijkheid om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te kunnen
stellen over de gronden waarop de door de scheepsbeheerder gevraagde toestemming voor
de inzet van particuliere beveiliging door het Kustwachtcentrum (in mandaat namens
de Minister van Justitie en Veiligheid) kan worden geweigerd. Hierbij kan worden gedacht
aan situaties waarin het transport niet door een risicogebied als bedoeld in artikel 2
van de wet vaart, niet aan de criteria van artikel 4 van de wet voldoet, het maritiem
beveiligingsbedrijf waarmee de scheepsbeheerder een overeenkomst beoogt aan te gaan,
niet meer over een geldige vergunning beschikt of de ILT zich beraadt op schorsing
of intrekking van de vergunning van het maritiem beveiligingsbedrijf waarmee de scheepsbeheerder
een overeenkomst beoogt aan te gaan (bijvoorbeeld omdat een of meer aan het bedrijf
verleende ISO-certificaten zijn geschorst of niet meer geldig zijn). Bij de voorbereiding
van het Besluit bescherming koopvaardij bleek behoefte aan een duidelijke regeling
van de weigeringsgronden.
E (wijziging artikel 6, vergewis- en informatieplicht, verantwoordelijkheid van de
kapitein en delegatiegrondslagen)
Dit betreft een viertal wijzigingen van artikel 6. Dit artikel heeft een belangrijke
functie in het systeem van de Wet ter Bescherming Koopvaardij. Het geeft invulling
aan de te onderscheiden verantwoordelijkheden van de scheepsbeheerder, de vergunninghouder,
de kapitein en de teamleider die betrokken zijn bij een transport waarop particuliere
beveiliging wordt ingezet.
Allereerst wordt een wetstechnische verbetering en verduidelijking voorgesteld in
het eerste lid (de verplichting van de scheepsbeheerder om voorafgaand en tijdens
een transport waarop particulier maritiem beveiligingspersoneel wordt ingezet alle
redelijkerwijs mogelijke beschermingsmaatregelen toe te passen). Voorgesteld wordt
om de delegatiegrondslag (met betrekking tot door Onze Minister te stellen regels)
die momenteel is vervat in de definitiebepaling van «beschermingsmiddel» in artikel 1,
over te hevelen naar het eerste lid van artikel 6. De ministeriële regeling zal de
noodzakelijke invulling geven aan de beschermingsmaatregelen die redelijkerwijs kunnen
worden toegepast, zoals scheermesdraad, «hardening» en een citadel.
In de tweede plaats wordt voorgesteld om het tweede lid uit te breiden. Het huidige
tweede lid beperkt de vergewisplicht van de kapitein en de teamleider tot de verleende
toestemming voor de inzet van particuliere beveiliging op een transport.9 Bij nader inzien is gebleken dat dit een te beperkte omschrijving van de vergewisplicht
is, aangezien de uitoefening van de vergewisplicht door kapitein en teamleider als
een belangrijk laatste controlemoment fungeert op de beveiligers die aan boord komen
en de geweldsmiddelen, wapen- of munitiekluizen en apparatuur (camera’s en microfoons)
die zij met zich voeren en daarmee als controlemoment op de naleving van de voorwaarden
waaronder particuliere beveiliging wordt toegestaan.
In de derde plaats wordt voorgesteld om een derde lid aan het artikel toe te voegen,
houdende een informatieplicht voor de scheepsbeheerder en de door hem gecontracteerde
vergunninghouder om de kapitein onderscheidenlijk de teamleider van juiste en volledige
informatie te voorzien ten behoeve van hun in het tweede lid omschreven vergewisplicht.
Het is de bedoeling dat de kapitein en de teamleider, bij embarkatie van het particuliere
beveiligingspersoneel en de meegevoerde geweldsmiddelen, wapen- of munitiekluizen
en apparatuur, controleren of zij dienaangaande over dezelfde, juiste en volledige
informatie beschikken en of de feitelijke situatie overeenstemt met deze informatie.
De informatieplicht is daarmee de keerzijde van de vergewisplicht, die voorkomt dat
de aansprakelijkheid die het gevolg kan zijn van onjuistheden of tekortkomingen, eenzijdig
bij de kapitein ligt. Uiteindelijk is het de verantwoordelijkheid van de scheepsbeheerder
om voor de veiligheid van het transport en de opvarenden in te staan en ervoor te
zorgen dat aan de wettelijke regels inzake particuliere beveiliging van een Nederlands
schip wordt voldaan. In het derde lid wordt tevens een delegatiegrondslag toegevoegd
opdat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden gespecificeerd welke
informatie dient te worden verstrekt door de scheepsbeheerder en de vergunninghouder
en ook dat deze informatie tijdig voorafgaand aan de embarkatie van het particulier
maritiem beveiligingspersoneel, de geweldsmiddelen, munitie en apparatuur wordt verstrekt.
Bij onjuistheden of tekortkomingen zullen scheepsbeheerder en vergunninghouder immers
nog tot een oplossing kunnen komen, waarna de kapitein kan besluiten dat het – in
verband met de veiligheid van het schip en de opvarenden – verantwoord is om te vertrekken,
dan wel het reeds aangevangen transport te vervolgen indien embarkatie vanaf een floating
armoury is geschied.
Het nieuw voorgestelde vierde lid van artikel 6 beschrijft de verantwoordelijkheid
van de kapitein en bevat tevens een delegatiegrondslag om bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur invulling te geven aan zijn verantwoordelijkheid voor de naleving
van de bij of krachtens de wet gestelde regels en voor de veiligheid van het schip
en de opvarenden in verband met de maritieme beveiligingswerkzaamheden.
Met name op het moment van embarkatie van het particulier maritiem beveiligingspersoneel
met de geweldsmiddelen en de apparatuur heeft de kapitein een bijzondere verantwoordelijkheid
op grond van deze wet. In verband hiermee wordt aan hem in de algemene maatregel van
bestuur de verplichting opgelegd om het vertrek of het invaren van het risicogebied
uit te stellen, als niet aan de bij of krachtens de wet gestelde regels is voldaan.
Hiermee wordt de positie van de kapitein versterkt, in het belang van een goede naleving
van de wet. Overtreding van deze verplichting wordt met een bestuurlijke boete gesanctioneerd
(art. 17, tweede lid, onder d).
F (actualisering verwijzing, artikel 10)
De wijziging betreft aanpassing van de verwijzing naar de per 1 januari 2020 tot titel
VIB vernummerde titel van het vierde boek van het Wetboek van Strafvordering over
strafvordering buiten het rechtsgebied van een rechtbank (Stb. 2019, 507).
H en I (certificerings- en vergunningstelsel, artikelen 13 en 14)
De wijzigingen van artikel 13 en 14 hangen samen met het voortgeschreden inzicht rondom
certificering en vergunningverlening zoals toegelicht in paragraaf 2 van de algemene
toelichting. Het eerste lid schept een delegatiegrondslag voor het bij algemene maatregel
van bestuur bepalen van de ISO-certificaten die relevant zijn als basiseisen voor
het verlenen van een vergunning voor het aanbieden of verrichten van gewapende maritieme
beveiligingswerkzaamheden. Er wordt gedacht aan de certificaten van de volgende ISO-normdocumenten:
– 9001:2015 – kwaliteitseisen voor bedrijfsmanagementsystemen
– 28000:2007 – kwaliteitseisen voor bedrijven in logistiek- en transportketens
– 28007:2015 – kwaliteitseisen voor bedrijven in de sector gewapende maritieme beveiliging.
In verband met het nieuw te formuleren eerste lid kan het tweede lid vervallen en
worden de overige artikelleden vernummerd. In verband hiermee wordt in artikel 14,
onderdeel a, het enkelvoud «certificaat» vervangen door het meervoud «certificaten»
en wordt tevens verduidelijkt dat het ISO-certificaten betreft. In het vijfde lid
is in de delegatiegrondslag tot uitdrukking gebracht dat de nadere regels ook betrekking
hebben op de mogelijke schorsing van de vergunning.
J (verwerken bijzondere categorieën persoonsgegevens, artikel 14a)
Dit betreft het opnemen van een aanvullend artikel (artikel 14a) om grondslagen te
scheppen voor de verwerking persoonsgegevens van strafrechtelijke aard en van bijzondere
persoonsgegevens (gezondheidsgegevens), voor zover die verwerking noodzakelijk is
bij de uitvoering van de wettelijke taken door de ILT.
Ingevolge het eerste lid is dat – voor de persoonsgegevens van strafrechtelijke aard –
onder andere het geval bij vergunningverlening omdat daarbij in het kader van de betrouwbaarheidsbeoordeling
van het maritieme beveiligingsbedrijf strafrechtelijke gegevens verwerkt moeten worden
(antecedenten van bestuurders, medebeleidsbepalers en leidinggevenden van de onderneming).
Naar aanleiding van het advies van de Autoriteit persoonsgegevens is deze grondslag
meer nauwkeurig geformuleerd dan in de consultatieversie van het wetsvoorstel het
geval was. Bij nader inzien is het niet nodig om bij de vergunningverlening strafrechtelijke
of gezondheidsgegevens van de door de vergunninghouder in te zetten particuliere maritieme
beveiligers te verwerken. In de consultatieversie van dit wetsvoorstel werd daarvan
nog wel uitgegaan. Ingevolge het tweede lid kunnen, in het kader van toezicht en handhaving
door de ILT, strafrechtelijke antecedenten van door de vergunninghouder ingezette
beveiligers worden verwerkt alsook gegevens omtrent medische geschiktheid van door
de vergunninghouder ingezette beveiligers. Eveneens is mogelijk dat er door de ILT
in het kader van toezicht en handhaving van de WtBK-regelgeving inlichtingen worden
ingewonnen bij een buitenlandse instantie ten einde gegevens omtrent gezondheid of
strafrechtelijk verleden van ingezette beveiligers te verifiëren (artikel 17b, tweede
lid). Naar het zich laat aanzien, zal dit hooguit incidenteel zijn.
De passende en specifieke maatregelen en waarborgen die op grond van de artikelen 9,
tweede lid, onderdeel g, en artikel 10 van de AVG met het creëren van een uitzondering
op het verbod van de artikelen 9, eerste lid, en 10 van de AVG ter bescherming van
de grondrechten en de fundamentele belangen van betrokkene gepaard moeten gaan, zijn
voor de (medewerkers van de) ILT onder meer gelegen in de geheimhoudingsplicht van
artikel 2:5 Awb. Voorts bevat het derde lid een delegatiegrondslag om bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur in andere passende waarborgen te kunnen voorzien, waaronder
regels over het bewaren en vernietigen van de bijzondere en strafrechtelijke gegevens
door de ILT en een op de WtBK toegesneden privacyverklaring van de ILT. In de privacyverklaring
kan de ILT aangeven hoe betrokkenen hun rechten tot inzage en correctie kunnen uitoefenen,
welke soorten gegevens van welke personen voor welk doel worden verwerkt, en welke
gegevens het met welk doel aan anderen kan verstrekken en welke gegevens hoe lang
worden bewaard.
K (certificering; meldplicht vergunninghouders, artikel 15)
Het voorgestelde artikel 15 betreft een integrale herziening van het bestaande artikel,
dat aansluit op artikel 13 (verplichte certificering als basis voor vergunning). Niet
langer wordt de eis gesteld dat een geaccrediteerde certificerende instelling die
de krachtens artikel 13, eerste lid, van de wet voor vergunningverlening vereiste
ISO-certificaten verstrekt, als zodanig dient te worden «aangewezen» door de Minister
van Justitie en Veiligheid. Deze eis beoogde te waarborgen dat de Minister zou kunnen
controleren of de ISO-certificerende instelling over een passende accreditatie van
een accrediterende instantie beschikt. Bij nader inzien heeft een dergelijke aanwijzing
geen of onvoldoende meerwaarde. Daarbij speelt ook een rol dat de geaccrediteerde
certificerende instellingen de maritieme beveiligingsbedrijven, anders dan oorspronkelijk
werd beoogd, niet zullen toetsen op het voldoen aan de aanvullende wettelijke regels
(zie paragraaf 2 van het algemeen deel). Daarmee kunnen het huidige eerste tot en
met derde lid vervallen. Ook de huidige meldplicht (vierde lid) voor een aangewezen
geaccrediteerde certificerende instelling, bij de Minister van Justitie en Veiligheid,
kan vervallen. De voorgestelde vereenvoudiging sluit aan bij de bestaande werkwijzen
van (buitenlandse) geaccrediteerde ISO-certificerende instellingen en voorkomt dat
deze instellingen het Nederlandse rechtsstelsel worden «ingezogen» aangezien zij,
door de ministeriële aanwijzing en de meldplicht, onderdeel zouden gaan uitmaken van
dat rechtsstelsel. De geraadpleegde instellingen geven aan dat daarmee hun onafhankelijkheid
als geaccrediteerde ISO-certificerende instelling in de knel zou komen. In plaats
van de huidige vier leden, wordt een meldplicht voor de vergunninghouder voorgesteld
met betrekking tot de voor de verplichte ISO-certificaten (beëindiging geldigheid,
schorsing en intrekking) opdat de ILT zich kan beraden op de consequenties hiervan
voor de vergunning.
L (uitbreiding bestuurlijke beboeting, artikel 17)
De wijziging van het eerste lid betreft een technische aanpassing, aangezien dit voorstel
tot wetswijziging het begrip vergunninghouder definieert in artikel 1 van de wet.
De voorgestelde wijzigingen van artikel 17, tweede lid, sluiten aan op artikel 6 van
de wet en de voorgestelde wijzigingen daarvan (onderdeel E). Het tweede lid is geherformuleerd
en in vier onderdelen gesplitst. Onderdelen a en c beogen de mogelijkheid van bestuurlijke
beboeting uit te breiden. Onderdeel a maakt het niet of onvoldoende naleven van de
verplichting om alle redelijkerwijs mogelijke beschermingsmaatregelen toe te passen,
voorafgaand en tijdens het transport, door de scheepsbeheerder en de kapitein, bestuurlijk
beboetbaar. Het opleggen van een bestuurlijke boete bij overtreding van artikel 6,
eerste lid, van de wet, is in de huidige wet niet mogelijk.10 Dit lijkt onwenselijk in het kader van effectief toezicht door de ILT. Effectief
toezicht veronderstelt een sanctie bij overtreding van deze verplichting, waar deze
nu in de wet ontbreekt. Onderdeel c voorziet in de mogelijkheid van een bestuurlijke
boete bij overtreding van de nieuw voorgestelde informatieplicht door de scheepsbeheerder
(artikel 6, derde lid, van de wet). In dit onderdeel hoeft de vergunninghouder niet
te worden genoemd omdat aan hem, bij overtreding van de informatieplicht, op grond
van het huidige artikel 17, eerste lid, een bestuurlijke boete opgelegd kan worden.
Een wetsaanpassing is daarvoor niet nodig.
Onderdeel d maakt het mogelijk om de aan de kapitein op te leggen verplichting om
het vertrek of het invaren van het risicogebied uit te stellen wanneer bij embarkatie
van het particulier maritiem beveiligingspersoneel met de geweldsmiddelen en camera’s
en microfoons niet aan de bij of krachtens de wet gestelde regels is voldaan, te sanctioneren
met een bestuurlijke boete.
De onderdelen b en e zijn de voortzetting van de inhoud van het huidige artikel 17,
tweede lid, van de wet, maar dan in opgesplitste vorm, en met een wetstechnische verbetering
(onderdeel b).
M (toezicht/handhaving, internationale samenwerking, artikelen 17a en 17b)
Dit onderdeel betreft het opnemen van twee aanvullende artikelen in hoofdstuk 6 van
de wet dat over toezicht en handhaving gaat (artikel 17a en 17b).
Artikel 17a, eerste en tweede lid, dragen de Minister van Justitie en Veiligheid op
om telkens voor een periode van drie jaar zijn toezichts- en handhavingsinspanningen
ten behoeve van de naleving van de wet, te formuleren door een werkplan op te stellen
en na afloop van elk kalenderjaar een verslag inzake toezicht en sanctionering (zowel
in bestuursrechtelijke als in strafrechtelijke zin) op te stellen. Het derde lid bepaalt
welke informatie het verslag dient te bevatten, namelijk over de ontvangen rapportages
na afloop van een beveiligd transport en de meldingen die door een kapitein bij het
openbaar ministerie zijn gedaan. Het gaat daarbij uiteraard om een zakelijke weergave
van deze informatie (aantallen rapportages, meldingen en eventuele follow up).
In het werkplan, waarvoor een concept wordt opgesteld door de ILT, zullen de toezichtsprioriteiten
van de ILT nader worden geduid. Daarin zal ook worden aangegeven in hoeverre het noodzakelijk
en wenselijk is om eventuele controles ter plekke te kunnen uitvoeren op de opslag
van vuurwapens en munitie op schepen of land rondom het aangewezen risicogebied door
de vergunninghouders. Deze controles, die op grond van artikel 16, eerste lid, van
de wet jo. artikel 5.10 van het concept-Besluit bescherming koopvaardij mogelijk zijn,
zullen praktisch en juridisch gezien, niet goed uitvoerbaar zijn. Verwacht wordt ook
dat ze niet nodig zijn omdat op andere wijzen in controle wordt voorzien. Het werkplan
zal door de Minister van Justitie en Veiligheid in de Staatscourant11 worden gepubliceerd. Daarnaast zal de ILT het op de website plaatsen. Verder zal
de Minister van Justitie en Veiligheid het jaarlijks op te stellen en uit te brengen
verslag op de website van het Ministerie plaatsen. Daarmee is de publieke informatievoorziening
geborgd. Bovendien wordt hiermee de verplichte evaluatie van de werking van de wet
-binnen drie jaar na inwerkingtreding- gediend (artikel 20 van de wet).
Artikel 17b, eerste lid, bevat een grondslag voor internationale samenwerking en uitwisseling
van gegevens door de Minister van Justitie en Veiligheid met betrekking tot vergunningverlening,
toezicht en handhaving. Het tweede lid bepaalt dat toezichthoudende ambtenaren gegevens
kunnen uitwisselen met buitenlandse instanties, in het kader van vergunningverlening,
toezicht en handhaving. In reactie op de opmerkingen van de Autoriteit persoonsgegevens
wordt vermeld dat de instanties waarmee gegevensuitwisseling zal plaatsvinden, niet
op voorhand zijn te benoemen, maar dat deze zich vooral binnen de EU zullen bevinden
(andere lidstaten met maritieme beveiligingswetgeving). Hierbij valt te denken aan
uitwisseling van gegevens over ingetrokken maritieme beveiligingsvergunningen met
andere EU-landen die deze vergunningen of daarmee vergelijkbare beschikkingen hebben
afgegeven. Opgemerkt zij dat de uitwisseling van persoonsgegevens met derde landen
onder de AVG zonder adequaatheidsbesluit van de Europese Commissie, slechts in een
beperkt aantal gevallen mogelijk is.12 Dat is in beginsel slechts toegestaan indien de verwerkingsverantwoordelijke passende
waarborgen biedt en betrokkenen over afdwingbare rechten en doeltreffende rechtsmiddelen
beschikken. De AVG noemt in artikel 46, tweede en derde lid, een aantal instrumenten
die deze passende waarborgen kunnen bieden. Met betrekking tot overheidsinstanties
kunnen dit enerzijds juridisch bindende en afdwingbare instrumenten tussen overheidsinstanties
of -organen zijn (artikel 46, tweede lid, onder a), en anderzijds bepalingen in administratieve
regelingen tussen overheidsinstanties of -organen, mits toestemming van de AP is verkregen
(artikel 46, derde lid, onder b, AVG).
Momenteel kan nog niet kan worden overzien met welke overheidsorganisaties in derde
landen – die niet over een adequaatheidsbesluit beschikken dat ook de publieke sector
omvat – de noodzaak c.q. de behoefte van gegevensuitwisseling door de ILT zich zal
voordoen. Zodra daar meer zicht op bestaat zal uitwerking worden gegeven aan de invulling
van concrete waarborgen, gelet op de vereisten en opties van artikel 46 AVG.
Artikel II (inwerkingtreding)
Dit wijzigingswetsvoorstel treedt, nadat het tot wet is verheven, op hetzelfde tijdstip
in werking als de Wet ter Bescherming Koopvaardij, die op een bij koninklijk besluit
te bepalen tijdstip in werking treedt. Ook het Besluit en de Regeling bescherming
koopvaardij zullen op dat tijdstip in werking treden; deze lagere regelgeving is noodzakelijk
om de wet te kunnen toepassen en uitvoeren.
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.