Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Nispen over 'onduidelijkheid bij gemaakte afspraken door banken inzake het vergoeden van spoofingfraude'
Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Ministers van Financiën en van Justitie en Veiligheid over onduidelijkheid bij gemaakte afspraken door banken inzake het vergoeden van spoofingfraude (ingezonden 22 februari 2021).
Antwoord van Minister Hoekstra (Financiën), mede namens de Minister van Justitie en
Veiligheid (ontvangen 20 april 2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar
2020–2021, nr. 2030.
Vraag 1
Wat is de huidige stand van zaken wat betreft het vergoeden van slachtoffers van spoofing
en de uitvoering van de motie-Van Nispen c.s?1
Antwoord 1
De motie-Van Nispen verzoekt de regering om met banken in gesprek te gaan met als
doel de slachtoffers van bankfraude, zoals spoofing, te compenseren en als dat niet
lukt, de Kamer zo spoedig mogelijk te laten weten hoe compensatie alsnog wettelijk
afgedwongen kan worden. Daarnaast wordt de regering verzocht te rapporteren over de
inspanningen om criminelen op te sporen en het misdaadgeld af te pakken.
Eind vorig jaar heb ik met de banken gesproken over de compensatie van de schade ten
gevolge van deze vormen van fraude. De banken besloten toen om de schade door telefoonnummerspoofing uit coulance te vergoeden, omdat bij deze vorm misbruik wordt gemaakt van het vertrouwen van klanten in hun
bank. Hierover heb ik uw Kamer nader geïnformeerd in mijn brief van 18 december.2
De banken vergoeden de schade als gevolg van telefoonnummerspoofing als er aantoonbaar
sprake is van misbruik van de naam of het telefoonnummer van de eigen bank en als
het slachtoffer aangifte bij de politie heeft gedaan.
De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft aangegeven dat de totale schade als
gevolg van phishing en telefoonnummerspoofing in het betalingsverkeer in 2020 € 39,5
miljoen bedroeg. In de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 was
volgens de vier grootbanken (ABN AMRO, ING, Rabobank en Volksbank) sprake van 3508
gevallen van telefoonnummerspoofing. Deze banken hebben in 96% van alle voornoemde
gevallen de schade vergoed. Een klein deel van deze gevallen, circa 0,44%, is niet
vergoed, omdat er bijvoorbeeld sprake was van een valse melding of dat een klant niet
mee wilde werken aan het onderzoek. Bij de overige gevallen is de beoordeling van
de zaak nog niet afgerond.
Gelet op het maatschappelijke probleem van toegenomen gedigitaliseerde fraudevormen
heb ik gezamenlijk met de Minister van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris
van Economische Zaken en Klimaat het voornemen om u in mei te informeren over een
gezamenlijke aanpak van spoofing en gedigitaliseerde fraudevormen die daarmee mogelijk
zijn. Ik heb u hierover geïnformeerd in mijn brief van 18 december 2020.3 Wij zijn in overleg met de banken en de telecomsector, aangezien dit probleem zowel
burgers als het bedrijfsleven raakt, veel schade veroorzaakt en ook het vertrouwen
in het betalingsverkeer kan ondermijnen.
In deze brief zal het kabinet ook ingaan op de inspanningen om criminelen op te sporen
en misdaadgeld af te pakken, zoals is verzocht in het tweede deel van de motie-Van
Nispen.
Vraag 2
Herinnert u zich uw brief aan de Kamer waarin u schreef over een afwegingskader coulancebeleid
spoofingfraude?4
Antwoord 2
Ja.
Vraag 3, 4 en 5
Hoe staat het met de afspraak dat de banken collectief nog nader zouden gaan uitwerken
wanneer er sprake kan zijn van «grove nalatigheid» bij spoofing?
Klopt het dat er nog steeds geen overeenstemming bestaat onder banken over wat nu
precies valt onder «grove nalatigheid» en dat het dus voor kan komen dat gelijke,
dan wel vergelijkbare gevallen alsnog anders beoordeeld worden door verschillende
banken? Zo ja, acht u dat wenselijk? Zo nee, wat is dan precies de definitie van «grove
nalatigheid»?
Bent u bereid zich in te spannen om alsnog zo snel als mogelijk duidelijkheid te krijgen
over wat banken nu precies verstaan onder «grove nalatigheid»? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 3, 4 en 5
Uit de verstrekte cijfers van de NVB onder vraag 1 blijkt dat de banken de schade
door spoofing in vrijwel alle gevallen hebben vergoed, tenzij er een duidelijke aanleiding
was om dit niet te doen, bijvoorbeeld als betrokkene niet wilde meewerken aan het
onderzoek. Zoals ik ook schreef in de eerdergenoemde brief van 18 december, is met
de banken afgesproken dat zij gezamenlijk uitwerken wanneer er sprake is van grove
nalatigheid bij spoofing, de zogeheten «toetsingscriteria» voor coulance bij spoofing.
Om ook toekomstige gevallen van spoofing goed te kunnen beoordelen is het belangrijk
dat de banken snel de definitie van de toetsingscriteria voor coulance vaststellen.
In mijn gesprekken met de banken in het kader van de toetsingscriteria zet ik mij
niet alleen in voor zo snel mogelijk duidelijkheid over de invulling van de criteria,
maar benadruk ik ook dat de criteria ruimhartig genoeg moeten zijn om de slachtoffers
van spoofing tegemoet te komen. De NVB en de banken hebben aangegeven dit traject
binnenkort af te ronden. Ik kom hierop terug in de aangekondigde brief van mei.
Ik merk hierbij op dat bij de toetsingscriteria sprake zal zijn van zogenoemde minimumcriteria.
Dit in verband met mededingingsregelgeving. Individuele banken kunnen dus ook ruimhartiger
omgaan met deze toetsingscriteria, waardoor meer slachtoffers in aanmerking komen
voor een vergoeding. Het kan dus zijn dat vergelijkbare gevallen niet op eenzelfde
manier worden behandeld door verschillende banken. Zolang de criteria voldoende helder
maken welke schade minimaal door banken wordt vergoed, vind ik het verdedigbaar dat
banken in specifieke situaties ruimhartiger vergoeden dan afgesproken in de toetsingscriteria.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Financiën -
Mede namens
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.