Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Bisschop over het onderzoek naar stikstofdepositie en kritische depositiewaarden
Vragen van het lid Bisschop (SGP) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het onderzoek naar stikstofdepositie en kritische depositiewaarden (ingezonden 26 maart 2021).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 13 april
2021).
Vraag 1
Wanneer worden de rapportages van Wamelink e.a. en Van den Burg e.a. over de relatie
tussen stikstofdeposities en de kwaliteit van habitattypen respectievelijk over onderzoek
naar de ecologisch noodzakelijke reductiedoelstelling voor stikstof afgerond en met
de Kamer gedeeld?1
Antwoord 1
Het eerstgenoemde rapport wordt momenteel nog geredigeerd. De verwachting is dat het
in mei naar beide Kamers kan worden gestuurd.
Het rapport van Van den Burg e.a. is op 9 april jl. gepubliceerd; omdat dit rapport
niet in mijn opdracht is gemaakt, wordt het niet door mij naar uw Kamer gestuurd,
maar het is wel van internet te downloaden.
Vraag 2
Kunt u een overzicht geven van de experimenten die zijn gedaan in Nederlandse Natura
2000-gebieden om vast te stellen wat de lokale kritische depositieniveaus zijn, dan
wel van de onderzoeken die zijn gedaan om te bepalen hoe de lokale habitats met de
lokale plantengemeenschappen zich verhouden tot de nationaal vastgestelde kritische
depositiewaarden voor de betreffende habitattypen?
Antwoord 2
Op deze korte termijn kon geen overzicht worden gemaakt van alle experimenten die
in de loop van decennia hebben plaatsgevonden om te bepalen bij welke depositieniveaus
de kwaliteit van habitats significant wordt aangetast. Dat vergt een grondige analyse
van de literatuur waarin deze experimenten zijn beschreven. Overigens is het niet
zo dat zulke experimenten leiden tot «lokale kritische depositiewaarden». Kritische
depositiewaarden worden nooit vastgesteld voor lokale situaties, maar verbonden aan
een bepaald type vegetatie op landelijk of internationaal niveau.
Ook kon op deze korte termijn geen overzicht worden gemaakt van alle onderzoeken die
zijn gedaan om te bepalen hoe de lokale habitats met de lokale plantengemeenschappen
zich verhouden tot de nationaal vastgestelde kritische depositiewaarden voor de betreffende
habitattypen. Ook dit vergt een grondige literatuuranalyse. Een eerste indruk kan
echter wel worden verkregen uit de gebiedsanalyses die in het kader van het PAS zijn
gemaakt. Hierin wordt per gebied besproken in hoeverre (een bepaalde mate van) overschrijding
van de KDW een bedreiging vormt voor de habitats in de betrokken gebieden.
Vraag 3
Hoe verhoudt het werken met en het sturen op absolute nationaal vastgestelde kritische
depositiewaarden zich tot de grote onzekerheden die gepaard gaan met het verkrijgen
van inzicht in de kritische depositieniveaus en met het vaststellen van absolute kritische
depositiewaarden?2, 3, 4, 5
Antwoord 3
Er is op hoofdlijnen geen onzekerheid over de effecten van overbelasting door stikstofdepositie.
Die effecten zijn in de regel groot (met name bij typen met een lage KDW) en evident.
Dat een KDW niet met heel grote precisie kan worden vastgesteld, doet daar niets aan
af. De in de vraag aangehaalde artikelen zijn hiervoor overigens niet relevant. Door
Briggs en Hanekamp (voetnoot 5) wordt kritiek geuit op een in 2014 verschenen artikel
van Banin e.a. (voetnoot 3) over het kwantificeren van onzekerheden bij kritische
depositiewaarden. Het artikel van Banin e.a. ligt echter niet ten grondslag aan de
in Europa en in Nederland gebruikte kritische depositiewaarden en evenmin aan de daarbij
gebruikte methoden om onzekerheden mee te bepalen.
Vraag 4
Deelt u de mening dat de grote onzekerheden bij het vaststellen van absolute depositieniveaus
op lokaal niveau in combinatie met de grote onzekerheden bij het vaststellen van absolute
kritische depositiewaarden zou moeten leiden tot grote terughoudendheid bij het op
lokaal niveau vergelijken van absolute depositieniveaus met kritische depositiewaarden?
Antwoord 4
Nee, die mening deel ik niet, omdat het, vanwege de verplichtingen van de Habitatrichtlijn,
belangrijk is een zo goed mogelijke risico-inschatting te maken van het effect van
stikstofdepositie. De daarvoor best beschikbare wetenschappelijke kennis bestaat uit
de berekeningen in AERIUS in combinatie met de (internationaal gereviewde) KDW's.
Vraag 5
Is de veronderstelling juist dat een gunstige staat van instandhouding primair op
het niveau van het verspreidingsgebied bereikt moet worden en dat derhalve niet elke
individuele habitat in een gunstige staat van instandhouding gebracht hoeft te worden?
Is derhalve de veronderstelling juist dat de stikstofdepositie niet op elk hexagoon
of bij elke habitat onder de bijbehorende kritische depositiewaarde gebracht hoeft
te worden?
Antwoord 5
Inderdaad hoeft niet élke locatie van een habitattype als gunstig te worden beoordeeld
(oftewel: een goede kwaliteit te bereiken). Daaruit volgt echter niet bij voorbaat
dat een deel van de voor dat type relevante hexagonen niet onder de KDW hoeft te komen.
Bij overschrijding van de KDW is er een reëel risico dat de kwaliteit (verder) verslechtert.
Of er lokaal bij een matige (i.p.v. goede) kwaliteit geen reëel risico is, zou kunnen
blijken uit onderzoek naar die lokale situatie. Bij de huidige mate van overbelasting
is dat vooralsnog een theoretische mogelijkheid.
Vraag 6
Waarom wordt in de Natura 2000-gebieden Drentsche Aa, Bargerveen, Van Oordt’s Merken
en Wierdense Veld voor het habitattype H6230vka (heischraal grasland – vochtig kalkarm)
een kritische depositiewaarde van 714 mol/ha/jaar gehanteerd (gebaseerd op vegetatieassociatie
19AA02), terwijl volgens de betreffende gebiedsanalyses in deze gebieden vooral de
vegetatieassociatie 19AA01 voorkomt waarvoor Van Dobben e.a. een hogere kritische
depositiewaarde hebben vastgesteld?6
Antwoord 6
Voor het beantwoorden van deze vraag zijn de oorspronkelijke habitatkaarten van de
genoemde gebieden geanalyseerd. Daarbij is geconstateerd dat inderdaad op geen enkele
locatie de vochtige variant (associatie 19Aa2) voorkomt. Voor deze gebieden blijkt
de KDW-variant «droog kalkarm» (H6230dka) van toepassing te zijn. Deze KDW-variant
betreft 857 mol N/ha/jaar i.p.v. 714 mol N/ha/jaar. Hoogstwaarschijnlijk is bij de
vertaling van de habitatkaart van deze gebieden naar de in AERIUS te gebruiken KDW's
niet gelet op het exacte vegetatietype binnen het habitattype. Zonder nadere informatie
wordt in AERIUS de laagste KDW-variant toegepast per habitattype (in het beperkte
aantal gevallen dat er meerdere varianten zijn). Dit is alleen anders als een provincie
zelf aangeeft dat een hogere KDW-variant moet worden gebruikt. Dat had bij deze vier
gebieden moeten gebeuren, zodat was voorkomen dat een onnodig lage KDW zou worden
toegepast. Bij de komende actualisatie van AERIUS zal dit moeten worden hersteld.
Overigens wordt ook de wat hogere KDW van H6230dka in alle gevallen overschreden.
Vraag 7
Kunt u ervoor zorgen dat in de genoemde onderzoeken van Wamelink e.a. en Van den Brug
e.a. de voornoemde vragen meegenomen worden?
Antwoord 7
Ik kan niet aan dit verzoek voldoen. De opdracht aan WUR was niet op deze vragen gericht
en het rapport is inhoudelijk afgerond. Het rapport van Van den Burg e.a. is reeds
gepubliceerd en op de opstelling daarvan heb ik geen invloed gehad, omdat het niet
in mijn opdracht is gemaakt.
Vraag 8
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitbreiding van het meetnet voor stikstofdepositie?
Antwoord 8
Droge depositie van ammoniak wordt momenteel in drie Natura 2000-gebieden gemeten
met een COTAG. Het RIVM is gevraagd het aantal COTAG’s uit te breiden naar 10. Twee
meetlocaties zullen dit voorjaar operationeel zijn en twee meetlocaties zullen naar
verwachting in de herfst van dit jaar operationeel zijn (dit laatste onder voorbehoud,
omdat de levering van de apparatuur door corona is vertraagd). Voor de overige drie
COTAG's is gestart met het verkennen van geschikte locaties.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.