Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Smeulders over ''experimenten met pensioenregelingen voor zelfstandigen''
Vragen van het lid Smeulders (GroenLinks) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over experimenten met pensioenregelingen voor zelfstandigen (ingezonden 1 februari 2021).
Antwoord van Minister Koolmees (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 9 april
2021) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 1738.
Vraag 1
Hoe beoordeelt u het risico dat een groeiende groep zelfstandigen niet verzekerd is
bij overlijden en niet spaart voor de oude dag? Deelt u de mening dat hier een maatschappelijk
probleem dreigt en dat het urgent is om dit probleem aan te pakken? Deelt u de mening
dat het daarom van essentieel belang is dat niet opnieuw jaren verloren gaan, maar
we nu doorpakken met een uitgebreide wettelijke experimenteerruimte, opdat passende
structurele oplossingen dichterbij komen?
Antwoord 1
Zelfstandigen hebben diverse mogelijkheden om te sparen voor een inkomensvoorziening
voor na hun pensioneren. De praktijk leert evenwel dat daarvan slechts beperkt gebruik
wordt gemaakt. Hierdoor loopt een grote groep zelfstandigen het risico van een grote
inkomensterugval als zij stoppen met werken.1 Het kabinet vindt dit een zorgelijke ontwikkeling. Het is belangrijk dat ook zelfstandigen
voldoende sparen voor de oude dag. Het wordt daarom wenselijk geacht om te bezien
hoe de pensioenopbouw onder zelfstandigen kan worden gestimuleerd. In de zoektocht
naar een structurele oplossing voor het vraagstuk van pensioensparen door zelfstandigen
worden verschillende oplossingsrichtingen uitgewerkt.
Als eerste oplossingsrichting wordt in het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel toekomst
pensioenen voorzien in het harmoniseren van de tweede en derde pijler. Deze voorgenomen
maatregel vloeit voort uit de afspraken uit het Pensioenakkoord. Zoals bij vraag 13
beschreven wordt met deze maatregel onder meer de fiscale ruimte voor pensioensparen
in de derde pijler vergroot ten opzichte van de huidige situatie.
Een andere maatregel die bij kan dragen aan het stimuleren van pensioensparen en wordt
uitgewerkt, is het experimenteren met het (breder) mogelijk maken van pensioenopbouw
in de tweede pijler voor zelfstandigen. Zelfstandigen hebben naar huidig recht slechts
zeer beperkt toegang tot de tweede pijler. Het wetsvoorstel toekomst pensioenen introduceert
daarom een experimenteerbepaling die ruimte biedt om bij algemene maatregel van bestuur
experimenten met vrijwillige aansluiting van zelfstandigen in de tweede pijler mogelijk
te maken. Door vrijwillige aansluiting van zelfstandigen aan een pensioenregeling
in de tweede pijler bij wijze van experiment mogelijk te maken, wordt zelfstandigen
een aanvullende – en mogelijk goed passende – vorm van pensioensparen aangeboden.
Met de experimenten wordt beoogd te bezien in hoeverre een dergelijke aanvullende
mogelijkheid de opbouw van pensioen door zelfstandigen stimuleert. Deze inzichten
zijn relevant in de zoektocht naar een permanente oplossing voor het vraagstuk van
pensioensparen door zelfstandigen.
De experimenteerbepaling is onderdeel van het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel
toekomst pensioenen. Dit wetsvoorstel heeft van december 2020 tot medio februari 2021
open gestaan voor openbare internetconsultatie. De reacties op de consultatie worden
op dit moment nader bestudeerd.
Vraag 2
Bent u bekend met signalen van verschillende aanbieders van pensioenregelingen over
de beperkte experimenteerruimte voor pensioenregelingen voor zelfstandigen?2 Wat is uw reactie hierop?
Antwoord 2
Het wetsvoorstel toekomst pensioenen beoogt een experimenteerbepaling te introduceren
die ruimte biedt om vrijwillige aansluiting van zelfstandigen in de tweede pijler
mogelijk te maken. Het doel hiervan is te bezien in hoeverre een dergelijke aanvullende
mogelijkheid de opbouw van pensioen door zelfstandigen stimuleert. Het streven is
dat pensioenuitvoerders die interesse hebben in het uitvoeren van een experiment,
gebruikmaken van de experimenteerruimte die geboden wordt. In het wetsvoorstel toekomst
pensioenen wordt geregeld dat in het kader van de beoogde experimenten op een aantal
onderdelen afgeweken mag worden van de Pensioenwet. Bij algemene maatregel van bestuur
zal de experimenteerwetgeving verder worden ingevuld.
In het kader van de internetconsultatie van het wetsvoorstel toekomst pensioenen hebben
een aantal pensioenuitvoerders, advies- en zelfstandigenorganisaties, FNV Zelfstandigen,
het Verbond van Verzekeraars en de Pensioenfederatie gereageerd op de voorgestelde
experimenteerbepaling. De inbreng op de internetconsultatie illustreert dat verschillend
wordt gedacht over de gewenste en juridisch mogelijke ruimte voor vrijwillige aansluiting
door zelfstandigen in de tweede pijler, waarbij in verschillende reacties wordt gewezen
op de consequenties van experimenten met vrijwillige aansluiting van zelfstandigen
in de tweede pijler voor de taakafbakening en marktordening.
De reacties op de internetconsultatie worden op dit moment nader bestudeerd. De verdere
uitwerking van de beoogde experimenteerwetgeving dient zorgvuldig te gebeuren, waarbij
verschillende belangen dienen te worden afgewogen. Enerzijds het belang van de zelfstandige
om toegang te hebben tot goede en passende pensioenvoorzieningen en anderzijds de
houdbaarheid van de verplichtstelling door behoud van voldoende solidariteit en collectiviteit
in de tweede pijler, het voorkomen van strijdigheid met (Europese) mededingings- en
gelijke behandelingswetgeving en de uitvoerbaarheid van de experimenten voor pensioenuitvoerders
en de Belastingdienst.
Ten behoeve van de nadere uitwerking van de experimenten ben ik in gesprek met pensioenuitvoerders,
zelfstandigenorganisaties, het Verbond van Verzekeraars en de Pensioenfederatie.
Vraag 3
Hoe gaat u voorkomen dat aanbieders van pensioenregelingen niet van de experimenteerruimte
gebruik gaan maken omdat deze hen niet genoeg mogelijkheden biedt?
Antwoord 3
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2.
Vraag 4
Waarom heeft u ervoor gekozen de experimenten een maximale looptijd van vier jaar
te geven, en niet een aantal jaren langer? Waarop is de verwachting gebaseerd dat
deze vier jaar voldoende tijd geeft om de effecten in kaart te brengen?
Antwoord 4
Door het opnemen van een experimenteerbepaling in de Pensioenwet wordt de mogelijkheid
gecreëerd om bij algemene maatregel van bestuur op enkele onderdelen af te wijken
van de Pensioenwet. Gelet op de uitzonderlijke omstandigheid dat bij algemene maatregel
van bestuur kan worden afgeweken van hogere regelgeving, dienen de experimenten conform
de vaste uitgangspunten bij experimenteerwetgeving per definitie een tijdelijk karakter
te hebben met een beperkte looptijd. Bij het vaststellen van de looptijd van de beoogde
experimenten met pensioenopbouw door zelfstandigen is het evenwel ook van belang om
te borgen dat er voldoende tijd beschikbaar is om conclusies te trekken over de effecten
van de experimenten en de wenselijkheid van een eventuele bredere toepassing daarvan.
Met het oog hierop wordt voorgesteld uit te gaan van een periode van ten hoogste vier
jaar en met de voorwaarde dat een experiment dient te starten binnen een jaar na inwerkingtreding
van de experimenteerbepaling. De verwachting is dat een looptijd van vier jaar een
passende periode is om te kunnen experimenteren met de aansluiting van zelfstandigen
in de tweede pijler en de effecten hiervan te evalueren. De periode van vier jaar
sluit aan bij de maximale experimenteerperiode die in andere experimenteerwetgeving
wordt gehanteerd, vgl. bijvoorbeeld artikel 83 van de Participatiewet (drie jaar),
artikel 130 van de Werkloosheidswet (vier jaar), artikel 3:65 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
jonggehandicapten (vier jaar) en artikel 82a van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie
werk en inkomen (vijf jaar).
Vraag 5
Is het een vereiste van de experimenten dat ze na afloop, mochten ze niet structureel
voortgezet worden, een mogelijkheid tot vrijwillige voortzetting aan zelfstandigen
aanbiedt, of is dit slechts een mogelijkheid?
Antwoord 5
Met de experimenten wordt onderzocht of het (breder) mogelijk maken van pensioenopbouw
in de tweede pijler voor zelfstandigen de opbouw van pensioen door zelfstandigen stimuleert.
Als de experimenten inderdaad succesvol blijken te zijn, dient (onder meer) de Pensioenwet
te worden aangepast om de aansluiting van zelfstandigen in de tweede pijler op structurele
basis mogelijk te maken. Mocht onverhoopt blijken dat dit instrument onvoldoende soelaas
biedt, dan kan beslist worden de experimenten niet structureel voort te zetten. Als
dit het geval is, kunnen pensioenuitvoerders die gedurende de looptijd van de experimenten
pensioenopbouw voor zelfstandigen hebben gefaciliteerd, deze zelfstandigen de mogelijkheid
bieden hun pensioenopbouw voor een bepaalde duur op vrijwillige basis voort te zetten.
Pensioenuitvoerders hebben op basis van de huidige wetgeving de bevoegdheid om zelf
te bepalen of zij de optie van vrijwillige voortzetting willen aanbieden. Uit onderzoek
over de vrijwillige voortzetting3 blijkt dat vrijwel alle bedrijfstakpensioenfondsen een regeling van vrijwillige voortzetting
kennen. Ik wil aan het principe van de eigen bevoegdheid voor pensioenuitvoerders
om vrijwillige voortzetting aan te bieden, vasthouden. De beoogde experimentwetgeving
zal dan ook geen verplichting opleggen aan pensioenuitvoerders om de optie tot vrijwillige
voortzetting aan te bieden. Het wel opnemen van een wettelijke eis hiertoe, kan mogelijk
een belemmering opwerpen voor het uitvoeren van een experiment door pensioenuitvoerders.
Bovendien zou hierdoor de complexiteit toe kunnen nemen, als de betreffende pensioenuitvoerder
deze mogelijkheid nog niet aanbiedt voor de huidige deelnemers. Het introduceren van
complexiteit op dit punt is vanuit het oogpunt van ruimte bieden om te experimenteren
ongewenst. Ik ga er bovendien vanuit dat de pensioenuitvoerders die (gewezen) deelnemers
nu reeds de mogelijkheid bieden hun pensioenopbouw vrijwillig voort te zetten, zelfstandigen
die deelnamen aan een experiment ook deze mogelijkheid zullen bieden.
Vraag 6
Wat is uw overweging geweest om met de experimenteerruimte voor pensioenregelingen
voor zelfstandigen enkel experimenten mogelijk te maken met vrijwillige pensioenregelingen
– de zogenaamde vrijwillige «opt in»? Hoe verhoudt dit zich tot de aangenomen motie-Smeulders/Gijs
van Dijk (Kamerstuk 35 555, nr. 12), waarin de regering verzocht wordt de experimenten zo goed mogelijk te faciliteren?
Antwoord 6
Enkele partijen hebben de wens geuit om automatische aansluiting van zelfstandigen
bij een pensioenregeling mogelijk te maken. De wens tot automatische aansluiting leeft
met name bij enkele (verplichtgestelde) bedrijfstakpensioenfondsen. Het voorstel van
de betreffende pensioenfondsen is dat het pensioenfonds gewezen deelnemers – die als
zelfstandigen actief zijn in de betreffende sector – in principe aansluiten, maar
tegelijkertijd de mogelijkheid bieden om niet mee te doen (opt-out).
Qua gedragseffecten is de verwachting dat automatische aansluiting een krachtig middel
is. Op deze manier wordt de «default»-optie pensioensparen, waar deze voor zelfstandigen
nu vaak niet-sparen is. Uit onderzoek blijkt dat als er een default voorhanden is,
mensen geneigd zijn om daarvoor te kiezen c.q. geen actieve keuze maken waarmee wordt
afgeweken van de default.
Toch verdient het faciliteren van automatische aansluiting van zelfstandigen in de
tweede pijler zorgvuldige overweging. De ruimte om te experimenteren wordt geboden
in de zoektocht naar een permanente oplossing voor het vraagstuk van pensioensparen
door zelfstandigen. Het is daarom van belang dat bij de vormgeving van de experimenten
met verschillende randvoorwaarden rekening wordt gehouden. Zo dienen de experimenten
te voorzien in een behoefte van zelfstandigen. Ook is het uitgangspunt dat door de
aansluiting van zelfstandigen in de tweede pijler de houdbaarheid van de verplichtstelling
niet onder druk komt te staan. Kenmerken als collectiviteit en solidariteit dienen
behouden te blijven als voorwaarden voor de verplichtstelling. Ook zal strijdigheid
met het (Europees) mededingingsrecht en gelijke behandelingswetgeving moeten worden
voorkomen. De aansluiting van zelfstandigen in de tweede pijler moet tevens uitvoerbaar
zijn, zowel voor de pensioenuitvoerders als de Belastingdienst.
De experimenteerbepaling is onderdeel van het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel
toekomst pensioenen. De reacties op de internetconsultatie van het wetsvoorstel worden
op dit moment nader bestudeerd, waaronder de reacties op de beoogde experimenteerbepaling
en de wens tot automatische aansluiting van zelfstandigen die bepaalde partijen hebben
geuit. Op dit moment wordt gewerkt aan een analyse van de mogelijkheid en wenselijkheid
tot het faciliteren van de wens tot automatische aansluiting van zelfstandigen, mede
in het licht van de hierboven genoemde randvoorwaarden. In reactie op de motie-Smeulders/Gijs
van Dijk (Kamerstuk 35 555, nr. 12) zal ik uw Kamer hierover informeren.
Vraag 7
Heeft u kennisgenomen van het wetenschappelijk onderzoek dat laat zien dat zelfstandigen
meer pensioen gaan sparen bij een vrijwillige opt outin plaats van vrijwillige «opt in»?4 Bent u op de hoogte van het onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten naar de
drempels voor pensioensparen?5 Met welke drempels krijgen mensen allemaal te maken? Erkent u dat automatische deelname
met een vrijwillige «opt out» een oplossing is om deze drempels weg te nemen? Kun
u dit toelichten voor de verschillende drempels voor pensioensparen?
Antwoord 7
Ik heb kennisgenomen van de aangehaalde onderzoeken van Netspar en de Autoriteit Financiële
Markten (AFM).
Het voorstel zoals besproken in het onderzoek van Netspar behelst dat zelfstandigen,
bij het invullen van hun belastingaangifte, geconfronteerd worden met een zogenoemde
pensioenspaarmodule. Op het voorstel om een pensioenspaarmodule in de belastingaangifte
in te bouwen ga ik bij vraag 9 in. Verder laat het onderzoek van Netspar6 zien dat het aannemelijk is dat de beperkte pensioenopbouw door zelfstandigen onder
andere veroorzaakt wordt door uitstelgedrag. De optimale route voor pensioensparen
lijkt volgens dit onderzoek het stimuleren van sparen, zonder daarbij de keuzevrijheid
te beperken. Het inrichten van een duidelijke keuzearchitectuur, zoals de pensioenspaarmodule,
zou volgens het onderzoek een goede manier kunnen zijn om zelfstandigen meer pensioen
te laten sparen.
Uit het onderzoek van de AFM7 blijkt dat veel Nederlanders een beperkt pensioenbewustzijn hebben. Dit wordt gezien
als een van de redenen waarom zelfstandigen beperkt gebruikmaken van de huidige mogelijkheden
om voor de oude dag te sparen. Pensioenbewustzijn is de mate waarin men op de hoogte
is van pensioeninkomen bij ouderdom, overlijden en arbeidsongeschiktheid, weet of
dat in de eigen situatie voldoende is, weet (indien gewenst) welke oplossingen er
zijn en daar een afweging in maakt.8 Het doel van het vergroten van het pensioenbewustzijn is het aanzetten tot actie.
Het ontbreken van pensioenbewustzijn komt bij alle werkenden voor, zowel bij werknemers
als zelfstandigen.
Automatische deelname met vrijwillige opt out draagt niet direct bij aan het vergroten
van het pensioenbewustzijn als zodanig. Het besef wat een goed pensioen is en weten
wat in de eigen situatie nodig is voor een goed pensioen wordt hiermee niet vergroot.
Automatische deelname met vrijwillige opt out kan wel bijdragen aan het doel van het
bereiken van een toereikend pensioen voor de oude dag. Met automatische deelname wordt
namelijk pensioensparen de «default»-optie en is een actieve handeling vereist om
niet te sparen. Op die manier kan uitstelgedrag voorkomen worden.
Automatische deelname met vrijwillige opt out kan een aanvullend middel zijn om bij
te dragen aan het doel om pensioenopbouw door zelfstandigen te stimuleren. Toch verdient
het faciliteren van automatische deelname van zelfstandigen in de tweede pijler zorgvuldige
overweging. Zie in dit kader mijn antwoord op vraag 6.
Vraag 8
Bent u gegeven het feit dat dit bij kan dragen aan meer pensioensparen door zelfstandigen,
bereid de experimenteerruimte te verruimen om zo experimenten mogelijk te maken die
uitgaan van deelname met een vrijwillige «opt out»?
Antwoord 8
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar mijn antwoord op vraag 6.
Vraag 9
Bent u bereid te onderzoeken of de presentatie van een pensioenspaarmodule in de belastingaangifte
van zelfstandigen er in de praktijk aan bijdraagt dat de deelname van zelfstandigen
verhoogd wordt overeenkomstig met in wetenschappelijke onderzoek gedane suggesties?
Antwoord 9
De voorgestelde pensioenspaarmodule voor zelfstandigen komt er in het kort op neer
dat er een aanvullende module wordt toegevoegd aan de belastingaangifte. De belastingadviseur
van de zelfstandige wordt verplicht om deze module samen met de zelfstandige door
te nemen. De zelfstandige wordt in de module gevraagd om de maximale jaarruimte te
benutten en dit bedrag in leggen voor pensioen. Als een zelfstandige dit niet wil,
zijn er mogelijkheden om voor een lager bedrag te kiezen. Er kan dan ook gekozen worden
voor een spaarplan van vijf jaar. Naast een keuze voor een in te leggen bedrag dient
ook een fondskeuze gemaakt te worden waarnaar de inleg wordt overgeboekt.
Een «pensioenspaarmodule» kan mogelijk bijdragen aan het vergroten van het pensioenbewustzijn
onder zelfstandigen. De meerwaarde van het vergroten van het pensioenbewustzijn is
groot. Tegelijkertijd is het de vraag of een verplicht in te vullen pensioenspaarmodule
bij de belastingaangifte van zelfstandigen de juiste route hiervoor is. De voorgestelde
pensioenspaarmodule als verplicht onderdeel van de belastingaangifte kent juridische
en uitvoeringstechnische vragen. Op het juridische vlak gaat dit onder meer om de
regels die gelden voor het adviseren over pensioenproducten. Een belastingadviseur
kan alleen adviseren over de opbouw van een pensioen en een daarbij passend pensioenproduct
indien hij een vergunning heeft op grond van de Wet op het financieel toezicht en
aan bepaalde vakbekwaamheidseisen voldoet. Belastingadviseurs kunnen wel zonder vergunning
zzp’ers erop wijzen dat het belangrijk is te sparen voor hun pensioen en wat de mogelijkheden
zijn zonder een advies te geven over een specifiek pensioenproduct. Daarnaast heeft
de belastingaangifte de wettelijke functie om opgave van gegevens te doen waarvan
de kennisneming voor de heffing van belasting van belang kan zijn. De aangifte kan
op basis van de huidige wet- en regelgeving niet worden gebruikt om belastingplichtigen
te verplichten een pensioenmodule in te vullen. Een dergelijke verplichting past ook
niet in uitgangspunten van het huidige belastingstelsel.
Niet onbelangrijk zijn bovendien uitvoeringstechnische knelpunten. Het proces voor
het doen van belastingaangifte laat zich moeilijk verhouden tot een koppeling met
een verplicht pensioenadvies. Het toevoegen van een verplichte pensioenspaarmodule
aan de belastingaangifte verzwaart het proces rondom het doen van belastingaangifte
en brengt de nodige uitvoeringstechnische consequenties met zich mee.
Het kabinet acht het dan ook niet opportuun om een onderzoek te starten naar het toevoegen
van een pensioenspaarmodule aan de belastingaangifte van zelfstandigen. Het kabinet
zet wel in op maatregelen om pensioensparen door zelfstandigen te stimuleren. Enerzijds
door experimenten in de tweede pijler te faciliteren en hierover richting zelfstandigen
actief te communiceren en anderzijds door de fiscale ruimte voor pensioensparen in
de derde pijler te vergroten.
Vraag 10
Bent u bereid het onder de experimenteerruimte mogelijk te maken dat zelfstandigen
de mogelijkheid geboden krijgen om nog tijdens hun werkzame periode geld te onttrekken
aan hun pensioenbesparingen, omdat dit met het oog op inkomensfluctuaties pensioensparen
aantrekkelijker kan maken?
Antwoord 10
Het doel van de experimenten is zelfstandigen te stimuleren pensioen op te bouwen.
Zelfstandigen kunnen vaker dan werknemers te maken hebben met fluctuaties in het inkomen,
waardoor zelfstandigen over het algemeen meer behoefte hebben aan flexibiliteit in
de premie-inleg dan werknemers. Hier heb ik oog voor bij het nader uitwerken van de
beoogde experimenteerbepaling.
Flexibiliteit bij de premie-inleg bestaat in de praktijk reeds voor zelfstandigen
die in het kader van de verplichtstelling of een vrijwillige voortzetting deelnemen
aan een pensioenregeling. De flexibele premie-inleg is gerealiseerd doordat zelfstandigen
een flexibel pensioenkeuzeloon kunnen opgeven (met een bepaald minimum en maximum).
Op grond hiervan kunnen zelfstandigen periodiek zelf bepalen over hoeveel procent
van het inkomen zij pensioen willen opbouwen. Over dat gedeelte van het inkomen wordt
vervolgens de pensioenpremie berekend. Op het moment dat een zelfstandige een periode
minder inkomsten vergaard kan er via het aanpassen van de pensioengrondslag minder
premie worden ingelegd. De mogelijkheid om zelfstandigen in een pensioenregeling vrijheid
te bieden bij het opgeven van het pensioenkeuzeloon is ook in het kader van de beoogde
experimenten mogelijk.
De vraag kan opkomen of het aanvullend hierop nodig is de mogelijkheid tot tussentijdse
onttrekking van premie-inleg of pensioenvermogen te faciliteren voor de beoogde experimenten.
Aan de vraag of het tussentijds onttrekken van premie-inleg of pensioenvermogen mogelijk
moet worden gemaakt tijdens de experimentperiode liggen een aantal overwegingen ten
grondslag. Allereerst kunnen er (financiële) nadelen aan kleven in het kader van solidariteit
en collectiviteit, zeker als alleen zelfstandigen deze mogelijkheid hebben. Ook is
het de vraag in hoeverre het een taak is die thuis hoort bij een pensioenuitvoerder
en past bij de beschermingsgedachte die ten grondslag ligt aan de opbouw van pensioenvermogen
in de tweede pijler en het uitgangspunt dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat opgebouwd
pensioen de pensioenbestemming verliest.
In de reacties op de internetconsultatie is ook aandacht gevraagd voor het faciliteren
van de mogelijkheid tot tussentijdse onttrekking van premie-inleg. Dit onderwerp wordt
op dit moment nader bezien, mede in het licht van de hierboven geschetst overwegingen.
Vraag 11
Hoe gaat, indachtig de aangenomen motie-Smeulders/Gijs van Dijk (Kamerstuk 35 555, nr. 12), geborgd worden dat aanbieders van pensioenregelingen inkomensgegevens van zelfstandigen
op een eenvoudige manier aangeleverd krijgen? Bent u bereid een wettelijke grondslag
te creëren voor gegevensdeling tussen aanbieders van pensioenregelingen en bijvoorbeeld
de Kamer van Koophandel?
Antwoord 11
Naar huidig recht kunnen pensioenuitvoerders reeds gebruikmaken van zogeheten mutatie-overzichten
van de Kamer van Koophandel (KvK). Deze mutatie-overzichten kunnen bijvoorbeeld inzicht
bieden in de zelfstandigen die actief zijn in een bepaalde sector. De overzichten
worden onder andere benut om zelfstandigen die onder de verplichtstelling vallen bij
het pensioenfonds aan te sluiten. Hierbij is geen sprake van informatie-uitwisseling
op basis van het burgerservicenummer (BSN). Voor de experimenten is een dergelijke
bredere gegevensdeling tussen pensioenuitvoerder en de KvK gewenst bevonden door enkele
pensioenuitvoerders.
Voor informatieverstrekking op basis van het BSN in het kader van de beoogde experimenten
zal een wettelijke voorziening moeten worden getroffen. De Pensioenwet en de Handelsregisterwet
bieden naar huidig recht namelijk geen grondslag voor verstrekking van het BSN door
de KvK of inzage in het BSN in het Handelsregister door pensioenuitvoerders. Identificatienummers
zoals het BSN kunnen de koppeling van verschillende bestanden aanzienlijk vergemakkelijken
en daarmee een bedreiging voor de persoonlijke levenssfeer vormen (frauderisico’s).
Een terughoudende houding bij het toestaan van informatie-uitwisseling op basis van
het BSN is hiermee evident. Het gebruik van het BSN en het toestaan van informatie-uitwisseling
tussen verschillende organisaties op basis van het BSN dient in dat licht derhalve
altijd dragend gemotiveerd te worden, waarbij duidelijk wordt gemaakt waarom de informatie-uitwisseling
noodzakelijk is en voldoet aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
In mijn appreciatie bij de motie-Smeulders/Gijs van Dijk (Kamerstuk 35 555, nr. 12) heb ik eveneens aangegeven dat bij de overweging om bredere informatie-uitwisseling
in het kader van de beoogde experimenten mogelijk te maken ook de privacywetgeving
betrokken dient te worden.
In diverse reacties op de internetconsultatie van de experimenteerbepaling wordt ook
aandacht gevraagd voor de bredere mogelijkheid tot informatie-uitwisseling. Op dit
moment wordt een nadere analyse gemaakt. In reactie op de motie-Smeulders/Gijs van
Dijk (Kamerstuk 35 555, nr. 12) zal ik uw Kamer hierover informeren.
Vraag 12
Deelt u de mening dat de fiscale aantrekkelijkheid van pensioensparen voor zelfstandigen
van invloed is op de mate waarin zij bereid zijn deel te nemen? Erkent u dat zelfstandigen
die economische schade lijden door de coronacrisis nauwelijks voor hun pensioen kunnen
sparen als het fiscale inkomensbegrip wordt gebaseerd op het verleden? Bent u daarom
bereid als onderdeel van de experimenten een fiscaal bedrag forfaitair vrij te stellen?
Antwoord 12
Ik deel de mening dat de fiscale aantrekkelijkheid van pensioensparen van invloed
kan zijn op de mate waarin het voor zelfstandigen aantrekkelijk is om te sparen voor
hun pensioen. Het kabinet is dan ook met partijen betrokken bij het pensioenakkoord
overeengekomen om stappen te zetten naar een meer arbeidsvormneutraal pensioenkader
waardoor zelfstandigen, net als werknemers, ruimere mogelijkheden krijgen voor pensioenopbouw.
Voor zelfstandigen die economische schade lijden door de coronacrisis en daardoor
bepaalde jaren een laag inkomen hebben geldt inderdaad dat er een periode minder fiscale
ruimte kan zijn om voor pensioen te sparen. Het pensioengevende inkomen voor pensioenopbouw
door zelfstandigen in de tweede pijler wordt bepaald op het inkomen drie jaar voorafgaand
aan het jaar van pensioenopbouw. Hiervoor is gekozen vanwege administratieve redenen
ten gunste van zelfstandigen.9
Een bedrag forfaitair vrijstellen ligt echter niet voor de hand. Het doorkruist de
huidige systematiek waarbij de fiscale ruimte afhankelijk is van het daadwerkelijk
gerealiseerde inkomen en creëert daarmee ongelijke opbouwmogelijkheden ten opzichte
van werknemers terwijl het streven juist is om mogelijkheden van pensioenopbouw voor
werknemers en zelfstandigen te harmoniseren.
De experimenteerbepaling is onderdeel van het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel
toekomst pensioenen. De reacties op de internetconsultatie van het wetsvoorstel worden
op dit moment nader bestudeerd, waaronder de reacties op de beoogde experimenteerbepaling
en de wens een fiscaal bedrag forfaitair vrij te stellen.
Vraag 13
Welke andere sporen bewandelt u, naast de experimenteerruimte, om te onderzoeken hoe
het pensioensparen bij zelfstandigen bevorderd kan worden?
Antwoord 13
Het kabinet is voornemens om met het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel toekomst
pensioenen onder andere het verschil in fiscale premieruimte tussen de tweede en de
derde pijler weg te nemen ten aanzien van oudedagsvoorzieningen. Hierdoor wordt het
percentage van het pensioengevend inkomen dat fiscaal gefaciliteerd kan worden ingelegd
in de derde pijler verhoogd naar het niveau dat zal gelden in de tweede pijler. Het
gelijktrekken van de premiegrens leidt er toe dat zelfstandigen meer kunnen sparen
voor de oude dag in de derde pijler.
Tot slot heb ik de Stichting van de Arbeid in juni 2020 gevraagd onderzoek te doen
naar de pensioenopbouw door zelfstandigen. Eind december 2020 heb ik de uitkomsten
van het onderzoek van de Stichting van de Arbeid ontvangen. Het onderzoek brengt de
bestaande mogelijkheden voor zelfstandigen om binnen de tweede en derde pijler pensioen
op te bouwen in kaart. Ook gaat de Stichting op hoofdlijnen in op de knelpunten die
pensioensparen door zelfstandigen in de weg staan. De Stichting constateert dat zelfstandigen
beperkt gebruikmaken van de mogelijkheden (zowel binnen de tweede als derde pijler)
en dat zelfstandigen binnen de huidige wettelijke kaders beperkte toegang hebben tot
de tweede pijler. De Stichting concludeert dat het vergroten van de toegankelijkheid
van de tweede pijler voor zelfstandigen voordelen met zich meebrengt. Tegelijkertijd
ziet de Stichting dat het binnen dezelfde kring brengen van werknemers en zelfstandigen
niet eenvoudig is en een aantal risico’s kent. De Stichting heeft aangegeven voornemens
te zijn een vervolg te geven aan het onderzoek. Zij wil een inventarisatie maken van
aanvullende mogelijkheden om zelfstandigen meer toegang te verlenen tot de tweede
pijler en vooral hoe die aanvullende mogelijkheden vormgegeven zouden kunnen worden
in het nieuwe pensioenstelsel. Ik heb de Stichting laten weten graag bereid zijn om
daaraan mee te werken.
Vraag 14
Kunt u voorgaande vragen één voor één binnen drie weken te beantwoorden?
Antwoord 14
Ik heb uw Kamer 12 februari jl. geïnformeerd dat het binnen drie weken beantwoorden
van de Kamervragen van het lid Smeulders (GroenLinks) over «experimenten met pensioenregelingen
voor zelfstandigen» helaas niet haalbaar was. Hierbij ontvangt u de beantwoording
op de gestelde Kamervragen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.