Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Becker over het bericht 'Omstreden imam Fawaz Jneid blijft ‘ongewenst’, maar gemeente kan hem geen strobreed in de weg leggen'
Vragen van het lid Becker (VVD) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het bericht «Omstreden imam Fawaz Jneid blijft «ongewenst», maar gemeente kan hem geen strobreed in de weg leggen» (ingezonden 12 maart 2021).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 6 april 2021).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2238.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Omstreden imam Fawaz Jneid blijft «ongewenst», maar
gemeente kan hem geen strobreed in de weg leggen»?1
Antwoord 1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Vraag 2
Kunt u toelichten waarom u het gebiedsverbod voor haatprediker Fawaz Jneid sinds 2017
consequent heeft verlengd? Welke risico’s zag u die ten grondslag lagen aan het opleggen
en het verlengen van het gebiedsverbod?
Antwoord 2
Indien het noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid,
kan ik aan een persoon die op grond van zijn gedragingen in verband kan worden gebracht
met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan, een maatregel op grond
van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (Twbmt) opleggen,
strekkende tot beperking van de vrijheid van beweging.
Telkens dient op basis van de actuele feiten en omstandigheden een afweging te worden
gemaakt of een nieuw gebiedsverbod noodzakelijk is. Bij het wel of niet verlengen
van de maatregel(en) moet altijd worden nagegaan of er (nog steeds) een gegrond vermoeden
bestaat dat de betrokkene in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten
of de ondersteuning daarvan en indien het opleggen van een maatregel zoals bedoeld
in artikel 2 van de Twbmt, noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de nationale
veiligheid en of het verlengen van de maatregel(en) nog wel proportioneel is.
Iedere bestuurlijke maatregel en verlenging betreft dus een hernieuwde beoordeling
en uitdrukkelijk geen automatisme waarbij ik op basis van het op dat moment bekend
zijnde samenstel van gedragingen van de desbetreffende betrokkene beoordeel of een
bestuurlijke maatregel noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de nationale
veiligheid.
Het past mij niet om in te gaan op dit individuele geval.
Vraag 3
Klopt het dat u tot de recente uitspraak van de rechtbank van mening was dat dit risico
nog altijd bestond en dat u daarom van mening was dat het gebiedsverbod verlengd moest
worden? Zo ja, wat heeft uw mening doen veranderen dat u niet in hoger beroep gaat
tegen deze uitspraak? Zo nee, waarom legt u zich neer bij deze uitspraak?
Antwoord 3
De rechtbank Den Haag heeft in de uitspraak van 31 december 2020 geoordeeld dat anders
dan voorheen de actuele feiten en omstandigheden onvoldoende konden worden gekoppeld
aan twee wijken in Den Haag. Gelet op de informatie in de bestuurlijke rapportage
die ten grondslag ligt aan het betreffende gebiedsverbod in relatie tot de uitspraak
van de rechtbank acht ik een hoger beroep geen kans van slagen te hebben. Hiervoor
verwijs ik u ook naar de kamerbrief die ik heden aan uw Kamer heb toegezonden.
Met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank en op basis van de beschikbare
informatie die bij mij bekend is, ga ik niet over tot het opleggen van een nieuw gebiedsverbod.
Indien nieuwe feiten en omstandigheden daar aanleiding toe geven kan op grond van
de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (hierna: Twbmt) opnieuw
een gebiedsverbod worden opgelegd. Als dat het geval is, onderhoud ik contact met
de burgemeester daarover.
Het gebiedsverbod is één van de mogelijke interventies in de aanpak van radicalisering.
Een persoon kan nog steeds besproken en gemonitord worden vanuit de lokale Persoons
Gerichte Aanpak Radicalisering (PGA). Op basis hiervan kunnen eventueel andere interventies
worden ingezet die afhangen van noodzaak, effectiviteit, proportionaliteit en subsidiariteit.
In Den Haag zetten de burgemeester en het college in op het versterken van de weerbaarheid
van kwetsbare groepen in bepaalde wijken en breder.
Vraag 4 en 5
Bent u op de hoogte van de uitspraak van het college van B&W in Den Haag dat «het
onwenselijk (is) dat betrokkene mogelijk weer zijn radicaliserende boodschap, onder
andere in de wijken Schilderswijk en Transvaal, kan uiten»? Hoe beoordeelt u deze
uitspraak?
Klopt het dat u in gesprek bent geweest met de burgemeester van Den Haag en dat hij
zijn zorgen heeft geuit tegen het opheffen van het gebiedsverbod en dat u verzocht
bent tegen de uitspraak in hoger beroep te gaan dan wel een nieuw gebiedsverbod op
te leggen? Zo ja, waarom heeft dit toch niet geleid tot een hoger beroep, zo nee,
welk contact is er wel geweest?
Antwoord 4 en 5
Het standpunt van de burgemeester en het college van B&W in Den Haag is mij bekend.
Met de uitspraak van rechtbank Den Haag van 31 december 2020 is het gebiedsverbod
betreffende de wijken Schilderswijk en Transvaal dat aan de heer Fawaz Jneid was opgelegd
niet langer aan de orde en staat het hem vrij om deze wijken weer te bezoeken.
Zoals ik reeds opmerkte, heb ik besloten tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag
van 31 december 2020 geen hoger beroep in te stellen omdat ik dit niet kansrijk acht.
Voor het slagen van hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank moeten wezenlijk
nieuwe feiten en omstandigheden worden aangevoerd om de gerichtheid van de imam op
de twee wijken in Den Haag te onderbouwen. De thans voorliggende bestuurlijke rapportages
boden daarvoor naar mijn oordeel onvoldoende aanknopingspunten in het bijzonder voor
wat betreft de gerichtheid op deze specifieke wijken. Gelet op de huidige feiten en
omstandigheden heb ik besloten om niet over te gaan tot het opleggen van een nieuw
gebiedsverbod. Indien nieuwe feiten en omstandigheden daar aanleiding toe geven kan
op grond van de Twbmt opnieuw een gebiedsverbod worden opgelegd. Als dat het geval
is, onderhoud ik contact met de burgemeester daarover.
Vraag 6
Hoe beoordeelt u de zorgen in Den Haag voor de veiligheid en integratie van de inwoners
en op welke manier heeft u deze meegewogen in uw oordeel niet in hoger beroep te gaan?
Antwoord 6
De zorgen rondom de kwetsbaarheid van specifieke groepen en individuen in de stad
Den Haag voor extremistische retoriek zijn mij bekend en die neem ik zeer serieus.
Zoals aangegeven zetten de burgemeester en het college in op het vergroten van de
weerbaarheid van deze groepen en individuen en worden signalen van (mogelijke) radicalisering
proactief gedeeld met politie, OM en NCTV.
Bij mijn besluit om niet tegen de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep te gaan
heb ik meegewogen dat volgens de rechtbank uit recente feiten en omstandigheden onvoldoende
is gebleken van de gerichtheid van de imam op de twee wijken in Den Haag. Daarbij
staat voor ogen dat moet zijn voldaan aan de norm die artikel 2 van de Twbmt stelt
waarbij de noodzaak tot bescherming van de nationale veiligheid voorop staat.
Vraag 7
Bent u het eens dat het absoluut onwenselijk is als haatpredikers in wijken, met voor
dit soort preken vatbare jongeren, hun gang kunnen gaan? Bent u bereid alsnog in hoger
beroep te gaan dan wel te kijken of er voldoende aanknopingspunten zijn om wederom
een gebiedsverbod op te leggen tegen een dergelijke haatprediker?
Antwoord 7
De gemeente monitort de ontwikkelingen in de wijken. Omdat bepaalde gedragingen op
zichzelf niet strafbaar zijn, maar op termijn toch kunnen leiden tot ondermijning
van de democratische rechtsorde, hanteert de overheid in dit soort gevallen de zogenoemde
Driesporenaanpak. De Ministeries van JenV, BZK, BZ, SZW en OCW werken binnen de Taskforce
PG&OBF aan het versterken van de weerbaarheid van de samenleving en verschillende
gemeenschappen daarbinnen tegen onverdraagzame en polariserende boodschappen. Tevens
worden in samenspraak met gemeenten waar noodzakelijk geïntervenieerd in concrete
gevallen.
Daar waar er sprake is van problematisch gedrag, zal een organisatie of persoon door
de gemeente hierop worden aangesproken. Waar mogelijk sprake is van strafbare feiten,
kan een strafrechtelijk onderzoek worden gestart door het Openbaar Ministerie.
Bij voornoemde vragen heb ik mijn keuze gemotiveerd om geen hoger beroep in te stellen,
daarnaast verwijs ik uw Kamer graag naar de brief die vandaag aan uw Kamer is gezonden.
Het is niet meer mogelijk hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van de rechtbank
Den Haag omdat dit binnen zes weken na de dag van verzending van die uitspraak had
moeten gebeuren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.