Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Stoffer over het bericht dat president Erdogan een grote rol speelt in opkomst salafisme in Nederland
Vragen van het lid Stoffer (SGP) aan de ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Justitie en Veiligheid over het bericht dat president Erdogan een grote rol speelt in opkomst salafisme in Nederland (ingezonden 17 februari 2021).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid), mede namens de Ministers
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Buitenlandse Zaken (ontvangen 1 april
2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 1994.
Ik constateer dat een groot deel van de gestelde vragen betrekking heeft op de vermeende
inhoud van een vertrouwelijk NCTV rapport. Zoals is aangegeven in mijn brief van 17
februari jl.1Kamerstuk 29 754, nr. 588 (kamerbrief) betreft het stuk waar HP/De Tijd over schrijft een nog onvoldragen
departementaal-vertrouwelijke conceptanalyse van de NCTV dat zich op het moment dat
het stuk bij een journalist HP/De Tijd belandde, in het proces van interdepartementale
consultatie en toetsing bevond. In een dergelijk proces is het gebruikelijk dat de
redenering en onderbouwing bij bepaalde passages kritisch worden bevraagd en vervolgens
nog worden aangepast.
Het rapport is opgesteld vanuit de eigenstandige onderzoeks- en analysefunctie van
de NCTV en is niet voor politieke beoordeling voorgelegd. Het weerspiegelt dan ook
geen beleidsopvattingen van het kabinet. Het streven is om een nieuwe analyse nog
voor de zomer 2021 af te ronden en uw Kamer daarover te zijner tijd te informeren.
Ik kan op dit moment niet ingaan op door uw Kamer gestelde vragen over de inhoud van
de conceptanalyse.
Ik verwijs naar de zorgen en standpunten van het kabinet ten aanzien van mogelijke
buitenlandse beïnvloeding die zijn vermeld in Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland
(DTN) 49, 52 en 53 (Kamerstuk 29 754, nrs. 491, 546 en 560), alsmede in de «Kamerbrief aanpak ongewenste vormen inmenging Turkije» d.d. 10 juni
2020 (Kamerstuk 30 821, nr. 114) en de Kabinetsreactie op het POCOB-eindverslag (Kamerstuk 35 228, nr. 33). Er is nu geen aanleiding om staand beleid of eerder met u gedeelde standpunten
te herzien.
Vraag 1
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Geheime «Turkije analyse» NCTV lekt uit: grote
rol Erdogan bij opkomst salafisme in Nederland»?2
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat vindt u van de analyse van de Nationaal Coördinator Terrorisme en Veiligheid (NCTV)
dat de Turkse president Erdogan een bewuste islamiseringsstrategie in Nederland uitvoert
en ruimte geeft aan salafistische soms jihadistische organisaties? Hoe beoordeelt
u de gevolgen hiervan, zoals de nota die beschrijft, onder meer dat «antiwesterse
religieuze boodschappen en activiteiten, die president Erdogan regelmatig ventileert»
kunnen leiden tot «haat zaaien onder bepaalde groepen Turkse Nederlanders» en «ervoor
zorgen dat zij zich van de Nederlandse maatschappij en het democratische systeem afkeren»?
Antwoord 2
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu
gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Vraag 3
Hoe beoordeelt u de analyse van de NCTV dat de Turkse gemeenschap in Nederland «kwetsbaar»
is voor «beïnvloeding vanuit Turkije»?
Antwoord 3
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu
gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Vraag 4
Hoe beoordeelt u het dat verschillende factoren in Europa, onder andere in Nederland,
«geleidelijk een gewijzigd islamitisch landschap hebben gecreëerd binnen de Turkse
gemeenschappen»?
Antwoord 4
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu
gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Vraag 5
Deelt u de mening dat dit onwenselijk en volstrekt ontoelaatbaar is in een land als
Nederland? Kunt u hierbij ook specifiek ingaan op de implicaties van deze vorm van
Turkse beïnvloeding voor de nationale veiligheid van ons land, gezien het feit dat
de NCTV een mogelijk verband ziet tussen de «antiwesterse retoriek» van Erdogan en
de terroristische aanslag van Gökmen T. op een tram in Utrecht in 2019, waarbij vier
doden en zes gewonden vielen?
Antwoord 5
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu
gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Vraag 6, 7
Vindt u dat deze verontrustende constateringen moeten leiden tot een veel stevigere
aanpak van deze ongewenste beïnvloeding, bijvoorbeeld door de buitenlandse financiering
van moskeeën vanuit onvrije landen te verbieden en de mogelijkheden en bevoegdheden
om salafistische organisaties aan te pakken, te vergroten?
Welke maatregelen neemt u om deze vorm van ongewenste beïnvloeding tegen te gaan,
en de kwalijke invloed van de Turkse president op Turkse Nederlanders terug te dringen?
Antwoord 6, 7
Ik verwijs uw Kamer graag naar de zorgen en standpunten van het kabinet ten aanzien
van mogelijke buitenlandse beïnvloeding die zijn vermeld in Dreigingsbeeld Terrorisme
Nederland (DTN) 49, 52 en 533, alsmede in de «Kamerbrief aanpak ongewenste vormen inmenging Turkije» d.d. 10 juni
20204 en de Kabinetsreactie op het POCOB-eindverslag5).
Het streven is om een nieuwe analyse nog voor de zomer 2021 af te ronden en uw Kamer
daarover te zijner tijd te informeren. Het kabinet zal daarna bezien of het wel of
niet noodzakelijk is om additionele maatregelen te treffen.
Vraag 8
Kunt u aangeven hoe u daarbij ook de inhoud van de aangenomen motie-Bisschop6 over het uitbreiden van de bevoegdheden van de Taskforce Problematisch gedrag en
ongewenste buitenlandse financiering gaat betrekken?
Antwoord 8
De motie-Bisschop7 wordt momenteel bestudeerd om te bepalen of de Taskforce behoefte heeft aan meer
bevoegdheden en zo ja, welke dat zouden moeten zijn. Daarbij worden alle vormen van
gedrag betrokken die op termijn potentieel ondermijnend zijn voor de democratische
rechtsorde, conform de definitie van problematisch gedrag die in de POCOB-beleidsreactie
is verwoord. Het gaat daarbij dus niet uitsluitend om problematisch gedrag dat door
bepaalde leden van organisaties van salafistische signatuur wordt vertoond, of om
buitenlandse financiering uit uitsluitend bepaalde landen. Zoals de regering ook in
het debat over de POCOB heeft aangegeven, focust de Taskforce op gedragingen van personen of groepen die voornamelijk binnen de grenzen van de wet
vallen, maar tot aantasting en ondermijning van de democratische rechtsorde kunnen
leiden.
Vraag 9, 10
Wat vindt u van het feit dat de zogeheten Kaplan-groep inmiddels opnieuw online-activiteiten
in ons land ontplooit, waarbij het onder meer gaat om een persoon die in verband wordt
gebracht met de man «die op 18 maart 2019 een aanslag pleegde in een tram in Utrecht»?
Welke stappen onderneemt u tegen de (online) activiteiten van deze groep?
Antwoord 9, 10
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu
gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
In algemene zin kan ik aangeven dat op landelijke niveau de overheid zich inzet, samen
met het bedrijfsleven, om terroristische en extremistische uitingen, zowel online
als offline, geen vat te laten krijgen op de samenleving. De Internet Referral Unit
(IRU) bij de politie ondersteunt deze aanpak door het signaleren en het verzoeken
tot verwijderen van terroristische content.
Ook kan het Openbaar Ministerie – al dan niet na een aangifte of melding – een onderzoek
starten en zo nodig tot vervolging over gaan indien er strafbare feiten zijn gepleegd
op het internet.
Verder worden doorlopend gesprekken gevoerd met internetbedrijven om de samenwerking
in de aanpak van terrorisme en andere illegale uitingen op het internet verder te
versterken. Nederland is bijvoorbeeld actief in het EU Internetforum. Hierbij werken
EU-lidstaten, de Europese Commissie en het bedrijfsleven op vrijwillige basis samen
om het aanbod van terroristische content op het internet te beperken.
Tevens wordt, op basis van de EU Verordening aanpak terroristische content online
(TCO), een autoriteit ingericht die toezicht houdt op de maatregelen uit deze verordening
die gericht zijn op het zoveel mogelijk te schonen van het internet van terroristische
content. Extremistische en/of, antidemocratische uitingen online die zodanig ernstig
van aard zijn en daarmee onder de definitie vallen van terroristische content, zoals
bedoeld in de TCO-verordening, vallen binnen de reikwijdte van deze verordening. De
daarin opgenomen definitie van online terroristisch materiaal sluit nauw aan bij de
bestaande definities van terroristische misdrijven in richtlijn 2017/541/EU, zoals
geïmplementeerd in ons eigen strafrecht. Deze definitie is leidend als beoordelingscriterium
voor het inzetten van de bevoegdheden, zoals de mogelijkheid om internetbedrijven
te verplichten aangetroffen content binnen een uur te verwijderen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede namens
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.