Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg inzake 'Er zit energie in het beroepsonderwijs'! (Kamerstuk 31524-484)
31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie
Nr. 491
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 30 maart 2021
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de
brief van 18 december 2020 over «Er zit energie in het beroepsonderwijs»! (Kamerstuk
31 524, nr. 484).
De vragen en opmerkingen zijn op 11 februari 2021 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 24 maart 2021 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De griffier van de commissie, De Kler
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van 18 december
2020 (Kamerstuk 31 524, nr. 484). Zij onderschrijven de noodzaak van regionale samenwerking tussen scholen in het
beroepsonderwijs en het regionale bedrijfsleven en in de begeleiding van jongeren
bij een soepele overstap van vmbo naar het vervolgonderwijs. Daarnaast loven zij de
onderwijsinstellingen voor hun inspanningen om de studenten ook in deze tijd te voorzien
van goed onderwijs. Wel hebben zij nog enkele vragen naar aanleiding van de brief.
De leden van de VVD-fractie lezen dat werk wordt gemaakt van het samenvoegen van de
gl1 en tl2 in het vmbo tot een nieuwe leerweg. De leden lezen dat het doel van een nieuwe leerweg
is om jongeren beter voor te bereiden op zowel de keuze als op de daadwerkelijke overstap
naar het vervolgonderwijs. Op welke manier wordt dit doel beter bediend dan in de
oude leerwegstromingen gl en tl? Kan de Minister een tijdspad schetsen van deze herindeling?
Wat zijn overwegingen van scholen om niet deel te nemen aan deze nieuwe leerweg? Op
welke manier worden de behoeftes van de regionale arbeidsmarkt meegenomen in de praktijkgerichte
programma’s van de nieuwe leerweg? Daarnaast zijn de leden verheugd te constateren
dat de digitale kennisdeling over de doorlopende leerroutes als ook de nieuwe leerweg
goed loopt. Is de Minister voornemens om ook op andere onderwerpen webinars te organiseren
om kennisdeling binnen de sector te stimuleren?
Actielijn 1: Samen staan we sterker
De leden van de VVD-fractie merken op dat de Minister drie punten beschrijft waarop
nog stappen gezet moeten worden om een toekomstbestendig, gevarieerd aanbod van beroepsonderwijs
in iedere regio te realiseren. Kan de Minister beschrijven welke regio’s nog welke
stappen moeten zetten en wie verantwoordelijk is voor welke stap?
Daarnaast lezen de leden dat elke regio een aanbod moet bieden met regionale meerwaarde.
Hoe wordt deze meerwaarde vastgesteld? Zijn hier objectieve maatstaven voor ontworpen?
Welke partners besluiten uiteindelijk of iets een regionale meerwaarde heeft?
Daarnaast zijn deze leden positief dat elke jongere naast theorie ook praktijkgericht
onderwijs op het vmbo krijgt. Op welke manier spelen professionals, door middel van
gastlessen, hierin een rol, zodat jongeren kennis opdoen van ervaringsdeskundigen
uit het werkveld? Ook vragen de leden op welke manier de basiskennis zoals lezen,
schrijven en rekenen wordt geborgd binnen deze leerroute.
Praktijkgerichte programma’s
De leden van de VVD-fractie lezen dat de pilot met de praktijkgerichte programma’s
duurt tot eind 2023–2024. De leden zijn van mening dat het goed is om te experimenteren
met onderwijsprogramma’s om een toekomstbestendig, gevarieerd aanbod van beroepsonderwijs
in iedere regio te realiseren. Zij zien echter dat pilots draaien op de motivatie
van de programmamanagers en dat als een pilot ten einde loopt de continuïteit van
een pilot, en daarmee de schaalbaarheid naar een regulier programma, onder druk komt
te staan. Daarom vragen de leden wanneer kan worden besloten of de pilot kan worden
opgeschaald naar een regulier programma. Wanneer kan de Kamer hierover de eerste evaluatie
verwachten, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Ministers over
het beroepsonderwijs. Deze leden hebben nog enige vragen.
De leden van de CDA-fractie lezen in de brief over de samenvoeging binnen het vmbo
van de gl en tl tot een gezamenlijke nieuwe leerweg waarbinnen alle leerlingen een
praktijkgericht programma zullen volgen met als doel het optimaal voorbereiden van
de leerlingen op het mbo of de havo. Deze leden lezen op de website van de projectgroep
die dit samengaan van de twee leerwegen begeleidt echter dat voortaan alle leerlingen
minimaal vijf examengerichte vakken hebben terwijl in de oude leerwegen voor zowel
gl als tl minimaal zes vakken verplicht waren.3 Deze leden lezen in de onderhavige brief dat de opzet van de nieuwe leerweg als doel
heeft dat het vmbo beter aansluit op het mbo of de havo. Nu zien de leden dit voordeel
voor vmbo-leerlingen die na hun examen naar het mbo gaan wel met het sterkere accent
op een praktijkgericht programma. Naar mening van deze leden wordt hiermee echter
de overgang van het vmbo naar de havo moeilijker gemaakt, omdat sinds de invoering
van de Wet gelijke kans op doorstroom vmbo-havo als eis voor doorstroom van vmbo naar
havo een extra examenvak wordt gesteld. Dit omdat uit onderzoek blijkt dat een vmbo-leerling
met een extra vak meer kans heeft om de havo succesvol af te ronden. Waar in de oude
situatie vmbo-leerlingen één examenvak misten ten opzichte van havoleerlingen, is
dat in de nieuwe situatie al opgelopen tot twee. Deze leden hebben dan ook de volgende
vragen. Wat is de reden van het terugbrengen van het aantal verplichte examenvakken
naar minimaal vijf? Waarom is niet vastgehouden aan de oude situatie van minimaal
zes examenvakken, omdat immers niet alleen de route van vmbo naar mbo gewenst is maar
ook van vmbo naar havo? Hoe groot is de kans op het succesvol doorlopen van de havo
als je als vmbo-leerling ondanks één extra examenvak nog steeds één algemeen vormend
examenvak mist? De leden vragen de Minister waarom het teruggaan in vakken niet expliciet
wordt benoemd in de brief, omdat dit wel degelijk de succesvolle overgang van vmbo
naar havo bemoeilijkt in tegenstelling tot de teneur in de brief. Wanneer is de Kamer
geïnformeerd over specifiek deze wijziging in het aantal examenvakken? Waarom is de
Kamer tijdens de behandeling van de Wet gelijke kans op doorstroom vmbo-havo niet
expliciet gewezen op deze verandering waarmee ondanks de verplichting bij doorstroom
naar havo van een extra examenvak voor de vmbo-leerling, deze leerling nog altijd
een vak minder heeft dan de havoleerling, omdat in de nieuwe leerweg het verschil
in vakken is opgelopen tot twee? Deelt de Minister de mening dat de opzet van de nieuwe
leerweg het moeilijker maakt voor de vmbo-leerling om succesvol over te stappen naar
de havo? Hoe beoordeelt de Minister dit punt in het licht van het streven naar het
gemakkelijker maken van het stapelen van opleidingen? Hoe ziet de Minister dit in
het licht van kansengelijkheid waarbij het feit dat voor sommige kinderen het keuzemoment
in groep acht te vroeg komt, bijvoorbeeld omdat het laatbloeiers zijn, onder andere
kan worden gecompenseerd door het gemakkelijker maken van de overgangen van de ene
onderwijssoort naar de andere en het vergemakkelijken van stapelen? Hoe schat de Minister
de kansen van een vmbo-leerling in die wil overstappen naar de havo na het eindexamen
in het nieuwe leerweg met twee examenvakken minder dan de havoleerling? Immers in
de memorie van toelichting van de Wet gelijke kans op doorstroom vmbo-havo wordt een
succesvolle overstap heel duidelijk gekoppeld aan het volgen van een extra vak tijdens
het vmbo.4 Op welke wijze moet de vmbo-leerling in de nieuwe leerweg zich voorbereiden op de
overstap naar de havo? Zal deze leerling dan twee extra examenvakken moeten kiezen
en kan dat wel in de praktijk en wordt dat niet een te zware belasting waarmee de
overstap naar de havo wordt bemoeilijkt? Klopt het verder dat dit effect vooral wordt
versterkt bij de profielen met de combinatie van aardrijkskunde/geschiedenis, de combinatie
natuur- en scheikunde 1/2 of natuur- en scheikunde 1 met biologie? Deze leden ontvangen
graag een uitgebreide toelichting.
De leden van de CDA-fractie lezen verder op bovengenoemde website dat de nieuwe leerweg
sterk is gericht op vaardigheden waarbij het praktijkgerichte programma zich onderscheidt
van theoretische vakken doordat leerlingen praktische ervaring opdoen in en buiten
de school en dat de leerlingen door het ontwikkelen van brede praktische vaardigheden
zich kunnen oriënteren op verschillende opleidingen en beroepen. Hoe zal dit er in
de praktijk uitzien? Betekent dit ook intensieve betrokkenheid van het bedrijfsleven
bij dit praktijkgerichte programma en in hoeverre is dit aantrekkelijk voor het bedrijfsleven
aangezien deze leerlingen vooral in het begin van hun schoolloopbaan veel begeleiding
nodig hebben en nog weinig praktische vaardigheden hebben? Kortom, hoe zit het met
de uitvoerbaarheid in de praktijk, zo vragen de leden.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hoe de inrichting van de nieuwe leerweg
zich verhoudt tot het reeds ingezette traject van curriculum.nu waar bij de herziening
van eindtermen ook wordt gekeken wordt naar meer praktijkdelen. De leden ontvangen
graag een nadere toelichting.
De leden van de CDA-fractie lezen in de brief dat er op dit moment pilots zijn gestart
met de nieuwe leerweg die uiteindelijk in een wetgevingstraject moeten worden vertaald
in 2024. Wanneer krijgt de Kamer informatie over het verloop van de pilots? Wordt
daarbij ook specifiek gekeken naar de gevolgen voor de overstap van vmbo naar havo?
Is de keuze voor minimaal vijf examenvakken definitief of zijn er ook pilots met minimaal
zes examenvakken? Wanneer komt het wetsvoorstel naar de Kamer, zo vragen de leden.
Inbrengen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de brief van
de Ministers en zijn positief over de gezette stappen door de Minister. Zij hebben
hier nog enkele vragen en opmerkingen over.
Leerroutes
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat wanneer iemand kiest voor een nieuwe
opleiding, rekening gehouden moet worden met eerder verworven competenties. Zodat
een passende en effectieve leerroute ontstaat en we kijken naar wat iemand al kan,
in plaats van wat iemand nog niet kan. Bovendien zijn deze leden van mening dat de
overstap van kleinschalig onderwijs naar grotere mbo-instellingen voor sommige studenten
een overgang is die ze niet (meteen) kunnen maken. Voor deze groep is het een goede
ontwikkeling wanneer zij een diploma mbo 1 of 2 kunnen behalen in de vertrouwde vmbo-omgeving,
in samenwerking met het mbo. Deze leden zijn dan ook tevreden dat de Minister zich
hard maakt voor het beroepsonderwijs en het mogelijk maken van doorlopende leerroutes,
met een regionaal passend en dekkend aanbod. Immers is het belangrijk dat in elke
regio mogelijkheden zijn tot die passende routes, in het kader van kansengelijkheid.
Zij vragen de Minister tegen welke knelpunten lopen instellingen nu aan, bij het realiseren
van doorlopende leerroutes vmbo-mbo en het opbouwen van regionale netwerken. Daarnaast
vernemen zij dat het de intentie is van de Minister om het komende jaar te zorgen
dat in elke regio tenminste «één doorlopende route aanwezig is». In hoeveel regio’s
is nu een doorlopende route aanwezig? Hoeveel doorlopende routes wil zij uiteindelijk
realiseren per regio, zo vragen zij.
Praktijkgerichte programma’s havo
De leden van de D66-fractie signaleren dat meerdere scholen bezig zijn met de ontwikkeling
van praktijkgerichte programma’s voor de havo. Om hoeveel scholen gaat het? Deze leden
zijn blij dat deze ontwikkeling plaatsvindt en zijn benieuwd wanneer de gesprekken
van start gaan met het havoplatform, de Vereniging van Scholen in het voorgezet onderwijs
(VO-raad) en andere relevante partijen. Wanneer denkt de Minister de praktijkgerichte
programma’s voor de havo in brede zin te implementeren?
Nieuwe leerweg
De leden van de D66-fractie hebben nog enkele vragen over het samenvoegen van de gl
en tl in het vmbo tot een nieuwe leerweg. De Minister schrijft dat zij ziet dat de
wil om hiermee aan de slag te gaan groot is. Heeft zij ook tegengestelde signalen
ontvangen? Zo ja, hoe zien deze signalen eruit en welke zorgen leven er? Zijn er ook
scholen die hier liever niet mee aan de slag gaan? Is de Minister van mening dat het
samenvoegen van deze leerwegen kansengelijkheid bevordert? Wordt het naar aanleiding
van het samenvoegen van deze leerwegen moeilijker om door te stromen naar de havo?
Hoe beoordeelt de Minister de zorgen dat de beweging naar meer praktijkgericht onderwijs
ten koste gaat van theoretische vakken zo vragen de leden.
Inbrengen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief «Er zit energie in het
beroepsonderwijs». Zij zijn verheugd te lezen dat de VO-raad en de MBO Raad aan de
slag gaan met de uitvoering van de gewijzigde motie van het lid Kwint c.s.5 Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie merken op dat als een jongere onvoorzien alsnog uit een
geïntegreerde route stapt, hij gegarandeerd van een passende plek in het onderwijs
moet zijn. De leden vragen hoe een passende plek voor iedere jongere gevonden gaat
worden. Zij zijn van mening dat dit altijd in overleg moet gaan met de student of
leerling, de docenten, de instelling en eventueel de ouders. Daarnaast zijn de leden
benieuwd hoe het traject eruitziet vanaf het moment dat een leerling of student afhaakt
in de geïntegreerde route tot het moment dat er een passende plek is gevonden.
Daarnaast zijn de leden van de SP-fractie benieuwd wat de gevolgen zijn van de nieuwe
leerweg waarin vmbo gl en tl worden samengevoegd voor de geïntegreerde leerroute vmbo-mbo.
De leden hebben signalen ontvangen dat er bij de nieuwe leerweg vijf AVO6-vakken overblijven, waardoor er een tekort van twee AVO-vakken ten opzichte van het
havo ontstaat. Wat zijn hiervan de gevolgen voor de doorstroom naar het havo ongeacht
of een leerling deelneemt aan de geïntegreerde leerroute vmbo-mbo of niet? Tevens
hebben deze leden vernomen dat het nieuwe praktijkvak in de nieuw te vormen leerroute
waarschijnlijk een aantal AVO-vakken uit het aanbod gaat drukken. Klopt dit? Zo ja,
wat zijn hiervan de gevolgen voor een vervolgstudie die niet per se aansluit op de
sector waarin een leerling onderwijs volgt? Hoe kan voorkomen worden dat hier problemen
mee ontstaan, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben de brief over het beroepsonderwijs met
enthousiasme gelezen. Het is positief om te zien dat er een goede samenwerking tussen
het bedrijfsleven en het onderwijs tot stand komt. Onder de streep werkt een goede
samenwerking uiteindelijk positief uit voor ondernemers, bedrijven, scholen en bovenal
voor studenten en hun toekomst. Deze leden hebben nog enkele vragen over de rol van
het hbo, de hybride docent, het switchen tussen leerlijnen en bekostiging.
Hoger beroepsonderwijs
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de Ministers in de brief een groot
aantal actoren in de regio noemen die betrokken zijn bij het informeren, adviseren,
(door)ontwikkelen en implementeren van doorlopende leerroutes in de opleidingssectoren
die een meerwaarde hebben in de regio. Deze samenwerking tussen onder andere de MBO
raad, VO-raad, Stichting Platforms VMBO (SPV) en de regio’s is vruchtbaar voor de
opleidingen in het middelbaar beroepsonderwijs. De leden denken dat het hogere beroepsonderwijs
veel kan leren van deze vruchtbare samenwerking en hierin ook meegenomen kan worden.
Het hbo is immers ook een vorm van beroepsonderwijs. Hoe gaan de Ministers het hbo
betrekken bij het programma Sterk beroepsonderwijs? Zien de Ministers sowieso een
rol weggelegd voor het hbo in de verschillende actielijnen, zo vragen de leden.
Hybride docent
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat in het stimuleren van de samenwerking
tussen het bedrijfsleven en het beroepsonderwijs er ook een mogelijkheid ligt voor
het rechtstreeks uitwisselen van kennis vanuit het bedrijfsleven: de hybride docent.
In de brief wordt niets geschreven over hybride docenten en hun rol in de samenwerking
tussen bedrijfsleven en beroepsonderwijs, terwijl zij bij uitstek de verbinder zijn
tussen studenten en de werkvloer. Hoe ziet de Minister de rol van hybride docenten
in de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) ontwikkelgroepen voor examens, maar breder
nog in de ontwikkeling van alle praktijkgerichte programma’s? Hoe kan de duur van
de aanstelling en de omvang van hybride docenten worden uitgebreid? Ziet de Minister
mogelijkheden om meer in te zetten op structurele duale (hybride) carrières? Daarnaast
willen deze leden weten wat de Minister vindt van het idee om nieuwe docenten in het
beroepsonderwijs per definitie of bij voorkeur hybride docenten te laten zijn.
«Afhankelijk van het moment»
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn positief over de gerichte aandacht voor
jongeren en studenten die tussentijds willen wisselen van leerroute. Het is inderdaad
van belang dat jongeren daarbij geholpen worden en dat voorkomen wordt dat een jongere
zonder startkwalificatie stopt. De Ministers schrijven in de brief: «afhankelijk van
het moment waarop de deelname aan de geïntegreerde route wordt beëindigd, moeten jongeren
in een ander profiel of route (...) kunnen instromen». Het stukje «afhankelijk van
het moment» baart deze leden zorgen. Wat zijn momenten dat het niet mogelijk is om
in te stromen in een ander profiel? Kan de Minister nader specificeren wat «afhankelijk
van het moment» betekent? Wanneer een jongere wil wisselen op bijvoorbeeld driekwart
van het studiejaar, zou het dan zo kunnen zijn dat hij of zij een kwart studiejaar
moet wachten tot hij of zij kan instromen bij een volgende leerlijn «omdat we al zover
in het jaar zitten», zo vragen de leden.
Bekostiging
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat in de brief niet verder wordt uitgeweid
over de financiële afspraken rondom doorlopende leerroutes. Kan de Minister ingaan
op de mogelijke knelpunten rondom deze financiële afspraken, bijvoorbeeld de invloed
van schommelingen in het aantal mbo-studenten, zo vragen de leden.
Techniekonderwijs voor iedereen
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat techniekonderwijs er voor iedereen
is. Toch zijn jongens vaak oververtegenwoordigd in de technische sector en heerst
er het hardnekkige stigma dat techniek voor mannen is, zeker in het beroepsonderwijs.
De leden denken dat er een rol voor het bedrijfsleven zelf is weggelegd om meer meiden
en vrouwen en jongeren met een niet-westerse achtergrond aan te trekken. Bijvoorbeeld
door initiatieven als de Girls’ Day van het Expertisecentrum genderdiversiteit in bèta, techniek & IT (VHTO). De actielijnen
in de brief zijn voor een groot deel gericht op activiteit in de regio. De leden willen
graag weten of er regionale best practices zijn – die vanuit de overheid wellicht extra ondersteund kunnen worden – van initiatieven
om minderheden te enthousiasmeren voor de technieksector.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor
Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Wij danken de leden van uw Kamer voor de vragen en opmerkingen naar aanleiding van
de Kamerbrief «Er zit energie in het beroepsonderwijs». Wij hebben op iedere vraag
een antwoord gegeven, en daarbij vastgehouden aan de volgorde van inbreng. Daar waar
sprake is van thematische samenhang hebben we enkele vragen/opmerkingen van een fractie
geclusterd, dat geldt onder andere voor de vragen van het CDA over de overgang van
de nieuwe leerweg naar het havo.
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van 18 december
2020 (Kamerstuk 31 524, nr. 484). Zij onderschrijven de noodzaak van regionale samenwerking tussen scholen in het
beroepsonderwijs en het regionale bedrijfsleven en in de begeleiding van jongeren
bij een soepele overstap van vmbo naar het vervolgonderwijs. Daarnaast loven zij de
onderwijsinstellingen voor hun inspanningen om de studenten ook in deze tijd te voorzien
van goed onderwijs. Wel hebben zij nog enkele vragen naar aanleiding van de brief.
De leden van de VVD-fractie lezen dat werk wordt gemaakt van het samenvoegen van de
gl en tl in het vmbo tot een nieuwe leerweg. De leden lezen dat het doel van een nieuwe
leerweg is om jongeren beter voor te bereiden op zowel de keuze als op de daadwerkelijke
overstap naar het vervolgonderwijs. Op welke manier wordt dit doel beter bediend dan
in de oude leerwegstromingen gl en tl?
Binnen deze nieuwe leerweg volgen álle jongeren een praktijkgericht programma, waardoor
zij realistische en praktische ervaring opdoen in en buiten de school en vroegtijdig
kennis maken met de beroepscontext. In de huidige situatie doen jongeren in de tl
geen praktijkervaring op. Een vroegtijdige kennismaking met de beroepscontext is van
belang om jongeren een weloverwogen keuze te laten maken voor een opleidingsrichting.
Juist met de hoeveelheid keuzemogelijkheden en doorstroomopties zijn dit soort activiteiten
belangrijk. Daarnaast ontwikkelen jongeren competenties die van belang zijn voor de
daadwerkelijke overstap naar het vervolgonderwijs. Ze leren bijvoorbeeld samenwerken,
plannen, organiseren, onderzoeken en presenteren: belangrijke vaardigheden in het
havo en het mbo.
Het samenvoegen van de gl en de tl, met elk een andere profielstructuur, maakt herclustering
van de profielen (en bijbehorende vakkenpakketten) noodzakelijk. Omdat de huidige
vakkenpakketten op dit moment niet goed aansluiten op het vervolgonderwijs, wordt
gekeken of met deze herclustering de jongeren beter kunnen worden bediend.
Kan de Minister een tijdspad schetsen van deze herindeling?
Op dit moment voorzien we de invoering van deze nieuwe leerweg voor het schooljaar
2024/2025, daarbij rekening houdend met overgangsbepalingen.
Wat zijn overwegingen van scholen om niet deel te nemen aan deze nieuwe leerweg?
De nieuwe leerweg bestaat nog niet, op dit moment doen 137 scholen mee aan de pilots
met praktijkgerichte programma’s vanuit de gl of de tl. Alle beschikbare pilot-plekken
worden benut.
Naast dat er in deze coronaperiode zo’n 330 scholen interesse hebben getoond, hebben
zo’n 500 scholen dat nog niet gedaan. De overwegingen om al dan niet mee te doen zijn
divers van aard. Het programma Sterk beroepsonderwijs richt specifieke activiteiten
in om draagvlak te creëren voor de invoering van de nieuwe leerweg, zodat deze in
2024 geïmplementeerd kan worden. We informeren scholen over de ontwikkelingen binnen
de pilots en ontwikkelingen op het gebied van wet- en regelgeving. Scholen worden
gestimuleerd en geënthousiasmeerd om al in een vroeg stadium te starten met de ontwikkeling
van een of meer praktijkgerichte programma’s.
Op welke manier worden de behoeftes van de regionale arbeidsmarkt meegenomen in de
praktijkgerichte programma’s van de nieuwe leerweg?
De praktijkgerichte programma’s worden onder leiding van SLO ontwikkeld. Zij vraagt
daarbij frequent feedback van verschillende partijen, ook van VNO-NCW en MKB-Nederland
en de bedrijfstakgroepen van het mbo. Om te zorgen voor aantrekkelijk en eigentijds
onderwijs dat ruimte biedt aan regionale verschillen en een veranderde arbeidsmarkt
is het daarnaast nodig dat (pilot)scholen samenwerken met bedrijven en het mbo. Te
denken valt aan samenwerking op het gebied van: levensechte opdrachten (bijdrage aan
onderwijsprogramma en toetsing); gebruik van elkaars faciliteiten; gezamenlijk loopbaanoriëntatie
en begeleiding (LOB); het inrichten van doorlopende leerroute(s); en de inzet van
hybride docenten.
We stimuleren scholen om samenwerking in de regio aan te gaan dan wel te intensiveren,
daar wordt op ingezet vanuit de (pilot)ondersteuning en de (bij)scholing.7 De behoeftes van de regionale arbeidsmarkt komen daarmee terug in de praktijkgerichte
programma’s.
Daarnaast zijn de leden verheugd te constateren dat de digitale kennisdeling over
de doorlopende leerroutes als ook de nieuwe leerweg goed loopt.
Is de Minister voornemens om ook op andere onderwerpen webinars te organiseren om
kennisdeling binnen de sector te stimuleren?
De webinars zijn niet uniek voor het programma Sterk beroepsonderwijs. Het afgelopen
jaar heeft het ministerie ook webinars en vergelijkbare digitale werk- en inspiratiesessies
georganiseerd vanuit onder andere de MBO Brigade en MBO 2030, maar ook ter ondersteuning
van scholen als gevolg van COVID-19 (bijvoorbeeld voor de examinering).
Actielijn 1: Samen staan we sterker
De leden van de VVD-fractie merken op dat de Minister drie punten beschrijft waarop
nog stappen gezet moeten worden om een toekomstbestendig, gevarieerd aanbod van beroepsonderwijs
in iedere regio te realiseren.
Kan de Minister beschrijven welke regio’s nog welke stappen moeten zetten en wie verantwoordelijk
is voor welke stap?
Regio’s bevinden zich in verschillende fasen van samenwerking en hebben een diversiteit
aan vraagstukken. In de meeste regio’s zijn nog stappen te zetten als het gaat om:
meer en betere samenwerking in alle opleidingssectoren, niet alleen in de techniek;
stevigere betrokkenheid en samenwerking met het bedrijfsleven bij het onderwijs in
alle regio’s; en het verduurzamen van deze samenwerking, inclusief doorlopende leerroutes.
We zien wel dat er steeds intensiever wordt samengewerkt tussen het vmbo, mbo en arbeidsmarktpartijen
om een toekomstbestendig en gevarieerd aanbod voor jongeren te realiseren. Zo zijn
er inspirerende voorbeelden van goedlopende doorlopende leerroutes vmbo-mbo in verschillende
sectoren. Maar er zijn ook regio’s waar alleen afspraken zijn gemaakt en de samenwerking
nog moet beginnen. Daarbij zien we dat het enthousiasme voor de versterking van het
beroepsonderwijs groot is, maar het kennisniveau wisselend. We zitten nu in een fase
waarin mooie intenties die niet verder komen dan het papier niet meer toereikend zijn.
Met de nieuwe wet doorlopende leerroutes vmbo-mbo is de verwachting dat meer vmbo-
en mbo-scholen de kans zullen pakken om met elkaar een doorlopende leerroute vorm
te geven, juist omdat de wet meer ruimte biedt voor samenwerking.
Het eigenaarschap ligt bij de regio’s, maar het is belangrijk om ze te ondersteunen
bij deze opgave. Vanuit het programma Sterk beroepsonderwijs wordt dit gestimuleerd
en gefaciliteerd. Met de monitoring van een digitale landkaart wordt de ontwikkeling van de samenwerking vmbo-mbo op doorlopende leerroutes gevolgd.
Zo kan vanuit het programma beter ingezet worden op stimulering en facilitering.
Daarnaast lezen de leden dat elke regio een aanbod moet bieden met regionale meerwaarde.
Hoe wordt deze meerwaarde vastgesteld? Zijn hier objectieve maatstaven voor ontworpen?
Welke partners besluiten uiteindelijk of iets een regionale meerwaarde heeft?
Indien jongeren worden opgeleid voor de regionale arbeidsmarkt in sectoren waarin
de regionale vraag groot is, dan is er sprake van regionale meerwaarde van het aanbod.
Dit is per regio anders; hier is geen maatstaf voor. Waar de ene regio kampt met dalende
leerling- en studentenaantallen, heeft de andere regio te maken met grote veranderingen
op de arbeidsmarkt (of is er van beide ontwikkelingen sprake). Partijen in de regio’s
staan voor de uitdaging om in te spelen op hun situatie en hierin een gezamenlijke
verantwoordelijkheid te nemen, zodat er voor nu en de toekomst een goed en toegankelijk
onderwijsaanbod voor jongeren geboden kan worden met regionale meerwaarde.
Daarnaast zijn deze leden positief dat elke jongere naast theorie ook praktijkgericht
onderwijs op het vmbo krijgt.
Op welke manier spelen professionals, door middel van gastlessen, hierin een rol,
zodat jongeren kennis opdoen van ervaringsdeskundigen uit het werkveld?
Scholen hebben ook hierbij de mogelijkheid om gastdocenten in te zetten. De afgelopen
jaren zien we in de pilot Technologie & toepassing (T&T)dat professionals op veel
scholen een rol hebben als opdrachtgever en/of beoordelaar, in sommige gevallen wordt
er ook gewerkt met hybride docenten. Wij stimuleren en verwachten dat dit soort ervaringsdeskundigen
ook bij andere praktijkgerichte programma’s een belangrijke rol gaan krijgen in het
onderwijs.
Ook vragen de leden op welke manier de basiskennis zoals lezen, schrijven en rekenen
wordt geborgd binnen deze leerroute.
Hoewel de precieze invulling van het vakkenpakket in de nieuwe leerweg nog nader wordt
onderzocht, is het evident dat de basiskennis en -vaardigheden daar een stevige plek
in krijgen. Niet alleen in de voor de hand liggende vakken als Nederlands en wiskunde,
maar ook in andere relevante vakken worden taal- en rekenvaardigheden aangeleerd.
Praktijkgerichte programma’s
De leden van de VVD-fractie lezen dat de pilot met de praktijkgerichte programma’s
duurt tot eind 2023–2024. De leden zijn van mening dat het goed is om te experimenteren
met onderwijsprogramma’s om een toekomstbestendig, gevarieerd aanbod van beroepsonderwijs
in iedere regio te realiseren. Zij zien echter dat pilots draaien op de motivatie
van de programmamanagers en dat als een pilot ten einde loopt de continuïteit van
een pilot, en daarmee de schaalbaarheid naar een regulier programma, onder druk komt
te staan.
Daarom vragen de leden wanneer kan worden besloten of de pilot kan worden opgeschaald
naar een regulier programma.
In deze pilots draait het juist om de vaksectie in de school die aan de slag gaat
met de praktijkgerichte programma’s. Scholen worden geadviseerd om als vaksectie voor
het praktijkgericht programma te werken met twee leraren in de klas; ondersteuning
van lessen door bijvoorbeeld een (technisch) onderwijsassistent; en een netwerker
voor een dag(deel) per week om contact te leggen en onderhouden met bedrijven, instellingen
en het vervolgonderwijs. Daarnaast verwachten we ook actieve betrokkenheid van een
schoolleider gedurende de gehele pilotperiode, om de visie van de school te bewaken,
cross-overs met andere vakken te bewerkstelligen, LOB integraal vorm te geven en werk
te maken van doorlopende leerlijnen en routes.
De opschaling naar een regulier programma vindt bij voorkeur plaats als er 2 cohorten
jongeren examen hebben gedaan in het betreffende programma tijdens de pilotfase. Scholen
kunnen buiten de pilot om praktijkgerichte programma’s extra curriculair aanbieden.
Wanneer kan de Kamer hierover de eerste evaluatie verwachten, zo vragen de leden.
Er starten twee monitor-onderzoeken. Een monitor die wordt uitgevoerd door SLO, met
als doel zicht te krijgen op de haalbaarheid, uitvoerbaarheid en toetsbaarheid van
de concept examenprogramma’s. De andere monitor zal worden uitgevoerd via NRO, waarbij
onder andere wordt gekeken naar de regionale samenwerking.8 Wij verwachten dat medio 2022 de eerste bevindingen beschikbaar zijn.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Ministers over
het beroepsonderwijs. Deze leden hebben nog enige vragen.
De leden van de CDA-fractie lezen in de brief over de samenvoeging binnen het vmbo
van de gl en tl tot een gezamenlijke nieuwe leerweg waarbinnen alle leerlingen een
praktijkgericht programma zullen volgen met als doel het optimaal voorbereiden van
de leerlingen op het mbo of de havo. Deze leden lezen op de website van de projectgroep
die dit samengaan van de twee leerwegen begeleidt echter dat voortaan alle leerlingen
minimaal vijf examengerichte vakken hebben terwijl in de oude leerwegen voor zowel
gl als tl minimaal zes vakken verplicht waren. Deze leden lezen in de onderhavige
brief dat de opzet van de nieuwe leerweg als doel heeft dat het vmbo beter aansluit
op het mbo of de havo. Nu zien de leden dit voordeel voor vmbo-leerlingen die na hun
examen naar het mbo gaan wel met het sterkere accent op een praktijkgericht programma.
Naar mening van deze leden wordt hiermee echter de overgang van het vmbo naar de havo
moeilijker gemaakt, omdat sinds de invoering van de Wet gelijke kans op doorstroom
vmbo-havo als eis voor doorstroom van vmbo naar havo een extra examenvak wordt gesteld.
Dit omdat uit onderzoek blijkt dat een vmbo-leerling met een extra vak meer kans heeft
om de havo succesvol af te ronden. Waar in de oude situatie vmbo-leerlingen één examenvak
misten ten opzichte van havoleerlingen, is dat in de nieuwe situatie al opgelopen
tot twee. Deze leden hebben dan ook de volgende vragen.
Wat is de reden van het terugbrengen van het aantal verplichte examenvakken naar minimaal
vijf? Waarom is niet vastgehouden aan de oude situatie van minimaal zes examenvakken,
omdat immers niet alleen de route van vmbo naar mbo gewenst is maar ook van vmbo naar
havo? De leden vragen de Minister waarom het teruggaan in vakken niet expliciet wordt
benoemd in de brief, omdat dit wel degelijk de succesvolle overgang van vmbo naar
havo bemoeilijkt in tegenstelling tot de teneur in de brief.
Het aantal vakken in de nieuwe leerweg blijft gelijk aan de huidige situatie van de
gl en tl. Het minimum aantal verplichte examenvakken voor jongeren in de nieuwe leerweg
blijft dus zes, zoals ook nu het geval is. Jongeren die doorstroomrecht richting het
havo willen verkrijgen, moeten, net als in de huidige situatie, een extra examenvak
afsluiten. Het moment voor een jongere om de keuze te maken voor een extra vak is
in principe aan het einde van het derde leerjaar. Het extra vak levert dan een doorstroomrecht
op.
Hoe groot is de kans op het succesvol doorlopen van de havo als je als vmbo-leerling
ondanks één extra examenvak nog steeds één algemeen vormend examenvak mist? Deelt
de Minister de mening dat de opzet van de nieuwe leerweg het moeilijker maakt voor
de vmbo-leerling om succesvol over te stappen naar de havo? Hoe schat de Minister
de kansen van een vmbo-leerling in die wil overstappen naar de havo na het eindexamen
in het nieuwe leerweg met twee examenvakken minder dan de havoleerling? Immers in
de memorie van toelichting van de Wet gelijke kans op doorstroom vmbo-havo wordt een
succesvolle overstap heel duidelijk gekoppeld aan het volgen van een extra vak tijdens
het vmbo.
Aangezien een substantieel deel van de jongeren (ongeveer één op de zes) vanuit de
gl/tl doorstroomt naar het havo mag de inrichting van een meer praktijkgerichte leerweg
niet nadelig uitpakken voor deze groep jongeren. Daarom richt de ontwikkeling van
de nieuwe leerweg zich op het verbeteren van de doorstroom naar het mbo én het havo.
Momenteel is de doorstroom van de gl/tl naar het havo niet optimaal. Zo sluiten onder
andere de profielen en vakkenpakketten onvoldoende op elkaar aan.9 In overleg met onder andere de VO-raad, Platform-TL, het Havoplatform en de MBO Raad
wordt daarom een voorstel gemaakt voor een profielstructuur (met bijbehorende vakkenpakketten)
van de nieuwe leerweg die de aansluiting met het havo moet verbeteren.
Ook is het suboptimaal dat de huidige curricula van de vakken los van elkaar zijn
ontwikkeld, waardoor het inhoudelijke programma van een algemeen vormend (avo) vak
in de gl/tl significant afwijkt van hetzelfde vak op het havo. Bij de ontwikkeling
van de nieuwe leerweg wordt daarom rekening gehouden met een goede aansluiting van
het eindniveau van de avo-vakken én van het praktijkgericht programma op aanpalende
avo-vakken op het havo.
Jongeren in de nieuwe leerweg krijgen overigens een breed aanbod aan avo-vakken aangeboden.
We behouden extra voorschriften voor het derde leerjaar. Jongeren dienen in dat leerjaar
twee vakken meer te volgen dan waar ze uiteindelijk minimaal examen in doen. Daardoor
blijft er sprake van een breed vakkenpakket, omdat we jongeren gunnen dat ze zo laat
mogelijk kiezen en daarmee willen we voorkomen dat ze voortijdig routes afsluiten.
Zo wordt het bovendien makkelijker om te voldoen aan de voorwaarde van doorstroomrecht
om met één extra vak te slagen. Hierbij is het belangrijk om mee te geven dat op dit
moment ongeveer 50 procent van de jongeren in de gl en tl examen doet met een extra
vak, maar dat we een verplichting hiertoe geen een passende voorbereiding vinden voor
alle jongeren.
Aangezien ongeveer vijf op de zes jongeren in deze nieuwe leerweg naar het mbo zal
doorstromen, dient een praktijkgericht programma een stevig onderdeel te zijn van
het curriculum van de jongeren in de nieuwe leerweg. Jongeren ervaren hierdoor beter
waar ze goed in zijn en krijgen een brede oriëntatie. Voor veel jongeren helpt het
om op deze wijze vroegtijdig kennis te maken met het vervolgonderwijs en de beroepscontext,
om een weloverwogen keuze te kunnen maken voor een opleidingsrichting (ook richting
het havo). Daarnaast ontwikkelen jongeren competenties die van belang zijn voor de
daadwerkelijke overstap naar het vervolgonderwijs, ze leren bijvoorbeeld samenwerken,
plannen, organiseren, onderzoeken en presenteren. Dit vergemakkelijkt de keus voor
een vervolgopleiding en bereidt hen ook beter voor op deze overstap. Het havo en het
mbo zijn nauw betrokken bij de ontwikkeling van deze programma’s om de aansluiting
te borgen. De praktijkgerichte programma’s worden beproefd door 137 pilotscholen die
afgelopen januari zijn gestart. Ook hierin wordt de aansluiting met het havo en mbo
meegenomen.
Daarnaast willen we u attenderen op het brede draagvlak om ook in het havo praktijkgerichte
programma’s te ontwikkelen. Samen met de Vereniging Hogescholen steunt de VO-raad
een praktijkgericht onderdeel in het havo-curriculum. Zoals vermeld in de Kamerbrief
in reactie op de eindrapportage over Regelluwe Scholen (december 2020)(Kamerstuk 29 546, nr. 33) zullen er ook praktijkgerichte programma’s voor het havo worden ontwikkeld. De brochure
die het Havoplatform heeft ontwikkeld geeft hier mooie aanknopingspunten voor.10 Op dit moment inventariseren we de mogelijkheden voor havo-scholen. Een praktijkgericht
programma op het havo zou ook de doorlopende leerlijn van de nieuwe leerweg naar het
havo verder kunnen verbeteren (zoals tussen de vakken Technologie & toepassing (gl/tl)
– Onderzoek & ontwerpen (havo)).
Wanneer is de Kamer geïnformeerd over specifiek deze wijziging in het aantal examenvakken?
Het aantal examenvakken wijzigt niet. In de Kamerbrief van 26 augustus 2019 (Kamerstuk
31 524, nr. 437) hebben we aangegeven dat het belangrijk is dat het curriculum ruimte biedt. Voor
sommige jongeren is het passend zeven examenvakken af te sluiten, maar voor een groot
deel van de jongeren moeten ook andere keuzes gemaakt kunnen worden (vijf op de zes
jongeren stroomt door naar het mbo). Denk aan de ruimte voor doorlopende leerroutes
met het mbo of een andere manier om zich goed voor te bereiden op vervolgonderwijs.
Een dergelijke verzwaring van het vakkenpakket zal dus niet voor alle jongeren wenselijk
en noodzakelijk zijn.
Waarom is de Kamer tijdens de behandeling van de Wet gelijke kans op doorstroom vmbo-havo
niet expliciet gewezen op deze verandering waarmee ondanks de verplichting bij doorstroom
naar havo van een extra examenvak voor de vmbo-leerling, deze leerling nog altijd
een vak minder heeft dan de havoleerling, omdat in de nieuwe leerweg het verschil
in vakken is opgelopen tot twee?
Zoals we eerder hebben aangegeven wijzigt het aantal examenvakken niet, dat geldt
ook voor het doorstroomrecht met een extra examenvak. In de toelichting van het Besluit
van 5 juni 2020 tot wijziging van het Inrichtingsbesluit WVO en het Inrichtingsbesluit
WVO BES in verband met onder meer de vaststelling van een voorwaarde voor doorstroom
naar havo is de Kamer erop geattendeerd dat de nieuwe leerweg en het bijbehorende
praktijkgerichte programma nog in ontwikkeling zijn.
Hoe beoordeelt de Minister dit punt in het licht van het streven naar het gemakkelijker
maken van het stapelen van opleidingen?
Wij verwachten dat door de komst van de nieuwe leerweg de overgang naar vervolgonderwijs
wordt versoepeld. Hierdoor verbetert zowel de mogelijkheid tot stapelen binnen het
voortgezet onderwijs als een gestapelde route binnen het beroepsonderwijs (vmbo –
mbo – hbo).11 Zowel de aangepaste profielen met bijbehorende vakkenpakketten als de komst van praktijkgerichte
programma’s dragen hieraan bij.
Hoe ziet de Minister dit in het licht van kansengelijkheid waarbij het feit dat voor
sommige kinderen het keuzemoment in groep acht te vroeg komt, bijvoorbeeld omdat het
laatbloeiers zijn, onder andere kan worden gecompenseerd door het gemakkelijker maken
van de overgangen van de ene onderwijssoort naar de andere en het vergemakkelijken
van stapelen?
Wij veranderen in dit traject niets aan het verschil in het aantal jaren dat de onderbouw
van het voortgezet onderwijs duurt (vmbo 2 jaar, havo/vwo 3 jaar). Wij zijn wel voornemens
om profielen (en bijbehorende vakkenpakketten) aan te passen om de overgang te verbeteren.
Wij zijn daarnaast voornemens om een eis van meer verplichte vakken in het derde leerjaar
te handhaven in de nieuwe leerweg. Hiermee kan de breedte van het vakkenpakket behouden
blijven, waardoor een jongere de mogelijkheid heeft om vakken van meerdere profielen
te volgen en op die manier op een later moment een definitieve keuze te maken voor
het vakkenpakket waar hij/zij eindexamen in doet. Op deze manier kan het vakkenpakket
van de nieuwe leerweg ook meer in overeenstemming worden gebracht met die van het
derde leerjaar van het havo, wat kan zorgen voor een eenvoudigere overstapmogelijkheid,
namelijk aan het eind van leerjaar 3 naar het havo. Over de voor- en nadelen en de
wijze waarop we dit vorm kunnen geven is het ministerie momenteel in gesprek met de
sector.
Zal deze leerling dan twee extra examenvakken moeten kiezen en kan dat wel in de praktijk
en wordt dat niet een te zware belasting waarmee de overstap naar de havo wordt bemoeilijkt?
Nee, dat hoeft een jongere in de gl (en de tl) op dit moment ook niet te doen.12 Het eisen van twee extra vakken zou een te hoge drempel voor doorstroom naar het
havo betekenen. Daarbij komt dat de slaagpercentages van voormalige gl- en tl-jongeren
op het havo niet zodanig van elkaar verschillen dat een extra voorwaarde noodzakelijk
is om het studiesucces op niveau te houden.
Omdat aandachtspunten voor aansluiting tussen de nieuwe leerweg en het vervolgonderwijs
(havo en mbo) alleen opgepakt kunnen worden als men contact heeft en elkaar kent,
zetten we ook in op verbeterde regionale samenwerking. Vanuit deze samenwerking kunnen
de (doorstroom)programma’s en LOB op elkaar worden afgestemd, ook voor wat betreft
de vmbo – havo. Dat is ook een van de redenen waarom de nieuwe leerweg wordt aangepakt
vanuit het programma Sterk beroepsonderwijs.
Klopt het verder dat dit effect vooral wordt versterkt bij de profielen met de combinatie
van aardrijkskunde/geschiedenis, de combinatie natuur- en scheikunde 1/2 of natuur-
en scheikunde 1 met biologie? Deze leden ontvangen graag een uitgebreide toelichting.
Zoals hierboven is aangegeven verwachten we niet dat er sprake gaat zijn van dit effect.
Hoe dit er uiteindelijk uit gaat zien, hangt namelijk van de definitieve inrichting
van de profielen en vakkenpakketten in de nieuwe leerweg af. Zoals eerder aangegeven
zijn wij hierover in gesprek met de sector. In een volgende voortgangsrapportage zullen
we de Kamer hierover nader en uitgebreid informeren.
De leden van de CDA-fractie lezen verder op bovengenoemde website dat de nieuwe leerweg
sterk is gericht op vaardigheden waarbij het praktijkgerichte programma zich onderscheidt
van theoretische vakken doordat leerlingen praktische ervaring opdoen in en buiten
de school en dat de leerlingen door het ontwikkelen van brede praktische vaardigheden
zich kunnen oriënteren op verschillende opleidingen en beroepen.
Hoe zal dit er in de praktijk uitzien? Betekent dit ook intensieve betrokkenheid van
het bedrijfsleven bij dit praktijkgerichte programma en in hoeverre is dit aantrekkelijk
voor het bedrijfsleven aangezien deze leerlingen vooral in het begin van hun schoolloopbaan
veel begeleiding nodig hebben en nog weinig praktische vaardigheden hebben? Kortom,
hoe zit het met de uitvoerbaarheid in de praktijk, zo vragen de leden.
De wijze waarop dit in de praktijk vorm krijgt verschilt per school, jongeren worden
daarbij altijd begeleid door docenten. Op de meeste scholen die nu al aan de slag
zijn met het praktijkgerichte programma T&T zien we dat het bedrijfsleven frequent
als opdrachtgever fungeert, waarbij hij/zij regelmatig ook een rol heeft in de beoordeling.
Daarnaast bezoeken jongeren het bedrijf en voeren ze daar in sommige gevallen ook
(een gedeelte van) de opdracht uit. Je ziet daarbij dat jongeren gedurende het vak
groeien in de mate van zelfstandigheid en de mate waarin ze begeleiding van de docent
nodig hebben. Overigens zien we dat veel scholen het praktijkgerichte programma in
een doorlopende leerlijn neerzetten. Zo worden jongeren al vroegtijdig voorbereid
in de onderbouw op het opdoen van praktische ervaring buiten de school, dat maakt
dat het goed uitvoerbaar is in de praktijk. Bedrijven waarderen ook dat ze betrokken
worden bij de praktijkgerichte programma’s.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hoe de inrichting van de nieuwe leerweg
zich verhoudt tot het reeds ingezette traject van curriculum.nu waar bij de herziening
van eindtermen ook wordt gekeken wordt naar meer praktijkdelen. De leden ontvangen
graag een nadere toelichting.
Niet alleen moeten de profielen en vakkenpakketten van de nieuwe leerweg en het havo
beter op elkaar aansluiten dan nu het geval is, maar ook moeten de vakken zélf beter
op elkaar zijn aangesloten. In het kader van de curriculumbijstelling zal dit laatste
worden aangepakt, onder meer doordat de examenprogramma’s – in tegenstelling tot het
verleden – van een bepaald vak nu voor vmbo, havo en vwo gelijktijdig worden bijgesteld.
De leden van de CDA-fractie lezen in de brief dat er op dit moment pilots zijn gestart
met de nieuwe leerweg die uiteindelijk in een wetgevingstraject moeten worden vertaald
in 2024.
Wanneer krijgt de Kamer informatie over het verloop van de pilots? Wordt daarbij ook
specifiek gekeken naar de gevolgen voor de overstap van vmbo naar havo? Is de keuze
voor minimaal vijf examenvakken definitief of zijn er ook pilots met minimaal zes
examenvakken? Wanneer komt het wetsvoorstel naar de Kamer, zo vragen de leden.
Zoals reeds aangegeven, laten we scholen piloten met minimaal zes examenvakken (waaronder
het praktijkgerichte programma). We monitoren dit stevig, daarbij zal ook gekeken
worden naar de overstap en welke jongeren in meer vakken examen doen. We zullen de
Kamer eind 2022 informeren over het verloop van de pilots.
De definitieve keuze voor het aantal vakken maken we in het wetvoorstel, dat naar
verwachting najaar 2023 naar uw Kamer komt.
Inbrengen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de brief van
de Ministers en zijn positief over de gezette stappen door de Minister. Zij hebben
hier nog enkele vragen en opmerkingen over.
Leerroutes
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat wanneer iemand kiest voor een nieuwe
opleiding, rekening gehouden moet worden met eerder verworven competenties. Zodat
een passende en effectieve leerroute ontstaat en we kijken naar wat iemand al kan,
in plaats van wat iemand nog niet kan. Bovendien zijn deze leden van mening dat de
overstap van kleinschalig onderwijs naar grotere mbo-instellingen voor sommige studenten
een overgang is die ze niet (meteen) kunnen maken. Voor deze groep is het een goede
ontwikkeling wanneer zij een diploma mbo 1 of 2 kunnen behalen in de vertrouwde vmbo-omgeving,
in samenwerking met het mbo. Deze leden zijn dan ook tevreden dat de Minister zich
hard maakt voor het beroepsonderwijs en het mogelijk maken van doorlopende leerroutes,
met een regionaal passend en dekkend aanbod. Immers is het belangrijk dat in elke
regio mogelijkheden zijn tot die passende routes, in het kader van kansengelijkheid.
Zij vragen de Minister tegen welke knelpunten lopen instellingen nu aan, bij het realiseren
van doorlopende leerroutes vmbo-mbo en het opbouwen van regionale netwerken.
Een van de activiteiten van het programma Sterk beroepsonderwijs is de uitvoering
van begeleidingstrajecten in regio’s. Deze trajecten zijn gericht op netwerkvorming
en doorlopende leerroutes vmbo-mbo, waarbij de betrokken regio’s een beroep kunnen
doen op externe begeleiding en enige faciliteiten vanuit het programma.
De begeleidingstrajecten vinden plaats onder regie van de VO-raad en de MBO Raad,
in nauwe samenwerking met OCW. Deze regio’s fungeren als «leerlab» om andere regio’s
te voorzien van kennis en instrumenten op het gebied van duurzame netwerkvorming en
doorlopende leerroutes. Concrete oplossingen voor knelpunten, aanpakken en producten
uit de trajecten worden met andere regio’s gedeeld. Dit gebeurt via het programma
en (na de zomer) in een of meer landelijke bijeenkomsten voor schoolleiders en docenten
uit het vo en mbo. Daarmee krijgen besturen en scholen in het vo en mbo instrumenten
in handen die hen ondersteunen in het starten of verder brengen van een efficiënte
en effectieve regionale samenwerking en doorlopende leerroutes in hun regio.
Daarnaast vernemen zij dat het de intentie is van de Minister om het komende jaar
te zorgen dat in elke regio tenminste «één doorlopende route aanwezig is».
In hoeveel regio’s is nu een doorlopende route aanwezig? Hoeveel doorlopende routes
wil zij uiteindelijk realiseren per regio, zo vragen zij.
In schooljaar 2020/2021 zijn in 13 van de 35 arbeidsmarktregio’s doorlopende leerroutes
vmbo-mbo gestart in het kader van de nieuwe wet. Daarnaast lopen er ook routes in
het kader van de experimenten. De wet is in augustus 2020 in werking getreden. Scholen
hebben tijd nodig om afspraken met elkaar te maken over deze samenwerking. Het streven
is dat in 2024 iedere jongere in elke regio terecht kan in een doorlopende leerroute
passend bij zijn/haar niveau. Dat betekent meerdere routes op meerdere niveaus in
iedere regio. De komende jaren zullen er dus in iedere regio nog veel routes ontwikkeld
moeten worden.
Praktijkgerichte programma’s havo
De leden van de D66-fractie signaleren dat meerdere scholen bezig zijn met de ontwikkeling
van praktijkgerichte programma’s voor de havo.
Om hoeveel scholen gaat het? Deze leden zijn blij dat deze ontwikkeling plaatsvindt
en zijn benieuwd wanneer de gesprekken van start gaan met het havoplatform, de Vereniging
van Scholen in het voorgezet onderwijs (VO-raad) en andere relevante partijen. Wanneer
denkt de Minister de praktijkgerichte programma’s voor de havo in brede zin te implementeren?
Er zijn zo’n 25 scholen betrokken bij het leernetwerk HavoP van het Havoplatform,
maar de belangstelling is groter, blijkt uit zowel landelijke programma’s (bijvoorbeeld
zo’n 100 scholen bieden het vak O&O aan) als regionale initiatieven (bijvoorbeeld
Havo van de toekomst in Twente). Op dit moment zijn we hierover met partijen in gesprek
en werken we de mogelijkheden voor havo-scholen uit. Hierover wordt uw Kamer rond
de zomer van 2021 nader geïnformeerd.
Nieuwe leerweg
De leden van de D66-fractie hebben nog enkele vragen over het samenvoegen van de gl
en tl in het vmbo tot een nieuwe leerweg. De Minister schrijft dat zij ziet dat de
wil om hiermee aan de slag te gaan groot is. Heeft zij ook tegengestelde signalen
ontvangen? Zo ja, hoe zien deze signalen eruit en welke zorgen leven er?
Zijn er ook scholen die hier liever niet mee aan de slag gaan?
We hebben signalen ontvangen dat een aantal scholen zich niet heeft aangemeld voor
de pilots vanwege de onzekere periode als gevolg van COVID-19. We zijn ons ervan bewust
dat de coronasituatie dit schooljaar veel van de docenten en schoolleiders vraagt.
Uit een inventarisatie hierover onder de schoolleiders blijkt echter dat dit voor
slechts een handvol pilotscholen reden is om gebruik te maken van de ruimte die we
creëren voor een extra voorbereidingsjaar.
Daarnaast zijn er ook scholen die de ontwikkelingen op afstand volgen. We vinden het
belangrijk om alle gl/tl-scholen tijdig en goed te informeren over en te faciliteren
om tijdig aan de slag te gaan met deze vernieuwingen. Dit heeft dus onze aandacht.
Is de Minister van mening dat het samenvoegen van deze leerwegen kansengelijkheid
bevordert? Wordt het naar aanleiding van het samenvoegen van deze leerwegen moeilijker
om door te stromen naar de havo?
Ja, wij zijn van mening dat dit de kansen van jongeren bevordert en de doorstroom
naar het havo zal verbeteren. Zie antwoorden op vragen van het CDA over dit thema.
Hoe beoordeelt de Minister de zorgen dat de beweging naar meer praktijkgericht onderwijs
ten koste gaat van theoretische vakken zo vragen de leden.
Het is van belang om jongeren zo goed mogelijk voor te bereiden op een keuze en daadwerkelijke
overstap naar het vervolgonderwijs, hiervoor is het noodzakelijk dat alle jongeren
in de nieuwe leerweg examen doen in een praktijkgericht programma.
Over de inrichting van de profielen (inclusief vakkenpakketten) zijn we in gesprek
met de sector. Zie voor een uitgebreidere toelichting op een vergelijkbare vraag de
beantwoording van de vragen van het CDA.
Inbrengen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief «Er zit energie in het
beroepsonderwijs». Zij zijn verheugd te lezen dat de VO-raad en de MBO Raad aan de
slag gaan met de uitvoering van de gewijzigde motie van het lid Kwint c.s. Zij hebben
hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie merken op dat als een jongere onvoorzien alsnog uit een
geïntegreerde route stapt, hij gegarandeerd van een passende plek in het onderwijs
moet zijn.
De leden vragen hoe een passende plek voor iedere jongere gevonden gaat worden. Zij
zijn van mening dat dit altijd in overleg moet gaan met de student of leerling, de
docenten, de instelling en eventueel de ouders. Daarnaast zijn de leden benieuwd hoe
het traject eruitziet vanaf het moment dat een leerling of student afhaakt in de geïntegreerde
route tot het moment dat er een passende plek is gevonden.
Het is de taak van de betrokken vmbo- en mbo-scholen om de jongere die (om welke reden
dan ook) zijn/haar doorlopende leerroute niet kan of wil voortzetten, te ondersteunen
bij een overstap naar een opleiding die zo goed mogelijk aansluit bij zijn/haar talenten
en behoeftes.
Hoe de uitwerking van de overstapoptie er precies uit moet zien in de geïntegreerde
route, is afhankelijk van de situatie en de keuze van de scholen en de jongere zelf
(en diens ouders). Met de VO-raad en MBO Raad is de afspraak gemaakt dat in het geval
een jongere zich terug trekt uit de geïntegreerde route hij of zij altijd gegarandeerd
is van een passende plek, conform gewijzigde motie Kwint. Bij het zoeken naar een
passende plek, is het belangrijk om de jongere een zo kansrijk mogelijk alternatief
te bieden. Afhankelijk van het moment waarop de deelname aan de geïntegreerde route
wordt beëindigd, moeten jongeren in een ander profiel of route in het vmbo-bb of een
andere route of opleiding van mbo niveau 2 kunnen instromen. Alleen wanneer het behalen
van een startkwalificatie echt niet lukt, is het wenselijk de jongere zo snel mogelijk
via de Entree opleiding naar een baan te begeleiden.
Daarnaast zijn de leden van de SP-fractie benieuwd wat de gevolgen zijn van de nieuwe
leerweg waarin vmbo gl en tl worden samengevoegd voor de geïntegreerde leerroute vmbo-mbo.
De leden hebben signalen ontvangen dat er bij de nieuwe leerweg vijf AVO-vakken overblijven,
waardoor er een tekort van twee AVO-vakken ten opzichte van het havo ontstaat. Wat
zijn hiervan de gevolgen voor de doorstroom naar het havo ongeacht of een leerling
deelneemt aan de geïntegreerde leerroute vmbo-mbo of niet?
Beroepsgerichte programma’s zijn geen avo-vakken. Er worden echter praktijkgerichte
programma’s ontwikkeld, dat zijn geen beroepsgerichte programma’s. Het aantal avo-vakken
in de nieuwe leerweg blijft daarmee gelijk aan de huidige situatie in de gl en tl.
We verwachten overigens dat de nieuwe leerweg de doorstroom naar het havo verbetert.
Zie antwoorden op vergelijkbare vragen van het CDA.
Tevens hebben deze leden vernomen dat het nieuwe praktijkvak in de nieuw te vormen
leerroute waarschijnlijk een aantal AVO-vakken uit het aanbod gaat drukken. Klopt
dit? Zo ja, wat zijn hiervan de gevolgen voor een vervolgstudie die niet per se aansluit
op de sector waarin een leerling onderwijs volgt? Hoe kan voorkomen worden dat hier
problemen mee ontstaan, zo vragen de leden.
De aansluiting op het vervolgonderwijs verbeteren is één van de belangrijkste uitgangspunten
bij het ontwikkelen van de nieuwe leerweg, daar zal dan ook rekening mee worden gehouden
bij de definitieve inrichting van de profielen. Het vakkenpakket van de jongere komt
er hierdoor mogelijk anders uit te zien, maar het zal voor jongeren altijd mogelijk
blijven om niet verwant door te stromen (zowel naar het havo als het mbo).
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben de brief over het beroepsonderwijs met
enthousiasme gelezen. Het is positief om te zien dat er een goede samenwerking tussen
het bedrijfsleven en het onderwijs tot stand komt. Onder de streep werkt een goede
samenwerking uiteindelijk positief uit voor ondernemers, bedrijven, scholen en bovenal
voor studenten en hun toekomst. Deze leden hebben nog enkele vragen over de rol van
het hbo, de hybride docent, het switchen tussen leerlijnen en bekostiging.
Hoger beroepsonderwijs
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de Ministers in de brief een groot
aantal actoren in de regio noemen die betrokken zijn bij het informeren, adviseren,
(door)ontwikkelen en implementeren van doorlopende leerroutes in de opleidingssectoren
die een meerwaarde hebben in de regio. Deze samenwerking tussen onder andere de MBO
raad, VO-raad, Stichting Platforms VMBO (SPV) en de regio’s is vruchtbaar voor de
opleidingen in het middelbaar beroepsonderwijs. De leden denken dat het hogere beroepsonderwijs
veel kan leren van deze vruchtbare samenwerking en hierin ook meegenomen kan worden.
Het hbo is immers ook een vorm van beroepsonderwijs. Hoe gaan de Ministers het hbo
betrekken bij het programma Sterk beroepsonderwijs? Zien de Ministers sowieso een
rol weggelegd voor het hbo in de verschillende actielijnen, zo vragen de leden.
Op dit moment ligt binnen het programma Sterk beroepsonderwijs de focus op verbetering
van de aansluiting en de samenwerking in de regio tussen vo-mbo en bedrijfsleven.
Hoewel mbo- en hbo-instellingen al vele jaren samenwerken om de aansluiting mbo-hbo
te verbeteren (o.a. door gezamenlijk doorstroomkeuzedelen te ontwikkelen) zijn verdergaande
maatregelen zeker mogelijk. Op dit moment bekijken we of en zo ja op welke manier
de gehele beroepskolom versterkt kan worden.
Voor de derde actielijn geldt dat onlangs is gesproken met de lerarenopleidingen over
pilots praktijkgerichte programma’s voor de nieuwe leerweg die in januari zijn gestart.
Deze opleidingen worden in een vroeg stadium betrokken zodat zij zich goed kunnen
voorbereiden op het opleiden van leraren voor de praktijkgerichte programma’s.
Hybride docent
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat in het stimuleren van de samenwerking
tussen het bedrijfsleven en het beroepsonderwijs er ook een mogelijkheid ligt voor
het rechtstreeks uitwisselen van kennis vanuit het bedrijfsleven: de hybride docent.
In de brief wordt niets geschreven over hybride docenten en hun rol in de samenwerking
tussen bedrijfsleven en beroepsonderwijs, terwijl zij bij uitstek de verbinder zijn
tussen studenten en de werkvloer.
Hoe ziet de Minister de rol van hybride docenten in de Stichting Leerplan Ontwikkeling
(SLO) ontwikkelgroepen voor examens, maar breder nog in de ontwikkeling van alle praktijkgerichte
programma’s? Hoe kan de duur van de aanstelling en de omvang van hybride docenten
worden uitgebreid? Ziet de Minister mogelijkheden om meer in te zetten op structurele
duale (hybride) carrières? Daarnaast willen deze leden weten wat de Minister vindt
van het idee om nieuwe docenten in het beroepsonderwijs per definitie of bij voorkeur
hybride docenten te laten zijn.
Docenten (uit de gl, tl, havo en mbo) maken deel uit van de ontwikkelgroepen; dat
kunnen hybride docenten zijn maar daar is niet actief op geworven. Het is goed als
hybride docenten worden ingezet, maar het is in onze ogen niet noodzakelijk om specifiek
hybride docenten in de ontwikkelgroepen of in de vaksectie van het praktijkgerichte
programma op te nemen.
Hoe de duur van de aanstelling en de omvang van het hybride docentschap kan worden
uitgebreid is afhankelijk van de manier waarop scholen hybride docenten willen inzetten
en het aantal beschikbare hybride docenten. Nieuwe docenten in het beroepsonderwijs
per definitie of bij voorkeur hybride docenten te laten zijn, vinden wij daarom geen
goed voornemen. Wij zien wel kansen in het hybride docentschap, want deze docenten
nemen andere kennis en ervaring mee de school in. Belangrijke randvoorwaarden hierbij
is dat zij goed begeleid worden.
Naast het hybride docentschap is een gastdocent ook een effectieve manier om een koppeling
te maken tussen het onderwijs en het bedrijfsleven. Bij de behandeling van het wetsvoorstel
Sterk beroepsonderwijs is het aantal uren dat een gastdocent per week mag lesgeven
uitgebreid van 4 naar 6 uur.
«Afhankelijk van het moment»
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn positief over de gerichte aandacht voor
jongeren en studenten die tussentijds willen wisselen van leerroute. Het is inderdaad
van belang dat jongeren daarbij geholpen worden en dat voorkomen wordt dat een jongere
zonder startkwalificatie stopt. De ministersschrijven in de brief: «afhankelijk van
het moment waarop de deelname aan de geïntegreerde route wordt beëindigd, moeten jongeren
in een ander profiel of route (...) kunnen instromen». Het stukje «afhankelijk van
het moment» baart deze leden zorgen.
Wat zijn momenten dat het niet mogelijk is om in te stromen in een ander profiel?
Kan de Minister nader specificeren wat «afhankelijk van het moment» betekent? Wanneer
een jongere wil wisselen op bijvoorbeeld driekwart van het studiejaar, zou het dan
zo kunnen zijn dat hij of zij een kwart studiejaar moet wachten tot hij of zij kan
instromen bij een volgende leerlijn «omdat we al zover in het jaar zitten», zo vragen
de leden.
Zie antwoord op vergelijkbare vraag van de SP. Met «afhankelijk van het moment» bedoelen
we hier het moment in de route. Het ligt voor de hand dat er andere opties geboden
worden in bijvoorbeeld het eerste halfjaar van de route dan bij de start van het derde
jaar. In het tweede geval lijkt het meer voor de hand te liggen dat een jongere zijn/haar
onderwijs voortzet in het mbo dan dat hij/zij in een vmbo-profiel terecht komt. Het
is aan scholen om dit nader met elkaar uit te werken, zodat voldoende maatwerk kan
worden geboden.
Bekostiging
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat in de brief niet verder wordt uitgeweid
over de financiële afspraken rondom doorlopende leerroutes.
Kan de Minister ingaan op de mogelijke knelpunten rondom deze financiële afspraken,
bijvoorbeeld de invloed van schommelingen in het aantal mbo-studenten, zo vragen de
leden.
De wet doorlopende leerroutes vmbo-mbo biedt ruimte om afspraken te maken over het
overdragen van financiën van vmbo naar mbo en vice versa. Scholen bepalen zelf of
en op welke manier ze hier invulling aan geven en maken hierover afspraken in de samenwerkingsovereenkomst.
De ervaring met de experimenten leert ons dat bij alle doorlopende leerroutes vmbo-mbo
wordt bekostigd volgens het principe; wie de inspanning verricht ontvangt de middelen.
Uit de diverse monitorrapportages van de experimenten blijkt dat bij de meeste doorlopende
routes de financiering geen issue is.13
Techniekonderwijs voor iedereen
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat techniekonderwijs er voor iedereen
is. Toch zijn jongens vaak oververtegenwoordigd in de technische sector en heerst
er het hardnekkige stigma dat techniek voor mannen is, zeker in het beroepsonderwijs.
De leden denken dat er een rol voor het bedrijfsleven zelf is weggelegd om meer meiden
en vrouwen en jongeren met een niet-westerse achtergrond aan te trekken. Bijvoorbeeld
door initiatieven als de Girls» Day van het Expertisecentrum genderdiversiteit in bèta, techniek & IT (VHTO). De actielijnen
in de brief zijn voor een groot deel gericht op activiteit in de regio.
De leden willen graag weten of er regionale best practices zijn – die vanuit de overheid wellicht extra ondersteund kunnen worden – van initiatieven
om minderheden te enthousiasmeren voor de technieksector.
Conform het advies van de voorzitter van het Techniekpact wordt dit jaar gestart met
een gecoördineerde, integrale aanpak om meisjes/vrouwen en jongeren met een niet-westerse
achtergrond te stimuleren om voor een technische opleiding en/of beroep te kiezen.
Dit gebeurt in samenwerking met relevante stakeholders vanuit overheid en bedrijfsleven.
Zie voor meer informatie de beantwoording van het schriftelijk overleg Techniekpact.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
E.C.E. de Kler, griffier