Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Dik-Faber over het bericht 'Stop met zonneparken en leg zonnepanelen op daken'
Vragen van het lid Dik-Faber (ChristenUnie) aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over het bericht «Stop met zonneparken en leg zonnepanelen op daken» (ingezonden 19 februari 2021).
Antwoord van Minister Van ’t Wout (Economische Zaken en Klimaat), mede namens de Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (ontvangen 24 maart 2021).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Stop met zonneparken en leg zonnepanelen op daken»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Klopt het dat er in afgelopen en komende jaren 28 vierkante kilometer aan zonneparken
wordt aangelegd?
Antwoord 2
Ik heb geen inzicht in de exacte hectares aan zonnevelden die zijn voorzien. Omdat
zonnepanelen steeds efficiënter worden, zal er de komende jaren steeds minder ruimte
nodig zijn om dezelfde hoeveelheid energie op te wekken. Bij de inrichting van een
zonneveld wordt echter steeds vaker gekozen om ruimte te laten voor natuur of agrarisch
gebruik, waarmee de totale oppervlakte van het zonnepark juist weer groter wordt.
Ik heb wel zicht op wat er in de SDE is beschikt maar nog niet gerealiseerd. Op 1 januari
2021 was dit 3.576 MW aan zon-PV in veldopstellingen, aangevuld met 7.217 MW aan zon-PV
in dakopstellingen.
Vraag 3
Klopt het dat er op slechts tien procent van de bedrijfsdaken in Nederland zonnepanelen
liggen?
Antwoord 3
Begin 2021 was ca. 12% van de bedrijfsdaken met een oppervlakte van 1.000 m2 of meer voorzien van zonnepanelen2. De zon-op-dakprojecten die al wel een SDE-beschikking hebben, maar nog niet zijn
gerealiseerd, zitten nog niet in dit cijfer. Het beeld is dat na de voorjaarsronde
in 2020 voor ca. 28% van de bedrijfsdaken een SDE-beschikking was. De aanvragen in
de najaarsronde van 2020 worden op dit moment nog beoordeeld. Met ingang van de najaarsronde
2020 geldt de SDE++, waarin systemen met eigen verbruik – zoals zon op dak – eerder
in aanmerking komen voor subsidie dan systemen zonder eigen gebruik, zoals zon op
veld. Hiermee is de verwachting dat het relatieve aandeel zon op dak in de SDE nog
verder zal stijgen.
Vraag 4
Hoe ziet u deze ontwikkelingen in het licht van de motie van het lid Dik-Faber c.s.over
de zonneladder (kamerstuk 32 813, nr. 204), die stelt dat er bij de inpassing van zonne-energie, gebruik moet worden gemaakt
van een nationaal afwegingskader, zodat primair onbenutte daken en terreinen worden
benut en landbouw en natuur zoveel mogelijk worden ontzien? Deelt u de conclusie dat
er op dit moment dus niet gehandeld wordt naar deze zonneladder?
Antwoord 4
Op dit moment geldt dat het overgrote deel van de in de SDE ondersteunde projecten
zon-op-dakprojecten betreft. De verwachting is dat de zonneladder tot een nog betere
benutting van de daken leidt. Met ingang van de najaarsronde 2020 is het subsidiebeleid
hier ook op aangepast (zie ook het antwoord op vraag3. De zonneladder is tegelijkertijd relatief nieuw. Parken die al staan of nu worden
opgeleverd, waren al in ontwikkeling voordat de zonneladder werd opgenomen in de Nationale
Omgevingsvisie (NOVI). Conform de NOVI dient deze voorkeursvolgorde door provincies
en gemeenten te worden gebruikt om af te wegen waar zon-PV het beste kan worden ingepast.
Dit proces vindt nu plaats bij het opstellen van de Regionale Energiestrategieën (RES).
Het beeld uit de concept-RES is dat er op dit moment grotendeels wel wordt gehandeld
naar de zonneladder. De RES zet namelijk stevig in op zon-PV op daken, langs infrastructuur
en op onbenutte restgronden. Wanneer in de RES’en (landbouw)gronden als zoekgebied
worden aangewezen, gaat het om zonneparken tot 10 hectare.
Vraag 5
Deelt u de mening van de vragensteller dat het, met de schaarse ruimte die Nederland
kent, van het grootste belang is dat er zuinig wordt omgegaan met ons landschap en
onze landbouwgrond? Deelt u de mening dat het derhalve heel logisch is om eerst daken
te gebruiken voor zonnepanelen en pas in laatste instantie weilanden en groen gebied?
Antwoord 5
Ik deel dat er zuinig omgegaan moet worden met ons landschap en onze landbouwgrond,
met de nuancering dat de zonneladder wel een volgordelijkheid in de afweging inhoudt,
maar niet in de uitvoering. Het gaat erom dat men in de afweging eerst serieus kijkt
naar de mogelijkheden van daken, daarna naar restgronden/multifunctionele terreinen
en daarna naar weilanden en groen gebied. Uit die afweging kan echter blijken dat
er niet voldoende daken geschikt zijn voor het realiseren van de lokale of regionale
klimaatambities, waardoor men kan concluderen dat het ook nodig is om gronden in te
zetten, eventueel ook weilanden en groen gebied. De zonneladder sluit locaties daarom
niet op voorhand uit, maar geeft een helder afwegingskader waarmee regionaal eerst
andere mogelijkheden worden onderzocht, voordat wordt gekeken naar landbouw- of natuurgronden.
Vraag 6
Bent u bereid om het advies van Rijksadviseur Veldhuis op te volgen en bij het vormgeven
van de energietransitie eerst vol in te zetten op zonnepanelen op daken?
Antwoord 6
Ik ben het eens met de Rijksadviseur dat het wenselijk is om stevig in te zetten op
zon op dak en dat doe ik ook. Aanvullend zet ik ook in op het benutten van de ruimte
langs infrastructuur, bijvoorbeeld met het programma Opwek Energie op Rijksgronden
(Kamerstuk 32 813, nr. 630). Echter, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5, kan het in een gebied – na
een zorgvuldige afweging – blijken dat zon-PV ook op andere gronden nodig is om de
gestelde klimaatdoelen te halen. Dit blijft primair een regionale afweging in de RES’en.
De SDE sluit hierop aan. Daarom ben ik niet voornemens om, zoals de Rijksadviseur
aanbeveelt, het subsidiebeleid te wijzigen.
Ik vind het wel van belang dat we goed in de gaten houden hoe de zonneladder in de
praktijk wordt toegepast. Net als voor de concept-RES zal het PBL daarom een analyse
maken van de RES 1.0 en zal uw Kamer eind dit jaar worden geïnformeerd over hoe de
gehanteerde regionale invulling van de zonneladder zich verhoudt tot de voorkeursvolgorde
zoals vastgelegd in de NOVI.
Vraag 7
Deelt u de opvatting dat de huidige SDE+-toekenningsvoorwaarden de verkeerde economische
prikkel geven, door het zetten van zonneparken op weilanden economisch aantrekkelijker
te maken dan het investeren in zon op dak?
Antwoord 7
Nee, ik deel deze opvatting niet. Zoals eerder aangegeven (Kamerstuk 31 239, nr. 312), geldt in de SDE++ dat de relatieve rangschikking van systemen met eigen verbruik
is verbeterd ten opzichte van systemen zonder eigen verbruik. Dak-gebonden systemen
komen daardoor eerder voor subsidie in aanmerking dan grondgebonden systemen. Met
het huidige beleid zijn zonneparken op weilanden dus niet economisch aantrekkelijker
dan zon-op-dak.
Vraag 8 en 9
Welke actie gaat u ondernemen om deze verkeerde prikkel weg te nemen en het plaatsen
van zonnepanelen aantrekkelijker te maken voor investeerders en energiecooperaties?
Bent u bereid het bouwbesluit aan te passen zodat alle nieuwe bedrijfsgebouwen en
maatschappelijk vastgoed een dakconstructie hebben die geschikt is voor een groen
dak en/of zonnepanelen?
Antwoord 8 en 9
Naast de verbeterde rangschikking in de SDE++ wordt zon op dak op diverse manieren
gestimuleerd. Zo dient nieuwbouw per 1 januari 2021 te voldoen aan de eisen voor bijna
energie-neutrale gebouwen (BENG). Hieronder valt een minimaal aandeel hernieuwbare
energie. Om richting energieneutraliteit te komen, zal in de praktijk vaak zon op
dak worden toegepast voor het benodigde aandeel hernieuwbare energie.
Voor nieuwe gebouwen die buiten de BENG vallen, zoals industriegebouwen, en voor bestaande
gebouwen zonder zon-PV heeft de Minister van BZK een wijziging van het Besluit bouwwerken
leefomgeving (Bbl – opvolger van het Bouwbesluit 2012 onder de Omgevingswet) in consultatie
gebracht. Hiermee krijgen gemeenten de bevoegdheid om maatwerk toe te passen, waarmee
kan worden bepaald dat een dak duurzaam moet worden gebruikt voor de opwek van hernieuwbare
energie (met zon-PV) of klimaatadaptatie (bijvoorbeeld een groen dak). De gemeente
kan hierbij gebiedsgericht differentiëren. De reden om hier voor lokaal maatwerk te
kiezen en niet voor een generieke eis, is om deze keuze samen te laten gaan met lokale
wensen en regionaal ruimtelijk beleid. Dit voorstel zal later dit voorjaar worden
voorgehangen bij uw Kamer.
Met de BENG-eisen voor nieuwbouw en de voorgenomen wijziging in het Bbl wordt naar
verwachting het grootste deel van het nieuw te bouwen dakoppervlak in Nederland voorzien
van zon-PV voor in ieder geval het eigen verbruik en is de constructie dus per definitie
hiervoor geschikt.
De Minister van BZK en ik zijn voorts voornemens om – voor de zomer – samen met de
sector in beeld te brengen of het huidige wettelijk kader, met bovengenoemde wijziging
van het Bbl, voldoende prikkels bevat voor volledige benutting van nieuwe en bestaande
daken, dus verder dan de eigen energiebehoefte van het onderliggende gebouw, en in
hoeverre hier nog aanvullende kansen liggen (bijvoorbeeld ook voor energiecoöperaties).
Hierbij zal ook worden gekeken naar andere wettelijke kaders, zoals regelgeving in
het energiedomein.
Vraag 10
Hebben gemeenten volgens u voldoende ruimtelijke instrumenten in handen om te regelen
dat zonnepanelen vooral op daken worden gelegd en pas in laatste instantie op weilanden?
Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 10
Ja. Decentrale overheden staan zelf aan de lat voor hun Omgevingsvisies, waarin – in
samenhang met de RES – kan worden opgenomen waar de opwek van hernieuwbare energie
voorzien wordt. Daarvoor geldt de NOVI – en dus de zonneladder – in principe als kader.
Soms worden aanvullende keuzes gemaakt, waarbij enkele provincies bijvoorbeeld zon
op landbouwgrond (tijdelijk) uitsluiten. Ik ben van mening dat dit het resultaat kan
zijn van een regionale afweging en die respecteer ik, mits de afgesproken klimaatdoelen
worden gerealiseerd. De onder vraag 8/9 genoemde wijzigingen van het Bbl betreft een
bevoegdheid waarmee gemeenten met maatwerk verplichtingen kunnen stellen aan daken.
In de praktijk kan hierbij bijvoorbeeld gedacht worden aan een «dakenplan» in de RES,
waarbij de RES-partners gezamenlijk uitzoeken voor welke daken dit proportioneel zou
zijn en hier vervolgens over in gesprek gaan om het plan te realiseren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B. van 't Wout, minister van Economische Zaken en Klimaat -
Mede namens
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.