Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van der Molen en Van Helvert over het bericht dat studenten in Nederland China vrezen
Vragen van de leden Van der Molen en Van Helvert (beiden CDA) aan de ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Buitenlandse Zaken over het bericht dat studenten in Nederland China vrezen. (ingezonden 19 februari 2021).
Antwoord van Minister Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap), mede namens
de Minister van Buitenlandse Zaken (ontvangen 23 maart 2021)
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Studenten in Nederland vrezen China: Sommigen durven
hun mond niet open te doen»1 en «Zorgen om banden RUG en China: hoogleraar mag imago China niet beschadigen»?2
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Herinnert u zich uw uitspraak dat de academische vrijheid in Nederland nooit ter discussie
mag staan? Herinnert u zich de schriftelijke vragen van 17 april 2019 in hoeverre
het aanstellen van een hoogleraar bij de RUG met Confucius-middelen diens onafhankelijkheid
aantast, waarop u op 11 juni 2019 aangaf dat er geen reden tot zorg was?3
Antwoord 2
Ja.
Vraag 3
Bent u bekend met de passage in het contract tussen een Groningse hoogleraar en het
Confuciusinstituut waarin het de Groningse hoogleraar wordt verboden het imago van
China zware schade toebrengen? Zo ja, wat vindt u hiervan? Wat vindt u van de mening
van het universiteitsbestuur in Groningen dat de overeenkomst «de academische vrijheid
niet onder druk zet»?
Antwoord 3
Over de constructie rond de leerstoel heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd, o.a. in
antwoord op vragen van de leden Rog en Van der Molen van 4 februari 2019.
De in de vraag genoemde bepaling is te vinden in de -door NOS openbaar gemaakte- overeenkomst
tussen de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) en Confucius Institute Headquarters (Hanban)
over het instellen van een leerstoel Chinese Taal en Cultuur bij de Faculteit der
Letteren van de Rijksuniversiteit Groningen (bepaling 2.4, p. 3). Deze overeenkomst
bevat enkele ontbindende bepalingen, waaronder de bepaling met betrekking tot ernstige
schendingen van Chinese wet- en regelgeving en het ernstig schaden van het imago van
China. Als zo’n situatie zich voordoet, behoudt Hanban zich het recht voor de overeenkomst
te beëindigen. Dat houdt in dat Hanban niet langer meebetaalt aan de leerstoel. Het
laat de arbeidsovereenkomst tussen de Rijksuniversiteit Groningen en de hoogleraar
in kwestie onverlet.
In algemene zin is het zo dat het aan de instellingen is om overeenkomsten met derde
partijen, binnenlands en buitenlands, te sluiten. Dat valt binnen hun wettelijk verankerde
institutionele autonomie. Daarbij dienen zij academische grondbeginselen, zoals de
eveneens wettelijk verankerde academische vrijheid, goed te borgen.
Een bepaling zoals de hier genoemde, zou indirect kunnen leiden tot een (gevoelde/ervaren)
druk bij de betrokkenen om geen dingen te doen die de cofinanciering in gevaar kunnen
brengen en kan daarmee resulteren in vormen van (zelf)censuur. Dat is onwenselijk.
De RUG geeft desgevraagd aan dat de overeenkomst met Hanban over de leerstoel in 2016
in werking is getreden voor een periode van 5 jaar en dat dit jaar dus moet worden
besloten over de verlenging ervan. Bij het gesprek dat mijn ministerie met de RUG
voerde, liet de RUG weten de overeenkomst met Hanban met betrekking tot de leerstoel
niet te willen verlengen. Daarmee zal die overeenkomst nog dit jaar komen te vervallen.
Vraag 4
Hoe verhoudt het contractueel verbieden van een hoogleraar om het imago van China
te beschadigen zich ten opzichte van de gedragscode wetenschappelijke integriteit?
Welke consequenties zijn er verbonden aan het schenden van de gedragscode wetenschappelijk
integriteit door een Nederlandse onderwijsinstelling?
Antwoord 4
Zoals gezegd, gaat het om een ontbindende bepaling in de overeenkomst tussen de RUG
en Hanban over het instellen van een leerstoel. Deze overeenkomst staat los van het
arbeidscontract dat de Rijksuniversiteit Groningen heeft met de hoogleraar die deze
leerstoel vervult.
De Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit beschrijft onder meer de
zorgplichten van de instellingen. Zo dient de instelling te zorgen voor een werkomgeving
waarbinnen goede onderzoekspraktijken worden bevorderd en gewaarborgd. Ook is het
aan de instelling om ervoor te zorgen dat onderzoekers kunnen werken in een veilige,
inclusieve en open omgeving. In het gesprek dat mijn ministerie met de RUG heeft gevoerd,
is daar aandacht voor gevraagd.
Onafhankelijkheid is een belangrijk principe uit de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke
integriteit. Dit principe houdt in dat een onderzoeker zich niet laat leiden door
buiten-wetenschappelijke overwegingen, zoals overwegingen van politieke aard. Onafhankelijkheid
is in elk geval vereist bij de opzet en uitvoering van en rapportage over het onderzoek;
bij de keuze van het onderzoeksobject en van de onderzoeksvraag is onafhankelijkheid
niet altijd nodig. Een instellingsbestuur zal bij een vermoeden van niet-naleving
van deze normen voor goede onderzoekspraktijken de mogelijke schending moeten onderzoeken.
Bij schending zal het instellingsbestuur moeten bezien of het mogelijk en wenselijk
is een sanctie op te leggen.
De gedragscode is van en voor de kennissector en deze is als zodanig niet juridisch
bindend. Wel is het een ijkpunt binnen de sector voor wat wel en niet geoorloofd is.
Vraag 5
Hoe is het ondanks meerdere waarschuwingen vanuit de veiligheidsdiensten, onderzoeksinstituten
zoals Clingendael, en de Tweede Kamer over de gevaren van het Confuciusinstituut nu
toch mogelijk dat veel studenten en medewerkers van de RUG zich geïntimideerd voelen
door China en zij niet meer openlijk hun mening over China durven te geven?
Antwoord 5
Uit de berichtgeving maak ik op dat er door studenten van de RUG een petitie is opgesteld
die ervoor pleit de samenwerking met het Confucius Instituut te beëindigen. Daarnaast
wordt er in de berichtgeving gewezen op een breder probleem dat (Chinese) studenten
en onderzoekers in Nederland zich soms belemmerd voelen zich uit te spreken over bepaalde
onderwerpen, uit angst voor repercussies voor hun carrière en/of veiligheid na terugkomst
in China.
In algemene zin wordt in het recent door AIVD, MIVD en NCTV uitgebrachte Dreigingsbeeld
Statelijke Actoren ook benoemd dat wetenschap en kennisinstellingen worden beschouwd
als doelwit van statelijke actoren o.a. ter beïnvloeding van meningen en publicaties.
In de Kamerbrieven over kennisveiligheid en over de samenwerking met China4 heb ik beschreven welke stappen het kabinet wil zetten om ervoor te zorgen dat de
universiteit een veilige omgeving is en blijft. In de uitvoering van die maatregelen
neem ik bovengenoemde signalen mee, evenals in het gesprek dat mijn ministerie met
de RUG heeft gevoerd.
Vraag 6
Deelt u de mening dat uit de berichtgeving blijkt dat de academische vrijheid bij
het Confuciusinstituut Groningen zwaar is aantast en dat dit ontoelaatbaar is? Kunt
u in uw antwoord het KNAW-rapport betrekken waarin de betekenis en grenzen van academische
vrijheid zijn uitgewerkt?5
Antwoord 6
Voor de RUG geldt dat zij als instelling de academische vrijheid dient te borgen,
zoals bepaald in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW).
Daaronder vallen ook afspraken die in de randvoorwaardelijke sfeer liggen, maar kunnen
leiden tot zelfcensuur. Wanneer een hoogleraar aan de RUG beïnvloed zou worden door
welk gremium dan ook en daardoor bijvoorbeeld niet in staat zou zijn om vrij onderwijs
te geven aan de RUG, dan is de RUG de aan te spreken partij («normadressaat») en niet
het Confucius Instituut.
Wanneer wel of niet de academische vrijheid is geschonden, is niet altijd even duidelijk.
Dit blijkt ook uit het KNAW-rapport, waarin de KNAW een voorzet heeft gegeven voor
verdere verkenningen en discussie. Het rapport geeft als voorbeeld van verder te onderzoeken
casuïstiek, wetenschappelijke samenwerking met onvrije landen.
Ik acht het daarom prematuur om direct een oordeel te vellen over of er wel of niet
sprake is van «zware aantasting van de academische vrijheid». Ik ben met de RUG in
gesprek over de relatie met het Confucius Instituut Groningen.
Vraag 7
Vindt u dat de RUG maatregelen moeten nemen? Zo ja, welke maatregelen?
Antwoord 7
De RUG dient, net als de andere instellingen voor hoger onderwijs die vallen onder
de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW), de academische
vrijheid in acht te nemen. Het is aan de instellingen om dit te garanderen. Ik ben
met de RUG in gesprek om te kijken of, en zo ja welke, maatregelen nodig zijn.
Vraag 8
Bent u bereid om naar aanleiding van de verontrustende berichtgeving de Inspectie
van het Onderwijs, vanwege hun taak om de naleving van de wet te controleren, opdracht
te geven om te onderzoeken in hoeverre bij de RUG en het Confuciusinstituut Groningen
artikel 1.6, «Aan de instellingen voor hoger onderwijs wordt de academische vrijheid
in acht genomen», wordt nageleefd? Bent u bereid om in dit onderzoek ook het Confuciusinstituut
Maastricht mee te nemen?
Antwoord 8
De Inspectie van het Onderwijs kan zelf op basis van signalen, waaronder berichten
in de media, besluiten een onderzoek in te stellen. De inspectie heeft mij geïnformeerd
dat zij naar aanleiding van dit signaal reeds contact heeft opgenomen met de RUG.
Vraag 9
Welke andere maatregelen bent u van plan te nemen om de academische vrijheid en de
vrijheid van meningsuiting bij het Confuciusinstituut Groningen te herstellen? Bent
u deze keer wel bereid de Rijksuniversiteit Groningen op te roepen het samenwerkingsverband
met het Confuciusinstituut te verbreken?
Antwoord 9
Zie het antwoord op vraag 7.
Het Instituut Clingendael beveelt in het onderzoek naar China’s invloed op onderwijs
in Nederland op basis van hun bevindingen aan de transparantie van de Confucius Instituten
te bevorderen en eventueel los te koppelen van Nederlandse kennisinstellingen. Zoals
aangekondigd in mijn Chinabrief6 ben ik met de betreffende kennisinstellingen aan het bekijken op welke manier vervolg
kan worden gegeven aan deze aanbevelingen.
Vraag 10
Herinnert u zich de aanbeveling van de RVO met betrekking tot de tien risicovolle
Memoranda of Understanding (MoU’s) van Nederlandse universiteiten met Chinese partijen?7 Deelt u de mening dat deze 10 risicovolle MoU’s spoedig bekeken en beoordeelt moeten
worden? Hoe staat het met de oprichting van de onafhankelijke adviescommissie die
Nederlandse samenwerkingen met buitenlandse kennisinstellingeninhoudelijk moet gaan
toetsen op de mate van risico en het toetsingskader dat hier aan ten grondslag ligt?
Hoe ver reikt de invloed van deze onafhankelijke adviescommissie en wat gebeurt er
als een kennisinstelling een advies om een MoU te ontbinden naast zich neer legt?
Antwoord 10
Zoals aangegeven in de Kamerbrief over samenwerking met China8, wordt er gewerkt aan een landenneutraal toetsingskader om ongewenste kennis- en
technologieoverdracht tegen te gaan. Het kabinet gaat op de risicovakgebieden bezien
welke elementen van samenwerkingsovereenkomsten met buitenlandse partners een risico
vormen.
Ik heb tevens toegezegd de RVO-aanbeveling om een onafhankelijke adviescommissie een
rol te laten spelen, mee te zullen nemen bij de uitwerking van het toetsingskader.
Daarbij heb ik ook aangegeven dat ik alle Nederlandse kennisinstellingen vraag om
bestaande samenwerkingsovereenkomsten tegen het licht te houden en te onderzoeken
of de fundamentele waarden hierin voldoende geborgd zijn.
Zoals toegezegd in de Kamerbrief kennisveiligheid wordt uw Kamer eind dit jaar opnieuw
geïnformeerd over de voortgang bij de uitwerking van de verschillende maatregelen.
Vraag 11
Bent u bekend met en in het bezit van de lijst van verboden onderwerpen die de Chinese
regering heeft opgesteld voor Chinese academici in het buitenland en gecontracteerde
partners? Wat vindt u van deze lijst en kunt u deze lijst, indien in uw bezit, zo
spoedig mogelijk delen met de Kamer?
Antwoord 11
Nee, daar ben ik niet mee bekend. In algemene zin kan ik zeggen dat het niet strookt
met de opvatting van het kabinet over academische vrijheid om als de overheid te treden
in de onderwerpskeuze van onderzoekers en studenten.
Vraag 12
Bent u bereid om naar aanleiding van de berichtgeving en het recente rapport van de
veiligheidsdiensten over grootschalige Chinese spionage op Nederlandse onderwijsinstellingen
een onderzoek in te stellen naar «the Association of Chinese Students and Scholars
in the Netherlands» om in kaart te brengen welke rol deze organisatie speelt bij het
verklikken van studenten en bij de Chinese economische spionageactiviteiten op Nederlandse
kennisinstellingen?9
10
Antwoord 12
U verwijst naar het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren dat recent door AIVD, MIVD en
NCTV is uitgebracht. Op pagina 24 van het rapport wordt het volgende benoemd: «[Kennisinstellingen]
vormen niet alleen doelwit van spionageactiviteiten, maar ook van legale (academische)
samenwerkingsverbanden die in uiterste gevallen kunnen leiden tot ongewenste kennisoverdracht.
Legale samenwerking kan in uiterste gevallen leiden tot ongewenste overdracht van
kennis en technologie en tot ongewenste afhankelijkheden. Het kan ook een opstap betekenen
naar illegale praktijken binnen de vitale infrastructuur of andere belangen die raken
aan de nationale veiligheid.»
De Chinese Students and Scholars Association (CSSA) is een wereldwijd netwerk van
Chinese studentenverenigingen. De Nederlandse tak, de ACSSNL, heeft 16 afdelingen.
Instituut Clingendael heeft bij het onderzoek naar Chinese invloed op onderwijs in
Nederland ook de rol van de ACSSNL onderzocht. De onderzoekers vonden geen aanwijzingen
dat ACSSSNL actief initiatieven neemt tot politieke beïnvloeding.
Ik wil er daarbij op wijzen dat de vrijheid van vereniging in Nederland een grondwettelijk
recht is (artikel 8 Grondwet). Daarbij dient de Nederlandse wet- en regelgeving uiteraard
te worden gerespecteerd. Ik zie op dit moment geen aanleiding om specifiek onderzoek
te doen naar overtreding van Nederlandse wet- en regelging door de ACSSNL.
Vraag 13
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden, graag binnen de reguliere termijn?
Antwoord 13
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord, vanwege afstemming heeft de beantwoording
iets langer geduurd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede namens
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.