Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van Esch en Van Raan over de boete voor een kapitein na een grote olielekkage in de Rotterdamse haven
Vragen van de leden Van Raan en Van Esch (beiden PvdD) aan de Ministers van Infrastructuur en Waterstaat en van Justitie en Veiligheid over de boete voor een kapitein na een grote olielekkage in de Rotterdamse haven (ingezonden 23 februari 2021).
Antwoord van Minister Van Nieuwenhuizen Wijbenga (Infrastructuur en Waterstaat), mede
namens de Minister van Justitie en Veiligheid (ontvangen 12 maart 2021).
Vraag 1
Kent u het bericht «1.000 euro boete voor kapitein na grote olielekkage in Rotterdamse
haven»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Vindt u de boete van 1.000 euro proportioneel gezien de omvang van de ramp? Zo ja,
waarom? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2
Ik treed niet in de beslissing van de strafrechter.
Vraag 3
Wat waren de uitkomsten van het onderzoek van de zeehavenpolitie naar de oorzaak van
het ongeval en de juridische aansprakelijkheid?
Antwoord 3
Als uitkomst van het onderzoek door de politie is aan de kapitein ten laste gelegd2 dat hij niet de vereiste voorzorgsmaatregelen heeft genomen, waardoor bij het afmeren
van het schip aan een steiger in de 3e Petroleumhaven een verkeerde roerorder («full
port rudder» in plaats van «full starboard rudder») is gegeven en het schip tegen
de steiger is aangevaren. Er is een gat in de romp van het schip ontstaan waardoor
een grote hoeveelheid stookolie in het water van de Petroleumhaven is terechtgekomen.
Vraag 4, 5 en 6
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het beroep van de Rotterdamse haven tegen
de scheepseigenaar op grond van het Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid
voor schade door verontreiniging door bunkerolie, 2001 (Trb. 2005, 329; hierna: Bunkers-Verdrag)?
Tracht de scheepseigenaar zijn aansprakelijkheid te beperken tot een bepaald limiet
op grond van het Bunkers-Verdrag? Zo ja, tot welk limiet (in tonnen)? Wat was de uitspraak
van de rechtbank hierover, indien er een uitspraak is geweest?
Wat zijn de gevolgen van de uitspraak dat de kapitein niet moedwillig heeft gehandeld
voor het beroep van de scheepseigenaar die zich verhaalt op beperking van aansprakelijkheid?
Antwoord 4, 5 en 6
Voorop staat dat de scheepseigenaar aansprakelijk is voor schade die veroorzaakt is
door het ongeval met zijn schip. Op grond van internationale verdragen is het mogelijk
deze aansprakelijkheid te beperken. De scheepseigenaar heeft op basis van het Bunkerverdrag en het «Verdrag inzake beperking van
aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen» (Trb. 1980, 23) zoals later gewijzigd, bij de Rechtbank Rotterdam een verzoek gedaan tot beperking
van de aansprakelijkheid tot 14.312.384 SDR (ruim € 17 miljoen). Dit verzoek is zowel
door de rechtbank als het hof afgewezen (zie de beschikking van de Rechtbank Rotterdam
d.d. 9 november 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:9174 en voor het Gerechtshof Den Haag d.d. 27 oktober 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2055).
De zaak wordt op dit moment behandeld door de Hoge Raad. Ik kan hierop daarom niet
verder ingaan.
Vraag 7
Welke andere mogelijkheden dan het Bunkers-Verdrag zijn er om de schade bij de scheepseigenaar
te verhalen?
Antwoord 7
Naast het Bunkerverdrag is er de mogelijkheid om de schade te verhalen van olietankschepen
op grond van het Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor
schade door verontreiniging door olie (CLC Verdrag). Daarnaast kent het zeerecht geen
andere mogelijkheden.
Vraag 8
Welke rol zou de mogelijke komst van ecocidewetgeving kunnen spelen in het aansprakelijk
stellen van diegenen die milieuschade veroorzaken?
Antwoord 8
Dit is afhankelijk van de inhoud van de wetgeving. Hier kan ik niet op vooruit lopen.
Vraag 9
In hoeverre zijn de aanbevelingen uit «de Richtlijn van het Europees Parlement en
de Raad inzake verontreiniging vanaf schepen en invoering van sancties voor inbreuken»
en «de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de bescherming van het
milieu door middel van het strafrecht» van invloed geweest op de uitspraak in deze
zaak?3, 4 Had verdere implementatie van de aanbevelingen uit deze richtlijnen kunnen resulteren
in een hoger vonnis?
Antwoord 9
Die vraag kan alleen de strafrechter beantwoorden. Het OM had in deze zaak overigens
geldboetes van in totaal € 12.000 geëist, rekening houdend met het feit dat het een
oude zaak betrof. Het OM heeft hoger beroep tegen het vonnis aangetekend.
Vraag 10
Hoe komt het dat de redelijke termijn werd overschreden waardoor de rechter een lagere
straf heeft opgelegd?
Antwoord 10
Het gaat in dit geval om een complexe zaak. In beginsel moet een strafzaak in eerste
aanleg binnen twee jaar tot een afronding komen. In dit geval is uitspraak gedaan
twee jaar en bijna acht maanden na het incident. Het politieonderzoek was in maart
2019 gereed. Daarna is aanvullend onderzoek verricht en in oktober 2019 is de vervolgingsbeslissing
genomen. De politierechter heeft de overschrijding van de redelijke termijn wel meegewogen,
maar omdat de rechter daarnaast de olielekkage slechts als onbedoeld bijeffect kwalificeerde
is dit niet doorslaggevend geweest bij de beslissing om een aanzienlijk lagere straf
op te leggen dan geëist door de officier van justitie.
Vraag 11
Bent u bekend met de aanbevelingen van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en
Veiligheid (CCV) inzake de aanpak van milieucriminaliteit, waarin het CCV onder andere
stelt dat de effectiviteit van sanctionering te wensen overlaat door de snelheid waarmee
sancties volgen op overtreding?5 Wat heeft het kabinet sinds het verschijnen van deze aanbevelingen gedaan om de doorlooptijden
te verkleinen?
Antwoord 11
Ik ben bekend met het rapport en de aanbevelingen van het CCV. We zijn aan de slag
met de aanbevelingen uit het rapport in het programma Liever een goede buur6, waarin de aanpak van de knelpunten in de aanpak van milieucriminaliteit is belegd
in het actieplan aanpak milieucriminaliteit. Binnen het actieplan hebben OM, politie
en de bijzondere opsporingsdiensten concrete acties benoemd om het strafrechtelijk
proces te gaan versnellen, zowel in de onderzoeksfase als in de vervolgingsfase.
Vraag 12
Bent u bekend met de conclusie van het CCV dat het strafrecht in de marge dreigt te
raken omdat sancties vaak niet voldoen aan de Europese sanctienorm doeltreffend, evenredig
en afschrikkend? Deelt u de mening dat de uitkomst van deze zaak daar een goed voorbeeld
van is? Wat gaat u doen om sancties voor milieumisdrijven in lijn te brengen met deze
norm?
Antwoord 12
Ja, ik ben bekend met die conclusie. In een concrete zaak is het aan de strafrechter.
Over het algemeen geeft de maximum strafbedreiging de ruimte om doeltreffend, evenredig
en afschrikwekkend te straffen. Dat neemt niet weg dat gekeken kan en zal worden naar
de strafbedreiging van milieuwetgeving, mede naar aanleiding van het voornemen van
de Europese Commissie om de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake
de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht te herzien7.
Vraag 13
Wat heeft het kabinet sinds de publicatie van de aanbevelingen van het CCV gedaan
om de aanpak van milieuovertredingen te verbeteren?
Antwoord 13
Hiervoor verwijs ik naar de brief van de Staatssecretaris van IenW en de Minister
van JenV van 3 december 20208 waarin wordt ingegaan op de programma-aanpak en de voortgang van een aantal projecten,
waaronder de projecten van het actieplan aanpak milieucriminaliteit.
Vraag 14
Bent u bereid te onderzoeken hoe de bescherming van het milieu sterker geborgd kan
worden door middel van het strafrecht, om vergelijkbare rampen als gevolg van nalatigheid
in de toekomst te voorkomen?
Antwoord 14
Strafrecht heeft primair als doel het opleggen van een sanctie, ofwel een straf. Een
belangrijk effect van het strafrecht is dat er een afschrikwekkende werking van kan
uit gaan, maar heeft niet primair als doel om rampen te voorkomen. Een goed functionerend
stelsel van vergunningverlening en toezicht is hier ook van groot belang.
Het CCV heeft in 2019 onderzoek gedaan naar de vraag hoe het milieu beter beschermd
kan worden door een goed werkend strafrecht9, daarnaast heeft Berenschot onderzoek gedaan naar het functioneren van het VTH-stelsel10. Met de uitkomsten van deze twee onderzoeken zijn we hard aan de slag11.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga, minister van Infrastructuur en Waterstaat -
Mede namens
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.