Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg inzake het evaluatieverslag en ontwerpbesluit beëindigen overgangsrecht Wet Werken na de AOW (Kamerstuk 29544-1030)
29 544 Arbeidsmarktbeleid
Nr. 1043 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 12 maart 2021
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de
brief van 13 november 2020 over evaluatieverslag en ontwerpbesluit beëindigen overgangsrecht
Wet Werken na de AOW (Kamerstuk 29 544, nr. 1030).
De vragen en opmerkingen zijn op 10 december 2020 aan de Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 12 maart 2021 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Toorenburg
De adjunct-griffier van de commissie, Sjerp
Inleiding
Hierbij bied ik u de beantwoording van de vragen naar aanleiding van de brief inzake
het Evaluatieverslag en ontwerpbesluit houdende vaststelling van het tijdstip als
bedoeld in artikel 48n, eerste lid, van de Politiewet 2012, artikel 12q, negende lid,
van de Wet ambtenaren defensie, artikel VIIIA, eerste en derde lid, van de Wet werken
na de AOW-gerechtigde leeftijd en artikel 104, eerste lid, van de Ziektewet beëindigen
overgangsrecht Wet Werken na de AOW (Kamerstuk 29 544, nr. 1030)
Daarnaast wil ik melden dat het bovenvermelde aan u overgelegde ontwerpbesluit niet
zal worden vastgesteld. Het voorliggende ontwerp ging uit van inwerkingtreding per
1 april 2021. De impact op de uitvoering van de Ziektewet blijkt echter groter dan
eerst gedacht, zoals beschreven in de brief van UWV in de bijlage1, naar aanleiding van de door UWV gedane uitvoeringstoets. Het in de Ziektewet geregelde
overgangsregime voor het terugbrengen van het recht op ziekengeld van AOW-gerechtigden van 13 weken naar 6 weken voor op dat moment bestaande ziektegevallen wijkt af
van het normale proces voor een Ziektewetuitkering. Dit is voor UWV niet uitvoerbaar.
De invoering van het besluit met een goed uitvoerbaar overgangsregime vraagt daarnaast
ook om functionele aanpassingen in het systeem van de ziektewet. In verband met de
benodigde voorbereidingstijd en de volle releaseplanning in 2021 kan dit niet voor
1 januari 2022. Ten slotte betekent het niet vaststellen van dit ontwerpbesluit dat
u op later moment opnieuw de mogelijkheid zult krijgen u uit te spreken over dit onderwerp.
Vragen en opmerkingen van uit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de evaluatie
en het ontwerpbesluit beëindigen overgangsrecht Wet werken na de AOW. Deze leden hadden
graag gezien dat de loondoorbetaling bij ziekte meteen bij inwerkingtreding van de
wet was aangepast, maar nemen met instemming kennis van het voornemen om dit nu alsnog
en met onderzoek onderbouwd te doen. Zij hebben hierover nog enkele vragen.
Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd
Per 1 januari 2016 is de Wet werken na de AOW in werking getreden. Met deze wet werd
het ouderen gemakkelijker gemaakt te blijven werken. De leden van de VVD-fractie voorzien
echter een daling van het aantal werkende AOW’ers de komende jaren, doordat de bedrijfseconomische
omstandigheden voor veel bedrijven de komende jaren bijzonder guur gaan worden. Zij
verwachten dat werkende AOW-gerechtigden hierdoor aan het kortste eind trekken. Deelt
de Minister deze aanname?
Het valt op dit moment nog niet te zeggen wat de gevolgen zijn van de coronapandemie
op de werkgelegenheid voor AOW-gerechtigden. Zo is het verdere verloop van de pandemie
niet met zekerheid te voorspellen, en dit geldt ook voor het herstel van de economie
na het bedwingen van de pandemie. Uit de cijfers tot nu toe blijkt niet dat sinds
de uitbraak van het coronavirus de participatie van werkende AOW’ers in veel grotere
mate dan andere groepen is afgenomen. Volgens het CBS2 is de netto arbeidsparticipatie van de gehele bevolking tussen 15 en 75 jaar in het
derde kwartaal 2020 met 0,8 procentpunt gedaald ten opzichte van het vierde kwartaal
van 2019. De netto arbeidsparticipatie bedraagt nu 68,2 procent. Als gekeken wordt
naar de leeftijdsgroep 65 tot 75 jaar, dan is de netto arbeidsparticipatie gedaald
met 0,4 procentpunt naar 14,2 procent.
Deelt de Minister de mening dat iedereen die wil werken, dit ook zou moeten kunnen
blijven doen? Zo ja, welke plannen heeft de Minister klaarliggen om AOW-gerechtigden
die op de arbeidsmarkt actief willen blijven te steunen? Wil de Minister nadenken
over het verbieden van leeftijdsgebonden ontslag in cao’s?
Ik deel de mening dat je als werkende AOW’er geen wettelijke belemmeringen moet hebben
om te blijven werken maar ik vind dat het doorwerken na de AOW-leeftijd een vrijwillige keuze van werkgever en werknemer moet blijven.
In eerdere debatten met uw Kamer heb ik ook al aangeven dat werkgevers en werknemers
niet kunnen worden gedwongen om het contract door te zetten na de AOW-leeftijd. Wel
hebben we de belemmeringen weggenomen die het vroeger moeilijk maakten om langer door
te werken.
Het klopt dat voor veel werknemers een pensioenontslag op basis van de cao geldt waardoor
hun arbeidsovereenkomst eindigt bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.
Werkgever en werknemer kunnen altijd in overleg besluiten dat er toch wordt doorgewerkt.
Het kabinet heeft eerder al aangegeven dat het niet van plan is om bepalingen in cao’s
omtrent verplicht leeftijdsontslag te verbieden of onverbindend te verklaren. Wel
ben ik in gesprek gegaan met sociale partners waarna ik aan uw Kamer heb teruggekoppeld
dat sociale partners aangeven dat het hier een zaak van cao-partijen betreft. Ik heb
bij die gelegenheid toegezegd om nogmaals met sociale partners in gesprek te gaan
of dit standpunt is gewijzigd. Daarnaast zal ik ook bespreken of het niet kunnen doorwerken
na de AOW-leeftijd terwijl de werknemer en/of werkgever dat wil een grootschalig probleem
is en of ze nog mogelijkheden zien om dit richting cao-partijen te bevorderen. Dit
gesprek zal in maart 2021 plaatsvinden.
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de wet niet heeft gezorgd voor een hogere
arbeidsparticipatie of een toename van reguliere contracten voor werkenden na de AOW-leeftijd.
Deze leden lezen dat de regelgeving een beperkte rol speelt. Wat gaat de Minister
doen om werkgevers en werknemers meer bewust te maken van de regelgeving rondom het
verlichte arbeidsregime, waardoor er mogelijk meer AOW-gerechtigden aan de slag kunnen?
Het klopt dat een gedeelte van de werkgevers in het onderzoek een fout antwoord geeft
op de vraag welke regel van toepassing op hun situatie is of zegt de regel niet te
kennen. Daarnaast geeft het onderzoek aan dat bij de beslissing van werkgevers om
een AOW’ers in dienst te nemen of te houden regelgeving een beperkte rol speelt. De
keuze wordt vooral gemaakt in goed overleg tussen werkgever en werknemer, waarbij
wettelijke belemmeringen die het vroeger moeilijk maakten om langer door te werken
zijn weggenomen. Ik heb geen signalen ontvangen dat werkgever en werknemers veel belemmeringen
ervaren. Zoals hierboven gemeld zal ik in het gesprek met sociale partners ook meenemen
of er veel werknemers zijn die langer willen doorwerken of werkgevers die willen dat
hun werknemer langer doorwerkt maar waarvoor dit niet mogelijk is en welke nog belemmeringen
worden ervaren.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het onderzoek laat zien dat bij de beslissing
van werkgevers om een AOW’er aan te nemen vooral bekendheid met de werknemer, de specifieke
ervaring en de mate van flexibiliteit de doorslag geven. Zij begrijpen dat kosten
of arbeidsrechtelijke voorwaarden nauwelijks een rol spelen. Ook lezen zij dat het
grootste deel van deze AOW’ers minder dan 12 uur per week werkt. Hoe heeft de arbeidsparticipatie
van deze groep zich ontwikkeld tijdens de coronapandemie? Konden deze mensen gewoon
doorwerken of werden ze als kwetsbare groep geweerd van de arbeidsmarkt? Deze leden
zien werk als veel meer dan alleen inkomstenbron en vreest dat mensen ook een belangrijk
deel van hun sociale structuur kwijtraken. Wat gaat de Minister doen om er voor te
zorgen dat deze ouderen niet hun sociale kring, activiteiten en erkenning zien verkleinen
of verliezen?
Volgens het CBS3 is de netto arbeidsparticipatie van de gehele bevolking tussen 15 en 75 jaar in het
derde kwartaal 2020 met 0,8 procentpunt gedaald ten opzichte van het vierde kwartaal
van 2019. Als gekeken wordt naar de leeftijdsgroep 65 tot 75 jaar, dan is de netto
arbeidsparticipatie gedaald met 0,4 procentpunt. De daling van de arbeidsparticipatie
onder leeftijdsklasse waar AOW-gerechtigden in vallen was in de genoemde periode dus
kleiner dan onder alle werkenden in de categorie 15 tot 75 jaar.
Het Ministerie van Volksgezondheid en Welzijn focust zich op het welzijn van ouderen
in het algemeen. Met pensioen gaan is een levensgebeurtenis waarbij een verandering
in de sociale structuur plaatsvindt. Een tijdige voorbereiding kan bijdragen aan het
voorkomen van verkleining van de sociale kring. Met de bewustwordingscampagne «de
Waarde van Ouder worden» heeft de Minister van VWS hier ook aandacht voor. Gekoppeld
aan de campagne is de website
www.dewaardevanouderworden.nl
gelanceerd. Op die website staan allerlei inspiratieverhalen en adviezen rondom verschillende
thema’s van ouder worden, waaronder het moment van pensionering. Daarnaast loopt sinds
2018 het actieprogramma «Één tegen eenzaamheid». Deel van dat actieprogramma is de
oprichting van een nationale coalitie tegen eenzaamheid. In die nationale coalitie
zitten ruim 140 landelijke bedrijven en organisaties die zich willen inzetten voor
het doorbreken van de trend van eenzaamheid bij ouderen. Met deze bedrijven en organisaties
wordt het gesprek gevoerd wat zij voor hun eigen medewerkers kunnen doen op het moment
van pensionering.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie vragen welke (arbeidsrechtelijke) belemmeringen er nu
nog bestaan voor werkgevers of werknemers om tot na de AOW-gerechtigde leeftijd door
te blijven werken. Deze leden vragen in hoeveel CAO’s nog een clausule is opgenomen
waarbij werknemers bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd automatisch worden
ontslagen. Deze leden vragen of de Minister bereid is zich in te spannen deze clausules
in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen.
Ik deel de mening dat je als werkende AOW’er geen wettelijke belemmeringen moet hebben
om te blijven werken maar ik vind dat het doorwerken na de AOW-leeftijd een vrijwillige keuze van werkgever en werknemer moet blijven.
In eerdere debatten met uw Kamer heb ik ook al aangeven dat werkgevers en werknemers
niet kunnen worden gedwongen om het contract door te zetten na de AOW-leeftijd. Wel
hebben we de belemmeringen weggenomen die het vroeger moeilijk maakten om langer door
te werken.
Het klopt dat voor veel werknemers een pensioenontslag op basis van de cao geldt waardoor
hun arbeidsovereenkomst eindigt bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.
Werkgever en werknemer kunnen altijd in overleg besluiten dat er toch wordt doorgewerkt.
Het kabinet heeft eerder al aangegeven dat het niet van plan is om bepalingen in cao’s
omtrent verplicht leeftijdsontslag te verbieden of onverbindend te verklaren. Wel
ben ik in gesprek gegaan met sociale partners waarna ik aan uw Kamer heb teruggekoppeld
dat sociale partners aangeven dat het hier een zaak van cao-partijen betreft. Ik heb
bij die gelegenheid toegezegd om nogmaals met sociale partners in gesprek te gaan
of dit standpunt is gewijzigd. Daarnaast zal ik ook bespreken of het niet kunnen doorwerken
na de AOW-leeftijd terwijl de werknemer en/of werkgever dat wil een grootschalig probleem
is en of ze nog mogelijkheden zien om dit richting cao-partijen te bevorderen. Dit
gesprek zal in maart 2021 plaatsvinden.
De leden van de D66-fractie vragen waarom werknemers met AOW-gerechtigde leeftijd
niet zijn betrokken in het onderzoek. Het perspectief van de werknemer die de AOW-gerechtigde
leeftijd nadert is immers mogelijk ook een relevant gegeven.
Het evaluatieonderzoek richt zich op de werking van de Wet Werken na de AOW-gerechtigde
leeftijd, waarin vooral bepalingen die beoogden om belemmeringen voor werkgevers weg
te nemen om een arbeidsovereenkomst aan te gaan met werknemers op de AOW-gerechtigde
leeftijd. Daarom is bij het evaluatieonderzoek gekeken naar motieven van werkgevers
om AOW-gerechtigden in dienst te nemen of te houden en de invloed van de Wet werken
na de AOW-gerechtigde leeftijd daarop.
Genoemde leden vragen of de Minister een verklaring heeft voor het feit dat het overgrote
deel van de AOW’ers die na AOW-gerechtigde leeftijd blijft doorwerken ZZP’er is.
In de evaluatie (p. 11) worden als factoren aangegeven dat pensioengerechtigden vooral
inzetbaar zijn in beroepen waar een grote behoefte is aan flexibiliteit en dat pensioengerechtigden
vaker doorwerken als ze hun eigen werkuren kunnen bepalen. Daarnaast kiezen zelfstandigen
er vaker voor om door te werken na de AOW-leeftijd.
Zij vragen de Minister te reflecteren op het feit dat AOW’ers door blijven werken
vanwege het aanvullend inkomen.
Er zijn mij geen cijfers bekend die inzicht geven in hoeveel AOW’ers moeten werken
om rond te kunnen komen. Wel kan in het algemeen gesteld worden dat een volledige
AOW voldoende is om van rond te komen. In geval van onvolledige AOW is er, onder bepaalde
voorwaarden, recht op aanvulling tot het sociaal minimum voor ouderen. Desondanks
kunnen er speciale omstandigheden zijn waarin de AOW en eventueel aanvullend pensioen
niet toereikend zijn, bijvoorbeeld wanneer er hoge zorgkosten of hoge woonlasten zijn.
Onder die omstandigheden kan het zijn dat een AOW’er werkt om rond te kunnen komen.
De Raad voor de Volksgezondheid en Samenleving geeft in haar recente advies «De derde
levensfase» aan dat niet iedereen de derde levensfase op dezelfde manier ervaart.
Het kan een tijd van vrijheid zijn en van verlies. Voor ouderen is het van belang
autonomie, verbondenheid en zingeving te ervaren. Sommige ouderen vinden dat in langer
doorwerken, anderen in vrijwilligerswerk, mantelzorg of andere activiteiten. Mij is
geen onderzoek bekend waaruit zou blijken voor hoeveel AOW’ers er sprake is van een
vrijwillige keuze om langer door te werken en voor hoeveel AOW’ers dit is vanwege
het feit dat zij anders niet rond kunnen komen.
De leden van de D66-fractie lezen dat werkgevers die geen AOW-gerechtigden in dienst hebben dit doen omdat zij liever niet met AOW’ers werken. Deze leden
vragen of de Minister kan aangeven wat precies met een dergelijke uitspraak wordt
bedoeld. Deze leden vragen of dit impliciete leeftijdsdiscriminatie betreft. Kan de
Minister hierop reflecteren?
Werkgevers konden meerdere redenen aankruisen waarom ze geen gebruik maken van AOW-gerechtigden.
Het vaakst werd aangekruist dat dit komt omdat werkgevers geen AOW’er konden vinden
(32%), dat dit niet aan de orde is geweest (16%) of dat het eigen personeel niet wil
doorwerken (14%). Er zijn zoals de leden van de D66 fractie aangeven werkgevers die
antwoorden liever niet met AOW’ers te werken. Hierbij wordt bijvoorbeeld het (gepercipieerde)
risico op ziekte (10%) genoemd of dat dit vast beleid is (10%). Bij meerdere redenen
die worden gegeven lijkt het te gaan om vooroordelen die bewust of onbewust kunnen
leiden tot verboden onderscheid bij werving en selectie en (impliciete) discriminatie.
Dat is niet acceptabel.
Momenteel ligt de wet toezicht gelijke kansen bij werving en selectie ter behandeling
voor bij de Tweede Kamer. Deze wet verplicht werkgevers om een werkwijze op te stellen
m.b.t. hun wervings- en selectieprocedure die erop gericht is om gelijke kansen te
realiseren bij werving en selectie en verboden onderscheid te voorkomen. Via een uitgebreide
voorlichtingscampagne en de ontwikkelde hulpmiddelen wordt het bewustzijn over het
risico van het maken van verboden onderscheid vergroot en worden hulpmiddelen ontwikkeld
om dit risico te voorkomen en om gelijke kansen te bevorderen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het evaluatieverslag en ontwerpbesluit
beëindigen overgangsrecht Wet Werken na de AOW en hebben nog enkele vragen. Genoemde
leden constateren dat in het SEO-onderzoek Evaluatie wet werken na de AOW (Bijlage
bij Kamerstuk 29 544, nr. 1030) er enkel gesproken is met werkgevers en organisaties die baat hebben bij versoepelingen
bij werken na de AOW-leeftijd. Kan de Minister ingaan op het eenzijdige karakter van
dit onderzoek? Wat is de reden dat er niet gesproken is met werknemers, de vakbonden
en met ouderenorganisaties? Is de Minister om die reden bereid het ontwerpbesluit
aan te houden totdat er ook een reactie vanuit de vakbonden is?
Het evaluatieonderzoek richt zich op de werking van de Wet Werken na de AOW-gerechtigde
leeftijd, waarin vooral bepalingen die beoogden om belemmeringen voor werkgevers weg
te nemen om een arbeidsovereenkomst aan te gaan met werknemers op de AOW-gerechtigde
leeftijd. Daarom is gekeken naar motieven van werkgevers om AOW-gerechtigden in dienst
te nemen of te houden en de invloed van de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd
daar op. Zoals vermeld in de begeleidende brief wordt het ontwerpbesluit opnieuw ingediend
i.v.m. gevolgen voor de uitvoering.
Deze leden lezen in het onderzoek dat de vervoerssector veel AOW’ers in dienst heeft.
Wat is de reden dat hier veel AOW’ers in dienst zijn en waarom kiest de vervoerssector
er niet voor om werknemers net voor de AOW-leeftijd in dienst te nemen?
Het onderzoek geeft aan dat werkgevers in de vervoerssector, het onderwijs en de gezondheids-
en welzijnszorg vaak geen andere mensen konden krijgen. Daarnaast geeft zestien procent
van de werkgevers aan dat ze pensioengerechtigden aantrekkelijker vinden omdat ze
flexibeler zijn. Uit het onderzoek volgt niet dat er in de vervoerssector voor wordt
gekozen om werknemer net voor de AOW-leeftijd niet in dienst te nemen.
Verder zouden genoemde leden graag meer inzicht willen krijgen voor hoeveel AOW’ers
er sprake is van een vrijwillige keuze om te werken, vanwege het feit dat zij niet
rond kunnen komen met hun AOW en eventueel aanvullend pensioen?
Er zijn mij geen cijfers bekend die inzicht geven in hoeveel AOW’ers moeten werken
om rond te komen. Wel kan in het algemeen gesteld worden dat een volledige AOW voldoende
is om van rond te komen. In geval van onvolledige AOW is er, onder bepaalde voorwaarden,
recht op aanvulling tot het sociaal minimum voor ouderen. Desondanks kunnen er speciale
omstandigheden zijn waarin de AOW en eventueel aanvullend pensioen niet toereikend
zijn, bijvoorbeeld wanneer er hoge zorgkosten of hoge woonlasten zijn. Onder die omstandigheden
kan het zijn dat een AOW’er werkt om rond te kunnen komen. De Raad voor de Volksgezondheid
en Samenleving geeft in haar recente advies «De derde levensfase» aan dat niet iedereen
de derde levensfase op dezelfde manier ervaart. Het kan een tijd van vrijheid zijn
en van verlies. Voor ouderen is het van belang autonomie, verbondenheid en zingeving
te ervaren. Sommige ouderen vinden dat in langer doorwerken, anderen in vrijwilligerswerk,
mantelzorg of andere activiteiten. Mij is geen onderzoek bekend waaruit zou blijken
voor hoeveel AOW’ers er sprake is van een vrijwillige keuze om langer door te werken
en voor hoeveel AOW’ers dit is vanwege het feit dat zij anders niet rond kunnen komen.
Deelt de Minister de mening dat de conclusie uit het onderzoek dat er, vanwege de
hoogconjunctuur en het verhogen van AOW-leeftijd, geen verdringing heeft plaatsgevonden
niet te maken valt? Is de Minister daarom bereid om, in sectoren waar veel mensen
met een AOW-uitkering doorwerken, met vakbonden en werkgevers in gesprek te gaan om
echt te onderzoeken of er geen verdringing plaatsvindt?
Ik deel deze mening niet. Het onderzoek bespreekt de hoogconjunctuur en het verhogen
van de AOW-leeftijd als factoren maar alsnog kan de conclusie dat er geen sprake is
geweest van aantoonbare verdringing getrokken worden. Daarnaast laat het onderzoek
zien dat bij de beslissing van werkgevers om een AOW’er aan te nemen vooral bekendheid
met de werknemer, specifieke ervaring en flexibiliteit de doorslag geven. Kosten of
arbeidsrechtelijke voorwaarden spelen nauwelijks een rol. In samenhang met het feit dat het een relatief kleine groep werkenden is waarvan het grootste
deel minder dan 12 uur per week werkt wijst dit erop dat ook in de toekomst de kans
op verdringing gering is. Ik zie op dat moment geen reden om verder in gesprek te
gaan met sectoren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de 50PLUS-fractie
De leden van de 50PLUS-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het evaluatieverslag
en het ontwerpbesluit beëindigen overgangsrecht Wet Werken na de AOW. Genoemde leden
zijn content met de conclusie dat juridische belemmeringen voor AOW-gerechtigden om
in het arbeidsproces actief te blijven fors zijn teruggedrongen en dat er desondanks
(niet of) nauwelijks sprake lijkt te zijn van verdringing van niet AOW-gerechtigden.
Deze leden uiten tegelijkertijd hun zorgen over het feit dat doorwerken na het bereiken
van de AOW-gerechtigde leeftijd ook steeds meer een noodzaak wordt voor een aanzienlijke
groep mensen, die door het niet indexeren van de pensioenen hun levensstandaard in
gevaar zien komen. Beschikt de Minister over cijfers waaruit blijkt wat de motivaties
zijn van AOW-gerechtigden om door te werken na het bereiken van de pensioengerechtigde
leeftijd? Waarom wordt dit niet behandeld in het evaluatierapport?
Er zijn mij geen cijfers bekend die inzicht geven in hoeveel AOW’ers moeten werken
om rond te komen. Wel kan in het algemeen gesteld worden dat een volledige AOW voldoende
is om van rond te komen. In geval van onvolledige AOW is er, onder bepaalde voorwaarden,
recht op aanvulling tot het sociaal minimum voor ouderen. Desondanks kunnen er speciale
omstandigheden zijn waarin de AOW en eventueel aanvullend pensioen niet toereikend
zijn, bijvoorbeeld wanneer er hoge zorgkosten of hoge woonlasten zijn. Onder die omstandigheden
kan het zijn dat een AOW’er werkt om rond te kunnen komen. De Raad voor de Volksgezondheid
en Samenleving geeft in haar recente advies «De derde levensfase» aan dat niet iedereen
de derde levensfase op dezelfde manier ervaart. Het kan een tijd van vrijheid zijn
en van verlies. Voor ouderen is het van belang autonomie, verbondenheid en zingeving
te ervaren. Sommige ouderen vinden dat in langer doorwerken, anderen in vrijwilligerswerk,
mantelzorg of andere activiteiten. Mij is geen onderzoek bekend waaruit zou blijken
voor hoeveel AOW’ers er sprake is van een vrijwillige keuze om langer door te werken
en voor hoeveel AOW’ers dit is vanwege het feit dat zij anders niet rond kunnen komen.
Het evaluatieonderzoek «Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd» heeft vanuit werkgeversperspectief
gekeken naar motieven van werkgevers om AOW-gerechtigden in dienst te nemen of te houden en de invloed van de Wet werken na de AOW-gerechtigde
leeftijd daar op.
Beschikt de Minister over inkomensgegevens van de groep AOW-gerechtigden die doorwerken na het bereiken van de AOW-leeftijd? Zo ja, is er sinds
de invoering van de wet sprake van veranderingen in de samenstelling van de doelgroep
op basis van inkomen?
Ik beschik niet over de inkomensgegevens van deze groep.
Is bekend of de doelgroep (werknemers die tegen de pensioenleeftijd aan zitten) tevreden/ontevreden
is over de mogelijkheden om door te werken na de AOW-leeftijd? Wat zijn voor hen op
dit moment nog de grootste bezwaren en/of knelpunten?
Het hoort bij goed werkgeverschap én werknemerschap om op tijd te spreken over door
werken na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Ik heb geen signalen ontvangen
dat dit vaak misgaat. Zoals hierboven gemeld zal ik in gesprek gaan met sociale partners
over de vragen over pensioenontslagbedingen in cao’s. Ik zal van dit gesprek gebruik
maken om te vragen of er veel werknemers zijn die langer willen doorwerken maar waarvoor
dit niet mogelijk is en welke belemmeringen de doelgroep ervaart.
In de brief van de Minister wordt gesteld dat «de Wet flexibel werken niet van toepassing
is op AOW-gerechtigde werknemers, wat betekent dat de werkgever die de AOW-gerechtigde
tewerkstelt niet wordt verplicht in te gaan op verzoeken om uitbreiding van het aantal
te werken uren die ten koste gaan van een werknemer die nog niet de AOW-gerechtigde
leeftijd heeft bereikt». Hoe werkt dit precies als niet de werknemer maar de werkgever
het initiatief neemt om het aantal uren van een AOW-gerechtigde uit te breiden ten koste van een niet AOW-gerechtigde medewerker? Vallen
dit soort processen wel te controleren en af te dwingen als er geen actief bezwaar
wordt gemaakt? Kan hier sprake zijn van vormen van verdringing (van niet AOW-gerechtigden
of andersom) die geen onderdeel uitmaken van de evaluatie? Graag een toelichting van
de Minister op dit punt.
Werkende AOW’ers en werkgevers zijn vrij om in goed overleg het aantal te werken uren
te verhogen of te verlagen. Net zoals zij samen het aantal uren kunnen bepalen bij
het aangaan van de arbeidsovereenkomst. Het is niet mogelijk en wenselijk om al deze
processen te controleren. Van verdringing is sprake wanneer groepen onder ongelijke
voorwaarden concurreren en de arbeidsmarktpositie van de ene groep nadelige gevolgen
ondervindt door het arbeidsaanbod van de andere groep. De evaluatie heeft niet specifiek
naar het voorbeeld van de leden van 50PLUS gekeken maar wel naar de voorkeuren van
werkgevers. Resultaten uit de enquête laten zien dat weinig werkgevers een AOW’er
in dienst nemen omdat ze minder financiële risico’s lopen bij ziekte en ontslag of
omdat ze goedkoper zijn. Ook de redenen die werkgevers geven om AOW’ers juist wel
aan te nemen (elkaar al kennen, specifieke ervaring en flexibiliteit) duiden op normale
concurrentie.
Voorts wordt gesteld dat «in de Ontslagregeling is opgenomen dat een werkgever bij
bedrijfseconomisch ontslag (binnen categorieën uitwisselbare functies) eerst afscheid
moet nemen van zijn AOW-gerechtigde werknemers voordat andere werknemers voor ontslag
in aanmerking komen». Kan dit leiden tot een situatie waarbij bedrijfseconomisch ontslag
de werkgever dwingt om afscheid te nemen van zijn of haar meest ervaren en productieve
werknemer(s)? Zo nee, waarom niet? Genoemde leden nemen aan dat er mogelijkheden zijn
om in voorkomende gevallen een uitzondering te maken op de first-out bepaling?
Bij ontslag om bedrijfseconomische redenen via de ontslagprocedure bij het UWV bepaalt
het zogenoemde afspiegelingsbeginsel de volgorde van de ontslagen. De te hanteren
ontslagvolgorde volgt uit de wet en de Ontslagregeling. Uit de regelgeving volgt dat
AOW-gerechtigde werknemers die werkzaam zijn in de categorie vergelijkbare (uitwisselbare)
functies waarin gekrompen wordt als eerste voor ontslag in aanmerking komen. Doel
hiervan is voorkomen dat een werknemer die voor zijn inkomen aangewezen is op het
verrichten van arbeid plaats moet maken voor een AOW-gerechtigde werknemer. Dit laat
overigens onverlet dat werkgevers een andere ontslagvolgorde kunnen hanteren wanneer
het ontslag met wederzijds goedvinden wordt geregeld en niet via de ontslagprocedure
bij het UWV. In dat laatste geval is natuurlijk wel instemming van de werknemer(s)
vereist.
Meermaals wordt erop gewezen dat «de arbeidsparticipatie stijgt voor alle leeftijdsgroepen
sinds 2014, behalve voor AOW’ers». Kunt u aangeven hoeveel AOW’ers er in 2014 werkten
(bij de toen geldende AOW leeftijd van 65 jaar) en hoeveel AOW’ers er heden nog actief
zijn in het arbeidsproces, op basis van de nu geldende AOW-leeftijd? Kunt u tevens
aangeven hoeveel personen van 65 jaar tot en met de huidige AOW leeftijd, op dit moment
actief zijn in het arbeidsproces?
In 2014 behoorden volgens het CBS4 186 duizend personen in de leeftijdscategorie 65–75 tot de werkzame beroepsbevolking.
In het derde kwartaal van 2020 behoorden 275 duizend personen in de leeftijdscategorie
65–75 tot de werkzame beroepsbevolking.
Hiervan hadden 132 duizend mensen de leeftijd 65 of 66 jaar, en vielen 143 duizend
in de leeftijdscategorie 67–75 jaar. Een nadere uitsplitsing is niet te geven, omdat
de CBS-statistieken niet beschikbaar zijn in maanden of in categorieën voor of na
de AOW-gerechtigde leeftijd. Niettemin geven deze cijfers wel een indicatie van de
aantallen AOW’ers die actief zijn in het arbeidsproces.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
M.M. van Toorenburg, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
E.M. Sjerp, adjunct-griffier