Nota van wijziging (initiatiefvoorstel) : Nota van wijziging
35 523 Voorstel van wet van het lid Snels tot wijziging van de Wet op de dividendbelasting 1965 en enige andere belastingwetten in verband met de invoering van een conditionele eindafrekening (Spoedwet conditionele eindafrekening dividendbelasting)
Nr. 12 NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 12 maart 2021
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel II komt te luiden:
ARTIKEL II
De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan artikel 10, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van
onderdeel k door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
l. de op de voet van artikel 7a, vierde lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965
verschuldigde dividendbelasting, waardemutaties van de dividendbelastingschuld en
waardemutaties van het in artikel 7a, achtste lid, van de Wet op de dividendbelasting
1965 bedoelde verhaalsrecht.
2. Aan artikel 25 wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. In afwijking van het eerste lid wordt de dividendbelasting die is geheven over
de opbrengst, bedoeld in artikel 3c van de Wet op de dividendbelasting 1965, slechts
als voorheffing in aanmerking genomen voor zover betalingen zijn gedaan in verband
met het beëindigen van uitstel van betaling op grond van artikel 25c, tweede tot en
met zevende lid, van de Invorderingswet 1990 en voor zover aannemelijk is dat die
betaling is verhaald op de belastingplichtige. Hierbij wordt de dividendbelasting
die is geheven over de opbrengst, bedoeld in artikel 3c van de Wet op de dividendbelasting
1965, geacht te zijn ingehouden ten laste van degene die de opbrengst geniet in verband
waarmee het uitstel van betaling is beëindigd.
B
Aan artikel III, onderdeel A, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
9. Als gestort kapitaal wordt mede aangemerkt het bedrag van de zuivere winst dat
een vennootschap op de voet van artikel 3c, eerste lid, onderdeel d, wordt geacht
te hebben uitgedeeld.
C
In artikel III, onderdeel B, wordt aan het voorgestelde artikel 3c een lid toegevoegd,
luidende:
9. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking
tot de samenloop van de heffing van inkomstenbelasting over het inkomen uit aanmerkelijk
belang als bedoeld in Hoofdstuk 4 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de op basis
van dit artikel geheven dividendbelasting.
Toelichting
Deze nota van wijziging bevat de in de memorie van toelichting aangekondigde anticumulatieregeling
in verband met de conserverende aanslag in de inkomstenbelasting. De initiatiefnemer
maakt van de gelegenheid gebruik om tevens een omissie te herstellen en een verduidelijking
aan te brengen. De voorgestelde wijzigingen in deze nota van wijziging betreffen:
De opname van een bepaling in de vennootschapsbelasting op grond waarvan de afwikkeling
van de dividendbelastingschuld over de voorgestelde eindafrekeningsuitdeling en het
voorgestelde corresponderende verhaalsrecht niet aftrekbaar zijn van de winst.
Het treffen van een maatregel die potentieel dubbele heffing van dividendbelasting
over dezelfde winstreserves voorkomt na een grensoverschrijdende aandelenfusie met
een overnemende vennootschap in een kwalificerende staat.
De opname van een delegatiebepaling in de dividendbelasting op grond waarvan regels
kunnen worden gesteld om een samenloop tussen de voorgestelde exit-heffing in de dividendbelasting
en de aanmerkelijkbelangregeling in de inkomstenbelasting te voorkomen.
Onderdeel A (Voorgesteld artikel 10, eerste lid, onderdeel l, van de Wet op de vennootschapsbelasting
1969)
In het bij deze nota van wijziging voorgestelde artikel 10, eerste lid, onderdeel l,
van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt verduidelijkt dat de afwikkeling
van de dividendbelastingschuld over de voorgestelde eindafrekeningsuitdeling bij vertrek
van een vennootschap en het daarmee corresponderende verhaalsrecht van de vennootschap
op de aandeelhouder, bij de vertrekkende vennootschap voor de heffing van de vennootschapsbelasting
niet aftrekbaar zijn van de winst. Aan de voorgestelde bepaling ligt de gedachte ten
grondslag dat de voorgestelde eindafrekeningsuitdeling net als een reguliere winstuitdeling
voor de heffing van de vennootschapsbelasting een aangelegenheid is die zich voltrekt
in de tussen die vennootschap en haar aandeelhouder bestaande vennootschappelijke
betrekkingen. Ingeval een vennootschap een regulier dividend uitkeert, vormt de ingehouden
dividendbelasting geen aftrekbare last voor de vennootschap. Op grond van het voorgestelde
artikel 10, eerste lid, onderdeel l, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969
geldt dit ook voor de verschuldigde dividendbelasting over de eindafrekeningsuitdeling.
In het verlengde hiervan regelt deze voorgestelde bepaling dat eventuele (negatieve)
waardemutaties van de dividendbelastingschuld uit hoofde van de eindafrekeningsuitdeling
niet aftrekbaar zijn. Voor positieve waardemutaties van de dividendbelastingschuld
geldt spiegelbeeldig dat zij niet tot de winst behoren (negatieve onttrekking). In
het wetsvoorstel wordt voorgesteld om de dividendbelastingschuld in drie situaties
in aanmerking te laten komen voor een (gedeeltelijke) kwijtschelding.1 Het voorgestelde artikel 10, eerste lid, onderdeel l, van de Wet op de vennootschapsbelasting
1969 heeft tot gevolg dat een kwijtschelding niet leidt tot belaste vrijvalwinst op
de dividendbelastingschuld. Tot slot regelt het voorgestelde artikel 10, eerste lid,
onderdeel l, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 dat eventuele waardmutaties
van het voorgestelde verhaalsrecht dat de vennootschap heeft op de aandeelhouder niet
aftrekbaar zijn van de winst. Onder een waardemutatie wordt tevens een wijziging van
het verhaalsrecht begrepen op de voet van het voorgestelde artikel 7a, negende lid,
van de Wet op de dividendbelasting 1965. Ingeval een vennootschap vertrekt uit Nederland
door middel van zetelverplaatsing, grensoverschrijdende fusie of grensoverschrijdende
splitsing heeft het voorgestelde artikel 10, eerste lid, onderdeel l, van de Wet op
de vennootschapsbelasting 1969 tot gevolg dat geen aftrekbaar verlies kan worden geclaimd
vanwege een mogelijk waarderingsverschil tussen de dividendbelastingschuld en het
verhaalsrecht vlak voorafgaand aan het vertrek. In de literatuur was op dit onwenselijke
effect gewezen.2
Onderdeel B (Voorgesteld artikel 3a, negende lid, van de Wet op de dividendbelasting
1965)
Het bij deze nota van wijziging voorgestelde artikel 3a, negende lid, van de Wet op
de dividendbelasting 1965 voorziet in een step-up van het gestorte kapitaal van een
in Nederland gevestigde vennootschap voor zover deze vennootschap wordt geacht een
eindafrekeningsuitdeling te hebben gedaan aan haar aandeelhouders als gevolg van een
grensoverschrijdende aandelenfusie. Het betreft aandelenfusies waarbij de aandelen
in een in Nederland gevestigde vennootschap worden overgenomen door een vennootschap
die is gevestigd in een kwalificerende staat (zie het voorgestelde artikel 3c, eerste
lid, onderdeel d, van de Wet op de dividendbelasting 1965). De voorgestelde wijziging
voorkomt potentiële dubbele heffing van dividendbelasting over dezelfde winstreserves
van een in het kader van een grensoverschrijdende aandelenfusie overgenomen in Nederland
gevestigde vennootschap. Het betreft een herstel van een omissie in het wetsvoorstel.
Onderdeel C (Voorgesteld artikel 3c, negende lid, van de Wet op de dividendbelasting
1965)
Het bij deze nota van wijziging voorgestelde artikel 3c, negende lid, van de Wet op
de dividendbelasting 1965 bevat een uitwerking van een anticumulatieregeling die was
aangekondigd in onderdeel 5 van de memorie van toelichting.3 Op grond van de voorgestelde delegatiebepaling kunnen nadere regels worden gesteld
met betrekking tot de samenloop tussen de heffing van inkomstenbelasting over het
inkomen uit aanmerkelijk belang als bedoeld in Hoofdstuk 4 van de Wet inkomstenbelasting
2001 en de op basis van het voorgestelde artikel 3c van de Wet op de dividendbelasting
1965 geheven dividendbelasting. In de nota naar aanleiding van het verslag die tegelijkertijd
met deze nota van wijziging aan de Tweede Kamer is aangeboden, is opgemerkt dat het
uitgangspunt van de te stellen regels zal zijn dat de voorgestelde eindafrekeningsuitdeling
in de dividendbelasting niet in aanmerking wordt genomen voor zover die wordt geacht
te zijn uitgedeeld aan een aanmerkelijkbelanghouder. De veronderstelling daarbij is
dat de Nederlandse belastingclaim op aandeelhoudersniveau ter zake van de winstreserves
voldoende is gewaarborgd ingeval de aandeelhouder een aanmerkelijkbelanghouder is.
De initiatiefnemer verwacht dat met deze voorgestelde vrijstelling voor aanmerkelijkbelanghouders
elke vorm van ongewenste samenloop tussen de aanmerkelijkbelangclaim en de dividendbelastingclaim
wordt voorkomen. De initiatiefnemer stelt voor om de bevoegdheid te voorzien in de
vrijstelling te delegeren met het oog op het stellen van nadere regels die oneigenlijk
gebruik beogen te voorkomen.
Snels
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.A.W. Snels, Tweede Kamerlid