Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda videoconferentie voor landbouw- en visserijministers op 22 februari 2021
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1279 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 19 februari 2021
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
over de brief van 10 februari 2021 over de geannoteerde agenda videoconferentie voor
landbouw- en visserijministers op 22 februari 2021 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1275). De overige vragen zijn beantwoord bij brief van 18 februari 2021 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1277).
De vragen en opmerkingen zijn op 15 februari 2021 aan de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 9 maart 2021 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kuiken
De adjunct-griffier van de commissie, Goorden
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Verslag videoconferentie van Landbouw en Visserijministers 25 januari 2021.
Een van de prioriteiten van het Portugees voorzitterschap is het sluiten van een overeenkomst
over het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) in het voorjaar. Kan de Minister toelichten
wanneer aanvullende informatie beschikbaar komt en wanneer de Kamer hierover kan spreken?
Antwoord
De trilogen tussen Raad en Europees Parlement om tot een overeenkomst te komen over
het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) zijn in november 2020 onder Duits voorzitterschap
gestart. Het Portugese voorzitterschap leidt de besprekingen namens de Raad sinds
1 jan jl. en verwacht dat een akkoord onder haar voorzitterschap in de eerste helft
van 2021 kan worden bereikt. Op de momenten dat de voortgang en/of uitkomsten van
de triloog in de Landbouw- en Visserijraad worden geagendeerd, zal uw Kamer op de
gebruikelijke wijze via de geannoteerde agenda of het verslag van de Raad hierover
worden geïnformeerd.
De leden van de VVD-fractie spreken hun verbazing en zorg uit dat in tijden van een
economische crisis als gevolg van de pandemie, de stand van zaken, de negatieve impact
voor verschillende sectoren en de voortgang met betrekking tot (steun) maatregelen
niet op de agenda staan of, zoals blijkt, niet in de brief zijn opgenomen. Kan de
Minister toelichten wat haar inbreng op dit punt zal zijn? Kan zij tevens de ontwikkelingen
in Nederland schetsen?
Antwoord
Portugal als huidige voorzitter van de Landbouw- en Visserijraad heeft de agenda van
de vergaderingen opgesteld. Gelet op het belang van het visserijbeleid voor veel lidstaten
en de onderwerpen die op dat terrein spelen, heeft de voorzitter besloten om in februari
de gehele vergadering van de Raad aan dit onderwerp te wijden. Ik deel met de opvatting
van de leden van de VVD-fractie dat het belangrijk is dat op Europees niveau de gevolgen
van de Covid19-pandemie voor de land- en tuinbouw goed gemonitord wordt en waar nodig
wordt ingegrepen. De Europese Commissie volgt de situatie nauwgezet en informeert
de lidstaten hierover in de regelmatige vergaderingen van het beheerscomité in het
kader van de Gemeenschappelijke Marktordening. Mochten Nederland en/of andere lidstaten
zorgen hebben over de ontwikkelingen, dan wordt dat zeker ook op die wijze aan de
orde gesteld. De verwachting is dat het Portugese voorzitterschap de marktsituatie
in maart weer op de agenda plaatst. Uw Kamer wordt daarover geïnformeerd via de geannoteerde
agenda van de Raad.
Over het algemeen liggen de prijzen voor veel vleessoorten nog steeds op een relatief
laag niveau maar lijken ze niet verder weg te zakken. De prijzen voor veel granen
en oliehoudende gewassen zijn momenteel hoog, wat gunstig is voor de akkerbouw, maar
nadelig voor de veehouderijsectoren waar deze gewassen gebruikt worden voor veevoer.
Al met al heeft COVID-19 nog steeds een grote impact op bedrijven in de land- en tuinbouwsector.
Om die reden is in de regeling Tegemoetkoming Vast Lasten (TVL) de Regeling specifieke
kosten land- en tuinbouw opgenomen. Het kabinet reserveert € 40 miljoen voor het eerste
kwartaal van 2021 voor deze regeling.
Brief inzake de aardappelsector
Kan de Minister bevestigen dat vanaf maandag 15 februari 2021 de regeling Tegemoetkoming
Vaste Lasten (TVL) voor het eerste kwartaal 2021 ook toegankelijk is voor de landbouw?
Op welke manier heeft de Minister deze regeling onder de aandacht van de sectoren
gebracht? Op welke manier gaat zij monitoren of deze regeling ook daadwerkelijk uitkomst
biedt voor de zwaar getroffen sectoren zoals bijvoorbeeld de kalverhouderij, de eendenhouderij
en andere sectoren die zwaar getroffen worden door de langdurig uitgevallen vraag
van horeca en foodservice, zoals de (friet)aardappelsector?
Antwoord
De regeling voor de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) voor het eerste kwartaal 2021
is ook voor de landbouw opengesteld. Hierbij geldt dat alle steun- en herstelmaatregelen
worden gecommuniceerd via de rijksoverheid.nl website. Voor land- en tuinbouwbedrijven
is daar ook een aparte pagina voor. Verder onderhoud ik intensief contact met de getroffen
sectoren. TVL is een belangrijk hulpmiddel voor ondernemers die hun omzet zien kelderen.
Desalniettemin ben ik mij er bewust van dat het helaas niet voor elke ondernemer soelaas
biedt.
Naar aanleiding van de brief inzake «noodpakket banen en economie» (Kamerstuk 35 420, nr. 220) vragen de leden van de VVD-fractie een toelichting op de regeling van 21%-punt voor
de betreffende landbouwsectoren. De Minister schrijft dat het kabinet 40 miljoen euro
reserveert voor het eerste kwartaal van 2021 voor deze opslag. Hoe ziet deze regeling
eruit en hoe wordt de 40 miljoen verdeeld?
Antwoord
De opslag van 21%-punt zal op dezelfde wijze worden vormgegeven als de opslag horeca
en de non-food detailhandel. Dat betekent dat voor ondernemers binnen de SBI-codes
1.1 tot en met 1.5 bovenop de subsidie uit de reguliere TVL, een opslag krijgen van
21%. De opslag van 21%-punt wordt bij het percentage vaste lasten opgeteld.
De berekening wordt dan als volgt:
Reguliere subsidie:
Omzet 1e kwartaal 2019 * Omzetverlies% * Vaste lasten (20%) * 85%.
Met daarboven op:
Omzet 1e kwartaal 2021 * Omzetverlies% * Opslag (21%) * 85%.
De € 40 mln. is een inschatting, het totale benodigde budget hangt af van het aantal
aanvragen en het omzetverlies. De koppeling aan TVL betekent dat de bedrijven dus
een aanvragen voor TVL Q1 moeten indienen (en krijgen) om aanspraak te kunnen maken
op deze opslag. Het is daarom niet van te voren te zeggen hoe deze € 40 miljoen zal
worden verdeeld.
De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over de communicatie en daarmee over
de bekendheid van de verschillende steunmaatregelen waartoe het kabinet besloten heeft.
De verschillende sectoren zitten in zwaar weer en kunnen alle steun gebruiken. Is
de Minister bereid om de bestaande regelingen (waaronder ook de mogelijkheid tot uitstel
van belasting) en de uitbreiding in de TVL, de borgstelling MKB-landbouwkredieten
en de «opslagregeling» actief te communiceren via de verschillende landbouwmedia en
tuinbouwmedia? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Het kabinet communiceert regelmatig via de geijkte kanalen over de verschillende steunmaatregelen.
Daarnaast worden de social media kanalen van het Ministerie van LNV ingezet om specifiek
over de steun- en herstelmaatregelen voor de land- en tuinbouwsector te communiceren.
Ik kan niet van de media vragen dat zij hier actief over communiceren, maar zorg er
wel voor dat de (vak)media voorzien is van voldoende informatie, zodat zij – indien
gewenst – hierover kunnen communiceren. Eveneens verwacht ik dat veel brancheverenigingen
hun leden hier ook over zullen informeren. Ondernemers met vragen over de steunmaatregelen
kunnen terecht bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl).
Borgstelling MKB-landbouwkredieten aangepast voor Capital Requirements Regulation
(CRR) en Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19
De leden van de VVD-fractie hebben recent schriftelijke vragen gesteld over de borgstelling
door banken (2021Z02182). Deze vragen zijn nog niet beantwoord maar gezien de urgentie vragen de leden naar
de laatste stand van zaken. De Minister heeft eerder de oproep in de richting van
de banken gedaan om gebruik te maken van de overheidsregelingen om ondernemers te
helpen. Kan de Minister de huidige stand van zaken geven?
Antwoord
Vanaf 18 maart 2020 tot en met januari 2021 zijn door de banken in verband met de
coronacrisis 204 kredieten onder de Borgstelling MKB-Landbouwkredieten Corona (BL-C)
verstrekt. Hiervan zijn 146 kredieten verstrekt in de sierteeltsector (snijbloemen,
potplanten en bloembollen). Totaal gaat het om krediet van bijna 84 miljoen euro waarvoor
de overheid (deels) garant staat. De overige kredieten zijn breed verspreid over de
overige agrarische bedrijfstakken, met inbegrip van visserij- en aquacultuurbedrijven.
Het gemiddeld versterkte krediet bedrag is circa 0,4 miljoen euro.
Op 14 december heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking
tot de tegemoetkoming voor de sierteelt, het horecasegment van de voedingstuinbouw
en de fritesaardappels (Kamerstuk 35 650 XIV, nr. 4). RVO.nl rondt de beoordeling en afhandeling van de tegemoetkomingen naar verwachting
in februari af. Daarna zal ik uw Kamer informeren over de definitieve resultaten.
Met de banken is, via de Klankbordgroep Agrarische Zaken, regelmatig overleg geweest
over de BL-C. De banken hebben ook gebruik gemaakt van deze regeling zoals uit de
genoemde cijfers is te lezen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de achterliggende stukken met
betrekking tot de Landbouw- en Visserijraad 22 februari 2021 en willen de Minister
nog enkele vragen voorleggen.
II. Andere consultaties: trilaterale consultatie (VK en Noorwegen) en bilaterale consultatie
(Noorwegen)
De leden van de CDA-fractie lezen: «Noorwegen heeft recent in nationale wetgeving
limieten vastgesteld voor de EU en het VK voor de visserij op kabeljauw in de wateren
van Spitsbergen zonder de EU daarover te consulteren». Deze leden vragen zich af of
dit gevolgen heeft voor Nederlandse vissers. Kan de Minister dit toelichten?
Antwoord
Dit heeft geen directe gevolgen voor de Nederlandse vissers. Nederland heeft geen
quotum en geen visserij op kabeljauw in de wateren van Spitsbergen.
III. Ecoregelingen
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de voorbeelden die de Europese
Commissie heeft gepresenteerd van landbouwpraktijken die zouden kunnen worden gesteund
door ecoregelingen. Staan er wat de Minister betreft voorbeelden tussen die overgenomen
kunnen worden in de ecoregelingen? Zo ja, welke? Kan de Minister aangeven wat de status
op dit moment is van de ecoregelingen in Nederland?
Antwoord
De voorbeelden geven een goede indicatie van wat er mogelijk is met ecoregelingen,
en sluiten grotendeels aan bij activiteiten die momenteel samen met belanghebbenden
in Nederland voor de ecoregelingen worden uitgewerkt. Het zijn vrij veel voorbeelden,
waarbij niet alle voorbeelden voor het Nederlandse Nationaal Strategisch Plan (NSP)
prioritair zijn of beter passen binnen een andere interventie dan de ecoregelingen.
Zo is bijvoorbeeld bij sommige voorbeelden onvoldoende uitgewerkt hoe deze te controleren
zijn. In zo’n geval wil ik graag eerst samen met een groep agrariërs en andere belanghebbenden
experimenteren hoe dit op termijn in een ecoregeling kan werken, en er dus niet nu
al kiezen om het onder een ecoregeling onder te brengen. Daarnaast zijn er voorbeelden,
zoals bijvoorbeeld het beheer van leefgebieden, dat in Nederland met het agrarisch
natuurbeheer wordt ingevuld. Het komende half jaar wordt het NSP verder uitgewerkt,
met daarin de kaders waarbinnen de interventies in Nederland kunnen worden ingevuld.
Dit najaar zal ik uw Kamer het NSP doen toekomen.
Overige
De leden van de CDA-fractie hebben geconstateerd dat Lidl in Duitsland de consumenten
meer liet betalen voor vlees in hun winkels. Echter, de verhoging is teruggedraaid
omdat de vleesverkoop in deze winkels stagneerde wegens de hogere prijs en er overgestapt
werd naar een concurrerende supermarkt. Een soortgelijke situatie vindt plaats in
de zuivelketen, waarbij het aanbod van PlanetProof-melk groter is dan de vraag. Daardoor
heeft de zuivelcoöperatie waaraan de boeren leveren besloten om met minder PlanetProof-boeren
verder te gaan. Is de Minister het met deze leden eens dat geconstateerd moet worden
dat duurzaamheid en een prijs naar een zogenaamd eerlijker, en hoger, prijsniveau
door het grote publiek niet geaccepteerd wordt? Welke conclusies trekt de Minister
hieruit voor de Nederlandse markt?
Antwoord
De voorbeelden laten zien dat verduurzaming niet aan marktpartijen alleen kan worden
overgelaten, laat staan aan individuele bedrijven. Bedrijven die vrijwillig verduurzamen
en de meerkosten daarvan willen doorberekenen aan de klant, krijgen te maken met een
ongelijk speelveld. Immers, andere bedrijven kunnen lagere kosten in rekening brengen
dan bedrijven die deze kosten proberen te verminderen en ze doorberekenen in de prijs
van hun product. In mijn visie Landbouw, natuur en voedsel: waardevol en verbonden heb ik benadrukt dat ook de consument een belangrijke rol speelt in de verdere verduurzaming.
Cijfers uit de Monitor Duurzaam Voedsel 2019 laten zien dat de Nederlandse consument steeds vaker kiest voor voedsel dat op een
duurzamere wijze geproduceerd is. Het aandeel duurzaam voedsel binnen de totale voedselbestedingen
bedroeg in dat jaar 14%. Tegelijkertijd tonen de voorbeelden aan dat het niet langer
voldoende is dat deze ontwikkeling zich blijft voortzetten, ze moet worden versneld
(zie ook Kamerstuk 32 670, nr. 199). Dat kan de consument niet alleen. De PBL-studie Voedselconsumptie veranderen laat zien dat dit alleen lukt in samenwerking met ketenpartijen (zoals supermarkten,
horeca en voedingsmiddelenproducenten) en overheden.
Tegelijkertijd zoek ik naar wegen om externe kosten van consumptie en productie in
de marktprijs tot uitdrukking te laten komen. Het doel van «milieubeprijzing» is om
consumenten, ketenpartijen en producenten te prikkelen actiever te zoeken naar mogelijkheden
om externe maatschappelijke kosten te verlagen. Dat kan op verschillende manieren,
zoals door het verschaffen van heldere en eenduidige informatie over de «echte prijs»
van voedsel (informatie over duurzaamheid om bewustwording te creëren), en/of door
het daadwerkelijk in rekening brengen van deze kosten en baten. In geval van een belasting
op relatief vervuilende voedselproducten is een aandachtspunt of supermarkten de hogere
prijs wel of niet doorberekenen aan klanten. Als niet iedereen dat doet, en supermarkten
elkaar beconcurreren, leidt dat tot chaos en ineffectiviteit, want consumenten laten
zich ook en in sommige groepen vooral door prijs leiden. Met als gevolg: wat goedkoper
is op een andere plek, trekt de vraag naar zich toe. Maar dat is niet het hele verhaal.
Want hoewel prijs een belangrijk, en in sommige situaties het belangrijkste aankoopcriterium
is, laten de berichten óók zien dat duurzaamheid zich niet als vanzelf «verkoopt».
Zolang de meerwaarde van duurzaamheid niet zichtbaar is, is het niet verwonderlijk
dat consumenten hun keuze alleen baseren op de prijs.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de grondstoffenmarkt overspannen aan het
raken is. De belangrijkste oorzaken lijken de grote vraag naar veevoergrondstoffen
uit China en een kleine wereldwijde voorraad te zijn. Heeft de Minister hier ook een
beeld bij en bespreekt ze deze situatie in Europees verband? Heeft de Minister zicht
op exportbeperkingen uit bijvoorbeeld Brazilië, Argentinië, Midden-Amerika en Rusland?
Welke maatregelen kunnen Europees worden getroffen om de verhoging van grondstofprijzen
te beperken?
Antwoord
De prijzen van granen en oliehoudende zaden liggen momenteel inderdaad op een erg
hoog niveau. Deze hoge prijzen in zijn in belangrijke mate terug te voeren op omstandigheden
en ontwikkelingen zoals tegenvallende opbrengsten door ongunstige weersomstandigheden,
exportheffingen, stakingen in belangrijke productielanden, wisselkoerseffecten en
een hoge vraag. De ontwikkeling van de prijzen wordt daarnaast ook beïnvloed door
verwachtingen over de productie in de nabije toekomst.
De Europese Commissie monitort de ontwikkelingen van zowel de prijzen als wereldwijde
graanvoorraden nauwgezet, voert toekomstanalyses uit en informeert de lidstaten hierover
in de vergaderingen van het beheerscomité in het kader van de Gemeenschappelijke Marktordening
(GMO). Haar analyses worden ook op internet gepubliceerd1. De huidige hoge prijzen leiden ook tot hogere prijzen voor veevoer wat negatief
uitpakt voor veehouderijsectoren die voor hun voervoorziening (mede) afhankelijk zijn
van aangevoerd veevoer. Dit effect is ook al aan de orde gekomen in een recente vergadering
van het GMO-beheerscomité. De hoge prijzen kunnen overigens gunstig zijn voor akkerbouwers
die tegen relatief hogere prijzen graan in de voorverkoop kunnen afzetten.
De EU heeft geen effectieve mogelijkheden om aan de huidige hoge prijzen iets te doen.
Het gegeven dat de huidige prijzen hoog zijn, leidt naar verwachting wel tot een reactie
in de markt (bijvoorbeeld mondiaal meer inzaai) die zou moeten leiden tot een groter
mondiaal aanbod van granen en oliehoudende zaden waardoor schaarste zou moeten afnemen
en de prijzen zouden moeten gaan dalen. Voor de langere termijn streven de EU en de
EU-lidstaten naar een hogere zelfvoorzieningsgraad voor grondstoffen zoals eiwitten
door deze te betrekken uit nieuwe bronnen (insecten, kroos, algen), hergebruik van
rest- en nevenstromen (eiwitten) en vergroting van de eigen productie van eiwit (zie
ook de Nationale Eiwitstrategie, Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 70).
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken ten
behoeve van de aankomende Landbouw- en Visserijraad en hebben hier nog enkele vragen
en opmerkingen over.
Mercosur
De leden van de D66-fractie lezen dat ten aanzien van het akkoord tussen de EU en
de Mercosur-landen een «landingsgebied» is gevonden. Wat is de huidige inzet van de
Europese Commissie ten aanzien van Mercosur? Hoe groot acht de Minister de kans dat
een daadwerkelijk akkoord wordt gesloten? De Minister geeft aan dat zij onder andere
heeft ingezet op het verankeren van duurzaamheid, het aangaan van ambitieuze verplichtingen
op het gebied van dierenwelzijn en dat zij het gebruik van pesticiden heeft onderstreept.
Deze leden onderschrijven dat deze doelen van groot belang zijn en zijn benieuwd naar
de precieze voorstellen die de Minister heeft gedaan in het kader hiervan.
Antwoord
De Europese Commissie heeft recent aangegeven met de lidstaten in gesprek te willen
over de vraag aan welke voorwaarden voldaan moet worden, met name waar het gaat om
de duurzaamheidsinzet, om ondertekening van het akkoord politiek mogelijk te maken.
Op het moment van de beantwoording van deze vragen is echter nog geen uitnodiging
daartoe of een concreet, inhoudelijk voorstel voor een dergelijk gesprek ontvangen.
Het kabinet wil niet vooruit lopen op de besluitvorming over het EU Mercosur akkoord.
Het kabinet heeft eerder toegezegd zich een mening te zullen vormen over het Mercosur-akkoord
als alle daarvoor relevante documenten beschikbaar zijn, waaronder de Sustainable
Impact Assessment (SIA) die in opdracht van de Europese Commissie uitgevoerd wordt.
De SIA wordt naar verwachting in het voorjaar gepubliceerd.
De inzet op handelsakkoorden valt onder het de Minister voor Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking. Tijdens meerdere Landbouwraden heb ik echter een aantal
aspecten van die inzet benadrukt die ik vanuit mijn verantwoordelijkheid belangrijk
vindt, zoals het belang van ontbossingsvrije waardeketens, een gelijker speelveld,
implementatie van afgesloten handelsakkoorden en dierenwelzijn. De inzet over dierenwelzijn
met betrekking tot handelsakkoorden is opgenomen in de voortgangsbrief Landbouwhuisdieren
(Kamerstuk 28 286, nr. 1063).
Bijen
De leden van de D66-fractie hebben meermaals gevraagd naar de inzet van de Minister
omtrent het bijenrichtsnoer en zijn benieuwd naar de uitkomsten van de bijeenkomst
hierover op 23 februari. Deze leden vragen daarnaast waarom het proces van de uitwerking
van het bijenrichtsnoer vertraging heeft opgelopen, waardoor de publieke consultatie
pas eind dit jaar zal plaatsvinden.
Antwoord
Voor mijn inzet verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer over de bijeenkomst van 23 februari
(2021Z03474) en de beantwoording van de Kamervragen van het lid Wassenberg. Tijdens deze bijeenkomst
heeft de Europese Commissie lidstaten gevraagd naar hun inzet bij het vaststellen
beschermdoelen van de honingbij. De Europese Commissie streeft er naar om op 24/25 maart
in het ScoPAFF een voorstel hiertoe voorleggen aan de lidstaten. Ik informeer uw Kamer
over mijn inzet hierop.
EFSA heeft in 2019 het mandaat van de Europese Commissie gekregen om het bijenrichtsnoer
uit te werken. De uitwerking van het bijenrichtsnoer verloopt volgens het vooraf bepaalde
werkplan2. Gedurende het werk van EFSA worden lidstaten en stakeholders regelmatig meegenomen
en geconsulteerd over de tussentijdse resultaten. Mede gezien de grootte aandacht
voor dit onderwerp in heel Europa duurt dit proces langer dan vooraf verwacht.
Dierenwelzijnslabel
De leden van de D66-fractie waren blij met de vorige stand-van-zakenbrief over het
dierenwelzijnslabel waarvoor de Europese Raad inmiddels opdracht heeft gegeven aan
de Europese Commissie. Deze leden staan pal achter het principe van meer transparantie
in de keten en verwelkomen daarom de ontwikkeling van een EU-brede geharmoniseerde
set aan criteria boven op bestaande wettelijke EU-dierenwelzijnsvoorschriften ten
zeerste. Deze leden zijn benieuwd wanneer de Minister resultaat verwacht van deze
opdracht. Ook zijn zij benieuwd naar de reactie van de Minister op het initiatief
dat is gestart door de Dierenbescherming en LTO om een Noord-Europese pilot op te
zetten in de aanloop naar de bredere ontwikkeling van het Europese Method of Production-label
(MOP+). Ten slotte zijn zij benieuwd of de Minister hun mening deelt dat de criteria
voor het label in elk geval niet lager mogen zijn dan bestaande EU-dierenwelzijnsvoorschriften
en dat het verdienmodel voor de boer een prominent aspect moet zijn waarnaar gekeken
wordt in de ontwikkeling van dit model.
Antwoord
De Raad van de Europese Unie heeft de Europese Commissie uitgenodigd om verschillende
aspecten te overwegen alvorens een voorstel met betrekking tot labeling van dierenwelzijn
in te dienen. Zoals eerder aangegeven zal de Commissie zich dit jaar eerst nader op
labelingsopties oriënteren. Pas als de Commissie besluit dat er EU-regelgeving voorgesteld
zal gaan worden zullen formulering van regelgevingsopties en impact assessment volgen.
Het is derhalve moeilijk om op dit moment in te schatten wanneer de Commissie met
een concreet voorstel voor EU-regelgeving met betrekking tot labeling van dierenwelzijn
kan komen, maar de inschatting is op dit moment niet voor eind 2023.
De oproep en inzet van de Dierenbescherming en LTO Nederland met betrekking tot een
«Method of Production Plus» label sluit aan bij mijn inzet op een overkoepelend EU-kader
met criteria en indicatoren over productieomstandigheden en dierenwelzijn. Bovendien
werkt mijn ministerie samen met de Dierenbescherming en LTO Nederland aan het opzetten
van de genoemde pilot in het kader van het project Advancing Sustainable Animal Products
in Northwest Europe (ASAP; www.asapconference.eu). De criteria voor het label mogen inderdaad in elk geval niet lager zijn dan bestaande
EU-dierenwelzijnsvoorschriften en het systeem moet veehouders stimulansen bieden om
aan verbeteringsstappen te voldoen, producten daarmee positief te profileren en hogere
opbrengstprijzen te kunnen ontvangen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
Daarnaast willen de leden van de GroenLinks-fractie ingaan op de trilaterale consultatie
met het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen en de bilaterale consultatie met Noorwegen.
De trilaterale consultaties zijn ver gevorderd, maar nog niet afgerond. Er is met
name discussie over de hoogte van de Total Allowable Catch (TAC) voor kabeljauw en
haring. Wanneer verwacht de Minister een akkoord? Wat is de inzet van Nederland met
betrekking tot de discussie over de TAC voor kabeljauw en haring? Noorwegen heeft
recent in nationale wetgeving limieten vastgesteld voor de EU en het Verenigd Koninkrijk
voor de visserij op kabeljauw in de wateren van Spitsbergen zonder de EU daarover
te consulteren. Wat zijn de consequenties voor de duurzaamheid van de visstand van
de door Noorwegen vastgestelde limieten voor de visserij op kabeljauw? In hoeverre
worden duurzaamheids- en vissenwelzijnscriteria meegenomen in de onderhandelingen?
Wat heeft dit voor invloed op de bilaterale consultatie die later nog plaatsvindt
met Noorwegen?
Antwoord
Ik verwacht dat de trilaterale consultaties op korte termijn kunnen worden afgerond.
De inzet van Nederland bij de discussie over haring en kabeljauw in de Noordzee heb
ik met uw Kamer gedeeld op 4 december 2020 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1268). Voor beide is mijn inzet het volgen van het advies van de International Council
for the Exploration of the Sea (ICES) op basis van de Maximum Sustainable Yield (MSY).
De kabeljauw in de wateren van Spitsbergen is onderdeel van het arctische kabeljauw
bestand. Volgens ICES staat het bestand er goed voor en wordt er voor 2021 een toename
in de vangstmogelijkheden geadviseerd van +20% ten opzichte van de hoeveelheden die
in 2020 golden. Noorwegen heeft de EU unilateraal een lager quotum gealloceerd door
het aandeel van het Verenigd Koninkrijk (VK) uit dit quotum te halen. Dat is echter
niet conform de afspraken met Noorwegen (in het Spitsbergenverdrag) en vloeit ook
niet voort uit het akkoord met het VK. Ik verwacht niet dat deze discussie direct
gevolgen zal hebben voor de duurzaamheid van de visstand. Dat laat onverlet dat Noorwegen
en de EU overeenstemming moeten vinden over de hoeveelheden die gevist worden van
dit visbestand. Deze discussie heeft ertoe geleid dat de trilaterale consultaties
tijdelijk zijn stilgezet, maar inmiddels zijn de consultaties hervat en wordt dit
discussiepunt los daarvan besproken. Omdat in de trilaterale consultaties de adviezen
van ICES als basis worden gezien, wordt het duurzaamheidsaspect voor de betreffende
bestanden (schol, kabeljauw, haring en wijting) meegewogen. Er is echter geen expliciete
aandacht voor vissenwelzijn. De bilaterale consultaties tussen de EU en Noorwegen
zullen naar verwachting op korte termijn starten. De verwachting is dat de discussie
over kabeljauw in de wateren van Spitsbergen hier geen rol meer zal spelen, aangezien
Noorwegen en de EU hebben afgesproken deze discussie los van de consultaties te zullen
voeren.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben verder nog wat andere vragen over de rol
van Nederland in de verduurzaming van de internationale visserij. Dit wordt namelijk
voor een groot deel georganiseerd via de vijf zogenaamde regionale visserij managementorganisaties,
beter bekend onder het Engelstalige acroniem RFMO. Nederland is in deze RFMO’s al
dan niet via de Europese Commissie vertegenwoordigd en heeft daar, bijvoorbeeld als
het gaat om de blauwvintonijn en haaien, in het verleden vaak een actieve rol gespeeld
bij het verdedigen van de duurzaamheidsbelangen. Maar deze leden hebben begrepen dat
deze rol op het spel staat omdat een aantal RFMO’s het niet eens kunnen worden over
praktische beleidsmaatregelen en de uitvoering die moeten zorgen voor het in stand
houden van de tonijn en andere vis die onder hun beheer vallen. En dat terwijl de
duurzaamheid van tonijnvoorraden flink onder druk staat en er juist steeds meer vraag
is naar duurzame vis. Een van de redenen is dat de visserijbelangen binnen de RFMO’s
veel te grote rol spelen. De belangen van de consument, retail en handel lijken in
veel mindere mate meegenomen te worden, terwijl deze belangen juist meer vragen om
duurzame vis. De RFMO’s kunnen die niet meer voldoende bieden; de geelvintonijn en
skipjack worden in de Indische Oceaan met uitsterven bedreigd. Er zijn daarom terecht
enkele retailers die nu al geen tonijn meer kopen uit de Indian Ocean Tuna Commission
(IOTC), de RFMO van de Indische Oceaan. Daarom hebben deze leden de volgende vragen
aan de Minister. Hoe kijkt zij aan tegen de huidige rol van RFMO’s bij de verduurzaming
van de vissector? In welke mate worden de belangen van de consument die duurzaam gecertificeerde
vis wil eten en supermarkten die dit aan willen bieden, meegenomen in de RFMO’s? Hoe
is Nederland in elk van de vijf RFMO’s vertegenwoordigd? Hoe kan de Minister zich
sterk maken voor een langetermijnstrategie in de RFMO’s? Hoe kijkt de Minister aan
tegen de rol van China, die naar aanleiding van het coronavirus eerder dit jaar heeft
besloten zijn eigen tonijnindustrie aanzienlijk te vergroten om in de nabije toekomst
verzekerd te zijn van voldoende aanvoer van veilige en gezonde eiwitten? Kortom, deze
leden maken zich grote zorgen over de rol van de RFMO’s in de visserij en vragen de
Minister om zich in te zetten voor de versnelde verduurzaming van de visserijsector
en tonijn in het bijzonder.
Antwoord
RFMO's spelen een belangrijke rol in het duurzaam beheer van visbestanden. Dit geldt
zowel voor tonijn als voor andere visbestanden. RFMO's hebben een mandaat om, met
het oog op duurzaamheid van de visserij, beheermaatregelen te nemen. Deze maatregelen
gaan bijvoorbeeld over vangst-hoeveelheden, zonering in tijd en ruimte en toegestane
visserijtechnieken. Door het faciliteren van een duurzame visserij wordt indirect
het belang van duurzaam gevangen vis voor consument en retail gediend. RFMO's richten
zich echter primair op visserij als zodanig en niet op belangen van consumenten en
retail. RFMO's hebben dan ook niet als taak om gevangen vis te certificeren als duurzaam.
Hiervoor zijn andere instrumenten beschikbaar, zoals het MSC-keurmerk.
Nederland is geen zelfstandig lid van de door de leden van de GroenLinks-fractie bedoelde
RFMO's de EU is lid namens de EU-lidstaten. Nederland heeft overigens ook geen direct
visserij belang in deze tonijn RFMO's. Toch zet ik mij actief in voor het zo duurzaam
mogelijk maken van tonijn visserij; nu en voor de lange termijn. Ik doe dit vanuit
het welbegrepen belang van duurzame visserij voor natuur, handel en consument.
Mijn inzet binnen de EU is gericht op het realiseren van wetenschappelijk onderbouwde
visserij-maatregelen in RFMO's, die een gezond bestandsbeheer mogelijk maken. Bovendien
zet ik mij nadrukkelijk in voor het zo veel mogelijk verminderen van ongewenste bijvangsten
van ongewenste vissoorten, haaien, zeezoogdieren en zeevogels.
In algemene zin deel ik de zorgen van de leden van de GroenLinks-fractie over de expansie
van de Chinese tonijnvisserij. Ik volg dit, samen met mijn EU collega's, dan ook kritisch.
Ik zal samen met de EU blijven pleiten voor het realiseren van duurzame visserij;
ongeacht welk land of welke beheersorganisatie hiervoor verantwoordelijk is.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen verder in de geannoteerde agenda dat in totaal
77,1 miljoen euro is uitbetaald aan de 40 agrarische collectieven. Vorig jaar was
dat 71,2 miljoen euro. Deze leden zien Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb)
als een belangrijke manier om de biodiversiteit in het agrarisch gebied en het verdienvermogen
van de boer te verbeteren. Zij hebben hierover dan ook enkele vragen. Wat zijn de
resultaten van de miljoenen die aan de collectieven gegeven worden? Hoe kan de Minister
aantonen dat ANLb tot meer biodiversiteit heeft geleid?
Antwoord
Sinds de invoering van het ANLb in 2016 is door het Rijk, de provincies, RVO.nl, BIJ12,
BoerenNatuur en de agrarische collectieven hard gewerkt om het nieuwe stelsel in uitvoering
te brengen en verder te versterken. De maatregelen waren gericht op intensivering
van beheer en inrichting op de goede plek, kennisontwikkeling en kennisdelen, verbeteren
van de monitoring, professionalisering van de collectieven en verbeteren van de gebiedssamenwerking.
Ondanks al deze inspanningen zien we dat de ontwikkeling van de boerenlandvogels nog
steeds een dalende trend laat zien en toont aan dat ANLb niet het enige instrument
kan zijn om de biodiversiteit in het agrarische gebied te versterken.
Op korte termijn verwacht ik de resultaten van de lerende evaluatie van het ANLb beschikbaar
te krijgen en zal ik deze aan uw Kamer toezenden. In de evaluatie staat de volgende
vraag centraal: Hoe hebben het Rijk, de provincies, de agrarische collectieven en
andere stakeholders uitvoering gegeven aan de stelselvernieuwing, worden de verwachtingen
op het vlak van de uitvoerbaarheid, doelgerichtheid en ecologische effectiviteit waargemaakt
en wat kan er geleerd worden voor de resterende periode tot en met 2022 en voor het
nieuwe GLB?
Dit jaar werd 99,8% van de aangevraagde subsidie uitbetaald, zogezegd omdat de aanvragen
dit jaar van hoge kwaliteit waren. Waar zit verder het verschil in met 2019? Waarom
werd toen ruim 6 miljoen euro minder uitbetaald?
Antwoord
Het uitbetalingspercentage in 2019 was eveneens 99,8%. Jaarlijks kunnen de agrarische
collectieven bij de provincies een uitbreidingsaanvraag indienen. De provincies stellen
het budget beschikbaar. Met een uitbreidingsaanvraag neemt het beheerde areaal toe.
Door de uitbreidingen in de omvang van het beheerde areaal is de omvang van de subsidie
in 2020 met 6 miljoen euro toegenomen.
Daarnaast zijn zij benieuwd of, als er meer geld vanuit het GLB beschikbaar zou zijn,
er ook meer geld naar de agrarische collectieven zou kunnen gaan. In andere woorden,
is er genoeg interesse vanuit boeren om te doen aan ANLb?
Antwoord
Ja. Uit de jaarlijkse groei van het beheerde areaal kan worden opgemaakt dat er voldoende
interesse van deelnemers om mee te doen aan het ANLb.
Zo ja, is de Minister bereid om zich bij de onderhandelingen over het GLB en de inrichting
van haar Nationaal Strategisch Plan (NSP) te richten op uitbreiding van de ANLb-regeling?
Antwoord
De deelnamebereidheid van agrariërs aan het ANLb is hoog en de wachtlijsten tonen
aan dat deze nog groter zou kunnen zijn. Momenteel zijn beschikbaar budget en de begrenzing
van de leefgebieden de beperkende factoren voor groei. Uitbreiding en invulling van
het ANLb is onderwerp van bespreking bij de invulling van het Nationaal Strategisch
Plan. Daarnaast zal het door de toekomstige ecoregelingen mogelijk worden voor alle
landbouwers om maatregelen te nemen ten behoeve van milieu, klimaat en biodiversiteit.
Verder hebben de leden van de GroenLinks-fractie de door de Europese Commissie gepresenteerde
lijst met voorbeelden van landbouwpraktijken die zouden kunnen worden gesteund door
de ecoregelingen gelezen. Kan de Minister aangeven welke voorbeelden van de Europese
Commissie zij wil overnemen in de ecoregelingen? Kan de Minister aangeven in welk
stadium de vormgeving van de ecoregelingen in Nederland zich bevindt? Wanneer verwacht
de Minister een concept van de ecoregelingen klaar te hebben? Wil de Minister deze
concept-ecoregelingen met de Kamer delen alvorens deze ter goedkeuring aan de Europese
Commissie worden voorgelegd? Dan nog een wat specifiekere vraag: geeft de lijst volgens
de Minister voldoende aanknopingspunten om het verhogen van het waterpeil hieronder
te laten vallen en zouden natte teelten in het veenweidegebied ook onder de ecoregelingen
kunnen vallen? Zo ja, is de Minister bereid om dit onder de aandacht te brengen tijdens
de Landbouw- en Visserijraad?
Antwoord
Op dit moment worden activiteiten voor ecoregelingen samen met belanghebbenden in
Nederland uitgewerkt, en getoetst in pilots. Een groot deel van de voorbeelden die
de Europese Commissie schetst worden hierin meegenomen. Daarbij wordt ook een afweging
gemaakt of een ecoregeling wel het juiste instrument is om de activiteit te subsidiëren.
Voor het verhogen van het waterpeil en/of natte teelten in het veenweidegebied kan
bijvoorbeeld een gebiedsspecifieke compensatie of het agrarisch natuurbeheer een effectievere
interventie zijn. Het NSP wordt het komend half jaar in concept uitgewerkt, en dit
najaar aan uw Kamer voorgelegd. Het NSP wordt eind dit jaar, dus nadat uw Kamer is
geconsulteerd, ter goedkeuring voorgelegd aan de Europese Commissie.
De leden van de GroenLinks-fractie weten dat het systeem van nationale visquota afgesproken
is voor een verantwoorde en eerlijke visserij. Door overnames zijn visrechten van
veel landen echter in handen gekomen van een kleine groep mondiale visgiganten, blijkt
uit een artikel van de Groene Amsterdammer dat 10 februari 2021 verscheen.1 In veel
landen spelen visschandalen waar Nederlandse bedrijven bij worden genoemd. Het komt
vaak voor dat vissers hun ruim legen in de zee als ze een school duurdere vis tegenkomen.
Hierdoor zijn de visstanden in de wereld vertekend en staan deze veel meer onder druk
dan de officiële cijfers laten zien. Deelt de Minister de zorgen van deze leden over
dit fenomeen? Kan zij dit toelichten? Ziet de Minister een kans om tijdens de consultaties
dit probleem aan de orde te stellen? Zo ja, hoe wil zij dit doen? Hoe kan worden voorkomen
dat visrechten in handen komen van een kleine groep visgiganten? In het artikel wordt
namelijk ook genoemd dat kleine vissers uit o.a. het Verenigd Koninkrijk en Bretagne
de dupe zijn van de megatrawlers die alle vis voor hun neus wegvissen. In Namibië
zitten lokale vissers zelfs thuis omdat er niets meer te vangen is. Wat vindt de Minister
hiervan? Waarom komt het vrijwel nooit tot veroordelingen wanneer vissers worden beschuldigd
van het dumpen van dode vis in de zee? Is de Minister het met deze leden eens dat
het voor de stand van de vis van belang is dat dit soort schandalen niet meer voorkomt?
Zo ja, wat wil de Minister doen om te voorkomen dat de visstanden nog meer onder druk
komen te staan door dit soort praktijken?
Antwoord
Om het illegaal overboord gooien als ook het illegaal aanlanden en verkopen van vis
te voorkomen, geldt een complex systeem aan Europese regels. Deze zien op de vangstmethoden,
verwerking aan boord en de vangstgebieden alsmede op hoe het toezicht hierop in te
richten. Alle Europese vissers dienen zich aan deze maatregelen te houden, ook als
zij buiten Europese wateren vissen. Voor invoering van de aanlandplicht was het overboord
gooien van ondermaatse vis en vis waarvoor de visser geen quotum heeft, legaal. Het
overboord gooien van verkoopbare vis, voor een betere soort of kwaliteit, is al veel
langer verboden. Sinds invoering van de aanlandplicht hebben de Nederlandse freezer-trawlers
het discardgootje in het ruim dichtgelast. Bovendien worden de vangstadviezen jaarlijks
vastgesteld op basis van grootschalig onderzoek. Als een bestand er slecht voor staat
– of dat nou door highgrading zou zijn of door andere factoren – wordt dit weerspiegeld
in het advies.
Om te voorkomen dat quota in handen komen van een kleine groep visgiganten, is de
Nederlandse visserijsector gebonden aan Europese regels ten aanzien van monopolie-
en oligopolievorming. Zoals ik ook heb aangegeven in mijn antwoorden op vragen van
de leden van de fractie van Forum voor Democratie uit de Eerste Kamer van 9 april
2020 (Kamerstuk 21 501-32, C) is het de rol van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) in Nederland om het risico
van monopoly- en oligopolievorming te beoordelen. Het externe visserijbeleid van de
EU is eveneens gericht op duurzaam beheer van de bestanden buiten Europa. Alleen het
surplus van de quota, dus wat de landen niet voor hun eigen visserijsector gebruiken
dan wel reeds aan vangstrechten aan niet-EU-landen beschikbaar is gesteld, wordt voor
onderhandelingen met de EU benut. Het is aan de betreffende landen zelf om ervoor
te kiezen hun eigen quota (deels) beschikbaar te stellen aan buitenlandse bedrijven
en op deze manier buitenlandse investeringen aan te trekken.
Het blijft bij vermeende misstanden heel lastig om deze hard te maken, omdat niet
zichtbaar is wat zich op zee precies afspeelt. Andersom is het voor bedrijven ook
lastig om te laten zien dat ze wel volgens de regels opereren of dat in een bepaalde
situatie bijvoorbeeld sprake was van overmacht. Juist om de controle en handhaving
op zee effectiever te maken, wordt op Europees niveau gesproken over verplichte invoering
van deze technieken. Daarnaast werk ik aan de invoering van de bestuurlijke boete,
voor meer lik-op-stuk beleid, met als doel de handhaving op visserijmaatregelen effectiever
te maken en de nalevingsbereidheid van vissers te vergroten. Internationaal worden
stappen gezet om de samenwerking tussen landen te verbeteren en hiermee illegale,
ongemelde en ongereglementeerde visserij nog beter tegen te gaan.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
Visserij
Uit recente artikelen in de Groene Amsterdammer blijkt dat er in Europa gesjoemeld
wordt met visrechten en vangstcijfers. 2 In de praktijk schijnen vissers hun vangst
uit een ander gebied te halen dan ze op papier aangeven. Op deze manier kunnen quota
voor andere vangstgebieden vrijgehouden worden. Ook blijkt dat er in de praktijk nog
steeds veel vis overboord gaat, omdat er bijna geen controle op zee is. Problematisch
is dat wetenschappers bij het vaststellen van de quota geen rekening meer houden met
het overboord zetten van vis, omdat dit niet in toegestaan en dus niet meer zou kunnen.
Deelt de Minister de mening van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie dat
deze fraude zorgelijk en onacceptabel is? Kan zij fraude met visrechten, vangstcijfers
en aanlandplicht bespreken in Europa en de uitkomsten delen met de Kamer? Is de Minister
bereid te onderzoeken hoe fraude effectiever opgespoord en aangepakt kan worden? Zo
nee, waarom niet? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de implementatie van
de aanlandplicht en hoe wordt hierop gecontroleerd? Is de Minister bereid om in Europa
bespreekbaar te maken dat wetenschappers de quota moeten herzien door een mogelijk
percentage van fraude met de aanlandplicht mee te nemen? Zo nee, waarom niet? Is de
Minister het met deze leden eens dat fraude met de aanlandplicht niet mag lonen? Zo
ja, kunnen de quota voor 2021 naar beneden worden bijgesteld, rekening houdend met
de fraude met de aanlandplicht? Kan de Minister aangeven wat de positie van Nederland
is met betrekking tot flexibiliteit van quota tussen gebieden en jaarflexibiliteit,
ten behoeve van het meerjarenbeheer van de visbestanden? Wat zijn de huidige voorstellen
voor flexibiliteit van quota tussen gebieden en hoe wordt het advies van de International
Council for the Exploration of the Sea (ICES) hierin meegenomen? Hoe wordt fraude
tegengegaan bij flexibiliteit van quota en bij het meerjarenbeheer van de visbestanden,
rekening houdend met de huidige problematiek van fraude met visrechten en visvangsten?
Antwoord
Ik deel de mening van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren dat fraude
in welke vorm dan ook zorgelijk en onacceptabel is. Het effectiever aanpakken van
illegale visserij wereldwijd heeft continu aandacht en er wordt continu gewerkt aan
verbeteringen. Ik verwijs hierbij ook naar de antwoorden op de vragen die over dit
onderwerp gesteld zijn door de leden van de fractie van GroenLinks.
Om fraude met visrechten en visvangsten tegen te gaan, moeten vissers bij elke trek
in het digitale logboek opgeven wat de locatie van de vangst is. Controle hierop vindt
plaats bij controle op zee en aan wal via kruiscontroles tussen gegevens uit het digitale
logboek en het Vessel Monitoring Systeem. Met de huidige controlemiddelen blijft het
echter erg lastig om zogenaamde verschrijving van quota tussen gebieden echt hard
te maken. Om de controle en handhaving op zee effectiever te maken, wordt op Europees
niveau gesproken over verplichte invoering van deze technieken.
Bijenrichtsnoer
In het verslag van een schriftelijk overleg over de Landbouw- en Visserijraad van
25 januari 2021 lezen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie dat op 23 februari
2021 de beschermdoelen voor bijen besproken worden in een bijeenkomst met lidstaten.
De Minister stelt in dit verslag dat zij de positie van Nederland nog moet bepalen,
maar deze leden wijzen haar erop dat de Kamer zich hier reeds over uitgesproken heeft
in de motie van het lid Wassenberg (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 50). Zij vertrouwen erop dat de Minister deze motie uitvoert en daarmee een positie
inneemt die honingbijen, hommels en wilde, solitaire bijen beschermt en dat zij zich
niet laat leiden door de belangen van de pesticidenindustrie. Heeft de Minister kennisgenomen
van de brandbrief die vier maatschappelijke organisaties aan de Europese Commissie
hebben verzonden, waarin zij hun zorgen uiten over de nieuwe voorgestelde methode
van de European Food Safety Authority (EFSA), waarin nog steeds gebruik wordt gemaakt
van het BEEHAVE-model?3 Kan zij bevestigen dat ook vele burgers zich hier grote zorgen om maken, gezien de
petitie met ruim 83.000 ondertekenaars die haar op 14 oktober 2020 is overhandigd?4 Deelt de Minister het inzicht dat wanneer het beschermdoel van maximaal 7% bijensterfte
– waar de Kamer en het maatschappelijk middenveld om vragen – met een bepaald model
niet werkbaar zou zijn, dat betekent dat het model aangepast of vervangen moet worden,
maar niet dat het beschermdoel losgelaten moet worden? Aangezien de discussie zich
in Europa erg toespitst op honingbijen, vragen deze leden nogmaals wat de inzet van
de Minister is voor hommels en wilde, solitaire bijen. Heeft zij reeds bij de Europese
Commissie kenbaar gemaakt dat het Nederlandse parlement van mening is dat niet alleen
honingbijen maar zeker ook wilde bijensoorten scherpe beschermdoelen nodig hebben?
Antwoord
Ik heb uw Kamer op 19 februari (2021Z03474) en aanvullend met antwoorden op Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II 2020/21,
nr. 1783) geïnformeerd over mijn inzet voor de bijeenkomst op 23 februari en hoe ik invulling
geef aan de motie van het lid Wassenberg.
Ik heb daarnaast kennisgenomen van de vele inbreng van bezorgde organisaties en burgers.
Het doet mij goed om te weten dat de gezondheid van bijen zo velen aan het hart gaat.
Ik deel hun mening dat bijen een goede bescherming verdienen.
Tijdens de bijeenkomst van 23 februari is gesproken over het beschermdoel voor honingbijen.
Ik heb de Europese Commissie tijdens deze bijeenkomst opgeroepen om ook voorstellen
te doen voor beschermdoelen voor hommels en solitaire bijen. De Europese Commissie
heeft toegezegd dergelijke voorstellen te doen zodra het beschermdoel voor honingbijen
is vastgesteld.
Automatische verlengingen azolen
De besmetting van coronapatiënten die op de IC liggen met resistente varianten van
de Aspergillus-schimmel maakt de langlopende discussie over het gebruik van azolen
in de landbouw opnieuw urgent. 5 Het gebruik van azolen als landbouwgif zorgt voor de ontwikkeling van resistentie
bij schimmels, waardoor deze, wanneer mensen ermee besmet raken, niet meer reageren
op medicatie. Ook in ziekenhuizen worden namelijk azolen gebruikt en om de effectiviteit
daarvan te behouden en levens te redden, vinden de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
dat het gebruik van azolen in de landbouw niet te verantwoorden is. Al in 2014 nam
de Tweede Kamer daarom een motie van het lid Ouwehand aan om vijf soorten azolen van
de markt te halen (Kamerstuk 27 858, nr. 222). Twee daarvan hebben inmiddels geen toelating meer, maar de overige drie worden
nog steeds gebruikt. Kan de Minister bevestigen dat de toelating van bromuconazool
al eens procedureel verlengd is (dus zonder herbeoordeling op de veiligheid voor mens,
die en milieu), tebuzonazool al twee keer, en difenoconazool maar liefst driemaal?
Kan de Minister bevestigen dat Nederland daar nooit tegen heeft gestemd, ondanks de
genoemde aangenomen motie van het lid Ouwehand? Kan de Minister bevestigen dat deze
stoffen dit jaar opnieuw ter stemming zullen komen voor een automatische verlenging?
Antwoord
De goedkeuring van tebuconazoool en difenoconazoool is tijdelijk verlengd omdat de
herbeoordeling, buiten de schuld van de aanvrager, niet tijdig kon worden afgerond.
Het is de verwachting dat in de tweede helft van dit jaar besluitvorming zal voorliggen
over deze twee werkzame stoffen. De toelating van de werkzame stof bromuconazool loopt
nog tot en met 31 januari 2024.
Ik heb uw Kamer geïnformeerd hoe ik om ga met voorstellen van tijdelijke procedurele
verlengingen van een pakket aan werkzame stoffen waar ook stoffen in zitten waar uw
Kamer zich eerder bij moties over heeft uitgesproken. Ik geef met een stemverklaring
over de betreffende stoffen invulling aan de moties.
Ook loopt de discussie al lange tijd over het stemmen in pakketten. Kan de Minister
bevestigen dat zij eraan vasthoudt om niet tegen één stof te willen stemmen, omdat
zij niet tegen het hele pakket wil stemmen? Kan zij bevestigen dat het vaker is voorgekomen
dat een lidstaat tegen een heel pakket stemt en dat dit dus niet ongebruikelijk is?
Waarom doet zij dat in de gevallen met azolen niet? Kan zij bevestigen dat de Europese
Commissie heeft aangegeven dat het niet praktisch haalbaar is om per stof te stemmen?
Deelt zij het inzicht dat wanneer Nederland (en andere lidstaten) uit voorzorg – en
omdat de Kamer daarop aandringt – wél tegen hele pakketten van procedurele verlengingen
stemt, dit de Europese Commissie mogelijk snel zal overtuigen om voortaan toch per
individuele stof te stemmen? Is zij bereid bij de volgende stemmingen binnen het Standing
Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) over procedurele verlengingen
tegen de pakketten te stemmen waar de azolen in zitten, waar stoffen in zitten waarvan
bekend is dat ze een grote bedreiging vormen voor de biodiversiteit (in het bijzonder
bijen en hommels) of die kankerverwekkend, mutageen, hormoonverstorend en/of giftig
voor de voortplanting zijn, zoals waartoe de motie van het lid Ouwehand oproept (Kamerstuk
21 501-32, nr. 1176)? Zo nee, kan zij uitleggen waarom zij deze moties niet uitvoert en daarmee voor
lief neemt dat daarmee met Aspergillus besmette patiënten in gevaar worden gebracht?
Antwoord
Het tijdelijk procedureel verlengen van de goedkeuring vind ik een ongewenste ontwikkeling.
In het verslag van de evaluatie van de verordening gewasbeschermingsmiddelen heeft
de Europese Commissie voorstellen gedaan om dit tegen te gaan. Ik steun die voorstellen.
Vooralsnog is de Europese Commissie gehouden aan de bepalingen in de verordening om
te besluiten tot deze procedurele tijdelijke verlengingen, zolang er geen wetenschappelijke
of juridische grondslag is om daar van af te wijken en vanwege rechtmatig handelen
jegens de aanvrager. Ik volg hierin het advies van het Ctgb en de lijn van de Europese
Commissie. Het klopt dat in enkele situaties lidstaten tegen de procedurele verlenging
van de goedkeuring van een heel pakket stemmen, maar dat wijzigt de grondslag niet
waarmee de Europese Commissie haar besluiten moet onderbouwen. Verder betreft een
besluit over een tijdelijke procedurele verlenging een pakket van werkzame stoffen
waar ook laag risico stoffen in kunnen zitten, bijvoorbeeld stoffen van biologische
herkomst, en waarvan het gewenst is dat deze beschikbaar blijven.
Europees verbod op de nertsenfokkerij
De Minister schreef in reactie op vragen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
dat zij en haar collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, ondanks de eerdere
toezeggingen, nog niet hebben gepleit voor een algemeen verbod op de commerciële pelsdierhouderij
in de EU.6 Wel zijn zij bezig met de voorbereiding hiervoor, om zo veel mogelijk draagvlak
bij de andere lidstaten en de Europese Commissie te verkrijgen. «Een dergelijke inzet
vraagt om een effectief proces en goede onderbouwing gericht op zoveel mogelijk draagvlak
bij andere lidstaten en de Europese Commissie», schrijft de Minister. Deze leden vragen
de Minister om hier nader op in te gaan. Wat verstaat de Minister onder een «effectief
proces» en hoe gaat zij hiervoor zorgen? Wat ontbreekt er nog aan onderbouwing voor
dit pleidooi? Hoeveel en welke lidstaten steunen deze inzet al? Betrekt de Minister
deze «welwillende» lidstaten ook bij het voorbereiden van haar pleidooi om zo de krachten
te bundelen? Bij welke lidstaten voorziet de Minister problemen? Welk tijdpad ziet
de Minister voor zich?
Antwoord
Zoals aangegeven zal ik mij inzetten voor een verbod op de pelsdierhouderij in de
EU. Met een effectief proces bedoel ik een pleidooi dat, vanwege de goede onderbouwing,
kan rekenen op draagvlak onder zoveel mogelijk EU-lidstaten en bij de Europese Commissie.
Dit draagvlak is een vereiste voorwaarde om agendering van een verbod in EU-verband
een vervolg te geven. Alleen op die manier kan op termijn daadwerkelijk effect gesorteerd
worden.
In de aankomende weken bekijk ik of Nederland met enkele gelijkgestemde EU-lidstaten
tot een gezamenlijk standpunt kan komen. Dit standpunt kan daarna gedeeld worden met
de andere EU-lidstaten, voorafgaand aan agendering van het onderwerp in de Landbouw-
en Visserijraad. De agendering vindt plaats wanneer dit opportuun wordt geacht.
Kan de Minister bevestigen dat ook in Denemarken, de grootste producent van nertsenbont
binnen Europa, op dit moment de nertsenfokkerij geheel stilligt, dat alle 15 miljoen
dieren sinds deze maand zijn gedood en dat daar tot 2022 geen nertsen meer mogen worden
gefokt?
Antwoord
Ja, dat heeft Denemarken aangegeven. De nertsenhouderij is in Denemarken verboden
tot en met 31 december 2021.
Kan de Minister bevestigen dat nu ook bij een Poolse nertsenfokkerij een variant van
het coronavirus is gevonden die over kan springen van nerts op mens en andersom?7 Deelt de Minister de mening dat juist nu het moment is om een einde te maken aan
deze sector?
Antwoord
Polen heeft een melding bij de Europese Commissie gedaan van een besmetting van een
nertsenfokkerij. Bij de laatste bijeenkomst van het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed is hierover gerapporteerd. De Poolse autoriteiten doen nog onderzoek naar de karakteristieken
van het virus. Ik kan daarom nog niet bevestigen dat er een variant is gevonden die
over kan springen van nerts op mens en andersom. Wel zal ik mij inzetten voor een
verbod op de pelsdierhouderij in de EU.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
F.C.G. Goorden, adjunct-griffier