Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. kabinetsinzet Techniekpact 2021
32 637 Bedrijfslevenbeleid
Nr. 448 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 10 maart 2021
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over de brief
van 19 december 2019 over Financiële stimulering samenwerking ondernemers en onderwijs
(Kamerstuk 32 637, nr. 401), over de brief van 27 januari 2020 over de reactie op het rapport van Center for
Higher Education Policy Studies (CHEPS) over het onderzoek deelname aan opleidingen
voor techniek» (Kamerstuk 32 637, nr. 402), over de brief van 18 september 2020 over Techniekpact evaluatie en advies (Kamerstuk
32 637, nr. 433) en over de brief van 27 november 2020 over Kabinetsinzet Techniekpact 2021 (Kamerstuk
32 637, 438).
De vragen en opmerkingen zijn op 11 december 2020 aan de Staatssecretaris van Economische
Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 9 maart 2021 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Renkema
De adjunct-griffier van de commissie, Reinders
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Inleiding
In de beantwoording van de vragen zijn de maatregelen van het Nationaal Programma
Onderwijs1, gepresenteerd op 17 februari 2021, niet meegenomen. Het Nationaal Programma Onderwijs
is gericht op herstel en ontwikkeling van het onderwijs na corona en het ondersteunen
van iedereen die het moeilijk heeft. Dit kan een gunstige uitwerking hebben op de
inzet van het Techniekpact.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief over financiële stimulering
samenwerking ondernemers en onderwijs en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel hybride docenten werkzaam zijn in het hoger
onderwijs. Deze leden vragen de Staatssecretaris in welke regio de meeste en in welke
regio de minste hybride docenten werkzaam zijn. Zij vragen hoe dit verschil te verklaren
is. Deze leden vragen of de Staatssecretaris kan aangeven op welke manieren zowel
het aanbod als de facilitering van het hybride docentschap nog verder kan worden gestimuleerd.
Het kabinet heeft het Platform Talent voor Technologie (PTvT) gevraagd te zorgen voor
onderzoek, informatieverzameling en kennisdeling over hybride docenten in het technisch
beroepsonderwijs. Binnen dat programma is een onderzoek gedaan naar de aantallen hybride
docenten in het mbo en hbo (in alle sectoren, niet alleen techniek). In het mbo zijn
minimaal 3131 hybride docenten werkzaam, dat is 10,9% van het totaal aantal docenten.
In het hbo zijn minimaal 3719 hybride docenten werkzaam, dat is 12,4% van het totaal
aantal docenten2. Het gaat waarschijnlijk om meer mensen, omdat detacheringsconstructies in deze cijfers
niet zijn meegenomen. Voor wo zijn deze cijfers niet beschikbaar, omdat deze sector
veel verschillende contractvormen kent en cijfers over het hybride docentschap daarom
niet op een betrouwbare manier in kaart te brengen zijn.
Er zit behoorlijke variatie tussen de regio’s in het aandeel hybride docenten. Volgens
de beschikbare cijfers woont het hoogste aandeel hybride docenten in de arbeidsmarktregio’s
Regio Zwolle (20%), Zaanstreek/Waterland en Zeeland (beide 17%), en woont het laagste
aandeel hybride docenten in Noordoost-Brabant (8%), Zuid-Kennemerland en IJmond, Stedendriehoek
en Noordwest-Veluwe, en Zuidoost-Brabant (allemaal 9%).3 De regionale variatie lijkt niet afhankelijk van kenmerken van de regio’s. Sommige
regio’s hebben namelijk een hoog aandeel hybride docenten in het mbo en een lager
aandeel in het hbo of andersom. De variatie is daarom waarschijnlijk grotendeels te
verklaren door de beslissingen die mbo- en hbo-instellingen in een regio maken over
of en hoe zij hybride docenten inzetten. Daarnaast is belangrijk te vermelden dat
de cijfers soms vertekend kunnen zijn doordat een bepaalde onderwijsinstelling in
een regio de voorkeur geeft aan het inzetten van hybride docenten via detacheringsovereenkomsten
(die worden in de cijfers niet meegenomen).
Het hybride docentschap kan verder worden gestimuleerd door meer bekendheid. Uit onderzoek
van Dorenbosch4 is namelijk gebleken dat voor het hybride docentschap geldt dat het animo toeneemt
door meer bekendheid. Daarnaast wordt facilitering gestimuleerd door informatiedeling
over de mogelijkheden, best practices, succesfactoren, voordelen en meerwaarde van
het hybride docentschap en door in te zetten op actieve matching. Afgelopen jaar heeft
PTvT veel aandacht besteed aan deze kennisdeling en matching. Dit programma loopt
tot eind maart 2021. De resultaten en kennis worden gedeeld op de website van het
Techniekpact5, waar ook al veel tools, handreikingen, succesverhalen en informatie te vinden is.
Deze leden vragen wanneer de Kamer de resultaten van de commissie-Zevenbergen over
een nieuw bevoegdhedenstelsel kan verwachten. Zij vragen of er aanwijzingen zijn dat
het huidige bevoegdhedenstelsel in de weg zit als het gaat om het hybride docentschap.
Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, waarom niet?
De Commissie Onderwijsbevoegdheden (Zevenbergen) zou het advies in twee deelrapportages
uitbrengen waarvan het eerste deel in januari 2021 werd verwacht. Onlangs bent u door
de Minister van OCW geïnformeerd dat de Commissie Onderwijsbevoegdheden niet tot een
advies heeft kunnen komen waar de gehele commissie achter staat.6 Wel heeft de voorzitter van de commissie een verslag van werkzaamheden opgesteld,
met daarin ook aanbevelingen voor vervolgstappen. Als kabinet beraden we ons nu op
de volgende stappen in dit traject.
Het huidige bevoegdheidsstelsel zorgt ervoor dat, zolang zij geen bevoegdheid hebben,
er een maximum zit aan het aantal uren dat hybride docenten aan de slag kunnen in
het vo en mbo. Wij hechten aan deze bevoegdheid gezien de waarde ervan voor de kwaliteit
van het onderwijs. In de praktijk zien we wel dat het behalen van deze bevoegdheid
tot problemen leidt omdat het volgen van de opleiding hiervoor is moeilijk te combineren
is met zowel een baan in het bedrijfsleven als een baan in het onderwijs. De mogelijkheid
om als gastdocent te werken in het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs
(maximaal zes uur gemiddeld per week), dat met de invoering van de doorlopende leerroutes
vmbo-mbo is uitgebreid, helpt hierbij.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom er vaker geen sprake is van een Opleidings-
en Ontwikkeling-fonds (O&O). Zij lezen verder dat in sommige sectoren de salarissen
tussen het docentschap en vakmanschap ver uit elkaar liggen. Welke niet-financiële
prikkels stimuleren deze vakmannen en -vrouwen om toch hybride docent te worden?
In de meeste sectoren is wel een O&O-fonds, maar dit geldt niet voor alle sectoren
waarin hybride docenten actief zijn. Niet alle O&O-fondsen focussen op het thema hybride
docentschap en daarom dekken niet alle fondsen de scholingskosten van hybride docenten.
Of een deel van de budgetten van het fonds wordt besteed aan hybride docentschap is
afhankelijk van besluitvorming in de branche, meestal via de cao, van het O&O-fonds
en afhankelijk van de gemaakte afspraken over de hoogte van de afdrachten en dus beschikbaarheid
van financiering voor scholing. In sommige sectoren kiezen de brancheverenigingen
om zelf geld beschikbaar te stellen voor het opleiden tot hybride docent.
Soms liggen de salarissen inderdaad ver uit elkaar, maar dit blijkt niet altijd het
geval te zijn. Recent onderzoek naar salarissen heeft laten zien dat zowel in het
mbo als in het hbo, hybride docenten gemiddeld genomen meer verdienen in de onderwijsbaan
dan in hun niet-onderwijsbaan. Uiteraard is het niet mogelijk om deze conclusies door
te trekken naar alle individuele situaties. In sommige banen, bijvoorbeeld de technische
of ict-banen waar grote krapte is, kan het zeker het geval zijn dat mensen een stuk
minder verdienen in hun onderwijsbaan.7 De belangrijkste (niet-financiële) prikkels voor vakmannen en -vrouwen om hybride
docent te worden zijn afwisseling in werkzaamheden, diversiteit in contacten, (persoonlijke)
ontwikkeling en het kunnen doorgeven van de passie voor techniek.8
De leden van de VVD-fractie lezen een adequate samenvatting van het rapport van Center
for Higher Education Policy Studies (CHEPS), maar missen een echte reactie op de kritische
noten. Deze leden vragen de Minister specifiek op de kritiek van CHEPS te reageren,
met name als het gaat om het beperkt aantal beleidsinitiatieven in het hoger onderwijs,
beperkte evaluatie van de effectiviteit, weinig aandacht aan de arbeidsmarktpositie
en beperkte inspanning op behoud van talent. Zij verwijzen hierbij naar de samenvatting
van de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap zelf en vragen om een inhoudelijke
reactie op alle genoemde kritiekpunten.
Zoals aangegeven in de reactie van de Minister van OCW op het onderzoek van CHEPS9 onderschrijft de Minister de bevindingen in het rapport, en wordt met het Techniekpact
langjarig actie ondernomen op de onderwerpen. In het rapport van CHEPS wordt geconstateerd
dat zowel in Nederland als in de zes landen waarmee Nederland vergeleken wordt de
beleidsinitiatieven zich voornamelijk richten op primair en secundair onderwijs. Er
is inderdaad bewust sprake van een ketenbenadering: de initiatieven gericht op primair
en secundair onderwijs hebben invloed op de latere schakels beroepsonderwijs, hoger
onderwijs en arbeidsmarkt. Daarnaast zijn er in Nederland ook initiatieven gericht
op het hoger onderwijs. Zo worden via het Sectorplan Onderwijs Bètatechniek door de
betrokken instellingen verschillende projecten gestart bij de disciplines informatica,
werktuigbouwkunde en elektrotechniek, waar het gat tussen aanbod en vraag op de arbeidsmarkt
het grootst is.
Zoals uit de brief Macrodoelmatigheid in het hoger onderwijs10 blijkt, zijn naast de onderwijsinstellingen ook de werkgevers verantwoordelijk voor
een goede aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Naast het articuleren
van hun toekomstige behoeften is het de verantwoordelijkheid van de werkgevers om
te zorgen voor aantrekkelijke en passende arbeidsvoorwaarden, zodat afgestudeerden
na hun studie ook daadwerkelijk willen werken in het vakgebied waarvoor ze zijn opgeleid.
Ook voor het behoud van talentvolle internationale studenten zijn aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden
belangrijk. In de brief Internationale Kennis- en Talentstrategie11 wordt het belang van het actief werven van internationale studenten voor ict en techniek
en het binden van de internationale studenten aan de Nederlandse arbeidsmarkt benadrukt.
Al tijdens de opleiding kan de basis voor deze binding worden gelegd, door kennismaking
met Nederlandse (potentiële) werkgevers te faciliteren en studenten de gelegenheid
te bieden een professioneel netwerk te ontwikkelen. In deze Kamerbrief staat ook een
aantal voorbeelden van succesvolle initiatieven om (internationale) studenten te binden
aan de regionale arbeidsmarkt.
De Landelijke Regiegroep Techniekpact onderschrijft het punt dat ook in het CHEPS-rapport
wordt gemaakt, dat om activiteiten effectiever en efficiënter te kunnen organiseren
er gerichte kennis nodig is. Veel van deze kennis is reeds beschikbaar via de Techniekpactmonitor.
Op www.techniekpactmonitor.nl worden relevante onderwijs- en arbeidsmarktdata continu bijgewerkt. Bovendien wordt
binnen het Techniekpact onderzoeksbudget beschikbaar gemaakt om – in overleg met de
partners – de belangrijkste onderzoeksvragen te identificeren en te beantwoorden om
toekomstig beleid beter te kunnen onderbouwen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat binnen het Techniekpact de nadruk wordt gelegd
op de impact van maatschappelijke ontwikkelingen. Ook lezen zij dat de nadruk ligt
op ondernemers in het midden- en kleinbedrijf (mkb) die fungeren als hybride docent.
Welke voordelen heeft het mkb tot dusver van het Techniekpact? In hoeverre worden
er bij start- en scale-ups actief hybride docenten geworven? Spelen start-ups een
actieve rol binnen het Techniekpact? Zij vragen de Staatssecretaris dit nader toe
te lichten.
Het Techniekpact werkt aan het terugdringen van het tekort aan technisch geschoold
personeel. Eén van de redenen waarom dat nodig is, is omdat zonder technische vaardigheden
belangrijke maatschappelijke uitdagingen als de energietransitie en woningbouw, niet
kunnen worden gerealiseerd. Eén van de middelen om de doelen van het Techniekpact
te bereiken is het stimuleren van hybride docentschap, waarover u eerder bent geïnformeerd.
Er is bij de inzet voor hybride docenten geen specifieke aandacht voor start-ups.
Er wordt inderdaad wel bewust ingezet om met de kennis en informatie over het hybride
docentschap ook het mkb te bereiken. Mkb-ondernemers en start-ups kunnen zich aansluiten
bij regionale Techniekpact-netwerken en gebruik maken van landelijke kennis en regelingen.
Het Techniekpact als netwerk kent geen onderscheid tussen type bedrijven. Specifieke
regelingen als MKB!dee zijn in sommige gevallen wel toegespitst op type bedrijven.
De leden van de VVD-fractie lezen dat in een eerdere fase besloten is streefcijfers
los te laten, omdat ze zouden kunnen leiden tot onjuiste beeldvorming. Is het denkbaar
dat het wel opnemen van streefcijfers ook nog meer laat zien hoe beperkt onze vooruitgang
is op het Techniekpact? Wat hebben we in de afgelopen jaren geleerd voor als we wel
gebruik zouden willen maken van streefcijfers? Welke streefcijfers zijn op basis van
afgelopen jaren dan realistisch? Acht de Staatssecretaris dit voldoende?
Sinds de start van het Techniekpact is veel relevante data verzameld, die integraal
te vinden is op www.techniekpactmonitor.nl. Mede op basis van deze cijfers is in de kabinetsinzet voor 2021 gekozen voor extra
inzet ten aanzien van onder meer de instroom van vrouwen in technische opleidingen.
In algemene zin geldt dat het effect van de beleidsmaatregelen vaak niet rechtstreeks
en uitsluitend te verbinden is aan de streefcijfers die voorheen zijn gesteld. Hier
is in de brief over het SEO-advies12 dieper op ingegaan. Het kabinet kiest ervoor om voor 2021 geen nieuwe streefcijfers
te introduceren. Het is aan een nieuw kabinet om eventuele lange termijn doelen te
formuleren.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de actieagenda met nieuwe ambities komt op de
onderwerpen waar resultaat tot nu toe relatief achterblijft. Welke onderwerpen zijn
dit? Is hier een verklaring voor?
Hiervoor zijn twee invalshoeken. De eerste is de hele onderwijsketen vanaf het primair
onderwijs tot Leven Lang Ontwikkelen. Binnen die keten is het belangrijk goed techniekonderwijs
te bieden en technische opleidingen aantrekkelijker te maken. In dat kader is nieuwe
inzet voor het hbo aangekondigd; hiervoor waren tot op heden relatief weinig Techniekpact-gerelateerde
acties. De andere invalshoek betreft de doelgroepen die kiezen voor techniek. Omdat
met name de instroom van vrouwen in technische (mbo)-opleidingen achterblijft en ook
het aantrekken en behouden van internationaal talent potentie heeft, hebben deze doelgroepen
een plek gekregen in de kabinetsinzet 2021. Voor deze doelgroepen geldt overigens
niet dat er tot op heden weinig aandacht voor is geweest, maar stellen we vast dat
meer ambitie nodig is.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er 10,6 miljoen euro beschikbaar is gesteld
voor een aanvullende subsidie praktijkleren. Hoe vaak wordt deze subsidie aangevraagd?
Welke sector maakt hier het meeste gebruik van? Zijn er nu tekorten binnen de subsidie
voor sectoren die de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft uitgesloten
van deelname aan de extra ondersteuning subsidie praktijkleren? Zo ja, welke sectoren
zijn dat en om hoeveel tekort gaat dit? Verder lezen deze leden dat de Staatssecretaris
extra geld heeft ingezet voor het realiseren van voldoende stages en leerbanen. Zij
vragen hoeveel stages en leerbanen hiermee gecreëerd zijn en of alle functies vervuld
zijn of dat dit verwacht wordt. Vindt er hier matchmaking plaats? Zo nee, waarom niet?
De aanvullende subsidie praktijkleren kan voor het eerst worden aangevraagd na afloop
van het studiejaar 2020–2021. Op dit moment zijn er dus nog geen aanvragen gedaan
en is niet bekend welke sectoren er het meeste gebruik van maken. De aanvullende subsidie
zal eenvoudig, tegelijk met de basissubsidie praktijkleren, aan te vragen zijn. De
verwachting is dan ook dat een groot aantal werkgevers er gebruik van zal maken. De
grootste tekorten aan leerbanen zijn op dit moment te vinden in de sectoren Gastvrijheid,
Zorg en Welzijn. De sectoren die in aanmerking komen voor de aanvullende subsidie
zijn op basis van vier criteria geselecteerd, waaronder het criterium dat de sector
grotendeels privaat gefinancierd moet zijn.13 Hoewel er in de sectoren Zorg en Welzijn dus wel tekorten zijn (in de Zorg gaat het
om een tekort van 70 leerbanen en in de sector Welzijn om 88 leerbanen), komen werkgevers
in deze sectoren op basis van dit criterium niet voor de aanvullende subsidie in aanmerking.
Voor deze sectoren bestaan naast de Subsidieregeling praktijkleren ook andere subsidieregelingen,
namelijk de Subsidieregeling stageplaatsen in de zorg II en het SectorplanPlus.
Sinds de start van het actieplan in april 2020 tot aan de eerste voortgangsrapportage
in oktober zijn 17.500 nieuwe stages en leerbanen opgehaald door Samenwerkingsorganisatie
Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB). De volgende voortgangsrapportage wordt verwacht
in het voorjaar van 2021. Er zijn per 4 januari 2021 nog zo’n 21.013 tekorten aan
stages en leerbanen, maar er staan ook nog duizenden stages en leerbanen open. Dit
lijkt geen gevolg te zijn van COVID-19 (hierbij verwijs ik u naar de vragen van de
leden van D66, GroenLinks en PvdA over het tekort aan stageplekken door corona). De
vraag en het aanbod naar stages en leerbanen sluiten niet altijd goed op elkaar aan
voor wat betreft sector en regio. Buiten de Randstad is bijvoorbeeld minder sprake
van een tekort dan in de Randstad. En bij hoveniers zijn bijvoorbeeld meer stageplekken
te vinden dan in de luchtvaart. SBB adviseert scholen en bedrijven hoe hiermee om
te gaan. SBB regio-adviseurs helpen ook bij het bemiddelen wanneer een stagetekort
bij SBB wordt gemeld. Er wordt dan door de school en de adviseur in de vorm van maatwerk
gezocht naar een leerbedrijf of naar een alternatieve oplossing die het beste past
bij de student.
De leden van de VVD-fractie zijn verheugd om te lezen dat er wordt ingezet op de versterking
van de praktijkcomponent in het technisch hoger beroepsonderwijs (hbo). Deze leden
vragen of er ook plannen zijn om dit praktijkcomponent ook in het wetenschappelijk
onderwijs (wo) te versterken. Staat de Staatssecretaris ervoor open om bij de universiteiten
te peilen of zij geïnteresseerd zijn in een dergelijke pilot?
Die plannen zijn er op dit moment vanuit het Techniekpact niet.
De leden van de VVD-fractie lezen over het aantrekken en het behoud van internationale
kenniswerkers. Deze leden vragen hoe de coronacrisis effect heeft (gehad) op het aantal
kenniswerkers in Nederland en wat de verwachting is voor de toekomst. Zij vragen voorts
hoe er wordt geselecteerd op internationale kenniswerkers en hoe lang internationale
kenniswerkers gemiddeld in Nederland blijven. Hoe werkt de Staatssecretaris hierbij
samen met universiteiten en het bedrijfsleven? Welke aanvullende maatregelen worden
genomen om talenten voor Nederland te behouden na het volgen van een studie in Nederland?
Door de coronacrisis is het internationale verkeer van personen afgenomen. Het aantal
aanvragen van kennismigranten lag in de eerste helft van 2020 37% lager dan in dezelfde
periode in 2019. Belangrijke oorzaak hiervan is de (internationale) reisbeperkingen
die zijn ingevoerd om verdere verspreiding van het coronavirus te beperken. Versoepeling
van de coronamaatregelen in de zomermaanden van 2020 leidden dan ook tot een geleidelijke
toename van de instroom van kennismigranten. De uiteindelijke duur van het verblijf
van kennismigranten wordt niet systematisch bijgehouden. De verblijfsvergunning voor
kennismigranten in loondienst van buiten de EER en/of Zwitserland wordt bijvoorbeeld
verleend voor de duur van de arbeidsovereenkomst, en bij een arbeidsovereenkomst voor
onbepaalde tijd wordt deze verleend voor maximaal 5 jaar.
Werkgevers geven aan dat zij vooral moeite hebben om geschikt personeel te vinden
met een ict- of technische achtergrond. Ook in de huidige tijd, waarbij de werkloosheid
als gevolg van de coronacrisis oploopt, is er sprake van krapte in deze beroepsklassen.14 De verwachting is dat de vraag naar personeel met voldoende technische vaardigheden
structureel van aard is en het aanbod van mensen met de juiste vaardigheden achterblijft.
Door onder andere verdere digitalisering en investeringen in verduurzaming zal de
vraag naar technische vaardigheden alleen maar toenemen.15 Daarom heeft het kabinet ook besloten om ook binnen het Techniekpact aandacht te
geven aan het thema «internationaal talent».
In de recent gepubliceerde Internationale Kennis-en talentstrategie (IKT) heeft het
kabinet aangekondigd voor wat betreft de werving van internationale studenten te sturen
op een kwalitatieve instroom. De inzet vanuit de overheid op aantrekken en behouden
van internationale studenten wordt daarmee gelinkt aan regio’s en sectoren met (toekomstige)
arbeidsmarktkrapte, in het bijzonder de techniek en ict. Het kabinet zal in gesprek
gaan met instellingen en Techniekpact partners, waaronder werkgeversorganisaties,
om de mogelijkheden te verkennen om het aanbod aan werk- en stageplekken uit te breiden
en de uitwisseling van kennis en «best practices» te ondersteunen om zo de binding
van deze studenten met Nederland te vergoten.
Ook werkt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat samen met regionale en nationale
partners aan verbetering van de positionering van Nederland als aantrekkelijk vestigingsklimaat
voor internationaal talent in loondienst. Deze inzet richt zich op het verhogen van
het aantal kenniswerkers dat in Nederland wil werken en blijven en de vaardigheden
heeft om in te spelen op economische kansen en maatschappelijke uitdagingen, waaronder
de energietransitie, digitalisering en de ontwikkeling van sleuteltechnologieën. Er
wordt reeds ingezet op de positionering van Nederlandse werkgevers bij internationale
topuniversiteiten en op nationale en internationale events en carrièrebeurzen. Belangrijke
acties zijn ook de ontwikkeling van een informatie- en landingspagina en een Netherlands Branding-campagne gericht op het aantrekken en behoud van internationale kennismigranten.
Deze zullen begin 2021 door The Netherlands Point of Entry, onderdeel van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl), worden gelanceerd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie danken de beide bewindspersonen voor het in kaart te brengen
welke knelpunten ondernemers ervaren bij het vinden van goed opgeleid technisch personeel,
zoals in publiek-private samenwerking, hybride docenten, gastcolleges en Leven Lang
Ontwikkelen en daarvoor mogelijke oplossingsrichtingen aan te dragen, al dan niet
fiscaal. Het idee van een regeling om een tegemoetkoming te bieden in de (extra) kosten
verbonden aan hybride docentschap, in welke vorm dan ook, sluit aan bij een grote
maatschappelijke noodzaak. Dankzij de inspanningen van de Staatssecretaris van Economische
Zaken en Klimaat is het thema hybride docentschap prominent op de agenda van Techniekpact
gekomen en zijn bedrijven en instellingen hiermee aan de slag gegaan. Kan de Staatssecretaris
aangeven wat hierin de laatste stand van zaken is en welke voortgang hier het laatste
jaar in is geboekt?
Het laatste jaar is veel onderzoek gedaan en ingezet op het onder de aandacht brengen
van het hybride docentschap, juist ook bij het mkb. Dit heeft ertoe geleid dat het
bekender is geworden én dat er meer kennis bestaat over de juiste randvoorwaarden
voor werkbaarheid en over de succesfactoren. Deze informatie wordt actief benut voor
regionale matching en is ook openbaar toegankelijk voor onderwijsinstellingen, bedrijven,
PPS’en, O&O-fondsen en branches die met het hybride docentschap aan de slag willen.
Via Techniekpact en later ook STO (Sterk Techniek Onderwijs) en Katapult is deze informatie
te vinden.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de Commissie Onderwijsbevoegdheden op
verzoek van de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap in het tweede kwartaal
van 2021 met een advies over een nieuw, toekomstbestendig bevoegdhedenstelsel komt.
Hier zal ook aandacht zijn voor de vraag op welke wijze hybride docenten een bevoegdheid
via een passende route kunnen behalen. Kunnen deze leden ervan uit gaan dat niet voor
iedere onderwijssector rekening gehouden moet worden met sterk uiteenlopende bevoegdheidseisen
en opleidingsroutes daartoe?
De commissie onderwijsbevoegdheden (Zevenbergen) zou het advies in twee deelrapportages
uitbrengen waarvan het eerste deel in januari 2021 werd verwacht. Onlangs bent u door
de Minister van OCW geïnformeerd dat de commissie Zevenbergen niet tot een advies
heeft kunnen komen waar de gehele commissie achter staat.16 Wel heeft de voorzitter van de commissie een verslag van werkzaamheden opgesteld,
met daarin ook aanbevelingen voor vervolgstappen.
De leden van de CDA-fractie pleiten voor meer maatwerk bij de inzet van hybride docenten.
Juist omdat zij veel kennis meebrengen over het vak- en de beroepspraktijk en minder
worden ingezet op de begeleiding van de student in de studieloopbaan, zou een lichtere
bevoegdheidseis op zijn plaats zijn. Deze leden vragen hoe de Staatssecretaris hier
over denkt.
De inzet van hybride docenten is waardevol voor met name het vmbo, het mbo en het
hoger onderwijs, gezien de specifieke en actuele vakkennis die zij meebrengen. Daarom
zijn er voor die sectoren ook mogelijkheden voor deze inzet, bijvoorbeeld als gastdocent.
Ook als gastdocent is er echter sprake van intensief contact met de student en daarom
is het goed kunnen begeleiden van studenten in het leerproces ook daar belangrijk.
Daarom opereert een gastdocent formeel gezien onder verantwoordelijkheid van een bevoegd
docent en als onderdeel van een breder onderwijsteam. Hoe hier in de praktijk invulling
aan gegeven wordt is daarbij aan het team, wat in de praktijk ook kan leiden tot veel
zelfstandigheid voor de hybride docent. Daarbij is het belangrijk dat wanneer een
hybride docent zich meer substantieel, dus voor meer uren dan een gastdocent, wil
verbinden aan een opleiding, deze uiteindelijk ook gaat voldoen aan de bevoegdheidseisen.
Hiermee wordt immers sterk bijgedragen aan het borgen van de integrale kwaliteit van
de opleiding.
De leden van de CDA-fractie danken de Minister voor haar reactie op het CHEPS-rapport
over het onderzoek deelname aan opleidingen voor techniek. Deze leden vinden het goed
dat de bevindingen van CHEPS onderschreven worden en de aandacht van zowel de Minister
als de Staatssecretaris heeft. Op 5 februari van dit jaar is hierover contact geweest
met FME, kunnen de bewindspersonen aangeven wat de uitkomst van dit gesprek is geweest?
In februari 2020 is in een overleg tussen de Minister van OCW en de voorzitter van
FME onder andere het CHEPS-rapport aan de orde geweest. De grote vraag naar technisch
opgeleiden en de beperkte animo in Nederland om voor techniek te kiezen baart FME
zorgen en is ook de aanleiding voor het rapport. Door het imago van de sector te verbeteren
(door heel Nederland (meer) techwijs te maken en te laten zien dat technologie een integraal onderdeel is van ons dagelijks
leven) en «aantrekkelijk werkgeverschap» onder haar leden te stimuleren, beoogt zij
om nieuw talent naar de technische sector te trekken. In het Techniekpact werkt FME
samen met overheid, onderwijsinstellingen en werkgevers voortdurend aan de aantrekkelijkheid
van de technische sector.
Deze leden vinden het goed dat de Staatssecretaris investeert in het identificeren
en oplossen van knelpunten in de samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven door
middel van het Katapult-programma. Aan het begin van dit jaar heeft Katapult een aanvullende
subsidieopdracht ontvangen om in twee jaar 1.000 nieuwe mkb-bedrijven zich duurzaam
aan te laten sluiten bij publiek-private samenwerkingsverbanden (PPS). Het is nu een
jaar later, hoeveel nieuwe mkb-bedrijven zijn aangesloten en wordt het aantal van
duizend nieuwe mkb-bedrijven na twee jaar gehaald?
Tussen 1 januari 2020 en 1 januari 2021 zijn er 905 mkb-bedrijven als partner aangesloten
bij een publiek-private samenwerkingsverband. Katapult ligt ruim op schema om het
aantal van duizend nieuwe mkb-bedrijven binnen twee jaar te halen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat een van de adviezen uit het SEO-rapport de focus
op technologie in de maatschappij is. Het Techniekpact kan worden doorgezet om gemaakte
investeringen op alle niveaus niet te verliezen, maar dient wel aangescherpt te worden
en van nieuwe energie te worden voorzien. Technologie moet daarbij minder als doel
en meer als middel worden gezien. Door het Techniekpact ook in te zetten voor verhoogde
aandacht voor technologie in niet-technische opleidingen (denk bijvoorbeeld aan de
rol van data in de zorg) kan beter ingesprongen worden op de vraag uit de markt. Hoe
kijkt de Staatssecretaris hier tegenaan en wat gaat zij concreet met dit advies doen?
Dit advies onderschrijft het kabinet zoals gedeeld in de eerder genoemde kabinetsinzet
Techniekpact 2021. Aanvullend aan het voorbeeld dat vragensteller noemt, kan hierbij
ook gedacht worden aan de communicatie in het aantrekken van studenten in technische
opleidingen, door meer nadruk te leggen op de maatschappelijke uitdagingen waar zij
met hun opleiding een bijdrage aan kunnen leveren. Met name om de aantrekkelijkheid
van technische opleidingen te versterken, is er een rol voor het Techniekpact en haar
partners weggelegd. Dit krijgt bijvoorbeeld gestalte via gastlessen en PPS-verbanden.
De leden van de CDA-fractie zijn blij dat de Staatssecretaris besloten heeft het Techniekpact
ook in 2021 voort te zetten. De vraag vanuit de arbeidsmarkt naar technisch geschoold
personeel blijft immers onverminderd groot, zoals recente cijfers met betrekking tot
kansberoepen laten zien. Het Techniekpact heeft zijn meerwaarde bewezen, toch moeten
we constateren dat de instroomcijfers in technische opleidingen nu helaas licht teruglopen
na een langdurige, gestage stijging. Welke oorzaak ziet het kabinet voor deze lichte
daling en wat zijn de prognoses voor de instroomcijfers voor de komen de jaren?
De instroomcijfers in technische opleidingen in het hoger onderwijs nemen inderdaad
licht af na een periode van gestage stijging. De afname is niet te zien bij het mbo.
De daling bij het hoger onderwijs hangt samen met een lichte daling in de keuze voor
het N-profiel die al een jaar of vier te zien is bij havo en vwo. Omdat een N-profiel
verplicht is voor bijna alle technische opleidingen heeft dat invloed op de doorstroom
naar het ho. De oorzaken voor de daling bij het vo zijn niet precies bekend. Er zijn
aanwijzingen dat leerlingen de bètalessen saaier zijn gaan vinden. Een andere mogelijke
verklaring is de druk, o.a. van ouders, om een zo hoog mogelijke vooropleiding af
te ronden. Er is nu meer opstroom dan afstroom in de onderbouw. Dit kan tot gevolg
hebben dat leerlingen meer op hun tenen moeten lopen en minder zullen kiezen voor
de als moeilijker ervaren natuurprofielen.17
Voor de instroomcijfers de komende jaren zijn twee ontwikkelingen van belang. Allereerst
is er door de demografische ontwikkeling een afname van het absolute aantal leerlingen.
Gemiddeld krimpt het voortgezet onderwijs tussen 2016 en 2031 met 12%, van 1.000.000
naar 870.000 leerlingen. In sommige regio’s loopt dit op tot meer dan 35%. Dat kan
op zich al effect hebben op het absolute aantal leerlingen dat kiest voor een technische
opleiding. Ten tweede is er de profielkeuze. Er zijn geen data beschikbaar over welk
percentage van de leerlingen zal kiezen voor een technische opleiding. Als de huidige
dalende trend in de keuze voor natuurprofielen in havo/vwo echter doorzet, zou dat
kunnen leiden tot een verdere daling van de instroom in technische opleidingen in
het ho.
De internationale instroom in techniekopleidingen in het hoger onderwijs (zowel bachelor
als master) is nog wel stijgende. In de brief Internationale Kennis- en Talentstrategie18 benadrukt het kabinet het belang van het actief werven van internationale studenten
voor ict- en techniekopleidingen en het binden van de internationale studenten aan
de Nederlandse arbeidsmarkt.
De leden van de CDA-fractie constateren dat Nederland momenteel op de 84e plaats staat
met onze aantallen «graduates in science en engineering». Ook cijfers van de Organisatie
voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling laten jaar in jaar uit zien dat Nederland
fors achterloopt als het gaat om aantallen technische studenten. Wat deze leden betreft
zet de Staatssecretaris een tandje erbij. Door middel van het Techniekpact kunnen
krachten gebundeld worden en de opgedane kennis omgezet worden in een gedegen plan
voor de toekomst zodat juist ook meisjes en jongens met een migratieachtergrond eerder
voor een technische opleiding/ beroep kiezen. Is de Staatssecretaris bereid om samen
met het bedrijfsleven en brancheorganisatie nog bewuster te sturen op het bereiken
van deze groepen en het nadrukkelijk over het voetlicht brengen van de kansen die
deze sectoren bieden?
Ja, conform het advies van voorzitter Techniekpact Thea Koster over de doorontwikkeling
van Techniekpact19 wordt dit jaar gestart met een gecoördineerde, integrale aanpak om meisjes/vrouwen
en jongeren met een niet-westerse achtergrond te stimuleren om voor een technische
opleiding en/of beroep te kiezen. Dit gebeurt in samenwerking met relevante stakeholders
vanuit overheid, onderwijs, regio en bedrijfsleven.
De leden van de CDA-fractie stellen dat in het funderend onderwijs de kiem wordt gelegd
voor interesse in techniek en technologie. In de huidige technologie-gedreven samenleving,
zal iedereen technologische en digitale vaardigheden moeten hebben. Daarbij wordt
al een aantal jaar door de Techniekbranche gevraagd om Wetenschap en Technologie als
verplicht leerdoel te stellen. Is de Staatssecretaris bereid om de ontwikkelde plannen
voor techniek en digitale geletterdheid uit de discussie omtrent de curriculumherziening
te halen en te versnellen?
Wij beamen het belang van het funderend onderwijs als het gaat om de basis van interesse
in techniek en technologie. Aandacht voor techniek in het funderend onderwijs is momenteel
geconcretiseerd in de vorm van de kerndoelen van het po 42, 44 en 45 en die van het
onderbouw vo 28, 31, 32, 33. Kerndoelen omschrijven wat leerlingen dienen te leren
op school, en in die zin is het funderend onderwijs verplicht ze aan te bieden. Uit
het peilingsonderzoek Natuur en Techniek, uitgevoerd door de Inspectie van het Onderwijs
(2016), blijkt dat alle onderzochte (voor reguliere Nederlandse basisscholen representatieve)
basisscholen aandacht besteden aan techniekonderwijs.
Over het verloop van de bijstelling van het curriculum van het funderend onderwijs
kan verder het volgende worden gezegd. Vóór de zomer 2020 heeft de Kamer ingestemd
met een bijgestelde aanpak voor het vervolg van de bijstelling van het curriculum.
Eén van de aanpassingen is de instelling van een wetenschappelijke curriculumcommissie,
met adviestaken conform de motie van de leden Rog en Van Meenen.20
Begin 2021 heeft de curriculumcommissie haar eerste tussenadviezen uitgebracht over
de technische en inhoudelijke bruikbaarheid van de voorstellen van Curriculum.nu en
de concept werkopdracht aan SLO (Stichting Leerplanontwikkeling) voor het maken van
conceptkerndoelen. In de procedurevergadering van 21 januari en 28 januari jl. hebben
de leden van de commissie OCW aangegeven het beleidsonderwerp Curriculum.nu controversieel
te willen verklaren, met uitzondering van lopende zaken die enigszins verwant zijn
aan Curriculum.nu. De leden hebben hierbij aangegeven dat aanpassingen wiskunde, Nederlands,
moderne vreemde talen en referentieniveaus taal en rekenen onverkort doorgezet dienen
te worden. Digitale geletterdheid is hierbij niet benoemd. Op basis van de aanbevelingen
van de curriculumcommissie wordt de werkopdracht aan SLO aangescherpt, een inhoudelijke
reactie op de tussenadviezen van de commissie volgt na de verkiezingen waarna gestart
kan worden met het maken van conceptkerndoelen voor het po en de onderbouw van het
vo. Hier is naar verwachting een jaar voor nodig. De curriculumcommissie wordt vervolgens
gevraagd te adviseren over de conceptkerndoelen voordat deze in pilots worden beproefd.
Ook wordt in deze pilots onderzocht welke (aanvullende) leraarvaardigheden nodig zijn.
Dit geldt ook voor de leergebieden Digitale Geletterdheid en Mens en Natuur.
Juist om samenhang tussen leergebieden te versterken en overladenheid in het curriculum
tegen te gaan, ontwikkelt SLO voor alle leergebieden tegelijkertijd conceptkerndoelen.
Dit biedt ook de kans om de noodzakelijke aandacht voor onder meer de basisvaardigheden
taal en rekenen in de andere leergebieden te waarborgen. Daarnaast draagt OCW in aanloop
naar de herziene kerndoelen nu al zoveel mogelijk bij aan de bevordering van techniekonderwijs
in het funderend onderwijs. Dat doet de Minister onder meer met voortgezette deelname
aan en medefinanciering van het Techniekpact. Tevens worden in het kader van Sterk
Techniekonderwijs (STO) verbindingen in de techniekketen binnen regio’s tot stand
gebracht en versterkt. Hierbij worden bedrijfsleven, eindonderwijs en funderend onderwijs
met elkaar in verbinding gebracht. Tot slot wordt vanuit Jet-Net & TechNet de ondersteuning
van de scholen die willen samenwerken met het bedrijfsleven in het kader van wetenschap
& technologie en digitalisering voortgezet.
De leden van de CDA-fractie noemen het feit dat Techniek Nederland al een lange tijd
waarschuwt voor een tekort van 20 duizend technische vakmensen. Installateurs en technisch
dienstverleners zijn onmisbaar voor de verduurzaming van woningen en industrie én
voor de versterking van de elektrische infrastructuur. Hoe gaan we deze transitie
tijdig maken zonder voldoende vakkrachten? Hoe kijkt de Staatssecretaris aan tegen
het plan «Mensen maken de Transitie»?
Het Ministerie van BZK heeft reeds een reactie op het plan «Mensen maken de Transitie»
gegeven. In algemene zin kan het kabinet zeggen dat de genoemde uitdagingen van groot
belang zijn en veel van de inspanningen om meer technische vakmensen op te leiden,
in lijn zijn met doelstellingen van het Techniekpact.
Om de Beroepsbegeleidende Leerweg (BBL) op peil houden en versterken is voor de studiejaren
2020/21 en 2021/22 twee keer 10,6 miljoen euro beschikbaar gesteld voor een aanvullende
subsidie praktijkleren, bovenop de reguliere subsidie praktijkleren. Kan aangegeven
worden of deze gelden ook daadwerkelijk aangevraagd worden? Zo ja, hoeveel is er voor
dit studiejaar al ingezet?
De subsidie praktijkleren wordt na afloop van het studiejaar aangevraagd en uitgekeerd.
Aanvragen over het studiejaar 2020–2021 kunnen tussen juni en half september 2021
worden ingediend. Op dit moment zijn er dus nog geen aanvragen gedaan en geen middelen
ingezet. Werkgevers kunnen de aanvullende subsidie na afloop van het studiejaar tegelijk
met de basissubsidie praktijkleren aanvragen. De werkgevers hoeven hiervoor geen aparte
aanvraag in te dienen. Zij kunnen op de reguliere aanvraag aangeven tot welke sector
zij behoren, waarna direct wordt vastgesteld of de aanvrager van de basissubsidie
ook recht heeft op de aanvullende subsidie. Aan de hand van de gegevens van de Kamer
van Koophandel wordt gecontroleerd of de opgegeven SBI-code inderdaad correct is.
De leden van de CDA-fractie vragen of de Staatssecretaris de mening deelt dat het
essentieel is dat de subsidie praktijkleren niet fluctueert, maar vastgezet wordt
op het bedrag van 2.700 euro per student/bedrijf per jaar. Op deze manier weten bedrijven
waar ze op kunnen rekenen voor een leerroute. Deelt de Staatssecretaris het standpunt
dat deze subsidiepot mee moet kunnen groeien met het aantal BBL-studenten zodat dit
leidt tot meer zekerheid en bestendigheid van deze opleidingsroute?
De Minister van OCW is zich ervan bewust dat veel van de vertraging van (mbo en hbo)
studenten voortvloeit uit het gebrek aan leerwerkplekken. In 2022 wordt de subsidie
Praktijkleren geëvalueerd door het Ministerie van OCW. Bij deze evaluatie zal ook
gekeken worden naar de begroting van de regeling. Op basis van die evaluatie zal de
Kamer geïnformeerd worden.
De leden van de CDA-fractie lezen dat ter verbetering van de directe en duurzame inzetbaarheid
van werkzoekenden en werkenden op de arbeidsmarkt, in 2021 63 miljoen euro beschikbaar
komt voor kortdurende bij- en omscholing via praktijkleren in het middelbaar beroepsonderwijs
(mbo). Komt dit geld beschikbaar voor instellingen en/of één op één bij werkzoekende
en werknemers? Hoeveel werkzoekenden en werkenden worden hiermee geholpen en hoe wordt
dit gemonitord?
Bij praktijkleren in het mbo voor werkzoekenden en werkenden wordt werken gecombineerd
met het doen van (een deel van) een mbo-opleiding, die wordt uitgevoerd in de derde
leerweg (niet door het Ministerie van OCW bekostigd onderwijs). Zowel de vergoeding
voor de mbo-instelling als de vergoeding voor de werkgever die erkend leerbedrijf
is en de opleiding voor de kandidaat in de praktijk verzorgt, wordt betaald van de
middelen voor praktijkleren in het mbo uit het steun- en herstelpakket. € 31,5 miljoen
is gereserveerd voor gemeenten, UWV en sociale partners – die tezamen het regionale
mobiliteitsteam vormen – voor het inkopen van mbo-opleidingen bij mbo-instellingen.
Zowel door OCW bekostigde mbo-instellingen (ROC’s, AOC’s en vakinstellingen) als niet
door OCW bekostigde mbo-instellingen kunnen opleidingen in de derde leerweg uitvoeren,
mits zij hiervoor een erkenning van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) hebben verkregen.
Daarbij kan het zowel gaan om regionaal als landelijk opererende mbo-instellingen.
€ 27 miljoen is gereserveerd voor subsidiering van werkgevers die erkend leerbedrijf
zijn en de opleiding in de praktijk verzorgen.
Voor het verstrekken van de middelen aan enerzijds de regionale mobiliteitsteams en
anderzijds de werkgevers zijn regelingen in de maak, waarmee ook wordt voorzien in
monitoring. Hoeveel werkzoekenden en werkenden geholpen kunnen worden met de beschikbare
budgetten is mede afhankelijk van het type mbo-opleiding dat wordt ingezet (gericht
op het behalen van een diploma, certificaat of praktijkverklaring) en de duur daarvan.
Uitgaande van een gemiddelde opleidingsduur van 6 maanden en een daarbij horende subsidie
voor de werkgever van € 1.350 en een gemiddelde opleidingsprijs van € 1.575 gaat het
om 20.000 trajecten.
De leden van de CDA-fractie delen met het enthousiasme dat er veel nieuwe regelingen
voor scholing en ontwikkeling zijn gekomen. Deze leden maken zich echter wel zorgen
over de hoeveelheid verschillende regelingen, regels en loketten waar werknemers,
werkzoekende en werkgevers zich tot kunnen wenden. Het is lang niet altijd duidelijk
waar men terecht kan. Uit oogpunt van efficiëntie en duidelijkheid zouden deze leden
graag willen dat één ministerie hierin het voortouw neemt en komt met een leerloket
waar werknemers, werkzoekende en werkgevers terecht kunnen met vragen over scholing,
ontwikkeling en begeleiding van werk- naar werk. Deelt de Staatssecretaris deze opvatting?
Leven lang ontwikkelen is van groot belang, en extra belangrijk in tijden van een
crisis op de arbeidsmarkt. Om de gevolgen van de coronacrisis op de arbeidsmarkt te
ondervangen treft het kabinet aanvullende maatregelen met het sociaal pakket. Sectoren,
werkgevers en werknemers worden door het kabinet daarbij ondersteund met de cofinanciering
van sectorale samenwerkingsverbanden met € 72 miljoen in 2021. Sectoren kunnen werknemers
hiermee maatwerk bieden. Daarnaast financiert het kabinet al langere tijd 35 regionale
leerwerkloketten, waarbij laagdrempelig informatie en advies wordt gegeven over leer-
en ontwikkelvragen aan (niet-) werkenden en werkgevers. Ook voor mensen die meer ondersteuning
nodig hebben bij het vinden van nieuw werk wordt met het flankerend sociaal beleid
aanvullende regionale crisisdienstverlening ingezet. Binnen regionale mobiliteitsteams
werken vakbonden, werkgeversorganisaties, UWV en gemeenten intensief samen om werkenden
en werkzoekenden naar nieuw werk te helpen met waar nodig (om)scholing. Partijen worden
gevraagd één digitaal en fysiek loket in te richten in de arbeidsmarktregio’s, dat
aansluit bij het bestaande regionale leerwerkloket en het regionale wekgeversservicepunt.
Met bovenstaande wordt geborgd dat iedereen ergens terecht kan met een hulp- of ondersteuningsvraag.
Om transparantie en inzicht te geven in verschillende initiatieven en vormen van ondersteuning
op het gebied van omscholing en begeleiding naar nieuw werk wordt een landelijk portaal
ingericht waarop werkenden, werkzoekenden en werkgevers in één oogopslag zelf kunnen
zien wie waar terecht kan met een hulp- of ondersteuningsvraag.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de afgelopen jaren diverse regelingen
zijn gestart om regionale samenwerkingsverbanden op te zeten rondom specifieke thema’s,
bijvoorbeeld Regionaal Investeringsfonds MBO, MKB!dee, RegioDeals, SLIM-regeling,
het Techniekpact, Sterk Techniekonderwijs vmbo, de actieagenda’s Smart Industry en
Nederland Digitaal. Elke regeling kent z’n eigen opzet en aanpak waarin het vaak vereist
is om een nieuw samenwerkingsverband/projectinfrastructuur op te zetten. Komt dit
de samenwerking in de regio ten goede? Ontstaan er zo niet parallelle overlegstructuren
met dezelfde partijen en personen, terwijl de ambitie van de afzonderlijke regelingen
in elkaars verlengde liggen? Deelt de Staatssecretaris de mening dat de meerwaarde
juist kan worden gecreëerd als de verbinding wordt gelegd? Hoe kunnen we deze regelingen
meer met elkaar verbinden?
In algemene zin blijkt uit evaluaties21 dat de verschillende regelingen de samenwerking in de regio juist ten goede komt.
De samenwerkingsverbanden die rondom een regeling ontstaan, worden later ook voor
andere vraagstukken benut. De genoemde regelingen hebben als primaire doel een inhoudelijke
opgave en worden zo ook vormgegeven. Het kabinet is van mening dat op de huidige wijze
voldoende verbinding mogelijk is en regelingen niet aangepast hoeven te worden om
ze bij een bepaalde overlegstructuur onder te kunnen brengen.
De leden van de CDA-fractie stellen dat de uitdaging voor 2021 is om te zorgen dat
(mkb-)bedrijven en onderwijsinstellingen gebruik gaan maken van alle regelingen en
instrumenten voor om- en bijscholing. Alleen dan zijn de initiatieven effectief, en
leveren ze een bijdrage om «overtallig» personeel van werk-naar-werk te leiden en
daar passende scholing op te ontwikkelen. Bijvoorbeeld vanuit de luchtvaart naar de
maakindustrie. Ziet de Staatssecretaris hierin een rol voor publiek-private samenwerkingsverbanden
zoals Techport die een lokaal netwerk in de maak- en onderhoudsindustrie hebben, het
instrumentarium en de diverse stimuleringsregelingen kennen?
Het kabinet zet in op de ondersteuning bij het behoud en vinden van nieuw werk via
verschillende regelingen, onder meer door sectorale en regionale initiatieven te ondersteunen.
De regelingen uit het derde steunpakket zijn grotendeels complementair aan elkaar
waarbij het uitgangspunt is dat mensen afhankelijk van hun positie en behoefte, passende
ondersteuning kunnen krijgen. Om de bekendheid van de regelingen te vergroten wordt
er een informatieportaal ingericht waarbij de informatie over de regelingen wordt
toegespitst op het individu, de werkgever en vertegenwoordigers binnen sectoren. Daarbij
werkt het kabinet samen met een breed netwerk van stakeholders, die dichtbij de doelgroep
staat en zicht heeft op de belanghebbende van de regeling. Denk hierbij aan vakbonden,
werkgeversorganisaties, O&O-fondsen, leerwerklokketen, UWV, branches en sectoren.
Maar ook andere initiatieven, zoals bijvoorbeeld Techport, zouden hier een rol in
kunnen spelen.
De leden van de CDA-fractie ontvangen signalen dat een aantal van deze publiek-private
samenwerkingsverbanden onvoldoende capaciteit hebben om scholen en bedrijven in de
regio goed te bedienen om te zorgen dat «overtallig» personeel wordt omgeschoold en
geplaatst kan worden in de maakindustrie. Juist nu is de rol als «intermediair» tussen
scholen en bedrijven nodig. Kan de Staatssecretaris hen hierin ondersteunen? Zo ja,
kan concreet gemaakt worden hoe dit gedaan wordt?
Het derde steunpakket voorziet in een aantal maatregelen om de overgang van overschot-
naar tekortsectoren te faciliteren. De regeling NL leert door met inzet van sectoraal
maatwerk en de regionale mobiliteitsteams voorzien in de begeleiding richting tekortsectoren.
De regeling omscholing naar krapteberoepen van EZK maar ook verschillende sectorale
regelingen voor bijvoorbeeld de zorg of het onderwijs voorzien in een subsidie van
omscholingskosten en begeleiding op de werkvloer. Het Ministerie van SZW is met een
aantal tekortsectoren in gesprek om te kijken of en hoe aanvullend aan deze regelingen
de instroom van werkenden uit overschotsectoren nog verder kan worden ondersteund
zodat mensen snel in een nieuwe baan aan de slag kunnen. Het kabinet zal de Kamer
nader informeren over de uitkomsten van deze gesprekken.
De leden van de CDA-fractie constateren dat het binden van internationale afgestudeerden
aan Nederland, reeds wordt gestimuleerd door het zoekjaar voor hoogopgeleiden. Om
hoeveel studenten gaat het en hoeveel van deze internationale afgestudeerden kiezen
uiteindelijk om in Nederland te blijven werken en wonen?
In 2019 zijn 5.160 aanvragen zoekjaar hoogopgeleiden ingewilligd. In 2020 tot en met
november bedroeg dit 4.570 inwilligingen. In 2019 werden 2.420 verblijfsaanvragen
van personen die daarvoor van het zoekjaar gebruik maakten ingewilligd. In 2020 tot
en met november betrof dit 2.580 inwilligingen. In ruim 80% van de gevallen betrof
het een vergunning om in Nederland te blijven werken.
De leden van de CDA-fractie lezen dat in 2021 onderzoeksbudget beschikbaar wordt gesteld
om onzekerheden en onduidelijkheden op te helderen die voor veel Techniekpact partners
spelen. Hoeveel budget wordt hiervoor beschikbaar gesteld en wanneer kunnen we de
onderzoeksresultaten verwachten?
Hiervoor is nog geen concreet budget bepaald. Met de deelnemende organisaties van
het Techniekpact wordt in het voorjaar van 2021 over het onderzoeksbudget gesproken.
Ook over de looptijd van de onderzoeken is daarna meer duidelijk.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie lezen dat het Techniekpact vier thema’s omvat, waaronder
het bevorderen van de instroom. Zij hebben echter de indruk dat er ook veel geïnteresseerd
talent «in de pijplijn» verloren gaat. Het rapport van CHEPS wijst op het wisselen
van middelbare scholieren van een technisch profiel naar een niet-technisch profiel.
Daarnaast zijn er ook signalen dat studenten in bètatechnische opleidingen vaak uitvallen.
Deze leden vragen de Minister te schetsen hoe de instroom-, doorstroom, uitval- en
uitstroomcijfers de afgelopen jaren in de bètatechniek in het middelbaar beroepsonderwijs
en hoger onderwijs ontwikkeld hebben. Is de Staatssecretaris tevreden over de ontwikkelingen
in de afgelopen jaren? Wat zijn de oorzaken van de uitval- en uitstroomcijfers in
de bètatechniek? Is er zicht op de hoeveelheid technisch afgestudeerden die vervolgens
in de technieksector gaat werken?
Het percentage doorstroom van vmbo naar technisch mbo is stabiel; instroom technisch
mbo en diploma’s zijn ook redelijk stabiel (er was een aantal jaar geleden alleen
een dip vanwege de economische crisis rond 2013). In het mbo is de grootste uitval
in de sector economie, daarna techniek, dan zorg en welzijn en dan landbouw22. De relatief hoge uitval bij techniek hangt samen met het feit dat er relatief veel
niveau 2-studenten zijn, die vaker uitvallen. Op niveau 3 en 4 heeft de techniek samen
met de sector landbouw juist de laagste uitvalscijfers. Van 2014–2015 naar 2018–2019
is de techniek de enige sector waar het aandeel voortijdig schoolverlaters (vsv) is
gedaald. Voor voortijdig schoolverlaten (in het mbo ben je een voortijdig schoolverlater
als je het mbo verlaat onder de 23 jaar zonder startkwalificatie23) zijn veel redenen te noemen. Soms zijn het omstandigheden waardoor het niet meer
lukt om een opleiding te volgen (mantelzorger of zelf ziek zijn), maar soms worden
studenten in dienst genomen in het bedrijfsleven («groenpluk»)24. Dit laatste risico is mogelijk groter bij tekortsectoren zoals de techniek. Positief
is dat de aantallen schoolverlaters enorm zijn gedaald ten opzichte van 2010. De laatste
jaren heeft de daling zich alleen niet verder doorgezet.
In het hoger onderwijs stabiliseert de instroom in bètatechniekopleidingen na jaren
van stijging. Het aantal diploma’s is nog steeds stijgende, het effect van de stabiliserende
instroom is nog niet zichtbaar. Het uitvalpercentage (percentage bètatechniekstudenten
dat na één jaar niet meer in dezelfde opleiding is ingeschreven) stijgt in het hbo
licht en blijft in het wo nagenoeg gelijk. Uitvalpercentages bètatechniek verschillen
overigens nauwelijks van niet-bètatechniek. Wel behalen meer niet-bètatechniekstudenten hun diploma binnen de nominale studieduur + 1 jaar dan bètatechniek studenten.
Het Techniekpact richt zich op het verder stimuleren van scholieren om voor een bètatechniek
opleiding te kiezen. In de kabinetsinzet heeft de stagnerende instroom in met name
het hbo dan ook de aandacht. Daarnaast zijn in het Sectorplan Bètatechniek onderwijs25 projecten opgenomen om de doorstroom te bevorderen en uitval tegen te gaan. Belangrijk
is «de student op de juiste plek». Hiervoor gaan hogescholen en universiteiten samenwerken
in de voorlichting aan scholieren en in het ontwikkelen van een gezamenlijke Studiekeuzecheck.
De Minister van OCW stimuleert ook dat het makkelijker wordt om aan het begin van
de bachelor over te stappen van wo naar hbo of omgekeerd, de zogenaamde wisselstroom.
Hierdoor wordt veranderen van opleiding binnen het bètatechniekdomein makkelijker.
Een verkeerde opleidingskeuze is in een deel van de gevallen ook oorzaak voor uitval26. Specifiek als het gaat om studiekeuze techniek en mogelijk stoppen/switchen, blijkt
uit onderzoek van KBA Nijmegen27 dat met name de overgang vo-vervolgopleiding veel «weglek» oplevert. Ook zie je meer
weglek onder bepaalde subgroepen, zoals vrouwen en jongeren met een migrantenachtergrond.
In een onderzoek dat PTvT nu houdt onder jongeren met migrantenachtergrond zien ze
bijvoorbeeld ook dat jongeren die weinig rolmodellen hebben, bijvoorbeeld geen ouders
met technisch beroep, vaker neigen te switchen van technisch vmbo naar niet-technisch
vervolg.
Ongeveer 10% van de studenten bètatechniek in mbo, hbo en wo switcht naar een niet-technische
opleiding28. Degenen die overstappen geven vaak als reden dat ze de opleiding niet leuk vinden.
Ze zouden wél doorgaan indien er een betere aansluiting bij hun voorkennis zou zijn
geweest, een betere verhouding tussen theorie en praktijk was geweest of een andere
manier van onderwijs geven.
Ja, er is zicht op de hoeveelheid technisch afgestudeerden die vervolgens in de technieksector
gaat werken. De Techniekpactmonitor geeft aan dat 48% van de technisch opgeleiden
een technisch beroep heeft en 43% een niet-technisch beroep29. De 43% in een niet-technisch beroep betekent niet per definitie dat het gaat om
«weglek». In onderzoek van hogeschool Saxion en Universiteit Twente30 blijkt dat 82% van hun technisch gediplomeerden aangeeft technische kennis nodig
te hebben voor zijn/haar functie, hoewel alleen de helft van hen in een technisch
beroep terechtkomt.
De leden van de D66-fractie constateren dat er in het hoger onderwijs door middel
van aanvullend budget en een verschuiving binnen de rijksbekostiging aanvullende middelen
beschikbaar zijn gekomen voor opleiding in de bètatechniek. Een voorwaarde voor deze
middelen was dat een sectorplan bètatechniek in het onderwijs zou worden ontwikkeld
met onder andere afspraken over het vergroten van de capaciteit, verhoging van het
studiesucces en aandacht voor mismatch. Deze leden vragen de Staatssecretaris naar
de actuele status van het sectorplan.
De 4TU federatie heeft het voortouw genomen in het opstellen van het door de Minister
van OCW gevraagde sectorplan bètatechniek in het onderwijs. Dit sectorplan is opgesteld
in samenwerking met vertegenwoordigers van de algemene universiteiten, de hogescholen,
studentenorganisaties en het bedrijfsleven. Het «Sectorplan onderwijs bètatechniek.
Met speciale aandacht voor informatica, werktuigbouwkunde en elektrotechniek» is in
juni 2020 afgerond31 De in dit sectorplan aangekondigde projecten, o.a. om de opleidingscapaciteit te
vergroten en studiesucces te verhogen, worden inmiddels opgestart.
De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris toe te lichten hoe het Platform
Talent voor Technologie (PTvT) en Platform BètaTechniek zich verhouden tot het Techniekpact.
Op welke wijze is er verbinding en/of overlap tussen de platforms en (de opzet, de
agenda en de betrokkenen bij) het Techniekpact? Is overwogen om het aantal samenwerkingsverbanden
eenduidiger te maken?
Het Platform Bèta Techniek (PBT) heeft in 2019 haar krachten gebundeld met Techniektalent.nu
(TT.NU). Hierdoor is de publiek-private organisatie Platform Talent voor Technologie
ontstaan (PTvT). PTvT voert ten behoeve van de publieke en private sector verschillende
programma’s uit die tot doel hebben dat meer jongeren gaan kiezen voor een technische
of technologische (vervolg)opleiding. De programma’s die door PTvT worden uitgevoerd
hebben met name betrekking op (boven)regionale kennisdeling. Er is dus geen sprake
van overlap. Met deze aanpak is er ook continue aandacht om (regionale) samenwerkingsverbanden
eenduidiger en beter met elkaar te laten samenwerken. De opzet en uitvoering van de
activiteiten van PTvT sluiten naadloos aan bij de opzet en agenda van het Techniekpact.
Temeer omdat de opdracht gevende partijen van PTvT ook volledig betrokken en gecommitteerd
zijn aan het Techniekpact.
De leden van de D66-fractie zijn positief over de keuze om deelname van specifieke
groepen in techniekonderwijs te vergroten. Zij missen in de actieagenda echter het
benoemen van concrete acties. Kan de Minister de contouren schetsen van de «landelijke
integrale programmering» dat vanuit het Techniekpact uitgewerkt wordt? In hoeverre
zijn techniekdocenten een representatieve afspiegeling van de samenleving en hebben
deze specifieke groepen – meiden en jongeren met een migratieachtergrond – voldoende
rolmodellen in de docententeams? Deze leden vragen tot slot wat er uit onderzoek bekend
is over waarom deze groepen minder vaak voor techniekopleidingen kiezen. Zijn er specifieke
plannen om deze oorzaken aan te pakken?
Op dit moment is er nog geen agenda met concrete acties, maar wordt met stakeholders
verkend welke acties naar verwachting het meest effectief zullen zijn. De agenda,
die wordt opgesteld in samenwerking met de stakeholders, wordt verder uitgewerkt en
naar verwachting in Q2 opgeleverd. Er zijn meerdere oorzaken voor het lage aandeel
van vrouwen en jongeren met een migratieachtergrond in de technieksector, zoals32: 1) Vrouwen hebben vaak minder vertrouwen in hun eigen technische vaardigheden. 2)
Het ontbreken van goede rolmodellen. 3) Vrouwen en jongeren met een migratieachtergrond
hebben een beperkt of verkeerd beeld van technische beroep(smogelijkhed)en. 4) De
link tussen bèta-, techniek- en ict-beroepen en de maatschappelijke waarde hiervan,
wat vooral vrouwen aanspreekt, is niet duidelijk genoeg. 5) De invloed van vooroordelen
en genderstereotypering. 6) Door de achterblijvende instroom van meisjes en jongeren
met een migratieachtergrond in technische opleidingen stromen ze ook minder door op
de arbeidsmarkt naar de sector techniek. Hoewel we niet alle bovengenoemde oorzaken
kunnen wegnemen, zullen we bij het vaststellen van de agenda hier zeker rekening mee
houden.
De leden van de D66-fractie vragen specifiek aandacht voor techniek en technologie
in het funderend onderwijs. Deze leden begrijpen van de technische branches dat er
al vele jaren ruim 5,5 miljoen euro per jaar in de promotie en bevordering van wetenschap
en technologie in het funderend onderwijs wordt gestoken door de branche, maar dat
de ontwikkelingen nog niet snel genoeg gaan. Is de Minister bereid om met de technische
branches en specifiek het Platform Talent voor Technologie in gesprek te gaan om te
bespreken wat er nodig is om wetenschap en technologie in het funderend onderwijs
te bevorderen?
Op dit moment wordt onder meer met medefinanciering van het Techniekpact bijgedragen
aan bevordering van techniekonderwijs in het funderend onderwijs. Daarnaast ondersteunen
we vanuit Jet-Net & TechNet (onderdeel van PTvT) de samenwerking tussen scholen en
bedrijven. Dit kabinet zet bovendien stevig in op sterk techniekonderwijs. Hiervoor
is het structurele budget van € 100 miljoen per jaar (Subsidieregeling Sterk Techniekonderwijs
2020–2023). Het bedrijfsleven draagt in alle regio’s bij door middel van cofinanciering.
Uiteraard houden we het gesprek met Platform Talent voor Technologie gaande, zoals
ook benoemd in de kamerbrief Techniekpact 202133.
De leden van de D66-fractie zijn enthousiast dat dankzij de inspanningen van de bewindspersonen
het thema hybride docentschap prominent op de agenda van het Techniekpact is gekomen,
door mensen vanuit het bedrijfsleven in te zetten als hybride en parttime docent krijgt
het onderwijs de beschikking over een grote pool van docenten met up-to-date praktijkervaring.
Deze leden vragen om toelichting hoe het staat met de pilots van deze hybride docenten,
naar de status van het loket dat hiervoor wordt ingericht en of er reeds meer duidelijkheid
is over de fiscale voorziening voor bedrijven die hybride technische docenten aan
het onderwijs leveren. Deze leden benadrukken uit te zien naar de suggesties van de
Commissie Onderwijsbevoegdheden in het tweede kwartaal van 2021 om deze hybride docenten
hun onderwijsbevoegdheid via een passende route kunnen behalen.
Op dit moment lopen er vijf pilots rondom het hybride docentschap die worden begeleid
vanuit Techniekpact/Platform Talent voor Technologie. De ervaringen van deze vijf
regionale samenwerkingen worden doorlopend gedeeld en gebruikt om beter inzicht te
krijgen in welke voorwaarden, belemmeringen of successen doorslaggevend zijn voor
duurzame inzet van hybride docenten. De vijf pilots zijn: De Hybride Docent, duurzame
inzet in de maritieme sector (STC-Group, Rotterdam); Hybride Tech Docenten: samenwerking
mbo en mkb (Brainport, Eindhoven); Hybride docenten voor de toekomst van de maak-
en onderhoudsindustrie (Techport, IJmuiden); Hybride docenten Cybersecurity (Stichting
The Hague Security Delta, Den Haag) en Hybride docenten Oost Nederland – Leven lang
Ontwikkelen (Hogeschool Windesheim, Zwolle). De «loketfunctie» waar de leden van de
D66-fractie naar vragen is belegd bij het Techniekpact; het kan aan bedrijven, onderwijsinstellingen
en PPS’en bij de verschillende stappen of fases ondersteuning bieden als adviseur,
sparringpartner of kennisbank. Daarnaast wordt, mede dankzij de extra ondersteuning
op dit thema, op de website van Techniekpact ook veel informatie over mogelijkheden,
best practices, succesfactoren en randvoorwaarden verzameld en gedeeld. Na afronding
van het lopende programma (eind maart 2021) zal deze informatie en steun via Techniekpact
(alle onderwijssectoren), Sterk Techniekonderwijs (vmbo) en Katapult (mbo/hbo) voortgezet
worden. Het kabinet heeft ervoor gekozen om op dit moment geen extra budget vrij te
maken voor een fiscale voorziening voor bedrijven die hybride technische docenten
aan het onderwijs leveren.
De leden van de D66-fractie zijn bezorgd over de eerdere berichten over het tekort
aan stages en leerwerkplekken vanwege corona. Deze leden vragen hoe de actuele verhouding
vraag en aanbod van stages en leerwerkbanen eruit ziet en hoe de verhouding er de
laatste jaren uitzag. Verwacht de Minister op de korte en/of lange termijn dat dit
invloed gaat hebben op de uitstroom naar de technieksector?
Eind juli 2020 zochten nog 1.405 studenten een stage of leerbaan in de sectoren gebouwde
omgeving en techniek en dat is mede door wervingsacties van scholen, bedrijven en
SBB afgenomen tot 590 studenten die nog een plek zoeken per peildatum 4 januari 2020.
De tekorten voor stages en leerbanen voor alle mbo-opleidingen in de sectoren techniek
en gebouwde omgeving zijn daarmee met bijna 60% afgenomen. Daarnaast zijn er ook nog
erkende leerbedrijven in de techniek die stages en leerbanen beschikbaar hebben. Aangezien
het stagetekort in de technieksector relatief meevalt verwacht het kabinet niet dat
dit gevolgen zal hebben voor de uitstroom naar de technieksector.
De leden van de D66-fractie vragen wat het experiment leeruitkomsten behelst en op
welke wijze dat leidt tot meer praktijkervaring in het technisch hoger beroepsonderwijs.
Het experiment met leeruitkomsten draait om een flexibele vormgeving van het deeltijdse
en duale hoger beroepsonderwijs voor (werkende) studenten. Het doel van het experiment
leeruitkomsten is de inrichting van de opleidingstrajecten flexibel, aantrekkelijk
en efficiënt te maken, zodat dit leidt tot meer deelname en meer gediplomeerden. In
dit experiment is de verplichting losgelaten om te werken met een vaststaand onderwijsprogramma.
In plaats daarvan wordt gewerkt met eenheden van leeruitkomsten (met een maximum van
30 ECTS per eenheid), waarin in termen van output is beschreven wat studenten moeten
kennen en kunnen. Het werken met leeruitkomsten biedt de mogelijkheid opleidingstrajecten
op maat in te richten, relevante kennis en ervaring die de (werkende) student al bezit
te erkennen en aan te sluiten op de mogelijkheden en behoeften om leeractiviteiten
uit te voeren in de (praktische) werkomgeving. Op deze manier kan een (technische)
opleiding met leeruitkomsten leiden tot meer praktijkervaring.
De leden van de D66-fractie waarderen dat er in de kabinetsinzet voor de Techniekpact
2021 aandacht is voor Leven Lang Ontwikkelen. Deze leden vragen of aan de hand van
de arbeidsmarktanalyses van het ROA een beeld heeft of er ook voldoende (bij)scholingstrajecten
zijn voor de tekortberoepen. Zij vragen tevens of de Staatssecretaris een indicatie
heeft hoe groot het aandeel van (bij-)scholingstrajecten is waarbij het niveau conform
het Nederlands Kwalificatieraamwerk is gewaardeerd?
De arbeidsmarktanalyses van het ROA brengen onder meer tekortberoepen in kaart. Echter
geven deze geen inzicht in de beschikbare scholing richting deze beroepen. Er bestaan
ruimschoots (korte) scholingsmogelijkheden en is veel mogelijk als het gaat om het
scholing naar tekortberoepen. Daarbij komt ook dat scholingstrajecten door meerdere
opleiders worden aangeboden. Tegelijkertijd zien we dat formele opleidingen voor volwassenen
nog niet flexibel genoeg zijn doordat ze onvoldoende rekening houden met vaardigheden
en kennis die je al hebt; vaak zijn ze minder goed te combineren met zorg en werk
doordat ze niet tijd- en plaats-onafhankelijk kunnen worden gevolgd. Het aandeel van
(bij-) scholingstrajecten conform het Nederlands Kwalificatieraamwerk (het gaat hier
namelijk om een kwalificatie die door één opleider wordt verzorgd) relateren aan de
analyses van het ROA is derhalve niet mogelijk. Wel kan ik u melden dat het kabinet
momenteel werkt aan de ontwikkeling van een scholingsportal waarmee het aanbod van
scholing voor iedereen beter toegankelijk wordt gemaakt.
De leden van de D66-fractie zien veel kansen voor het BBL in het opleiden van jonge
mensen en in de begeleiding van werk naar werk. Op dit moment fluctueert de subsidie
praktijkleren. Deze leden vragen of het mogelijk is om deze subsidie vast te zetten
op een specifiek bedrag per student per jaar, zodat bedrijven weten waar ze op kunnen
rekenen voor een leerroute van een individuele student.
De Minister van OCW is zich ervan bewust dat veel van de vertraging van (mbo en hbo)
studenten voortvloeit uit het gebrek aan leerwerkplekken. De Minister komt hier in
het Nationaal Programma Onderwijs op terug. In 2022 wordt de Subsidieregeling praktijkleren
geëvalueerd door het Ministerie van OCW. Bij deze evaluatie zal ook gekeken worden
naar bepaling van de hoogte van de subsidie. Op basis van die evaluatie zal de Kamer
geïnformeerd worden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief
over de financiële stimulering voor de samenwerking van ondernemers en onderwijs.
Deze leden vinden het positief dat mensen vanuit technische beroepen de mogelijkheid
hebben een deel van hun tijd als docent in het technisch beroepsonderwijs te werken.
Zij hechten eraan dat docenten over een lesbevoegdheid beschikken. Kan de Staatssecretaris
bevestigen dat ook bij hybride docenten het uitgangspunt blijft dat zij over een lesbevoegdheid
beschikken? In de brief staat dat de regeling om een tegemoetkoming te bieden in de
extra kosten aan hybride docentschap verder uitgewerkt moet worden. Op welke termijn
gaat de Staatssecretaris dit doen?
Voor alle leraren geldt dat zij aan de bekwaamheidseisen moeten voldoen zoals die
in de sectorwetten en het besluit bekwaamheidseisen vermeld staan. In de opdracht
van de commissie onderwijsbevoegdheden was opgenomen dat de systematiek van de Wet
BIO (inclusief werking van de bekwaamheidseisen) in essentie gehandhaafd moet blijven.
Het kabinet heeft ervoor gekozen om op dit moment geen extra budget vrij te maken
voor een tegemoetkoming. Uit onderzoek van het Platform Talent voor Technologie, in
opdracht van het kabinet, blijkt dat de salarissen van hybride docenten in het onderwijs
gemiddeld niet lager zijn in hun onderwijsbaan dan in hun «niet-onderwijsbaan». Voor
bekostiging van de opleiding tot een formele onderwijsbevoegdheid kunnen ook hybride
docenten vaak gebruik maken van de subsidieregeling zijinstroom in beroep.
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het daarnaast belangrijk dat hierbij ook
aandacht wordt besteed aan de arbeidsdeelname van vrouwen. Te weinig meisjes en jonge
vrouwen kiezen er nog voor om een technische opleiding te volgen, vooral op het mbo.
Als er meer vrouwelijke docenten voor de klas komen te staan, kan dit ook een impuls
geven aan de hoeveelheid meisjes en jonge vrouwen die kiezen voor een technische opleiding.
Deelt de Staatssecretaris de mening dat hier aandacht aan moet worden besteed? Is
zij van plan dit te doen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Hiervoor verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van de CDA-fractie.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in het evaluerend advies Techniekpact 2013–2020
over het belang van voldoende geschikte stageplaatsen. Dit was een van de doelen voor
de periode 2013–2020. Deze leden maken zich zorgen over het stijgende tekort aan stageplekken
en leerbanen voor mbo-studenten. Door de coronacrisis hebben bedrijven en instellingen
moeite om hun hoofd boven water te houden en daardoor nauwelijks de kans om daarnaast
nog stagiair(e)s te begeleiden. Deze leden vinden het goed dat in 2020 en 2021 vier miljoen euro
extra beschikbaar wordt gesteld voor onder andere het realiseren van voldoende stages
en leerbanen. Deze leden vinden het belangrijk dat hier in de toekomst nadruk op blijft
liggen. Zij hebben hier al eerder aandacht voor gevraagd door middel van een actieplan,
dat zij samen met de leden van de VVD-fractie hebben opgesteld en gepresenteerd. Deelt
de Staatssecretaris de zorgen over het stijgende tekort aan stageplekken voor mbo-studenten?
Wat gaat de Staatssecretaris in de toekomst extra doen om ervoor te zorgen dat er
voldoende plekken zijn? Neemt de Staatssecretaris de punten van het bovenstaand genoemde
actieplan hierbij mee? Kan dit antwoord worden toegelicht?
Dat er stagetekorten zijn is voor het kabinet onwenselijk, dat is ook de reden waarom
er is geïnvesteerd in een actieplan om meer stages en leerbanen in het mbo te realiseren.
Het actieplan richt zich bovendien op het vso, praktijkonderwijs en vmbo. De lijnen
van het voorgestelde actieplan van GroenLinks en de VVD komen gedeeltelijk overeen
met kabinetsbeleid. Het kabinet heeft op verschillende momenten medeoverheden opgeroepen
om meer stageplaatsen aan te bieden. Begin januari is hierover nog een brief gestuurd
van de Minister van OCW samen met SBB. Ook binnen het Rijk zelf wordt interdepartementaal
gezocht naar mogelijkheden om meer stageplekken te realiseren, hierover loopt ook
nog een motie van het lid Bruins c.s. Een brede corona-stagebonus gaat er niet komen,
wel investeert het kabinet op verschillende manieren in het aanbod van leerbanen via
de regeling praktijkleren, waar twee keer € 10,6 miljoen extra voor is uitgetrokken
en bestaat er een stagefonds zorg sinds 2008 om de stagetekorten in de zorg aan te
pakken. De derde aanbeveling, om creatieve initiatieven te ondersteunen, draagt het
kabinet uit waar dat kan, onder andere in het servicedocument mbo 5.0 van 11 november
jl. waarin scholen op de ruimte wordt gewezen die zij hebben om alternatieve invulling
te geven aan de beroepspraktijkvorming, in samenwerking met SBB en partners in de
regio.
De leden van de GroenLinks-fractie juichen het toe dat werkgevers en werknemers in
technische sectoren ook zelf middelen vrijgemaakt hebben om extra stageplaatsen en
leerwerkbanen te creëren. Wat is de impact van deze private inzet en hoe kunnen we
dit verder versterken en uitbouwen?
Door de inzet van branches, vakbonden, O&O-fondsen en bedrijven zijn extra leerwerkbanen
en stageplaatsen gecreëerd en overeind gehouden. Deze aanvullende inzet staat naast
de extra middelen voor de subsidie praktijkleren en voor het «SBB Actieplan Stages
en Leerbanen» dat het kabinet heeft vrijgemaakt, maar draagt bij aan de gezamenlijke
doelstelling om bbl en stages te behouden en versterken. De private inzet is daarmee,
juist in crisistijd, heel belangrijk voor de opleiding van toekomstige werknemers.
In een deel van het crisis- en herstelpakket wordt om private cofinanciering gevraagd,
op deze manier kunnen we met zowel publieke als private middelen zorgen voor meer
steun voor omscholingstrajecten, bbl en overige scholing.
De leden van de GroenLinks-fractie zien het Techniekpact als een mooie kans om invulling
te geven aan het realiseren van een inclusieve arbeidsmarkt. Veel mensen met een arbeidsbeperking
komen moeilijk aan een baan, omdat zij extra ondersteuning nodig hebben. Sociaal ontwikkelbedrijven
kunnen hierbij een uitkomst bieden; zij hebben de kennis en expertise om bestaande
drempels weg te nemen voor zowel de werkzoekenden als de werkgevers. Waarom ontbreekt
de inzet van sociaal ontwikkelbedrijven in de actielijnen? Ziet de Staatssecretaris
een kans om mensen met een arbeidsbeperking via sociaal werkbedrijven te verbinden
met de technologiesector? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt de mening van de leden van de GroenLinks-fractie dat het Techniekpact
een mooie kans biedt om invulling te geven aan het realiseren van een inclusieve arbeidsmarkt.
Sociale ontwikkelbedrijven kunnen hierbij een rol spelen. Gemeenten zijn verantwoordelijk
voor de Participatiewet en de vormgeving van de uitvoering daarvan. Gezien deze verantwoordelijkheidsverdeling
in de Participatiewet is het aan gemeenten om de sociale werkbedrijven hiervoor in
te zetten. Een inclusieve werkvloer loont. Werkgevers hebben echter soms hulp nodig
om de business case rond te krijgen. Het UWV is met dit doel een pilot generieke werkgevervoorziening
gestart om reguliere werkgevers te ondersteunen bij de nodige werkplekaanpassingen
voor het bieden van werkgelegenheid voor mensen met een beperking. Wetgeving ten behoeve
van een tweede fase van de pilot met ruimere mogelijkheden voor innovatieve voorzieningen
is beoogd inwerking te treden per 1 juli 2021. Voor de pilot is € 18 miljoen beschikbaar.
In 2020 is ook het startschot gegeven voor de verkenning van een Sociaal Innovatie
Fonds, wat er op gericht is om werkgevers te faciliteren die een meer inclusieve werkvloer
willen realiseren. Nagegaan zal worden waar relevante verbindingen liggen tussen de
doelen van het Sociaal Innovatie Fonds en de ambities van het Techniekpact.
De leden van de GroenLinks-fractie maken zich zorgen over de beperkte financieringsruimte
voor ongebonden en fundamenteel onderzoek. Veel onderzoek is gebonden en geprojectificeerd,
terwijl toegepast onderzoek niet zonder fundamenteel onderzoek kan. Neem het onderzoek
naar een coronavaccin. Dit was nooit mogelijk geweest zonder doorbraken in fundamenteel
onderzoek, zoals ontdekkingen op het gebied van RNA. Hoe kijkt de Staatssecretaris
hier tegenaan? Deelt zij de zorg dat er op dit moment onvoldoende financieringsruimte
is voor vrij en ongebonden onderzoek en dat toegepast, technisch onderzoek hierdoor
in de problemen kan komen? Zo ja, wat gaat de Staatssecretaris doen om dit knelpunt
op te lossen?
Onderzoek en innovatie leveren belangrijke bijdragen aan de bestrijding van de coronacrisis.
Denk bijvoorbeeld aan de (versnelde) ontwikkeling van coronavaccins en sneltesten,
waarbij ook meerdere Nederlandse partijen betrokken zijn. Dit is alleen mogelijk dankzij
de nauwe verbondenheid tussen fundamenteel en toegepast onderzoek die voor doorbraken
zorgt die bijdragen aan maatschappelijke en economische vooruitgang. Vanuit dit besef
heeft het kabinet in de afgelopen regeerperiode intensiveringen doorgevoerd om het
Nederlandse onderzoeks- en innovatiesysteem – dat tot de internationale top kan worden
gerekend – over de hele breedte te versterken. Onlangs heeft de Kenniscoalitie, waarin
de belangrijkste (publieke en private) spelers zijn vertegenwoordigd, op verzoek van
de Tweede Kamer een voorstel gedaan voor een investeringsagenda voor onderzoek en
innovatie om op lange termijn bij te blijven in Europa als competitieve kenniseconomie.
Het is aan een volgende regering om te bepalen hoe ze tegen dit advies aankijken en
hoe het te betrekken in de planvorming voor een volgende regeerperiode.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geagendeerde
stukken. Deze leden zien dat de Staatssecretaris diverse acties heeft ondernomen om
invulling te geven aan het Techniekpact, maar constateren desondanks een gebrek aan
urgentie en adequate middelen bij de aanpak van het tekort aan technische arbeidskrachten
en de daaruit voortvloeiende maatschappelijke problemen. De leden van de PvdA-fractie
vragen, nu de initiële einddatum van het Techniekpact nadert, of er een tussentijdse
balans kan worden opgemaakt. Welke van de twaalf doelen zijn wel gehaald en welke
zijn niet gehaald? Hoe gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen dat de doelen die niet
zijn gehaald alsnog worden gehaald? Hoeveel hebben de maatregelen binnen het Techniekpact
gekost? Wat kan de Staatssecretaris zeggen over de doelmatigheid en doeltreffendheid
van de besteding van deze middelen?
Voor deze vraag verwijs ik naar alle voortgangsrapportages en evaluaties die het kabinet
naar uw Kamer stuurt. In de jaarlijks voortgangsrapportages Techniekpact en Techniekpact-monitor
zijn we uitvoerig ingegaan op de doelen en resultaten van het Techniekpact.34 In de evaluaties van vele regelingen die onder de vlag van het Techniekpact zijn
uitgevoerd, wordt ingegaan op doeltreffendheid en doelmatigheid van die regelingen.
De leden van de PvdA-fractie hebben de afgelopen jaren met veel belangstelling kennis
genomen van de ambities van de Staatssecretaris op het gebied van woningbouw, hernieuwbare
energie, groene waterstof en energie-infrastructuur – ambities die voldoende geschikt
technisch personeel vereisen. Deze leden constateren dat het aantal openstaande vacatures
in de techniek sinds het aantreden van deze bewindspersonen sterk is toegenomen, naar
meer dan 50 duizend vacatures, met name beroepsniveau 2. Hoe verwacht de Staatssecretaris
dat het tekort aan technisch personeel zich in de toekomst zal ontwikkelen in het
licht van de vergrijzing en maatschappelijke opgaven? Kan de Staatssecretaris het
verwachte toekomstige tekort kwantificeren? Welke mogelijke knelpunten en gevolgen
ziet de Staatssecretaris?
Volgens cijfers van het ROA blijven de tekorten aan technici bestaan. In de laatst
gepubliceerde cijfers van eind 2019, is sprake van 274.100 baanopeningen voor technische
beroepen tot 2024.35 Bij ict-beroepen gaat het om 55.800 baanopeningen. ROA verwacht dat zowel bij techniek
als ict niet alle vacatures kunnen worden vervuld; het aantal instromers is lager
dan het aantal beschikbare banen en daarom classificeert ROA de kans op knelpunten
als «groot».
In de ict werken relatief veel jonge mensen, waardoor vergrijzing daar niet zo speelt.
In veel andere beroepsgroepen speelt dat wel, zo ook in de techniek. De gemiddelde
leeftijd van een werkende in een technisch beroep is 42,3 jaar tegenover 41 jaar in
alle beroepen. 21% van de werkenden in techniek is 55–74 jaar, precies hetzelfde als
gemiddeld. Technici zijn dus gemiddeld niet veel ouder dan werkenden in andere beroepen.
Maar omdat de instroom achterblijft bij de uitstroom kan de vergrijzing wel een probleem
vormen. Door de maatschappelijke opgaven rond woningbouw, energie en klimaat zal de
vraag naar technisch geschoold personeel naar verwachting verder toenemen. Het is
niet mogelijk het verwachte toekomstige tekort in absolute aantallen te kwantificeren.
Het aantal baanopeningen is beter te voorspellen (zie boven), maar het aantal mensen
dat wordt aangenomen niet omdat het ook voorkomt dat mensen worden aangenomen die
een andere vooropleiding hebben gehad dan gevraagd. Op basis van het aantal verwachte
gediplomeerden schat ROA wel dat de kansen op knelpunten in het vinden van technisch
personeel «groot» zijn
Het tekort aan technisch personeel kan verstrekkende gevolgen hebben. Het kan leiden
tot achterstanden, langere wachttijden, verlies aan kwaliteit en meer uitval door
de grotere druk op het beschikbare personeel. Dit kan gevolgen hebben voor het halen
van de energie- en klimaatdoelstellingen, de groei van sectoren remmen en mogelijk
ook nadelig uitpakken voor de Nederlandse concurrentiepositie.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de Minister de hierboven genoemde ambities
rijmt met het knellende tekort aan bekwaam personeel. Deelt de Minister de mening
dat er zo snel mogelijk meer moet gebeuren om het tekort aan technische vakmensen
te verminderen? Vindt de Minister ook de mening dat het Techniekpact belangrijke maatschappelijke
opgaven zoals de energietransitie centraal moet stellen? Welke conclusies trekt de
Minister naar aanleiding van de motie van de leden Kerstens en Moorlag (Kamerstuk
32 637, nr. 391) waarin werd verzocht om bij de evaluatie in beeld te brengen of het Techniekpact
moet worden uitgebreid en geïntensiveerd, alsook welke middelen daarvoor beschikbaar
moeten worden gesteld? Hoe gaat de Minister uitvoering geven aan de motie van het
lid Moorlag c.s. (Kamerstuk 35 570 XIII, nr. 43) over een actieprogramma voor minder tekorten aan vakmensen in de techniek en de
maak- en procesindustrie. Is de Minister bereid hierover in overleg te treden met
Techniek Nederland en de Vereniging van de Nederlandse Industrie (VNCI), branches
die te kampen hebben met grote tekorten? Is de Minister bereid te inventariseren hoe
groot de verwachte tekorten zijn in de bedrijfstakken die zij bestrijken en hiervan
opgave te doen aan de Kamer? Is de Staatssecretaris bereid bij hen te inventariseren
welke acties nodig zijn om de tekorten aan te pakken en hiervan opgave te doen aan
de Kamer? Deze leden vragen de Minister inzage te geven van de middelen, instrumenten
en maatregelen die zij beschikbaar wilt stellen voor het wegwerken van de tekorten?
Reacties op beide moties zijn reeds gegeven. De organisaties Techniek Nederland en
de VNCI maken deel uit van het Techniekpact-netwerk en met hen zijn wij voortdurend
in overleg over acties. De verwachte tekorten worden jaarlijks in kaart gebracht door
het UWV en ROA. Over de middelen, instrumenten en maatregelen informeren wij uw Kamer
jaarlijks via de voortgangsrapportages Techniekpact. In algemene zin deelt het kabinet
de bezorgdheid van de PvdA-fractie over de tekorten in techniek, bouw en ict. In de
eerder genoemde kabinetsinzet 2021 zetten wij uiteen wat het kabinet daar op dit moment
via het Techniekpact aan doet.
De leden van de PvdA-fractie vragen welke kansen en uitdagingen corona brengt met
betrekking tot het Techniekpact en het tekort aan technisch personeel. Deelt de Minister
de mening dat werkloosheid wegens de coronacrisis kansen biedt om meer mensen naar
een toekomstbestendige baan in de techniek te begeleiden? Zo ja, hoe gaat de Minister
deze kans benutten? Hoe wordt het scholingsgeld in de coronasteunpakketten ingezet
om mensen om te scholen naar een baan in een tekortsector en specifiek de techniek?
Die mening deelt het kabinet zeker. Daar is in de crisis- en herstelpakketten veel
aandacht voor. Bijvoorbeeld door middel van de omscholingsregeling tekortberoepen
waar we € 37,5 miljoen voor uittrekken en waarbij werkgevers die een tekortberoep
in de techniek, bouw of ict aanbieden, subsidie kunnen aanvragen om iemand aan te
nemen en omscholing aan te bieden. Daarnaast wordt in bijvoorbeeld de regionale mobiliteitsteams
en scholingsbudgetten in de WW rekening gehouden met de arbeidsmarktperspectieven
in de betreffende regio en wordt aangeboden scholing afgestemd op wensen en kwaliteiten
van het individu maar ook op de kansen en tekorten in de regio.
De leden van de PvdA-fractie achten het van groot belang dat er voldoende stageplekken
beschikbaar zijn in de techniek. Wat zijn tot nu toe de gevolgen van de coronacrisis
op het aantal stageplekken in de techniek? Is de Minister bereid overbruggingsmaatregelen
te treffen om het aantal stageplekken op peil te houden bij een eventuele afname van
het aantal plekken? Zo ja, welke?
Het valt relatief mee met de stagetekorten in de techniek in het mbo. Branches als
de horeca, zorg en detailhandel worden hard geraakt door de coronacrisis, maar in
de techniek is dat veel minder het geval. Eind juli 2020 zochten nog 1.405 studenten
een stage of leerbaan in de sectoren gebouwde omgeving en techniek en dat is mede
door wervingsacties van scholen, bedrijven en SBB afgenomen tot 590 studenten die
nog een plek zoeken per peildatum 4 januari 2021. De tekorten voor stages en leerbanen
voor alle mbo-opleidingen in de sectoren techniek en gebouwde omgeving zijn daarmee
met bijna 60% afgenomen. Daarnaast zijn er ook nog erkende leerbedrijven in de techniek
die stages en leerbanen beschikbaar hebben. Elke student verdient een stage, en daarom
zet het kabinet alles op alles om in samenwerking met onderwijs, bedrijfsleven en
regionale mede overheden voor elke student een passende oplossing te vinden. Er is
een actieplan stages en leerbanen opgesteld waar het kabinet 2 maal € 4 miljoen voor
heeft uitgetrokken voor de jaren 2020 en 2021. In het kader van dit actieplan wordt
via veel verschillende actielijnen gezocht naar stages en passende alternatieven voor
leerlingen in het mbo, vso, praktijkonderwijs en vmbo.
Ook voor het hbo geldt dat de stagetekorten in technische opleidingen relatief beperkt
zijn. Daar waar sprake is van een stagetekort, proberen instellingen samen met werkgevers
passende alternatieven te vinden. OCW blijft samen met de onderwijskoepels en maatschappelijke
partners monitoren hoe de situatie zich ontwikkelt en welke maatregelen er genomen
kunnen worden om stages zoveel mogelijk door te laten gaan.
De leden van de PvdA-fractie betreuren het achterblijvend aandeel vrouwen en jongeren
met een migratieachtergrond met een opleiding of baan in de techniek en kijken daarom
uit naar de onderzoeken en acties in 2021 om deze trend te keren. Is de Minister bereid
om met een branches als Techniek Nederland en de VNCI een programmatische aanpak te
ontwikkelen om het aandeel vrouwen in de technische- en operatersfuncties te vergroten?
Is de Minister bereid om daarin beproefde praktijken na te volgen, zoals de programmatische
aanpak die in het verleden zijn beproefd en toegepast in onder andere het gevangeniswezen
en het openbaar vervoer (wat indertijd klassieke mannenbolwerken waren)? Is de Minister
bereid om extra middelen uit te trekken om dit probleem aan te pakken? Is de Minister
tevens bereid bij de onderzoeken de rol van discriminatie bij stageverleners en werkgevers
te betrekken?
Hiervoor verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van de CDA-fractie.
De leden van de PvdA-fractie lezen in het SEO-rapport dat in Duitsland en Vlaanderen
meer aandacht wordt besteed aan het vasthouden van enthousiasme gedurende het gehele
onderwijstraject. Is de Minister bereid om een onderzoek te starten naar de werkwijze
in succesvolle Europese landen en daar actiepunten voor Nederland uit te destilleren?
Zo nee, waarom niet?
Het is goed om naar succesverhalen te kijken en daar mogelijkheden voor ontwikkelpunten
in het eigen land uit te destilleren. Bij het lopende beleid wordt, middels de samenwerking
in de OESO, gekeken naar ervaringen in andere landen. Op dit moment is er geen noodzaak
om extra onderzoek te doen naar het vasthouden van enthousiasme gedurende het gehele
onderwijstraject.
De leden van de PvdA-fractie hebben enkele vragen met betrekken tot de regio. De Staatssecretaris
geeft aan actief de landelijke regelingen in de regio onder de aandacht te gaan brengen
en regio’s te ondersteunen bij hun opgaven met betrekking tot scholing en ontwikkeling.
Hoe gaat de Staatssecretaris dit doen? Is de Staatssecretaris bereid om vanaf 2021
de financiële ondersteuning van regionale wetenschap en techniek-netwerken voort te
zetten? Zo nee, waarom niet? Hoe worden regio’s betrokken bij toekomstige ontwikkelingen
rondom Techniekpact?
De subsidieregeling Bèta-technieknetwerken, waar de acht regionale po-netwerken, de
tien vo-ho-netwerken en 28 regionale vmbo-mbo «Toptechniek in Bedrijf»-netwerken onder
vallen, is stopgezet per schooljaar 2020/2021. De in schooljaar 2019/2020 ontvangen
subsidie kan nog ingezet worden in schooljaar 2020/2021. Vanaf het begin van de subsidieregeling
was bekend dat de middelen eindig waren en enkel bedoeld als opstartsubsidie. Het
kabinet blijft sterk techniekonderwijs ondersteunen met een afdoende budget van € 100 miljoen,
waarbij verbindingen in de techniekketen binnen regio’s tot stand gebracht en versterkt
worden. Daarbij is de subsidieaanvraag voor 2021 van Jet-Net & TechNet reeds ingediend,
waaruit blijkt dat voor 2021 wordt ingezet op het uitzetten van online activiteiten
gericht op regionale samenwerking. Hiermee worden scholen en bedrijven aan elkaar
gekoppeld, waardoor het gemakkelijker wordt om dwarsverbanden te leggen met andere
netwerken, zoals de wetenschap en techniek-netwerken, vo-ho en STO. Op die manier
blijven we regionale samenwerking op het gebied van techniekonderwijs ondersteunen.
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom er binnen het Techniekpact niet wordt gekeken
naar het onbenutte arbeidspotentieel van mensen met een beperking. Deelt de Minister
de mening dat er kansen liggen op dit gebied? Waarom ontbreekt de inzet van sociaal
ontwikkelbedrijven in de actielijnen? Is de Minister bereid om met de koepelorganisatie
voor sociaal ontwikkelbedrijven Cedris hierover in overleg te treden?
Hiervoor verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van de GroenLinks-fractie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben onder dankzegging kennisgenomen van de
toegezonden stukken ten aanzien van het Techniekpact. Deze leden zien voor het Techniekpact
een belangrijke rol voor de bestrijding van het nijpende tekort aan technisch geschoold
personeel. Zelfs in de huidige uitzonderlijke tijd is in de bouw dit tekort bijvoorbeeld
nog manifest. Heeft de Staatssecretaris inzichtelijk wat de economische schade is
van het tekort aan technisch personeel in deze maar ook andere sectoren?
Daar zijn zover bekend geen precieze cijfers van bekend maar het kabinet deelt het
beeld van de ChristenUnie-fractie dat personeelstekorten in onder meer de bouw tot
economische schade leidt. Dit is één van de redenen dat brancheverenigingen van werkgevers
uit techniek, bouw en ict nauw bij het Techniekpact betrokken zijn.
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het goed dat het kabinet besluit om het
Techniekpact voort te zetten tot de verkiezingen in maart 2021 en in de demissionaire
periode die daarna volgt. Welke nieuwe (middel-)lange termijn doelen zal een volgend
kabinet moeten stellen om het tekort aan technisch geschoold personeel terug te dringen
en technologische vaardigheden te vergroten?
Dat is aan een volgend kabinet. Thea Koster zal daar vanuit haar rol als Voorzitter
Techniekpact, in overleg met het Landelijk Regieteam Techniekpact, dit voorjaar een
advies over uitbrengen.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Staatssecretaris aangeeft dat meer
aandacht moet komen voor de instroom van meisjes en jongeren met een migratieachtergrond
in techniek omdat de instroomcijfers in technische opleidingen na een langdurige,
gestage stijging nu licht teruglopen en dat baart zorgen. Hoe gaat hier extra aandacht
aan worden gegeven?
Hiervoor verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van de CDA-fractie.
De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat zonder goed wetenschaps- en technologieonderwijs
jongeren niet de kans krijgen om technische en digitale vaardigheden op te doen. Financiële
ondersteuning van regionale samenwerking is nodig om doorgang van wetenschap en technologie
onderwijs te waarborgen. Ook in het belang van het succes van de investeringen voor
het versterken van het technisch voortgezet middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) en
het verhogen van de instroom naar het mbo. Is de Staatssecretaris bereid om vanaf
2021 de financiële ondersteuning van regionale W&T netwerken voort te zetten? Zo nee,
waarom niet? Is de Staatssecretaris bereid (alternatieve) vormen van financiële ondersteuning
voor W&T netwerken te onderzoeken en de Kamer daar vóór de zomer 2021 te informeren?
Vanaf het begin van de subsidieregeling was bekend dat de middelen eindig waren en
enkel bedoeld als opstartsubsidie. Het kabinet blijft sterk techniekonderwijs ondersteunen
met een afdoende budget van € 100 miljoen, waarbij verbindingen in de techniek-keten
binnen regio’s tot stand gebracht en versterkt worden. Daarbij is de subsidieaanvraag
voor 2021 van Jet-Net & TechNet reeds ingediend, waaruit blijkt dat voor 2021 wordt
ingezet op het uitzetten van online activiteiten gericht op regionale samenwerking,
waarmee scholen en bedrijven aan elkaar gekoppeld worden en het gemakkelijker wordt
om dwarsverbanden te leggen met andere netwerken, zoals de wetenschap en technieknetwerken,
vo-ho en STO.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Minister aangeeft in 2021 samen
met de Vereniging Hogescholen aandacht te besteden aan kennisuitwisseling tussen instellingen
met aandacht voor regionale arbeidsmarktvraagstukken. Kan de Minister ingaan op welke
specifieke regionale arbeidsmarktvraagstukken? Zullen regio’s (provincies en gemeenten)
hierin betrokken worden?
Iedere regio heeft een andere arbeidsmarktproblematiek. Het doel van het Techniekpact
is dat de uitvoering aansluit bij de ambities van de regio. In 2021 wordt met alle
35 arbeidsmarktregio’s (provincies en gemeenten) in gesprek gegaan over data, toegespitst
naar arbeidsmarktregio. Zo wordt in beeld gebracht welke knelpunten in aansluiting
onderwijs-arbeidsmarkt er op regionaal niveau zijn en welke economische activiteiten
in die regio kunnen worden versterkt. Dit is extra relevant vanwege de scholingsregelingen
in het kader van het crisis- en herstelpakket die voor een belangrijk deel in de arbeidsmarktregio’s
worden uitgevoerd. De data worden ook meegenomen in de kennisuitwisseling tussen hogescholen
over werven en behoud van studenten in technische opleidingen.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de arbeidsmarkt nu meer dan ooit vraagt
om een continue dialoog tussen onderwijs en arbeidsmarkt, waarbij de regionale context
essentieel is en dat er wordt samengewerkt om vraag en aanbod zo goed mogelijk op
elkaar aan te sluiten. Hoe wordt hierin de regionale context geborgd? Hoe worden actief
de landelijke regelingen in de regio’s onder de aandacht gebracht?
Zoals de vragensteller aangeeft is de regionale context heel belangrijk. Dat is de
plek waar vraag en aanbod op de arbeidsmarkt samenkomen, waar PPS-verbanden worden
opgestart en waar onderwijs en bedrijfsleven samenwerken aan regionale uitdagingen.
Om die reden is het Techniekpact sterk regionaal georganiseerd, met provinciale en
regionale Techniekpact-afdelingen. In het SEO advies is dit uitgebreid toegelicht.
Het Platform Talent voor Technologie (PTvT) zorgt voor bovenregionale kennisdeling,
zowel bestuurlijk als richting het bedrijfsleven, zodat niet in iedere regio opnieuw
het wiel uitgevonden hoeft te worden. PTvT brengt daarnaast actief landelijke regelingen
onder de aandacht in de regio en draagt ook bij aan het toelichten en gebruikmaken
van deze regelingen. Overigens draagt niet alleen de Techniekpact-aanpak bij aan de
regionale context, ook onder meer de arbeidsmarktregio’s, brancheverenigingen, IPO
en het UWV dragen hieraan bij.
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het goed dat meer regie voor leven lang
ontwikkelen wordt belegd in de regio, dit is ook terug te zien in de Noodmaatregel
Overbrugging Werkgelegenheid (Het NOW 3-pakket). Daarbij blijft het natuurlijk van
belang dat het vanuit de regio mogelijk blijft om van alle verschillende regelingen
vanuit het Rijk goed gebruik te maken. Deelt de Staatssecretaris de mening dat bij
het scholingsregister, in kader van de Stimulering Arbeidsmarktpositieregeling (STAP),
er een duidelijke rol weggelegen ligt voor het regionale onderwijs?
In het derde steunpakket is uitgebreid aandacht voor regionale samenwerking bij de
ondersteuning van werk naar werk en scholing van werkenden en werkzoekenden. Ook in
het reguliere Leven lang ontwikkelen-beleid is er aandacht voor de regio. Het mbo-onderwijs
is in de regio een belangrijke speler als het gaat om de verbinding tussen onderwijs
en arbeidsmarkt. De samenwerking van de onderwijsinstellingen in de regio (zowel publiek
als privaat) wordt onder andere gestimuleerd via de subsidieregeling flexibilsering
beroepsonderwijs. Regionaal mbo-onderwijs komt verder in aanmerking voor vraaggerichte
publieke financiering via het STAP-budget. Hiervoor dienen de scholingsactiviteiten
te worden geregistreerd in het scholingsregister STAP.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat in 2021 met alle 35 arbeidsmarktregio’s
gesprekken plaatsvinden over data, toegespitst naar arbeidsmarktregio. Hiermee wordt
in beeld gebracht welke knelpunten in aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt er op regionaal
niveau zijn en welke economische activiteiten in die regio kunnen worden versterkt.
Kan de Staatssecretaris toelichten wanneer die overleggen plaatsvinden en wanneer
de uitkomsten hiervan worden verwacht? Welk vervolg zal dit krijgen?
Deze overleggen zullen in de eerste helft van 2021 plaatsvinden. Doel is onder meer
om de regionale mobiliteitsteams die in arbeidsmarktregio’s actief zijn (onderdeel
van het derde crisis- en herstelpakket) te ondersteunen met kennisdeling en regionale
arbeidsmarktvraagstukken. Wat het vervolg van die gesprekken zal zijn, is nog niet
te zeggen. De insteek is met name om de arbeidsmarktregio’s te ondersteunen bij hun
vraagstukken.
De leden van de ChristenUnie-fractie missen de inzet van sociaal ontwikkelbedrijven
in de actielijnen van het kabinet. Een substantieel aantal mensen die werkloos zijn,
hebben een arbeidsbeperking. Met ondersteuning van sociaal ontwikkelbedrijven, kunnen
drempels voor hen worden weggenomen om uiteindelijk aan de slag te gaan voor technologiebedrijven.
Kan inzet van deze bedrijven alsnog in de actielijnen van het kabinet worden opgenomen?
Welke rol ziet het kabinet hiernaast voor sociaal werkbedrijven om mensen te verbinden
met de technologiesector, en welke rol ziet de Staatssecretaris hierin voor zich zelf?
Hiervoor verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van de GroenLinks-fractie.
De leden van de ChristenUnie-fractie stellen dat technologie ook kansen kan bieden
om mensen aan het werk te houden. Technologische aanpassingen kunnen bijvoorbeeld
oudere werknemers, of werknemers met een arbeidsbeperking, helpen in hun werkzaamheden.
Deze leden vragen of de Staatssecretaris ook op dit gebied kansen ziet, en welke stappen
zij kan ondernemen om met technische hulpmiddelen de inzet van mensen met een arbeidsbeperking
te vergroten. Dit gebeurt bijvoorbeeld in de Technohub Inclusieve Technologie die
recent in Apeldoorn is gestart. Op welke ondersteuning kunnen deze en andere Technohubs
van het kabinet rekenen? Daarnaast is er de Kennisalliantie Inclusie en Technologie
die een aanjaagrol vervult in het opzetten van regionale programma’s en pilotprojecten
om met inzet van technologie arbeidsmogelijkheden voor mensen met een beperking te
vergroten. Wat kan het kabinet concreet doen om de resultaten van deze programma’s
en projecten breder bekend te maken en breder uit te rollen?
Het kabinet onderschrijft met de leden van de ChristenUnie-fractie dat technologie
ook kansen kan bieden om mensen aan het werk te houden en hun mogelijkheden een grotere
bijdrage in hun werkzaamheden te leveren kunnen toenemen. Gebruik van exoskeletten,
smart-beamers, virtuele brillen, co-bots e.d. wordt al op diverse plekken in het land
bij sociale ontwikkelbedrijven toegepast. Het kabinet ziet temeer kansen voor innovatieve
voorzieningen ter ondersteuning van inclusieve werkgelegenheid bij reguliere werkgevers.
In dit kader is in samenwerking met UWV, technologieontwikkelaars en maatschappelijke
stakeholders gestart met de Coalitie voor Technologie en Inclusie (CTI). Vanuit het
CTI zijn aan de hand van een Challenge voor kansrijke technologieën op de werkvloer
doorontwikkeld, en wordt de opschaling hiervan bij werkgevers ondersteund. Het CTI
heeft tot doel de partijen rond innovatie blijvend te verbinden in synergie met lopende
initiatieven zoals het KIT, het Techniekpact en genoemde Technohubs. Voor ondersteuning
van werkgevers in het bijzonder bij de inzet van innovatieve voorziening in de praktijk
heeft het kabinet het initiatief genomen voor de pilot generieke werkgeversvoorziening
(GWV) en het Sociaal Investeringsfonds (SIF).
Zeer recent is inderdaad het initiatief genomen om een inclusieve technohub op te
starten in Apeldoorn36. Het initiatief is gekomen vanuit de maakindustrie in samenwerking met de Kennisalliantie
Inclusie en Technologie. Een consortium van organisaties, publiek en privaat samen
(o.a. onderwijsinstellingen als Saxion en Aventus, technologie leveranciers, werkgevers,
sociale werkbedrijven, de gemeente) gaat met startfinanciering vanuit Arbeidsmarkt
& Opleidingsfonds Metalektro een technohub ontwikkelen die via hybride leren een aantal
belangrijke doelen wil realiseren. Een mooi voorbeeld van een PPS, waarin hybride
leren voor mensen met en zonder beperking vorm krijgt in de regio. Deze hub wordt
zodanig ontwikkeld dat het format ook kan worden uitgerold naar andere regio’s, uiteraard
aangepast op de wensen en behoeften die per regio verschillen. De Minister wil verkennen
met de betrokken partijen hoe deze ontwikkeling kan worden gestimuleerd en hoe een
kansrijke verbinding met het Techniekpact kan worden gerealiseerd.
De Kennisalliantie Inclusie en Technologie, een initiatief van Cedris, SBCM en TNO,
heeft de afgelopen jaren programma’s gedraaid, waar de kansen van nieuwe technologie
werden verkend voor mensen met een fysieke, cognitieve of psychische kwetsbaarheid.
De pilots binnen deze programma’s werden uitgevoerd in samenwerking met reguliere
bedrijven en de sociale ontwikkelbedrijven. Ook de Coalitie Technologie voor Inclusie
heeft samen met het Ministerie van SZW een interessante challenge georganiseerd, waarvan
de uitkomsten najaar 2020 zijn gedeeld. Deze initiatieven zijn erop gericht mensen
met een beperking met behulp van nieuwe technologie te kwalificeren als aantrekkelijke
werknemers. Het mes snijdt daar aan twee kanten: mensen krijgen een passende baan
en werkgevers krijgen toegang tot verborgen arbeidspotentieel, en geven tegelijkertijd
invulling aan Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. Inmiddels ontwikkelt KIT zich
door naar een open kennisplatform waar relevante kennis wordt ontsloten en partijen
elkaar vinden.
Het kabinet volgt deze ontwikkelingen met grote interesse, temeer omdat deze initiatieven
breed worden gedragen door bedrijfsleven, ontwikkelbedrijven en kennisinstellingen.
Het kabinet wil graag de partijen die zich hiermee bezighouden (KIT, Cedris e.a.)
actief betrekken in de verdere ontwikkeling van het Techniekpact, want hier liggen
inderdaad kansen om mensen met een beperking te ontwikkelen tot aantrekkelijke werknemers
voor werkgevers in de techniek.
Het Ministerie van SZW heeft naast de challenge, waarbij bedrijven konden intekenen
om te experimenteren met innovatieve technologie, vanaf 1 maart 2020 een pilot gestart
voor de doelgroep van UWV om meer generieke werkvoorzieningen voor werkgevers beschikbaar
te stellen. Uitbreiding naar de doelgroep van de Participatiewet is voorzien voor
1 juli 2021. De komende twee jaar is daarvoor € 12 miljoen beschikbaar.
Bijlage: relevante cijfers m.b.t. vrouwen en niet-westerse migranten in technische
opleidingen en banen, zoals toegezegd door de Minister van OCW tijdens het WGO Emancipatie
van 2 november 2020.
Onderwijscijfers – onbenut potentieel in techniek
Minder meiden dan jongens kiezen voor techniek op vmbo, 4% versus 36%. In havo/vwo
kiezen meiden even vaak voor een natuurprofiel, maar minder vaak voor de NT-variant
en vaker NG. Deels als gevolg van profielkeuze, maar ook ná technische profielkeuze
stromen er minder meiden door naar technisch vervolgonderwijs. Dit resulteert in een
doorstroom van vmbo naar technisch mbo van 9% v en 48% m; havo naar technisch hoger
onderwijs van 15% v en 42% m en vwo naar technisch hoger onderwijs van 32% v en 53%
m. Dit resulteert uiteindelijk ook in minder gediplomeerde vrouwen dan mannen in techniek
(bron: DUO 2020). Het grootste verschil tussen mannen en vrouwen is er op mbo, gevolgd door hbo en
dan wo.
Als het gaat om jongeren met niet-westerse migratieachtergrond, zitten met name in
het mbo weinig jongeren in technische opleidingen: 18% tegenover 30% van de jongeren
met Nederlandse achtergrond. Op hbo- en wo-niveau zijn er alleen diplomadata beschikbaar.
In het hbo is er een klein verschil in technische diploma’s, 14% versus 15% van de
jongeren met Nederlandse achtergrond. In wo is er op bachelorniveau een verschil,
18% tegenover 26% van de jongeren met Nederlandse achtergrond. Op wo masterniveau
diplomeren jongen met een migratieachtergrond juist vaker met technische opleidingen,
31% versus 22% van de jongeren met Nederlandse achtergrond (bron: CBS statline).
Ict heeft hierbinnen een andere positie; jongeren met (niet-westerse) migratieachtergrond
kiezen minstens even vaak voor deze richting als jongeren met Nederlandse achtergrond,
ook op het mbo (bron: CBS statline).
Ongeacht eventuele migratieachtergrond, kiezen bijna zes keer zoveel jongens als meiden
voor een ict-opleiding. Eerder was dat verschil groter. De laatste tien jaar is het
aantal meiden dat een ict-opleiding kiest relatief sneller toegenomen met een getal
van 178%, tegenover een toename van 84% van het aantal mannen (bron: DUO 2020, via highlights ICT).
Arbeidsmarktcijfers – vrouwen maken andere keuzes dan mannen
Van de vrouwen met technisch diploma, werken relatief weinig in technische beroepen
en sectoren dan mannen (34–37% v versus 70–75% m). Met name vrouwen met een technisch
mbo-diploma, werken vaak buiten de techniek – terwijl op dat niveau juist grote tekorten
zijn. Ook wisselen vrouwen met technisch diploma vaker naar een niet-technische sector
(7,7% v versus 3,6% m) of niet-technisch beroep (10,6% v versus 5,4% m) dan mannen
met technisch diploma (bron: CBS maatwerk 2020).
Vrouwen die in een technisch beroep werken, hebben in 72% van de gevallen geen technisch
diploma (mannen: 40%). De vrouwen met een technisch beroep zijn in verschillende richtingen
gediplomeerd, zoals bedrijfskunde en administratie, gezondheidszorg, welzijn en kunst
(bron: CBS maatwerk 2019).
Vrouwen met een technisch beroep -ongeacht voordiploma- werken vaak buiten de technische
sectoren. Van vrouwen met een technisch beroep werkt 54% buiten de technische sectoren,
36% binnen de technische sectoren en van 10% is de sector onbekend. Mannen in een
technisch beroep werken in 37% van de gevallen buiten de technische sectoren, 54%
binnen de technische sectoren en van 8% is de sector onbekend. Technische beroepen
binnen de technische sectoren worden vaak uitgevoerd door mannen: bouw 98%, metaal
94%, energie en delfstoffen 92%, ict 88%, chemie 88%, overige industrie 78% en voedingsmiddelenindustrie
75% (bron: CBS maatwerk 2020).
Door tekort aan personeel in technische beroepen en sectoren liggen daar veel arbeidskansen.
In technische beroepen zijn er 56.300 openstaande vacatures, in ict-beroepen 13.900
openstaande vacatures. Tekorten zijn er met name in de techniek op middelbaar beroepsniveau
en bij ict op hoger beroepsniveau (bron: UWV, 2021, via Techniekpactmonitor). Technische beroepsgroepen met veel tekorten zijn onder
anderen machinemonteurs, bouwarbeiders afbouw, loodgieters en elektriciens, elektronicamonteurs
en software- en applicatieontwikkelaars (bron: UWV 2021). Het aantal vacatures per 1000 banen is het hoogste in de bedrijfstakken ict en
bouw (bron: CBS).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.J.T. Renkema, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
R.D. Reinders, adjunct-griffier