Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van Nispen en Leijten over miljoenenfraude bij de landsadvocaat
Vragen van de leden Van Nispen en Leijten (beiden SP) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over miljoenenfraude bij de landsadvocaat (ingezonden 5 maart 2021).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 9 maart 2021).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving rondom de miljoenenfraude bij de landsadvocaat?1
2
3
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoe verklaart u dat deze fraude zo lang onder de radar heeft kunnen blijven? Wat zegt
dit over de staat van toezicht door het kantoor zelf?
Antwoord 2
Aangezien ter zake nog diverse onderzoeken lopen, kan ik hier op dit moment nog niet
inhoudelijk nader op ingaan.
Vraag 3
Is er voldoende capaciteit bij de onafhankelijke toezichthouder, maar ook bij opsporingsdiensten
om ingewikkelde fraudezaken op te sporen? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Antwoord 3
Zowel voor de onafhankelijk toezichthouder als voor de opsporingsdiensten geldt dat
de middelen om toezicht te houden en onderzoek te verrichten uit de aard der zaak
beperkt zijn en dat prioriteren noodzakelijk is.
Het BFT is een onafhankelijke toezichthouder en handelt/werkt conform zijn regulier
risicogericht toezichtsmodel. Dit houdt in dat het BFT aan de hand van signalen de
risico’s analyseert en hierbij prioriteiten vaststelt. Er is geen reden om aan te
nemen dat het BFT onvoldoende capaciteit heeft voor haar taken. Er is de afgelopen
jaren flink geïnvesteerd in het BFT. Zo heeft het BFT er extra budget bijgekregen
voor de doorontwikkeling van de organisatie.
De opsporing van complexe fraudezaken vindt plaats door het Openbaar Ministerie (met
name het Functioneel Parket) in samenwerking met verschillende opsporingsdiensten,
in dit geval de FIOD.
De FIOD voert overleg met het OM over de inzet van capaciteit, aard en omvang van
een zaak, maar ook over de manier waarop een onderzoek wordt aangepakt. Daarbij wordt
ten behoeve van de prioritering onder andere gekeken naar de ernst van het strafbare
feit, de impact ervan op de slachtoffers en de complexiteit.
Vraag 4, 5
Vindt u het wenselijk dat aan het zogenoemde «vier-ogen-principe» door kantoren zelf
vorm kan worden gegeven? Zo ja, waarom? Wat zegt het over het systeem als het zelfs
bij de landsadvocaat dus niet goed geregeld lijkt te zijn? Is hier geen sprake van
te veel vrijblijvendheid?
Welke digitale controlemogelijkheden zijn er die meer recht doen dan het vier-ogen-principe?
Bent u bereid deze controlemogelijkheden verplicht te stellen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4, 5
De interne controleverplichting is niet vrijblijvend, want genormeerd in een verordening
die is gekoppeld aan toezicht en tuchtrecht. Deze verplichting is weergegeven in de
Administratieverordening van de Koninklijk Notariële Beroepsorganisatie.
Welke feiten zich in deze casus precies hebben voorgedaan en hoe dat heeft kunnen
gebeuren, maakt op dit moment nog deel uit van diverse onderzoeken. Zowel het strafrechtelijk
onderzoek, als het onderzoek van de toezichthouder (het Bureau Financieel Toezicht)
lopen op dit moment nog. Ook het door het kantoor Pels Rijcken zelf ingestelde onderzoek,
is nog niet volledig afgerond. Ik kan op dit moment nog niet op de uitkomsten van
de onderzoeken vooruitlopen.
Ik zal mij door de Landadvocaat gedetailleerd laten informeren over onder meer de
wijze waarop het kantoor Pels Rijcken invulling heeft gegeven aan het vier-ogen-principe
en welke eventuele wijzigingen daarin worden doorgevoerd om herhaling van het gebeurde
te voorkomen. Ook zal ik daarbij vragen naar de inzet van digitale controlemechanismes.
De Landadvocaat zal mij inlichten zodra het interne onderzoek is afgerond. Daarop
wil ik nog niet vooruitlopen. Te zijner tijd zal ik u daarover nader informeren.
Vraag 6
Hoe kan het dat pas na «intern» onderzoek van Deloitte is overgegaan tot maatregelen
als het aanstellen van een compliance officer, het controleren of notarissen nog andere
functies vervullen bij andere stichtingen en het opnemen van contact met de begunstigde
om de juistheid van een overboeking te controleren? Waarom zijn deze overduidelijke
omissies nooit eerder ontdekt door bijvoorbeeld de onafhankelijk toezichthouder en
de extern accountant? Wat zegt dit over de kwaliteit en zorgvuldigheid van dit toezicht?
Antwoord 6
Het onderzoek van het BFT loopt nog. Ik kan op de resultaten daarvan niet vooruitlopen.
Vraag 7
Waarom werkt de overheid eigenlijk met een «landsadvocaat», zonder daarbij een opdracht
aan te besteden? Kunt u verduidelijken waarom deze werkwijze wenselijk is?
Antwoord 7
De Staatspraktijk vergt specifieke ervaring, kennis en kunde. Het werken met een vaste
advocaat in deze praktijk is wenselijk uit een oogpunt van uniformiteit in de behandeling
van zaken die de Staat betreffen. Overigens is het niet zo dat niet tevens andere
advocaten kunnen worden ingeschakeld door de Staat. Dat gebeurt in incidentele gevallen
ook. Verder zijn diverse advocaten werkzaam bij onderdelen van de rijksoverheid om
direct de belangen van die onderdelen te behartigen.
Vraag 8, 9
Bent u het met de mening eens dat de overheid alleen zaken zou moeten doen met instanties
die van onbesproken gedrag zijn? Kan de overheid wat u betreft nog steeds zaken blijven
doen met Pels Rijcken? Zo ja, waarom?
Kunt u verklaren waarom u: „geen aanleiding tot zorg [heeft] ten aanzien van de kwaliteit
en legitimiteit van de landsadvocaat», terwijl de zaak nog bij het Openbaar Ministerie
en het Bureau Financieel Toezicht (BFT) ligt? Loopt u hiermee niet te ver vooruit
op mogelijke uitkomsten van de diverse onderzoeken die nu lopen tegen Pels Rijcken?
Antwoord 8, 9
Mijn ministerie heeft zich, namens de Staat, in de afgelopen periode met de Landsadvocaat
verstaan, om te bezien of er mogelijk gebreken zouden kunnen kleven aan de notariële
werkzaamheden van betrokkene, of aan de dienstverlening van het kantoor waar de Landsadvocaat
aan is verbonden, ten behoeve van de Staat.
Ondanks dat ook ik geschokt ben over het gebeurde, bestaat op basis van hetgeen mij
bekend is momenteel geen aanleiding tot zorg ten aanzien van de kwaliteit en legitimiteit
van de werkzaamheden van de Landadvocaat ten behoeve van de Staat. Er bestaat derhalve
op dit moment geen aanleiding te concluderen dat de Landadvocaat geen zaken meer voor
de Staat zou kunnen behandelen.
Vraag 10, 11
Waarom sprak u in uw brief van 2 maart jl. aan de Kamer slechts over het feit dat
volgens uw eigen onderzoek (uitgevoerd door kantoor Houthoff) uit niets bleek dat
de rijksoverheid benadeeld zou zijn? Heeft kantoor Houthoff slechts onderzoek gedaan
naar zaken aangaande het Rijk? Zo ja, waarom? Zo nee, waar heeft kantoor Houthoff
dan precies onderzoek naar gedaan?4
Wist u op het moment dat u bovengenoemde brief aan de Kamer stuurde van de misstanden
bij gemeenten en provincies, zoals die door NRC nu gepubliceerd zijn? Zo ja, waarom
heeft u de Kamer hierover niet geïnformeerd in de brief van 2 maart jongstleden? Zo
nee, waarom wist u hier niets van, maar kon het NRC dit klaarblijkelijk wel boven
tafel krijgen?5
Antwoord 10, 11
Het onderzoek van kantoor Houthoff had tot doel te bezien of er aanwijzingen waren
dat de notariële werkzaamheden van betrokkene ten behoeve van de rijksoverheid voldeden
aan de daaraan te stellen notariële standaarden. In dit onderzoek zijn dossiers die
de rijksoverheid betreffen onder de loep genomen. Wanneer de onderzoeken van het OM
en het BFT zijn afgerond, zal ik u vertrouwelijk nader over het onderzoek en de bevindingen
van het kantoor Houthoff inlichten.
Naast de praktijk van de Landsadvocaat, hebben de advocaten en notarissen van het
kantoor Pels Rijcken ook andere cliënten dan de Staat. De zaken die ten behoeve van
andere cliënten worden behandeld, vallen niet onder het contract dat de Staat heeft
met de Landadvocaat. Om die reden heeft het onderzoek van Houthoff zich niet uitgestrekt
tot dossiers betreffende gemeenten en provincies. Ik was er ook niet van op de hoogte
in de dossiers van welke cliënten zich malversaties zouden hebben voorgedaan, aangezien
ik in beginsel enkel zicht heb op dossiers ten behoeve van de Staat.
In de brief die ik uw Kamer op 2 maart stuurde, ben ik niet ingegaan op de inhoud
van het strafrechtelijk onderzoek van het OM. Ik gaf al aan dat de onderhavige deel
uit maakt van een lopend strafrechtelijk onderzoek. Over (lopende) individuele zaken
doe ik, zoals bekend, in zijn algemeenheid inhoudelijk geen mededelingen. Om die reden
heb ik uw Kamer ook niet eerder over deze kwestie ingelicht en kon (en kan) ik op
die inhoud nu ook niet nader ingaan. Het is hier dan ook zaak mijn verantwoordelijkheid
voor het OM te scheiden van mijn verantwoordelijkheid voor het contract dat de Staat
heeft met de Landsadvocaat. Vanuit die laatstgenoemde verantwoordelijkheid heb ik
uw Kamer geïnformeerd.
Naar aanleiding van berichtgeving in de media gisteren over het moment waarop ik door
het OM ben geïnformeerd over de zaak, hecht ik er aan u daarover nader in te lichten.
Mij is in maart 2019 en marge van een overleg, door de voorzitter van het College
de vertrouwelijke mededeling gedaan van een embargo onderzoek naar aanwijzingen van
mogelijk strafbaar handelen van een notaris van Pels Rijcken. Dit was toen nog in
de fase van een oriënterend feitenonderzoek. Daarbij zijn geen verdere details met
betrekking tot dit embargo onderzoek gedeeld. Vervolgens ben ik eind augustus 2020
door de plv. voorzitter van het College en marge van een overleg mondeling geïnformeerd
dat er inmiddels sprake was van een strafrechtelijke verdenking, dat het strafrechtelijke
onderzoek was aangevangen en dat de verdachte zou worden verhoord.
Over mededelingen die ik krijg in het kader van een lopend onderzoek, kan ik met het
oog op de belangen van opsporing en vervolging geen mededelingen doen. Bovendien geldt
bij informatie betreffende een embargo onderzoek, dat deze op mijn ministerie gerubriceerd
wordt als Staatsgeheim. Verwerking van dergelijke informatie vindt derhalve alleen
plaats bij noodzaak, onder bijzondere beveiligde omstandigheden en alleen door daarvoor
aangewezen en gescreende personen.6 Aangezien de mededelingen van het College mij geen aanleiding tot enig handelen gaven,
was het mij niet toegestaan deze informatie met anderen te delen en is dat dan ook
niet gebeurd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.