Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Hijink en Van Gerven over het bericht 'Gemeentegrens wordt gesloten voor ongewenste zorgvragers'
Vragen van de leden Hijink en Van Gerven (beiden SP) aan de Staatssecretaris van Volksgezondhed, Welzijn en Sport over het bericht «Gemeentegrens wordt gesloten voor ongewenste zorgvragers» (ingezonden 7 januari 2021).
Antwoord van Staatssecretaris Blokhuis (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen
3 maart 2021).
Vraag 1
Wat is uw reactie op het onderzoek dat gemeenten zorgvragers naar elkaar toeschuiven
en 40% van de gemeenten strenger is in het toekennen van zorg aan burgers van buiten
haar gemeente?1 Klopt dit percentage volgens u?
Antwoord 1
Uit eerdere onderzoeken rond de landelijke toegankelijkheid van de maatschappelijke
opvang bleek dat er indicaties zijn voor «afschuifgedrag», maar dat er geen data is
om dit te onderbouwen. Wettelijk is geregeld dat de gemeente waar de cliënt zich meldt,
verantwoordelijk is voor de verstrekking van opvang en beschermd wonen. Er vindt echter
ook altijd een onderzoek plaats naar wat de beste plek voor de cliënt is om te kunnen
herstellen, gelet op onder meer zijn/haar sociale netwerk. Dat leidt in een aantal
gevallen tot discussies tussen gemeenten over wat voor een bepaalde cliënt de beste
plek is. Omdat een financieel belang meespeelt (welke gemeente gaat betalen?) is er
een potentiële prikkel voor afschuifgedrag.
Bij de Jeugdwet is vanaf het begin in 2015 bekend dat er problemen zijn met de definitie
van het huidige woonplaatsbeginsel. In de huidige definitie van het woonplaatsbeginsel
wordt de financieel verantwoordelijke gemeente bepaald aan de hand van de woonplaats
van de ouder/voogd met gezag. In het geval van voogdijkinderen en jeugdigen met verlengde
jeugdhulp (18+) is de financieel verantwoordelijke gemeente echter de gemeente van
werkelijk verblijf. Gemeenten waar relatief veel voogdijinstellingen staan, zijn zodoende
financieel verantwoordelijk voor jeugdigen die oorspronkelijk uit andere gemeenten
komen2.
Het onderzoek van Investico en EenVandaag is eind 2020 gehouden onder de 355 gemeenten
die Nederland toen kende. De enquête werd ingevuld door 151 respondenten. Van de 151 gemeenten
heeft 40% aangegeven door financiële krapte gedwongen te zijn om strenger te zijn
in het toekennen van zorg voor personen van buiten haar gemeente. Het Ministerie van
VWS heeft geen inzicht of de 151 respondenten een juiste afspiegeling vormen van heel
Nederland, en dat daarmee de conclusie kan worden getrokken dat 40% van de Nederlandse
gemeenten strenger is in het toekennen van zorg aan burgers van buiten haar gemeente.
Feit is wel dat ten minste 60 gemeenten hebben aangeven zich door de financiële krapte
die zij ervaren, gedwongen te voelen om strenger te zijn in het toekennen van zorg
aan burgers van buiten haar gemeente.
Vraag 2
Wat is uw reactie op de conclusie dat 9 op de 10 gemeenten momenteel te weinig geld
hebben voor het verlenen van jeugdzorg, opvang en bijstand?
Antwoord 2
De zorg over de financiële situatie van gemeenten wordt herkend. Hierover is de Tweede
Kamer geïnformeerd.3 De afgelopen periode heeft het kabinet zich ingespannen om gemeenten financieel te
ondersteunen bij de uitvoering van hun taken. Dit heeft geleid tot het volgende:
Met betrekking tot de financiële impact van de coronacrisis heeft het kabinet compensatiemaatregelen
getroffen voor de extra kosten en gederfde inkomsten. Er zijn extra middelen vrijgemaakt
voor gemeenten met betrekking tot bijstand, re-integratie van bijstandsgerechtigden,
bijzondere bijstand en schuldhulpverlening.4
Er zijn extra middelen beschikbaar gekomen voor Veilig Thuis, Vrouwenopvang en Dak-
en Thuislozen.
Voor 2022 is er een extra bedrag van € 300 miljoen toegevoegd aan het jeugdhulpbudget
om de transitie- en transformatiedoelen van de decentralisatie te realiseren. Voor
de periode 2019–2021 was hiervoor reeds € 1 miljard extra beschikbaar gesteld.5
Vanwege de toegenomen financiële druk bij gemeenten is besloten het accres te bevriezen
voor 2020 en 20216 en is de oploop in de opschalingskorting voor gemeenten in de jaren 2020 en 2021
incidenteel geschrapt.
Op het gebied van Jeugdzorg wordt op dit moment met de VNG gesproken over de opvolging
van de uitkomsten van het onderzoek naar de gemeentelijke uitgaven in de jeugdzorg.
Daarbij is de stuurgroep maatregelen financiële beheersbaarheid Jeugdwet aan de slag
gegaan met het uitwerken van maatregelen (binnen en buiten de Jeugdwet). Besluitvorming
over een structurele oplossing in termen van aanpassing in het stelsel vanaf 2022
en benodigd budget zal aan een volgend kabinet zijn. Hierover is uw Kamer op 18 december
geïnformeerd.7
Het kabinet spreekt in februari en maart 2021 op bestuurlijk niveau met gemeenten
over de mogelijkheden om de financiële tekorten bij gemeenten in de verschillende
domeinen terug te dringen.
Vraag 3
Wat vindt u ervan dat dit de gevolgen zijn van de decentralisatie van 2015?
Antwoord 3
Voor de jeugdzorg laten de uitkomsten van het AEF-onderzoek zien dat gemeenten in
een paar jaar tijd na de decentralisatie fors meer zijn gaan uitgeven aan jeugdhulp,
jeugdbescherming en jeugdreclassering. De uitkomsten van het onderzoek worden bestuurlijk
gewogen in het licht van de door betrokken partijen verrichte inspanningen en afgesproken
bestuurlijke maatregelen. Bij de bestuurlijke weging zullen de maatregelen uit de
stuurgroep maatregelen financiële beheersbaarheid Jeugdwet betrokken worden. De bestuurlijke
weging moet op basis van onderzoek een antwoord geven op de vraag hoe de omvang van
het tekort via een combinatie van middelen en maatregelen het hoofd kan worden geboden.
Voor de maatschappelijke opvang en beschermd wonen speelt dat het aantal daklozen
afgelopen jaren sterk is toegenomen en dat de woningmarkt steeds sterker is verkrapt,
hetgeen van invloed is op de instroom bij de opvang maar ook problemen oplevert voor
de uitstroom uit de opvang en beschermd wonen. Dat zijn maatschappelijke ontwikkelingen
die niet eenzijdig zijn terug te voeren op de decentralisaties. Voor de wijze waarop
deze problemen aangepakt worden verwijs
ik naar de brede aanpak «Een (t)huis, een toekomst»(waarvoor voor de jaren 2020 en
2021 een financiële impuls ter beschikking is gesteld van 200 miljoen euro) en naar
het actieprogramma Dak- en Thuisloze jongeren8.
Gemeenten ontvangen van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een gebundelde
uitkering (BUIG) voor het bekostigen van de uitkeringen in het kader van de Participatiewet,
IOAW, IOAZ en Bbz 2004 (levensonderhoud startende ondernemers) en voor de inzet van
loonkostensubsidie. Het verdeelmodel waarmee de BUIG werkt, is veelal op basis van
gegevens van twee jaar terug. Er zit dus enige vertraging in. Hier staat wel tegenover
dat wanneer mensen weer uitstromen uit een instelling, ook dit met vertraging doorwerkt
in de gemeentelijke bijdrage voor de BUIG.
Vraag 4
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat iedere gemeente nu uit subjectief belang
zorgvragers naar elders stuurt zodat ze minder hoeven te betalen? Kunt u uw antwoord
toelichten?
Antwoord 4
Het is niet acceptabel dat een gemeente met als doel kosten te vermijden een zorgvrager
naar een andere gemeente doorstuurt. De aanpassing van het woonplaatsbeginsel in de
Jeugdwet en bij beschermd wonen leidt tot een eerlijker verdeling van de financiële
middelen over gemeenten en vermindert ongewenste financiële prikkels. Zie daartoe
antwoord 7.
Vraag 5
Wat heeft u na de waarschuwing van het Centraal Planbureau dat er een perverse prikkel
bestond voor gemeenten om zo weinig mogelijk zorgplekken te hebben, gedaan om dit
probleem het hoofd te bieden?
Antwoord 5
Het CPB concludeert dat het risico op afwenteling kan worden beperkt door de gemeente
waar een cliënt vandaan komt, mee te laten betalen. Deze optie strookt met het beoogde
doel van de verdere decentralisatie, omdat herkomst- noch opvanggemeente een prikkel
heeft om een cliënt onnodig lang in beschermd wonen te houden. Dat bevordert volgens
het CPB de kritische afweging tussen intramuraal beschermd wonen en ambulante begeleiding.
Rijk en gemeenten willen dit probleem oplossen door voor beschermd wonen het woonplaatsbeginsel
in te voeren, waardoor de herkomstgemeente verantwoordelijk wordt voor beschermd wonen
voor haar inwoners.
Vraag 6
Deelt u de mening dat dit onderzoek aantoont dat er meer centrale bekostiging nodig
is? Waarom wel/niet?
Antwoord 6
Uitgangspunt van de huidige financiering van de Jeugdwet en Wet maatschappelijke ondersteuning
is dat de jeugdzorg en beschermd wonen dichtbij de cliënten moeten worden georganiseerd
en decentraal worden gefinancierd. Dit vanuit het idee dat daar ook het best zicht
is op de problematiek en passende zorg, ondersteuning en oplossingen geboden kunnen
worden. Het door Investico en EenVandaag geconstateerde afschuifgedrag toont in eerste
instantie aan dat de ongewenste financiële prikkels die leiden tot dit afschuifgedrag
in de jeugdzorg en binnen beschermd wonen moeten worden aangepakt.
Dat laat onverlet dat gemeenten in de jaren na de decentralisatie fors meer zijn gaan
uitgeven aan jeugdhulp, jeugdreclassering en jeugdhulp. Ter voorbereiding op de naderende
kabinetsformatie gaat het kabinet met de VNG in gesprek over de uitkomsten van het
AEF-onderzoek. In deze bestuurlijke weging worden de uitkomsten van het onderzoek
gezamenlijk besproken en gewogen. Bij deze weging worden eveneens betrokken de door
partijen verrichte inspanningen om een beter, effectiever en efficiënter jeugdhulpstel
te bewerkstelligen en eerder afgesproken bestuurlijke maatregelen en de uitkomsten
van andere onderzoeken betrokken. Besluitvorming over een structurele oplossing in
termen van benodigd budget en aanpassing in het stelsel vanaf 2022 zal aan een volgend
kabinet zijn.
Vraag 7
Hoe gaat u ervoor zorgen dat voorkomen wordt dat zorgvragers als postpakketjes worden
verschoven naar een andere gemeente terwijl adequate hulp geboden is?
Antwoord 7
Begin 2020 is het wetsvoorstel tot wijziging van de definitie van het woonplaatsbeginsel
in de Jeugdwet aangenomen. In de nieuwe definitie van het woonplaatsbeginsel wordt
de financieel verantwoordelijke gemeente bepaald op basis van de woonplaats voorafgaande
aan een zorgtraject met verblijf. Dit leidt tot een eerlijkere verdeling van de financiële
lasten voor gemeenten en meer continuïteit van zorg, want dezelfde gemeente blijft
gedurende het verblijf verantwoordelijk. Ook is er voor de gemeente een stimulans
om te investeren in preventie en eigen regionale voorzieningen. De nieuwe definitie
wordt 1 januari 2022 ingevoerd.
In het kader van de doordecentralisatie van beschermd wonen hebben Rijk en VNG zich
uitgesproken voor het invoeren van het woonplaatsbeginsel voor beschermd wonen per
1 januari 20239. Er zal daartoe een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer worden ingediend. Daarmee wordt
geregeld dat de (laatst bekende) gemeente waar de cliënt woonachtig is, verantwoordelijk
is voor de verstrekking van beschermd wonen, ongeacht of het beschermd wonen in de
eigen woonplaats of elders plaatsvindt. Het nieuwe woonplaatsbeginsel in beschermd
wonen zorgt ervoor dat de afweging wat de beste plek is voor het herstel van de cliënt
niet meer wordt belast met de vraag wie er moet betalen.
Met het (her)definiëren van het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet en bij beschermd
wonen wordt gekomen tot een eerlijker financiële verdeling van middelen en worden
ongewenste prikkels vermindert.
Bij de maatschappelijke opvang zijn maatregelen genomen om de landelijke toegankelijkheid
te verbeteren.10 Op basis van de uitkomsten van de evaluatie van de doordecentralisatie van beschermd
wonen (waaronder de invoering van het woonplaatsbeginsel) zal in 2025 worden bezien
of ook bij de opvang doordecentralisatie wenselijk is.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.