Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over Natuur (Kamerstuk 33576-199)
33 576 Natuurbeleid
Nr. 224
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 30 maart 2021
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
over de brief van 21 september 2020 over Natuur (Kamerstuk 33 576, nr. 199).
De vragen en opmerkingen zijn op 8 februari 2021 aan de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 3 maart 2021 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kuiken
Adjunct-griffier van de commissie, Goorden
Vragen en opmerkingen vanuit de fractie en reactie van de bewindspersonen
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de achterliggende stukken ten
behoeve van het schriftelijk overleg Natuur 8 februari 2021 en willen de Minister
nog enkele vragen voorleggen. De leden van de CDA-hebben nog vragen over de ambities
in het Programma versterken biodiversiteit. Deze leden lezen: «Een goede basiskwaliteit
van de natuur gaat ervan uit dat als de condities voor algemene, (nog) niet bedreigde
soorten verbeteren, daarmee ook een positief resultaat behaald wordt voor bedreigde
soorten.» Kan de Minister aangeven waarom er geen onderzoek gedaan wordt naar wat
de bedreigde soorten precies nodig hebben, in plaats van dat we de basiskwaliteiten
op orde willen hebben in de hoop dat dat ervoor zorgt dat die bedreigde soorten terugkomen?
Ook wordt er verwezen naar de publicatie van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)
met een reflectie op de implicaties van het beleidsstreefdoel om de ecologische voetdruk
te halveren. De publicatie werd in november 2020 verwacht. Klopt het dat deze nog
niet aan de Kamer is aangeboden? Zo ja, wat is daarvan de reden en wat is de huidige
planning?
Voor basiskwaliteit natuur werkt een consortium van Naturalis, Radboud Universiteit,
Wageningen University & Research en de Vogelbescherming op mijn verzoek en in samenwerking
met de provincies aan een eerste uitwerking. Ik verwacht hiervan dit voorjaar de resultaten.
Dit betreft vooral een antwoord op de vraag wat het begrip basiskwaliteit inhoudt
en welke werking het kan hebben in gebieden en ook een eerste aanzet voor het beleidsinstrumentarium
dat daarbij past. Het beleid om de basiskwaliteit van natuur te verbeteren is aanvullend
op het beleid om (specifieke) soorten en habitats te beschermen conform de Vogelrichtlijn
en Habitatrichtlijn. Het onderzoek naar de basiskwaliteit natuur gaat niet ten koste
van het onderzoek naar beschermde soorten.
Het klopt dat het PBL voornemens is een eerste reflectie uit te brengen over de implicaties
van het beleidsstreefdoel om de ecologische voetafdruk te substantieel te verkleinen.
Naar verwachting wordt de reflectie in maart 2021 gepubliceerd, waarna het aan uw
Kamer zal worden aangeboden. De reden van het later uitbrengen is de interdepartementale
consultatie, die meer tijd kost dan voorzien.
Ten aanzien van de Bossenstrategie lezen de leden van de CDA-fractie op pagina 10:
«...is de inzet om administratieve lasten voor uitvoering van stikstofherstelmaatregelen
zo veel mogelijk te beperken. Het Rijk zal de wet hierop aanpassen in 2021.» Het is
deze leden niet helemaal duidelijk wat hier precies mee bedoeld wordt. Kan de Minister
deze zin nader toelichten?
Deze passage gaat over het laten vervallen van de vrijstelling van de herplantplicht
voor kap in natuurgebieden. Vooruitlopend op de hiervoor noodzakelijke wetswijziging
hebben Rijk en provincies besloten om ook kap van bos ten behoeve Natura 2000-beheerplan
(met terugwerkende kracht tot 2017) te gaan compenseren en hebben we hiervoor geld
beschikbaar gesteld. Bij het opstellen van de bossenstrategie is in beeld gebracht
hoeveel kap, op basis van bestaande plannen, is voorzien tot en met 2030. Voor nieuwe
plannen moeten we hierover nadere afspraken maken, zonder dat dit tot vertraging leidt
van de uitvoering van de stikstofherstelmaatregelen. Ik streef ernaar om hierover
uiterlijk eind 2021 afspraken te hebben gemaakt met de provincies. Ook willen we de
administratieve afhandeling van de compensatie soepel laten verlopen, zodat vertraging
wordt voorkomen.
Ook lezen zij dat alleen locaties waar de huidige vegetatietypen een lage ecologische
verwachting hebben, in aanmerking komen voor ontwikkeling tot bos. Daarbij moet de
biodiversiteit per saldo toenemen. Kan de Minister toelichten op welke manier wordt
berekend hoeveel de biodiversiteit toeneemt? Welke methode wordt hiervoor gebruikt?
Welke partij/organisatie ziet hierop toe?
De provincies onderzoeken samen met terrein-beherende organisaties waar binnen bestaande
natuurgebieden huidige vegetatietypen onvoldoende kans hebben zich te ontwikkelen.
Dit is een ecologische afweging op basis van expertbeoordeling; iedere situatie is
uniek. Met eigenaren worden afspraken gemaakt over de uitvoering van maatregelen.
De mate waarin de biodiversiteit toeneemt kan niet precies worden berekend, omdat
ook dit afhankelijk is van veel factoren. De provincies zien erop toe dat er een zorgvuldige
ecologische afweging wordt gemaakt.
Ook wordt gesteld dat als op basis van de uitgewerkte plannen blijkt dat bosuitbreiding
niet budgetneutraal te realiseren is, Rijk en provincies de ambities eventueel kunnen
bijstellen. Dit geeft dus aan dat de ambitie geen hard doel is. Kan de Minister toelichten
waarom überhaupt gekozen is voor de ambitieuze doelstelling die nu geformuleerd is?
Erkent de Minister dat er in Nederland een strijd om de ruimte gaande is en dat dit
wellicht niet het moment is om meer te doen dan nodig is? In het kader van de strijd
om de ruimte vinden deze leden het wel goed dat het de ambitie is om meervoudig ruimtegebruik
te stimuleren. Vooral de combinatie van woonwijken met bossen erin of eromheen is
te prijzen. Dat is én goed voor de gezondheid van de bewoners én goed voor de natuur.
Samen met provincies ben ik van mening dat het goed is een doel te stellen voor de
uitbreiding van ons bos. De afgelopen jaren is in Nederland meer bos verdwenen dan
er is bijgekomen. Die beweging willen we omdraaien, juist ook gelet op de belangrijke
maatschappelijke functies die het bos vervult. Ook vanuit uw Kamer is herhaaldelijk
gepleit voor het uitbreiden van het Nederlandse bos. Overigens leidt niet al het extra
bos tot een nieuwe ruimteclaim. Een deel van het nieuwe bos zal worden gerealiseerd
binnen het Natuurnetwerk Nederland. En inderdaad is het ook onze ambitie om een deel
van de opgave in te vullen door meervoudig ruimtegebruik. Met de Bossenstrategie geven
we deels invulling aan bestaande verplichtingen, zoals de afspraken uit het Klimaatakkoord.
Deels anticiperen we ook op toekomstige opgaven, zoals de in het voorjaar van 2021
te verwachten Bossenstrategie van de Europese Unie.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het de ambitie is om bos aan te leggen op de
overgangsgebieden tussen landbouw en natuur, maar liefst op 7.000 hectare. Daarbij
staat letterlijk: «De combinatie van bossen met het vernatten van overgangsgebieden
kan gunstig uitpakken om ons land klimaat adaptief in te richten en de waterkwaliteit
te verbeteren. De landbouw is vaak de grootste grondgebruiker in deze overgangszones.»
Wat gaat dit concreet betekenen voor de agrarische eigenaren van deze gronden? Hoe
gaat dit traject er concreet uitzien? Wat betekent dit voor de hoeveelheid landbouwareaal?
Op welke manier worden deze grondeigenaren benaderd, is het op vrijwillige basis en
wat staat er tegenover? Deze leden benadrukken dat ze dit zeer belangrijk vinden.
De precieze invulling van bosuitbreiding in overgangszones hangt af van lokale omstandigheden
en zal in gebiedsprocessen verder moeten worden onderzocht, veelal onder regie van
provincies. We gaan dus niet zonder nader onderzoek eendimensionaal bos aanleggen
en de invulling gaat altijd in goed overleg met eigenaren. Klimaatverandering brengt
een hoop uitdagingen met zich mee waarop we ons moeten aanpassen. Zo ook de beschikbaarheid
van zoetwater in de hoger gelegen delen van ons land. Water vasthouden in de haarvaten
van ons stelsel is daarbij cruciaal, ook voor de landbouw. Sommige natuurgebieden,
zoals hoogvenen, die nu onder druk staan door verdroging en verzuring, zijn bij uitstek
geschikt om als zoetwaterspons te fungeren. Om die belangrijke functie te behouden
en te versterken, kan het een kans zijn om een overgangsbuffer aan te leggen tussen
de landbouwgronden en natuurkernen. Die (bos)buffer geeft een vertraging in de afvoer
waar alle watergebruikers van profiteren. Ook kunnen agrariërs in de toekomst mogelijk
CO2-emissies verrekenen met bosaanleg. Hoe dit er concreet gaat uitzien en hoeveel hectare
hiermee gemoeid is, wordt onderdeel van gebiedsprocessen die, onder andere in het
kader van het programma Natuur, worden uitgevoerd.
Ook wordt bos op landbouwgrond voorgesteld als verdienmodel voor boeren. Dit klinkt
mooi, maar is de Minister zich ervan bewust dat dit in praktijk moeilijk te realiseren
is, omdat dit doorgaans niet past binnen het bestemmingsplan en gemeenten niet zomaar
overal percelen met bomen ambiëren? Wat gaat de Minister eraan doen om dit te vergemakkelijken?
De komende tijd wordt de bijdrage van agroforestry aan de ambities voor de Bossenstrategie
verder uitgewerkt. Kan de Minister toezeggen hierbij ook agrarische belangenorganisaties
te betrekken?
Bij het zoeken van locaties voor nieuw bos kijken we nadrukkelijk naar de samenhang
met andere functies. Naast het planten van bos zetten we met de Bossenstrategie ook
in op het aanplanten van bomen en uitbreiden van landschappelijke elementen. Ook krijg
ik dezelfde signalen dat bestemmingsplannen hiervoor vaak belemmerend werken. Veel
kippenboeren bijvoorbeeld, willen graag meedoen aan het vergroenen van hun uitloopgebieden
door wilg aan te planten. Ondanks de voordelen die dit voor dier en mens biedt, worden
boeren hier nog vaak tegengehouden door belemmerende normen en regelgeving. In de
Bossenstrategie staat omschreven op welke wijze we hiermee aan de slag gaan. Zo stellen
we een interbestuurlijke tasforce «wet- en regelgeving agroforestry» in en nemen we
knelpunten weg bij de administratie van agroforestrypercelen. Uiteraard zal ik bij
de uitwerking van dit onderdeel van de Bossenstrategie agrarische belangenorganisaties
betrekken.
Wat deze leden betreft is in dezen essentieel dat er ruimte geboden wordt aan bosbeheerders
om de ambities en uitgangspunten met behulp van eigen vakmanschap in praktijk te brengen.
Deelt de Minister deze mening en vindt ze ook dat wanneer die professionele ruimte
niet geboden wordt, dat niet erg stimulerend zal werken voor eigenaren om extra bos
aan te planten? Kan zij toelichten waarom wel of niet? Klopt het dat hierover recent
ook een rapport door Wageningen University & Research (WUR) is gemaakt? Zo ja, wanneer
wordt dit aan de Kamer aangeboden?
Ik onderschrijf met de leden van de CDA-fractie het belang van vakmanschap door bosbeheerders
volkomen. De Bossenstrategie zet daarom ook in op het uitwisselen van vakkennis tussen
terreinbeheerders in een leernetwerk. Recent heb ik uw Kamer, ter uitvoering van de
gewijzigde motie van de leden Beckerman en Smeulders (Kamerstuk 35 309, nr. 15), het WUR-rapport over de ecologische effecten van vlaktekap toegestuurd (Kamerstuk
33 576, nr. 221).
De leden van de CDA-fractie vragen zich in het kader van het Programma Natuur af of
de Minister kan toezeggen dat de 20% die gereserveerd is voor natuurinclusieve landbouw
ook echt daaraan besteed wordt. Kan de Minister toelichten hoe zij erop toeziet dat
de door de provincies ingestuurde voorstellen voor de besteding van de eerste 300
miljoen euro voldoen aan de kaders die eerder met de Kamer zijn gecommuniceerd, zoals
20% naar hydrologische maatregelen en 20% naar overgangsgebieden? Kan de Minister
toelichten of voor de inventarisatie van die voorstellen voldoende breed is uitgevraagd
in de provincie bij terreinbeheerders, particuliere eigenaren en hun organisaties,
zoals de Federatie Particulier Grondbezit (FPG) en boerenorganisaties zoals BoerenNatuur
en LTO? Deze leden merken daarnaast op dat in de opsomming van de maatregelen in de
overgangszones twee keer 20% uitgegeven wordt aan de hydrologie, namelijk voor het
verhogen van de waterpeilen en voor het verbeteren van de hydrologie rond natuurgebieden.
Dit lijkt hen te veel van het goede. Kan de Minister dit toelichten?
In het uitvoeringsprogramma van het programma Natuur heb ik met provincies afgesproken
dat de maatregelen die met dit uitvoeringsprogramma worden uitgevoerd zullen bijdragen
aan de doelstellingen van dit programma; het verbeteren van de condities van de natuur,
waarbij de focus ligt op de overbelaste stikstofgevoelige natuurgebieden. In het uitvoeringsprogramma
is indicatief in beeld gebracht welk type maatregelen daarvoor noodzakelijk is. De
in het uitvoeringsprogramma genoemde percentages zijn, zoals in hoofdstuk 4 van het
uitvoeringsprogramma gemeld, indicatief en kunnen tijdens de looptijd van het programma
wijzigen. Op basis van de gebiedsuitwerking zal blijken welke maatregelen in een gebied
nodig zijn en wat de werkelijke verdeling wordt. De inventarisatie van mogelijke maatregelen
is door de provincies, veelal in samenwerking met terrein-beherende organisaties,
uitgevoerd. In de gebiedsprocessen betrekken zij de grondeigenaren die in het betreffende
gebied bij kunnen dragen aan het programma. Iedere provincie heeft hiervoor haar eigen
aanpak gehanteerd. Naast de verbetering van hydrologie van de natuurgebieden zelf
gaat het ook om maatregelen in de overgangsgebieden. In de overgangsgebieden zijn
het bevorderen van natuurinclusieve landbouw en verbetering van hydrologie maatregelen
die getroffen kunnen voorstellen.
De leden van de CDA-fractie hebben nog vragen over de wolf. De wolf is een jachtdier
en eet allerlei dieren, zoals herten, reeën, schapen, kippen, hazen, vogels, et cetera.
Deze leden vragen zich af, nu de wolf zo oprukt in Nederland en steeds meer schade
aanricht, wanneer de grens is bereikt. We zijn immers allerlei maatregelen aan het
nemen om de biodiversiteit te herstellen, om bedreigde diersoorten terug te krijgen,
maar zolang de populatie van de wolf blijft toenemen, zijn we toch aan het dweilen
met de kraan open? En als die grens bereikt is, wat gaat er dan gebeuren? Kan de Minister
hier een toelichting op geven? Ook boeren lijden enorme schade door de wolf en dat
zal alleen maar toenemen. Op welke manier worden zij tegemoetgekomen? Op welke manier
zouden zij zich volgens de Minister kunnen beschermen tegen de wolf, aangezien deze
over hekken van een paar meter klimt? Hoe voorkomen we een algehele verrastering van
Nederland?
Op initiatief van de provincies laten provincies en mijn ministerie gezamenlijk een
«fact finding»-studie uitvoeren. Daarbij komen onder andere aan bod: de verwachte populatieontwikkeling,
het ecologische draagvlak voor de wolf in Nederland, het effect van gevestigde wolven
op de biodiversiteit en wat het dieet van de wolf betekent voor bedreigde diersoorten.
Het huidige interprovinciale wolvenplan voorziet in een schadeloosstelling bij schade
aan bedrijfsmatig gehouden vee, in lijn met het algemeen geldende faunaschadebeleid.
Uitgangspunt van het faunaschadebeleid is evenwel om schade te voorkómen, alvorens
die te vergoeden. Daarom voorziet het huidige wolvenplan in de mogelijkheid van tegemoetkoming
in kosten voor preventieve middelen in het geval van een gevestigde wolf. Provincies
hebben besloten om het wolvenplan te evalueren en te actualiseren. In dit kader zullen
ook de regelingen omtrent de tegemoetkoming in faunaschade en preventiemiddelen worden
geëvalueerd. Bij de evaluatie zal worden gekeken naar een rechtvaardige nieuwe regeling
voor de toekomst. Er zijn meerdere wolfwerende maatregelen toepasbaar om vee te beschermen
tegen een zwervende wolf. Er loopt een aantal pilots en de opgedane kennis en ervaringen
hiermee worden eveneens meegenomen in de evaluatie van het wolvenplan. Overigens wijs
ik er op dat een veehouder wettelijk verplicht is zijn vee te beschermen, ook tegen
toppredatoren, zoals de wolf.
De leden van de CDA-fractie merken op dat voor het Wierdense Veld is berekend dat
er een extra buffer nodig is om het Natura 2000-doel hoogveen te halen; de kosten
bedragen thans in totaal 39,5 miljoen euro (inclusief nieuwe buffer van waarschijnlijk
20 miljoen euro). Is bij deze berekening ook rekening gehouden met het feit dat de
vastgestelde kritische depositiewaarde voor het Wierdense Veld ook gehaald kan worden?
De onderzoeken naar het Wierdense Veld houden rekening met een daling van de stikstofdepositie,
maar gaan niet uit van het halen van de kritische depositiewaarde. Uit de onderzoeken
blijkt dat in die context een combinatie van interne maatregelen in het gebied en
vernattingsmaatregelen in de omgeving perspectief biedt voor behoud van de natuurwaarden
in het gebied. Bij de berekening is primair gelet op het herstel van de waterhuishouding,
omdat de buffer daarvoor bedoeld is. De ervaring in andere gebieden leert dat natuurwaarden
behouden blijven of zelfs verbeterd kunnen worden wanneer de periode van afnemende
overbelasting door stikstof overbrugd kan worden door een ander probleem op te lossen,
namelijk de verdroging.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de Kamerstukken
ten behoeve van het schriftelijk overleg Natuur. Deze leden hebben hier nog enkele
vragen en opmerkingen over, gezien de slechte staat van de natuur in Nederland en
wereldwijd. Zo is gemiddeld twee derde van de populatieomvang van zoogdieren, vogels,
amfibieën, insecten en vissen in de afgelopen vijftig jaar verdwenen. Nooit eerder
ging de biodiversiteitachteruitgang zo snel als nu. Zij zijn van mening dat de Minister
goede stappen heeft gezet afgelopen kabinetsperiode. Zo is het Deltaplan biodiversiteit
omarmd, heeft de Minister de bossenstrategie naar de Kamer gestuurd en is het natuurbudget
verdubbeld. Echter, het is essentieel dat de Minister niet blijft hangen in een papieren
werkelijkheid en dat de plannen die nu op de plank liggen, zo snel mogelijk worden
uitgevoerd.
Zoönose
De leden van de D66-fractie constateren dat de premier heeft gesteld dat het anders
moet. Zo gaf hij in september nog aan dat we samen moeten werken om de negatieve trend
van biodiversiteitsverlies te stoppen. Deze leden zijn blij te vernemen dat ook de
premier tot deze conclusie is gekomen. Zij zijn van mening dat de negatieve trend
van biodiversiteitsverlies zo snel mogelijk gestopt moet worden. Dit is vitaal, willen
we niet weer met het puin van een zoönose als corona achterblijven. Tijdens de begroting
hebben zij de Minister een Zoönose actieplan overhandigd, zodat we de kans op een
volgende pandemie kunnen verkleinen. Heeft de Minister dit plan inmiddels gelezen?
Wat is haar reactie op het plan? Kan zij nog reageren op het plan middels een brief,
waarbij zij de verschillende punten in het plan aanstipt?
De impact van COVID-19 is enorm en treft onze samenleving in volle breedte. Het kabinet
wil vooruitblikken en breder bezien wat nodig is om infectieziektenuitbraken zoals
deze in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen. Er zijn namelijk veel factoren van
invloed op de problematiek van zoönosen. Uw Kamer is op 12 februari 2021 (Kamerstuk
25 295, nr. 990) geïnformeerd over het staande zoönosebeleid en de aanvullingen die we daarop willen
gaan doen. Ook de expertgroep zoönosen die in februari van start is gegaan, is hierin
vermeld. De expertgroep zal een risicoanalyse uitvoeren op het ontstaan en de verspreiding
van zoönosen, een weging maken van deze risico’s en aangeven welke mogelijkheden er
zijn om deze risico’s te verkleinen. Daarnaast zal zij deze analyse naast het huidige
beleid leggen en verbeterpunten identificeren. De expertgroep levert vóór de zomer
2021 haar rapport op. De leden van de D66-fractie agenderen met hun plan een complex
en internationaal onderwerp, dat zich uitstrekt over verschillende domeinen. Het kabinet
zal doen dat wat nodig is om het risico op het ontstaan van zoönosen zoveel mogelijk
te verkleinen. Dit bezien we in zowel nationale als internationale context. Bijvoorbeeld
zet ik mij mondiaal in voor het tegengaan van ontbossing en het verlies van biodiversiteit.
Ook de illegale handel in beschermde dieren en planten vormt een bedreiging van de
biodiversiteit en is daarom onacceptabel. Hierop wordt blijvend gehandhaafd, in nauwe
samenwerking met Europese en internationale partners. De expertgroep zal aandacht
schenken aan alle aspecten, die kunnen bijdragen aan het ontstaan en de verspreiding
van zoönosen. Daarin zullen onderwerpen uit het actieplan van de leden ook terugkomen.
High Ambition Coalition for Nature and People
De leden van de D66-fractie zijn verheugd te vernemen dat door een motie van de leden
Jetten en De Groot (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1440) Nederland zich inzet voor wereldwijde ambitieuze en bindende natuurdoelstellingen
en dat Nederland zich heeft aangesloten bij de High Ambition Coalition for Nature
and People. Zo is de doelstelling om 30% van het land en zee te beschermen. Hoe gaat
de Minister dit vertalen naar oplossingen voor Nederland?
De High Ambition Coalition for Nature and People heeft als doel om 30% van het mondiale
land -en zee areaal te beschermen. Dat betekent niet dat die doelstelling ook voor
elke lidstaat zou moeten gaan gelden. Nederland heeft dat ook laten weten bij het
aanvaarden van het lidmaatschap. Voor Nederland vindt het kabinet het vooral van belang
om de milieu en ruimtelijke condities voor natuur te verbeteren, de connectiviteit
tussen natuurgebieden te vergroten en stappen te zetten naar een natuurinclusieve
samenleving.
Natuurprogramma
De leden van de D66-fractie signaleren dat bij de realisatie van het Programma natuur,
natuurorganisaties en landbouworganisaties samen aan tafel zitten. Deze leden vragen
echter of de natuurorganisaties ook aan tafel zitten bij de landbouwgesprekken, zoals
de Minister heeft beloofd. Bovendien is de Minister bezig om de motie van het lid
De Groot over de basiskwaliteit van natuur (Kamerstuk 28 286, nr. 1048) uit te werken. Klopt het dat hier pas over vijf jaar beleidsinstrumenten voor zijn
ontwikkeld?
Bij het programma Natuur zijn inderdaad zowel natuurorganisaties als landbouworganisaties
betrokken. Op deze wijze worden de onderwerpen binnen het programma op een integrale
wijze benaderd. Voor het totale pakket van de structurele aanpak stikstof heb ik een
brede klankbordgroep ingesteld waarin diverse sectoren in zijn vertegenwoordigd. Hier
zijn natuurorganisaties ook voor uitgenodigd.
Voor het onderdeel basiskwaliteit natuur werkt een consortium van Naturalis, Radboud
Universiteit, Wageningen University & Research en de Vogelbescherming aan de eerste
uitwerking. Ik verwacht hiervan in dit voorjaar de resultaten. Dit betreft vooral
wat het begrip basiskwaliteit inhoudt en welke werking het kan hebben in gebieden.
Ook is gevraagd te adviseren over op welke wijze er experimenten gedaan kunnen worden
en welke kennis nog nodig is. De inzichten en ervaringen hieruit zijn behulpzaam bij
het ontwikkelen van beleidsinstrumenten. Op dit moment is nog geen concrete termijn
verbonden aan de ontwikkeling van het beleidsinstrumentarium. Voorop staat dat de
instrumenten effectief moeten zijn in de beleidspraktijk. De door deze leden genoemde
termijn van vijf jaar herken ik niet. Ik zal uw Kamer infomeren over de uitkomsten
van het onderzoek en de te zetten vervolgstappen.
De leden van de D66-fractie onderschrijven de ambitie van het Programma natuur maar
vragen zich tevens af waarom de focus de komende tien jaar vooral op stikstofgevoelige
Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en -soorten is gericht. Op welke manier wordt gezorgd
dat de huidige staat van natuur in niet-focusgebieden de aankomende jaren niet achteruitgaat?
Kan de garantie worden gegeven dat de natuur te allen tijde erop vooruit gaat? Deze
leden lezen tevens dat in de eerste fase van drie jaar provincie, Rijk en maatschappelijke
partners starten met de uitvoering van de eerste maatregelen. Welke maatregelen zijn
tot op heden uitgevoerd?
Met het programma Natuur geeft het kabinet een stevige impuls aan natuurherstel en
-verbetering, met name op de overbelaste stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Hier
ligt de opgave om de negatieve gevolgen van overmatige stikstofdepositie op de natuurkwaliteit
te verminderen en de natuur en biodiversiteit te verbeteren. In de overige Natura
2000-gebieden wordt middels regulier beheer, afgesproken in het Natuurpact en de Natura
2000-beheerplannen, gewerkt aan de natuuropgave, zodat de natuurkwaliteit daar verbetert.
Deze reguliere inzet en middelen blijven onverkort van kracht. De inzet en middelen
van het programma Natuur vormen hierop een aanvulling, met als focus overbelaste stikstofgevoelige
natuur.
Momenteel werk ik aan een regeling om de middelen via een specifieke uitkering beschikbaar
te stellen aan de provincies. Deze is voorzien voor het tweede kwartaal 2021. Daaropvolgend
zullen de provincies starten met de uitvoering van de maatregelen.
De natuurinclusieve samenleving is een van de belangrijkste onderdelen in het Programma
natuur. Echter, de leden van de D66-fractie constateren dat er nog steeds niks is
gebeurd om dit concept verder uit te werken, terwijl Nederlanders meer dan ooit behoefte
hebben aan natuur en weidse aanzichten. Niet alleen in natuurgebieden maar ook daarbuiten.
Het kan toch niet zo zijn dat sinds de brief van 24 april 2020, waar de natuurinclusieve
ruimtelijke inrichting al werd aangekondigd, deze Minister gewoon de waakvlam heeft
aangezet, wachtend op het volgende kabinet? Er liggen immers tal van rapporten klaar,
die laten zien hoe dit anders kan, onder andere van de WUR en de commissie-Remkes.
Wat doet de Minister hiermee? Wanneer neemt de Minister hier regie? Meer natuur is
namelijk niet alleen goed voor de biodiversiteit, maar ook voor de landbouw. Natuur
zorgt voor ruimte voor bijen en natuurlijke vijanden van plaagdieren. Maar dan moeten
natuur en groene landbouw wel aangesloten zijn op een groenblauwe dooradering, zoals
de Europese biodiversiteitsstrategie het noemde.
De leden van de D66-fractie zijn teleurgesteld dat pas in de loop van 2021 de Agenda
natuurinclusief naar de Kamer wordt gestuurd. Welke stappen zijn op dit onderwerp
gezet sinds de brief van 24 april 2020 waarin de natuurinclusieve ruimtelijke inrichting
al werd aangekondigd? Kan tevens worden toegelicht op welke manier het adviesrapport
«Niet alles kan overal» van het Adviescollege Stikstofproblematiek wordt meegenomen
in de verdere uitwerking? Op welke manier worden de voorgestelde visie op het ruimtelijk
gebied en de Agrarische Kaart van Nederland meegenomen? Ziet de Minister ook kans
om het adviesrapport «2120» van de WUR mee te nemen in de verdere uitwerking van de
Agenda natuurinclusief? Welke partijen zitten aan tafel bij het uitwerken van deze
visie? Deze leden zijn van mening dat een algehele visie op de koppeling van de landbouw
met de natuur cruciaal is in de ontwikkeling van een robuust natuursysteem. Meer dan
ooit hebben Nederlanders behoefte aan ruimte waar gerecreëerd kan worden. Ziet de
Minister mogelijkheden om deze richting mee te nemen in de verdere uitwerking van
de agenda natuurinclusief?
In de Kamerbrief van 24 april 2020 over de structurele aanpak stikstof (Kamerstuk
35 334, nr. 82) is aangekondigd dat een ruimtelijke verkenning stikstof wordt uitgevoerd, waarin
wordt onderzocht hoe een meer natuurinclusieve ruimtelijke inrichting kan bijdragen
aan het halen van de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden. Die
ruimtelijke verkenning bevindt zich op dit moment in de afrondende fase.
In de brief aan uw Kamer van 10 juli 2020 (Kamerstuk 35 334, nr. 131) is het gezamenlijke programma Natuur aangekondigd, waarvan de Agenda Natuurinclusief
één van de sporen is. Dit spoor van het programma Natuur richt zich op de basiskwaliteit
natuur in ruimere zin, in een natuurinclusieve samenleving. Dit spoor, met een horizon
van 2050, beoogt de samenhang en integratie te vinden met andere inspanningen en maatschappelijke
domeinen, wat moet leiden tot een meer natuurinclusieve samenleving.
Het afgelopen najaar heeft de nadruk in het programma Natuur gelegen op de totstandkoming
van het uitvoeringsprogramma van concrete maatregelen voor natuurherstel (spoor 1).
Vanuit zijn aard en grotere reikwijdte kent de totstandkoming van een Agenda Natuurinclusief
(spoor 2) een andere dynamiek dan spoor 1. Het komen tot een Agenda Natuurinclusief
met als horizon 2050 vraagt om een brede aanpak in dialoog met een groot aantal maatschappelijke
partijen en sectoren. Vorig najaar is gestart met een goed bezocht webinar om ideeën
voor de aanpak en de agenda op te halen. De aanpak van de agenda wordt op dit moment
uitgewerkt.
Het Adviescollege Stikstofproblematiek onder leiding van de heer Johan Remkes heeft
aangegeven dat we niet enkel moeten investeren in natuurgebieden, maar juist ook daarbuiten.
Dus in de natuur om ons heen: in steden, langs wegen etc. Die uitspraak raakt aan
de basis van de beoogde Agenda Natuurinclusief: het vergroenen van Nederland juist
buiten de natuurgebieden en in combinatie met ander ruimtegebruik en andere sectoren,
onder meer door de inzet van natuurlijke oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken
op het gebied van bijvoorbeeld klimaatadaptatie, gezondheid, waterberging en voedselproductie
(zogenoemde nature based solutions). Die aanpak is vanuit het oogpunt van economisch herstel en ten behoeve van onze
gezondheid cruciaal. De adviezen van het Adviescollege Stikstofproblematiek, maar
ook de studie «Nederland 2120» van de WUR bieden daarvoor goede aanknopingspunten
en inspiratie. De verbinding tussen landbouw en natuur is daarbij heel belangrijk.
Daarom is dat ook een van de pijlers van de LNV-Visie «Landbouw, Natuur en Voedsel:
waardevol en verbonden».
De ambitie is om eind dit jaar de landelijke agenda te publiceren, gedragen door zoveel
mogelijk partners die Nederland natuurinclusief kunnen en moeten maken. Hierbij moeten
we ook niet vergeten dat er al een heleboel goede ontwikkelingen en initiatieven gaande
zijn, al dan niet met ondersteuning van overheden, zoals initiatieven op het gebied
van natuurinclusieve landbouw en natuurinclusief bouwen, het Deltaplan Biodiversiteitsherstel,
de financiële sector die werkt aan vergroening en waterschappen met groene ambities.
Het is zaak om daar met de Agenda Natuurinclusief op voort te bouwen, bijvoorbeeld
door dwarsverbanden tussen deze ontwikkelingen te leggen waardoor ze elkaar verder
kunnen helpen.
Nationale parken
De leden van de D66-fractie hebben tijdens de begroting, samen met de leden van de
PvdA-fractie, een motie ingediend ten behoeve van het vaststellen van nationale parken
van wereldklasse (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 42). Deze leden vragen de Minister hoe het staat met de uitwerking van deze motie.
Eind januari heb ik, samen met de Minister van VWS, een gesprek gevoerd met de voorzitter
van de Commissie Verkenning Nationale Parken, de heer prof. mr. Van Vollenhoven en
lid van de commissie prof. dr. Van der Zande, en de opdrachtgevers Staatsbosbeheer
en de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. Een gesprek met de vertegenwoordigers van
Nationale Parken, provincies en maatschappelijke organisaties vindt binnenkort plaats.
Voorstellen van de Commissie die het programma nationale parken versterken zullen
meegenomen worden bij de vormgeving van het vervolg op het programma Nationale Parken
na 2022. Ik ben voornemens uw Kamer dit voorjaar nader te informeren over de uitvoering
van de motie.
Recreatieve hoofdstructuur
De leden van de D66-fractie zien dat tijdens de coronacrisis veel Nederlanders de
natuur in zijn getrokken en dat een herwaardering voor natuur heeft plaatsgevonden.
Deze leden zien daarom kansen in het creëren van een recreatieve hoofdstructuur. Hoe
kijkt de Minister naar dit idee?
Inderdaad heeft de coronacrisis geleid tot een stijging van het bezoek aan natuurgebieden
en een herwaardering van de directe (groene) leefomgeving van mensen. Dat juich ik
zeer toe. Een van rijkswege opgelegde recreatieve hoofdstructuur heeft niet mijn voorkeur.
Provincies, gemeenten en recreatieschappen kunnen naar mijn mening goed invulling
geven aan een recreatieve infrastructuur, toegespitst op de opgaven en kansen per
gebied. Wel draag ik natuurlijk, samen met provincies, bij aan het vergroten van het
areaal natuur en bos, via onder meer het Natuurnetwerk Nederland, de Bossenstrategie
en de Agenda Natuurinclusief. Zo worden ook de mogelijkheden voor recreatie verder
vergroot.
Pesticiden
De leden van de D66-fractie hebben meermaals zorgwekkende signalen ontvangen over
de aanwezigheid van chemische middelen, biociden en hun afbraakproducten in verschillende
natuurgebieden. Naar aanleiding van deze signalen, heeft Natuurmonumenten, samen met
TNO, CLM en de VU een onderzoeksvoorstel gedaan om pesticiden in de natuur te onderzoeken.
Bovendien is dit voorstel aangeboden aan de Minister. Klopt het dat de Minister nog
niet heeft gereageerd op dit onderzoeksvoorstel? Kan de Minister toelichten of dit
onderzoek nu van start kan gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer wel?
Ik heb Natuurmonumenten inmiddels schriftelijk geïnformeerd over het feit dat ik het
verzoek om het onderzoeksvoorstel te financieren niet inwillig. De redenen hiervoor
zijn de reeds lopende verkenning en onderzoek, mijn inzet op het aanpassen van Europees
geharmoniseerde richtsnoeren voor het beoordelen van de risico’s van gewasbeschermingsmiddelen
en de reeds aangekondigde acties om emissies van gewasbeschermingsmiddelen naar het
milieu terug te dringen. Ik heb uw Kamer toegezegd om samen met de Staatssecretaris
van IenW te onderzoeken of een pilot naar (maximale) toxiciteitsdruk in kwetsbare
gebieden een goed idee is en u in het voorjaar 2021 te informeren over de uitkomst
hiervan (Kamerstukken 27 858 en 32 670, nr. 532). Deze verkenning loopt.
U kent ook mijn inzet in het kader van Verordening (EG) 1107/2009 om de Europees geharmoniseerde
richtsnoeren te actualiseren op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten, zoals
het vragen van aandacht voor het meenemen van cumulatie bij het beoordelen van risico’s
voor het milieu. Het Europese onderzoekstraject SPRINT, geleid door de Wageningen
UR, om een «global health risk assessment toolbox» te ontwikkelen om de impact van
gewasbeschermingsmiddelen op de gezondheid van ecosystemen, gewassen, vee en de mens
te beoordelen, zal hieraan ook een bijdrage leveren.
Daarnaast heb ik verschillende ontwikkelingen in gang gezet die moeten leiden tot
nagenoeg geen emissie van gewasbeschermingsmiddelen vanuit de Nederlandse landbouw,
zoals het uitvoeren van mijn visie «Landbouw, Natuur en Voedsel: Waardevol en Verbonden»
(Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 72) en het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 (Kamerstuk 27 858, nr. 518.
Bossen en bomen
De leden van de D66-fractie constateren dat door droogte, 15% tot 20% van de jonge
aangeplante bomen sterft. Niet goed voor het klimaat en voor de investeringen die
hierin worden gedaan. Is de Minister bekend met het concept Tree mania?1 Zij meten precies hoe en wanneer nieuwe bomen water nodig hebben, zodat we klaar
zijn voor de toekomst en droogte aankunnen.
Droogte is inderdaad bij nieuwe aanplant een steeds groter probleem. Mede daarom is
het klimaatbesteding en vitaler maken van ons bos een belangrijk onderdeel van de
Bossenstrategie. «Tree mania» lijkt mij een nuttig concept, met name in de stedelijke
context, waar vaak met oudere aanplant wordt gewerkt dan in het bos. Ik zal dit soorten
instrumenten daarom onder de aandacht brengen van gemeenten.
De leden van de D66-fractie hebben de oproep gezien van natuurorganisaties die aandringen
op uitstel van de bossenstrategie. Zo hebben de organisaties vraagtekens bij het kappen
van bomen, vooral bij kaal- en vlaktekap. De Minister en de provincies willen dat
voor maximaal een halve hectare per keer toestaan. Is de Minister het met deze critici
eens dat dit nadelig kan werken voor biodiversiteit, het vastleggen van CO2 en dat dit niet bevorderlijk is voor de weerstand van het bos tegen de effecten van
klimaatverandering? Hoe beoordeelt de Minister de kritiek van bosbioloog Eef Arnolds
dat het compenseren van gekapte bossen onvoldoende is, omdat het bos niet de kans
krijgt om oud te worden? Heeft zij het rapport van Arnolds gelezen dat naar de Kamer
is gestuurd? Zo ja, wat vindt zij van dit rapport? Gaat de Minister naar aanleiding
van deze kritiek veranderingen doorvoeren in de Bossenstrategie? Zo nee, waarom denkt
de Minister dat dit niet nodig is?
Ik heb, ter uitvoering van de gewijzigde motie van de leden Beckerman en Smeulders
(Kamerstuk 35 309, nr. 15) aan de WUR gevraagd onderzoek te doen naar de ecologische effecten van vlaktekap.
De resultaten van dit onderzoek en mijn beleidsreactie daarop heb ik op 5 februari
2021 aan uw Kamer doen toekomen (Kamerstuk 33 576, nr. 221).2 Uit dit onderzoek blijkt dat iedere vorm van kap altijd enige invloed heeft op de
bodem en het lokale klimaat. De effecten nemen echter significant af wanneer de grootte
van het gat beperkt wordt tot een afmeting van 2–3 keer de boomhoogte (ongeveer een
halve hectare). Ook op kleinere oppervlakte dan 2–3 keer de boomhoogte zijn er negatieve
invloeden op de bodem en het lokale klimaat, maar deze achtten de onderzoekers dermate
klein dat zij geen significant negatief effect hebben op het bosecosysteem als geheel.
In het rapport wordt geconcludeerd dat vlaktekap van maximaal een halve hectare goed
in het reguliere bosbeheer van het merendeel van het Nederlandse bos past, vooral
daar waar het om jonge bossen gaat. Voor oude, structuurrijke bossen, geldt dit volgens
de onderzoekers niet.
Ik ben van oordeel dat we, samen met de provincies, in de Bossenstrategie een goed
evenwicht heb gevonden tussen enerzijds het belang van biodiversiteit en kleinschalig
bosbeheer en anderzijds de benodigde ruimte voor het vakmanschap en het maatwerk per
gebied door bosbeheerders. Ik wil daarbij benadrukken dat er in de huidige situatie
helemaal geen maximum geldt, al komen kapvlaktes van groter dan 0,5 hectare, blijkens
het WUR-rapport, niet veel voor. De in de Bossenstrategie gekozen lijn sluit aan bij
wat sinds enkele decennia steeds meer in de Nederlandse praktijk van het bosbeheer
gebeurt: kleinschalig kappen en zoveel mogelijk gebruik maken van natuurlijke verjonging.
In de maatschappij, en ook in de wetenschap, wordt nogal verschillend wordt gedacht.
Het tekent ook de maatschappelijke betrokkenheid bij het bos. Ik ben mij daar ook
terdege van bewust. Zoals vermeld in de Bossenstrategie blijven we bij de uitvoering
en uitwerking van de strategie graag met alle betrokken partijen in gesprek, ook met
degenen die zich (deels) niet kunnen vinden in de Bossenstrategie.
Dat herplant niet voldoende is om kap te compenseren, klopt wanneer men naar de korte
termijn kijkt. Op een langere termijn en over een geheel boscomplex gezien, geldt
dit echter niet. De bewering dat het bos in Nederland niet de kans krijgt om oud te
worden is onderschrijf ik niet. De gemiddelde leeftijd van bomen in het Nederlandse
bos neemt al decennia lang toe en die trend zal zich ook de komende decennia blijven
doorzetten. Oude bomen komen steeds vaker voor en dragen voor een belangrijk deel
bij aan de in gang gezette verbetering van soortenrijkdom van het bos. De houtoogst
in Nederland bedraagt zo’n 50% van de bijgroei. In multifunctioneel bos is dit vaker
richting de 80%, maar nog steeds laag genoeg om bossen ouder te laten worden.
Ik ben bekend met het rapport van Stichting NatuurAlert Nederland, waaraan de heer
Arnolds heeft bijgedragen. Op verzoek van uw vaste commissie voor LNV heb ik in mijn
brief van 5 februari 2021 over de uitvoering van de gewijzigde motie van de leden
Beckerman en Smeulders ook mijn reactie gegeven op dit rapport.
Daarnaast lezen de leden van de D66-fractie dat de Minister stelt dat een deel van
de vijf miljard die is uitgetrokken voor de versterking van de natuur, ook ten goede
zal komen aan bestaande en nieuwe bossen.3 Kan de Minister toelichten hoeveel budget hiervoor bestemd is en hoe zij dit geld
precies zal inzetten?
Ten behoeve van de doorrekening van de € 3 miljard voor het programma Natuur door
het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) is een indicatief bedrag van € 210 miljoen
opgenomen t/m 2030. Bij het vaststellen van het uitvoeringsprogramma van het Programma
Natuur van Rijk en provincies is voor de eerste drie jaar (t/m 2023) € 41 miljoen
beschikbaar gesteld voor boscompensatie. Na twee jaar vindt besluitvorming plaats
over de volgende fase. Daarnaast kunnen provincies in de voorstellen die zij doen
in het kader van het Programma Natuur onderdelen van de Bossenstrategie meenemen.
Denk hierbij aan bos als onderdeel van overgangszones en aan het versterken van de
vitaliteit van het bos, als onderdeel van het versterken van het beheer.
Wadden
De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar de mening van de Minister over de vismonitoring
bij het Eems estuarium. Er bestaan naar aanleiding van een monitoringpilot zorgen
dat de huidige meetfrequentie onvoldoende aansluit bij het migratiepatroon van de
vissen die dienen als de graadmeter voor de Natura 2000-habitats. Deelt de Minister
deze zorgen? Zo nee, waarom niet? Kan ze toelichten waarom voor de huidige meetfrequentie
is gekozen en of deze volgens haar voldoende aansluiten bij het migratiepatroon van
deze vissen? De huidige vismonitoring in het Eems-Dollardestuarium vindt plaats in het kader van
de Kaderrichtlijn Water (KRW) en wordt gezamenlijk met Duitsland uitgevoerd. De monitoring
richt zich op het verkrijgen van inzicht in de samenstelling van de vispopulatie en
schattingen van de dichtheden per soort.
Hoewel de KRW voorschrijft om eens per drie jaar in het voor- en najaar te meten,
wordt dat voor het Eems-Dollard estuarium op drie locaties jaarlijks gedaan in het
voor- en najaar. Zodoende wordt rekening gehouden met het migratiepatroon. Zowel aard
als omvang van de monitoring voldoen aan de eisen zoals gesteld in de KRW.
Monitoring is nodig om de instandhoudingsdoelstellingen te kunnen evalueren, maar
de Habitatrichtlijn schrijft niet voor hoe er gemonitord moet worden. Typische soorten
maken deel uit van de kwaliteit van het habitattype Estuaria (H1130) en een aantal
vissen behoort daartoe (zoals bot, tong en haring). Daarnaast gelden de al bestaande
doelen voor trekvissen van het gebied Waddenzee sinds 2017 ook voor het deelgebied
Eems-Dollard; op het niveau van de Waddenzee als geheel moet geëvalueerd kunnen worden
of de instandhoudingsdoelstellingen voor deze trekvissen worden behaald: dit betreft
omvang en kwaliteit van het leefgebied voor behoud of uitbreiding van de populatie.
Op dit moment wordt gewerkt aan een supplement van het Natura 2000 beheerplan Waddenzee
waarbij de instandhoudingsdoelen en beheermaatregelen voor het Eemsestuarium worden
opgenomen, zodat deze geëvalueerd kunnen worden.
Het huidige vismonitoringsprogramma wordt momenteel geëvalueerd. Op basis van de uitkomsten
besluit de Minister van Infrastructuur en Waterstaat of het monitoringsprogramma aangepast
moet worden. De resultaten van de evaluatie worden eind 2021 verwacht.
Ten slotte zijn de leden van de D66-fractie ervan overtuigd dat het bespreken van
de Waddenzee eigenlijk niet kan ontbreken bij het laatste schriftelijk overleg over
de natuur in Nederland voor de verkiezingen. Het UNESCO-werelderfgoed en grootste
natuurgebied van Nederland wordt namelijk aan alle kanten bedreigd, maar deze leden
missen de gepaste beleidskeuzes om de bescherming aan het gebied te bieden die het
verdient en behoeft. Zij zijn van mening dat het beschermen van het gebied op te gespannen
voet staat met de gas- en zoutwinning in het gebied. Zij zijn daarom van mening dat
beide activiteiten zo snel mogelijk moeten worden gestopt. Dit betekent volgens hen
geen nieuwe vergunningen uitgeven en het afbouwen van de huidige vergunningen. Zij
vragen zich af hoe de Minister, als Minister van de Natuur, aankijkt tegen de mijnbouw
in het Waddengebied. Is de Minister het met hen eens dat gas- en zoutwinning onverenigbaar
zijn met een goede bescherming van het gebied? Zo ja, hoe zet zij zich er op dit moment
voor in om dit geluid binnen het kabinet te laten horen? Indien zij dit niet doet,
kan zij toelichten waarom zij dit geluid als Minister van Natuur niet wil laten horen?
Het behoud van de natuurwaarden in de Waddenzee staat voorop. Mijnbouwactiviteiten
kunnen alleen doorgang vinden als dit natuurbelang gewaarborgd blijft. Het uitgangspunt
is dat mijnbouwactiviteiten alleen worden toegestaan onder de Waddenzee als dit veilig
en verantwoord kan en er geen schade optreedt aan de natuur. Hierbij wordt extra zorgvuldigheid
in acht genomen door toepassing van het «hand aan de kraan»-principe4. Dit betekent dat indien er mogelijk schade zal optreden aan de natuur in en rondom
de Waddenzee als gevolg van gas- en zoutwinning doordat de snelheid van de bodemdaling,
samen met de relatieve zeespiegelstijging, de toegestane gebruiksruimte overschrijdt
of dreigt te overschrijden, de winning zal worden beperkt of beëindigd.
In onze brief van 17 december 2020 (Kamerstukken 29 684 en 32 849, nr. 213) heb ik samen met de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) vastgesteld
dat de gas- en zoutwinning tot op heden geen wezenlijk negatief effect heeft gehad
op de ontwikkeling van de natuurwaarden in de Waddenzee. Daarmee biedt het «hand aan
de kraan»-principe een goed instrument om de natuur in het Waddengebied te beschermen.
Dit uitgangspunt is ook opgenomen in de Agenda voor het Waddengebied 2050 (Kamerstuk
29 684, nr. 210). Het huidige beschermingsniveau voor de natuur in de Waddenzee is adequaat.
Daarnaast geldt dat nieuwe boringen naar gas in de Waddenzee niet zijn toegestaan.
Daarom wordt er schuin geboord vanaf locaties op het land. Die locaties bevinden zich
achter de dijk op het vasteland. De verwachting is dat deze kleine voorraden rond
2035 zijn uitgeput. Er worden geen nieuwe opsporingsvergunningen meer gegeven voor
het zoeken naar gasvelden op land; de Waddenzee wordt hierbij tot het land gerekend.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben lang gewacht om de onderstaande onderwerpen
met de Minister te bespreken. Helaas kan het niet anders dan dat deze leden dit nu
schriftelijk doen. Zij zien dat steeds meer mensen de natuur intrekken als gevolg
van de coronamaatregelen. Dat is mooi en daarom is het belangrijk om te blijven zorgen
dat er voldoende natuur in Nederland is voor recreatie en om met rust te laten. Zij
willen verschillende zaken met de Minister bespreken: natuur in de stad, de Wadden,
het Uitvoeringsprogramma natuur, bestrijdingsmiddelen in de natuur, biodiversiteit
in internationale context en uiteraard de Bossenstrategie van de Minister.
Natuur in de stad
De leden van de GroenLinks-fractie schrijven, zoals bekend, samen met de leden van
de CDA-fractie een initiatiefnota over natuur in de stad. Deze zal volgende week aan
de Minister overhandigd worden. Deze leden lezen in de brief van 24 november dat de
Minister samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bezig
is te onderzoeken welke knelpunten er met betrekking tot natuurinclusief bouwen in
stedelijk gebied zijn. Ook is er een onderzoek gestart naar goede voorbeelden op het
gebied van gemeentelijk integraal groenbeleid, zo lezen zij. Zij vragen de Minister
waar de knelpunten precies liggen. Zitten deze vooral in het Bouwbesluit? Welke middelen
heeft de Minister naast het Bouwbesluit nog meer om natuur in de stad te verbeteren?
Het knelpuntenonderzoek wordt in april 2021 verwacht. De resultaten zijn daarom nog
niet bekend. Inderdaad verkennen we hoe een aanpassing van het Bouwbesluit kan bijdragen
aan het versterken van natuurinclusief bouwen. Ook kijken we naar het instellen van
instructieregels (Wet ruimtelijke ordening / Omgevingswet). Verder is mijn ministerie
actief als verbinder en aanjager op het gebied van natuur in de stad. Tevens wordt
nagedacht over regels voor aanbestedingen en de voorbeeldrol van de rijksoverheid,
bijvoorbeeld in het kader van maatschappelijk verantwoord inkopen.
Wadden
De leden van de GroenLinks-fractie willen specifiek aandacht vragen voor een van onze
belangrijkste en grootste natuurgebieden: de Wadden. In de verzamelbrief Wadden van
17 november kondigt het kabinet een onderzoek aan naar de opeenstapeling van effecten
op de natuur door alle verschillende menselijke activiteiten op de Wadden. Onder deze
activiteiten valt onder andere de winning van zout, gas en overige delfstoffen. Het
moge duidelijk zijn dat deze leden dan ook een stop willen op deze winning. Want door
de winning daalt de bodem van de Waddenzee en verdrinkt de voor de Wadden zo bijzondere
natuur. Is de Minister het met hen eens dat, zolang het onderzoek nog niet is afgerond,
het voorzorgsbeginsel moet worden toegepast en vergunningen voor nieuwe winningen
van onder andere de Nederlandse Aardoliemaatschappij (NAM) uitgesteld moeten worden?
Het behoud van de natuurwaarden in de Waddenzee staat voorop. Mijnbouwactiviteiten
kunnen alleen doorgang vinden als dit natuurbelang gewaarborgd blijft. Ik verwijs
u hiervoor ook naar de vragen van de leden van de D66-fractie op dit punt.
De Kamer heeft de Minister van EZK gevraagd om een extra wetenschappelijk panel in
te stellen, dat de effectiviteit van het «hand aan de kraan»-principe nogmaals beoordeelt.
Daarnaast heeft de Minister van EZK toegezegd dat er een actualisatie van de zeespiegelstijgingscenario’s
in de Waddenzee plaatsvindt. Deze adviezen zullen, voorzien van een kabinetsreactie,
in het eerste kwartaal van 2021 aan uw Kamer worden gestuurd. Ten aanzien van het
onderzoek naar cumulatieve effecten is in de Agenda voor het Waddengebied 2050 afgesproken
kennis te ontwikkelen over cumulatie van effecten van alle menselijke activiteiten
op de waddennatuur en te verkennen hoe bij medegebruik een goede afweging gemaakt
kan worden in relatie tot andere activiteiten. Ik zie dan ook geen aanleiding om vooruitlopend
en/of aanvullend op deze ontwikkelingen nieuw beleid te introduceren.
Heeft de Minister het manifest van de lokale fracties van PvdA, D66 en GroenLinks
en het waterschap in Friesland gezien? Wat vindt zij hiervan? Denkt de Minister dat
het huidige beschermingsniveau op basis van het UNESCO- werelderfgoed voldoende is
om de Waddenzee te beschermen?
Ik heb kennis genomen van het Waddenmanifest «Breng de stilte, donkerte en de rust
op het Wad terug» waarin ruim 35 partijen een oproep doen aan het kabinet en de Tweede
Kamer om daar waar zich kansen voordoen, de winning van diepe delfstoffen onder de
Waddenzee eerder te beëindigen en nieuwe gas- en zoutwinningen niet toe te staan.
Zoals geantwoord in reactie op de inbreng van de leden van de D66-fractie acht ik
het huidige beschermingsniveau in de Waddenzee adequaat. Dat heeft overigens niet
alleen met de UNESCO-werelderfgoedstatus te maken, maar vooral ook met de status van
Natura 2000-gebied op grond van de Wet natuurbescherming.
Wat vindt zij er van dat onze buurlanden Duitsland en Denemarken hun waddengebieden
omgezet hebben in een nationaal park? Is zij het met deze leden eens dat het tijd
is voor een Nationaal Park Waddengebied? Kan zij haar antwoord uitgebreid toelichten?
Op verzoek van uw Kamer is een analyse uitgevoerd van het natuurbeheer van de Waddenzee
in Duitsland en Denemarken om na te gaan of er lessen te leren zijn voor de inrichting
van de Beheerautoriteit Waddenzee. De Minister van IenW en ik hebben uw Kamer geïnformeerd
over de uitkomsten hiervan in de Verzamelbrief Wadden van 20 juni 2019 (Kamerstuk
29 684, nr. 185). Uit die analyse is gebleken dat er grote verschillen zijn in het gevoerde beleid
ten aanzien van natuurbescherming en het gebruik van de Waddenzee: van natuur met
medegebruik (Nederland), tot nadruk op natuur (Duitsland) en nadruk op recreatieve
ontwikkeling (Denemarken).
Delen van Texel, Schiermonnikoog en Lauwersmeer in het Waddengebied zijn overigens
wel al aangewezen als nationaal park. In het kader van het beleid rondom nationale
parken kunnen initiatiefnemers altijd het initiatief nemen voor het instellen van
nieuwe nationale parken. Voor de bescherming van de natuur in de Waddenzee is de status
nationaal park echter niet noodzakelijk.
Uitvoeringsprogramma Natuur en Natuurnetwerk Nederland
De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij met de stappen die het afgelopen jaar
gezet zijn om beter voor onze natuur te zorgen. De stikstofcrisis heeft het kabinet
doen inzien dat investeringen in natuur van groot belang zijn. Toch gaat het nog steeds
niet goed met de natuur. De conclusies die voortvloeien uit de Zesde Voortgangsrapportage
Natuur baren deze leden grote zorgen. Er is nog maar weinig tijd om de doelen van
de Kaderrichtlijn Water (KRW) te halen. Zij vragen de Minister dan ook om te versnellen.
De Minister zei eerder dat geld geen probleem was voor het realiseren van het Natuurwerk
Nederland (NNN). Kan de Minister inzicht geven in welke problemen er dan zijn? Kan
het ermee te maken hebben dat de samenwerking met de provincies moeilijk verloopt?
Is onteigening een instrument dat ingezet zal moeten worden om het NNN in 2027 te
kunnen realiseren? Is de Minister bereid erop toe te zien dat het Rijk met provincies
en maatschappelijke organisaties op korte termijn gezamenlijk invulling geeft aan
een duidelijke NNN-realisatiestrategie als onderlegger van de aanvullende doelen en
ambities zoals al bepaald is in Programma natuur? Deze leden zijn benieuwd of de Minister
bij het versnellen van het NNN gebruik kan maken van de landschapselementen, houtwallen
en natuurinclusieve landbouw. Kan zij ingaan op de rol die deze zaken (kunnen) spelen
bij het bereiken van de NNN-doelstellingen?
Ik begrijp de zorgen van deze leden over het realisatietempo van het Natuurnetwerk
Nederland. Samen met de provincies hebben we in de laatste Voortgangsrapportage Natuur
geconcludeerd dat het tempo van verwerving en inrichting momenteel te laag ligt om
de beoogde 80.000 hectare nieuwe natuur in 2027 te kunnen halen. Versnelling is noodzakelijk.
Oorzaken van achterblijvende realisatie zijn divers, en kunnen verschillen per provincie
en per gebied, ook afhankelijk van de opgave. Een oorzaak in het proces van grondverwerving
is het feit dat de relatief makkelijk te verwerven gronden (het «laaghangend fruit»)
reeds zijn aangekocht en de verwerving van de nog resterende gronden, ook gelet op
de hoge druk op de grondmarkt, meer tijd kost.
Provincies zetten zich onverkort voor deze versnelling in. Provincies zijn gestart
met een strategische aanpak gericht op een versnelling van het realisatietempo voor
de komende jaren. Zij verkennen met welke (innovatieve) strategieën en instrumenten
de ambitie gehaald kan worden. Daarvoor zal onder de provincies en hun restopgave
onderzocht worden welk werk in uitvoering («onderhanden») is, waar de moeilijke hectares
liggen en welke instrumenten hiervoor het beste kunnen worden ingezet. Provincies
kunnen bij de grondverwerving ook gebruik maken van het instrument onteigening met
volledige schadeloosstelling. Er zijn provincies die dit instrument ook al toepassen.
Ook mijn ministerie en terrein-beherende organisaties zullen bij deze strategische
aanpak worden betrokken. Bij de aanbieding van de zevende Voortgangsrapportage Natuur,
dit najaar, zal ik u over de stand van zaken informeren.
Het verder uitbreiden en verstevigen van het Natuurnetwerk Nederland is een belangrijke
bouwsteen voor de realisatie van de ambities en doelstellingen van het Natuurpact
en, in het kader van de stikstofaanpak, ook voor het Programma Natuur. Uiteindelijk
gaat het daarbij om het scheppen van de juiste condities voor het duurzaam voortbestaan
van soorten en habitats. De aanleg en het beheer van landschapselementen, zoals houtwallen,
en ook de ontwikkeling van een natuurinclusieve landbouw, kan daar een belangrijke
bijdrage aan leveren. Deze onderwerpen maken dan ook deel uit van zowel de ontwikkeling
naar natuurinclusieve kringlooplandbouw, de bossenstrategie als het Programma Natuur.
Dan willen de leden van de GroenLinks-fractie nog aandacht vragen voor de zogenaamde
bufferzones of overgangsgebieden rondom Natura 2000-gebieden. Deze kunnen veel betekenen
voor het behalen van de doelen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Deze leden vragen
de Minister om landelijke regie te nemen en met de provincies te komen tot een visie
en regie per Natura 2000-gebied voor het vormgeven van overgangsgebieden. Kan zij
dit toezeggen? Kan zij hierbij tot verschillende opties voor beleidsinstrumenten komen
zodat provincies makkelijk keuzes kunnen maken, bijvoorbeeld voor het combineren met
de transitie naar natuurinclusieve landbouw of de klimaatadaptatie-agenda?
De overgangsgebieden kunnen inderdaad betekenisvol zijn in de realisatie van de VHR-doelstellingen.
Wat daar precies voor nodig is en hoe dat past in een gebiedsaanpak, behoeft nog verdere
uitwerking. Enerzijds zullen de provincies dit meenemen in hun gebiedsaanpak. Anderzijds
zal vanuit het programma Natuur worden gevolgd wat een betekenisvolle aanpak is voor
de overgangsgebieden, en welke maatregelen en instrumenten daarbij passen. Hierbij
wordt onder andere voortgebouwd op de ruimtelijke verkenning naar meer natuurinclusief
areaal, in het kader van de stikstofaanpak.
Bossenstrategie
De leden van de GroenLinks-fractie zijn tevreden dat de Bossenstrategie van de Minister
er is en dat zij er nu eindelijk over kunnen spreken. Over de inhoud zijn deze leden
wel teleurgesteld. Zij lezen dat bossen moeten worden gezien als ecosystemen. Toch
lijkt een groot gedeelte van de uitvoering van de bossenstrategie ook gericht op houtproductie.
Het is hen ook onduidelijk wat een bos nu eigenlijk is. Er zijn natuurbossen, productiebossen
met kaalkap, mengvormen van natuurbossen met houtoogst en er zijn bosreservaten die
volledig met rust gelaten moeten worden. Het kappen van bomen in natuurbos is nodig
om natuurlijke processen te versnellen zo lezen zij. Hoe past vlaktekap hierin? Kan
de Minister toelichten welke argumenten er zijn voor de maximale vlaktekap van 0,5ha?
Zij vragen zich af waarom natuur geld moet opleveren. Kan de Minister daarom uitleggen
waarom er geld verdiend moet worden met de houtoogst in natuurbossen? Kan de Minister
ook ingaan op de vraag waarom houtproductie het zou winnen van de economie en van
de recreatiesector? Zoals deze leden al eerder aangaven, trekken steeds meer mensen
de natuur in als gevolg van de coronacrisis.
Door middel van de Bossenstrategie willen we een groter en een vitaler bossysteem
realiseren in Nederland. Daarbij hebben we versterking van biodiversiteit en het vastleggen
van koolstof als de twee belangrijkste doelen benoemd. We bieden inderdaad ook ruimte
voor een lichte toename van houtoogst. Dat kan goed samengaan met versterking van
biodiversiteit en het vastleggen van koolstof, onder voorwaarde dat de maatregelen
voor revitalisering worden uitgevoerd. Deze maatregelen zullen leiden tot meer biodiversiteit
en meer bijgroei. Een deel daarvan kan worden benut voor houtoogst.
We willen wat meer ruimte voor bieden voor houtoogst, omdat hout een essentiële grondstof
is in de verduurzaming van onze economie en onze ambities voor een circulaire, klimaatneutrale
economie. Denk aan het stimuleren van het gebruik van hout in de bouw, in plaats van
staal, beton en plastic. We hebben hierin ook een internationale verantwoordelijkheid,
aangezien ongeveer negentig procent van het in Nederlandse gebruikte hout wordt geïmporteerd
en ik een te grote afhankelijkheid van houtimport onwenselijk vind. Houtoogst vindt
dus niet plaats met als primaire doel het verdienen van geld. Houtoogst moet duurzaam
zijn, dus het ecosysteem duurzaam moet in stand blijven. Overmatige houtoogst leidt
vanzelfsprekend tot de teloorgang van het bos en daarmee dat ecosysteem.
In Nederland onderscheiden we ruwweg twee typen bos: bos met productie en bos zonder
productie. Bos met productie wordt gezien als multifunctioneel bos. (productie, natuur,
klimaat, recreatie, etc.). Dit zijn veelal bossen op de zandgronden. Bos zonder productie
wordt gezien als natuurbos. Dit type varieert van natte moerasbossen tot droge, voormalige
productiebossen bestaande uit eik, beuk en grove den. Tenslotte is er nog een kleine
groep van bosreservaten, die primair een onderzoeksdoel dienen. Met de Bossenstrategie
zetten we ook in op uitbreiding van het areaal natuurbos. In natuurbos is houtoogst
geen doel. Dat was het niet, en dat zal het onder de Bossenstrategie ook niet worden.
Over de ecologische aspecten van vlaktekap heb ik u op 5 februari 2021 geïnformeerd,
ter uitvoering van de gewijzigde motie van de leden Beckerman en Smeulders (Kamerstuk
33 576, nr. 221). Ik verwijs u naar deze brief en de antwoorden in reactie op de inbreng van de leden
van de D66-fractie terzake.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de in de Bossenstrategie genoemde revitaliserings-uitvoeringsmaatregelen
veelal ingrepen zijn als het toepassen van kaalkap bij planten van specifieke loofboomsoorten
en exoten en het strooien van steenmeel. De kosten lopen tot 2050 op tot een half
miljard euro, terwijl als je bossen met rust laat, ze vanzelf ook divers worden en
het natuurlijk evenwicht terug komt. Dat hebben deze leden ook bepleit tijdens de
laatste begrotingsbehandeling van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Het gaat dan om een vorm van rewilding. Kan de Minister uitleggen waarom zij denkt
dat de in de Bossenstrategie genoemde maatregelen effectiever zijn dan bijvoorbeeld
het selectief uitdunnen van bossen? Deze leden zijn tevreden dat het onderzoek naar
bosreservaten wordt voortgezet. Kan de Minister al iets zeggen over de resultaten
van dit onderzoek?
In de Bossenstrategie staat dat bepaalde soorten naar verwachting niet of slecht kunnen
overleven in ons toekomstige klimaat en onder druk van droogte of ziektes en plagen
langzaam zullen verdwijnen. Dit is met name het geval voor monoculturen en zien beheerders
nu al optreden bij bijvoorbeeld fijnspar en es. Het bijplanten van loofbomen in bestaande
bossen die een rijkstrooisel geven, is een belangrijk middel om de bosbodems in deze
bossen te verrijken en monoculturen te doorbreken. Het zal dan met name om zaadbronnen
gaan, enkele bomen per hectare die op termijn een natuurlijke verjonging stimuleren.
In de Bossenstrategie beschrijven we waarom het zogeheten «niets-doen-beheer» niet
de geprefereerde optie is om een nieuwe situatie van zelfregulerend natuurbos te bereiken.
Selectief uitdunnen is, in combinatie met het inbrengen van nieuwe zaadbronnen, onderdeel
van de maatregelen om tot zelfregulerend bos te komen. Het onderzoek in de bosreservaten
is in 2006 stopgezet. Met de Bossenstrategie beogen we dit onderzoek weer (deels)
op te starten. We zijn in overleg met WUR over de wijze waarop we dit onderzoek kunnen
vormgeven. We streven ernaar hierover vóór de zomer van 2021 afspraken te maken.
De leden van de GroenLinks-fractie zien veel potentieel van bossen en bomen op landbouwgrond.
Deze leden zien dat houtproductie op landbouwgrond een verdienmodel kan zijn voor
boeren. Er zijn steeds meer experimenten in de bouw met cross laminated timber (CLT)
en daarom zijn er nieuwe relaties te bedenken tussen bijvoorbeeld de bouw en hout
producerende boeren. Het is immers niet wenselijk om al het hout voor deze duurzame
vorm van bouwen uit het buitenland te halen. Hoe ziet de Minister dit? Kan zij ingaan
op het potentieel dat zij ziet voor houtproductie op landbouwgrond in Nederland?
Ik ben het, zoals ook vermeld in reactie op de eerdere vragen van de leden van de
GroenLinks-fractie, met hen eens dat hout een belangrijke rol kan spelen in de verduurzaming
van de bouw. Ik deel uw mening dan ook dat volledige afhankelijkheid van het buitenland
voor de productie van hout onwenselijk is, zeker buiten de grenzen van Europa. Houtproductie
op landbouwgrond bestaat al eeuwenlang, met name in de vorm van populierenhout. Deze
snelgroeiende boomsoort heeft lange tijd kenmerkende industrieën vorm gegeven. Bij
een toenemende vraag naar biogrondstoffen, zie ik hier wel mogelijkheden. Tegelijkertijd
zullen we grotendeels afhankelijk blijven van houtproductie in Scandinavië en Duitsland.
Daarom ben ik terughoudend in het stellen van doelen qua productie op Nederlandse
schaal. Het verleden leert dat die productie moeilijk te beïnvloeden valt, onder meer
omdat er al decennia een beweging is ingezet richting meer bos zonder productie.
De leden van de GroenLinks-fractie willen verder nog wat dieper ingaan op bomen en
bossen als landschapselement en houtwallen. Deze kunnen de biodiversiteit in het agrarisch
gebied flink helpen. Deze leden hebben de Minister eerder gevraagd in beeld te brengen
waar deze houtwallen staan. Heeft de Minister hier onderzoek naar gedaan en kan zij
laatste stand van zaken delen? Zij hopen dat met dit onderzoek ook voorkomen kan worden
dat deze bestaande landschapselementen verdwijnen. Welke middelen heeft de Minister
om dit te doen? Zij vragen de Minister voorts ook onderzoek te doen naar waar de houtwallen
en andere landschapselementen voorheen hebben gestaan. Welke instrumenten heeft de
Minister om te zorgen dat op deze plekken het landschap hersteld wordt?
Ik deel met de leden van de GroenLinks-fractie de waardering van landschapselementen
in het agrarisch gebied. Landschapselementen als houtwallen, bomen en hagen vormen
samen een belangrijke groene dooradering van het landschap, ten bate van klimaatmitigatie
en landschap, maar zeker ook van biodiversiteitsherstel. Bovendien kunnen landschapselementen
van waarde zijn voor de productie zelf, bijvoorbeeld door het beperken van uitspoeling
van het erf, het bieden van schuilplaatsen voor natuurlijke plaagbestrijders en hun
rol in klimaatadaptatie. De registratie van deze veelal kleine elementen vraagt echter
om een nieuwe werkwijze. Ik heb daarom in lijn met de motie van het lid Bromet (Kamerstuk
21 501-32, nr.1208) onlangs de SBIR Kleine Landschapselementen afgerond, waarin meerdere marktpartijen
innovatieve modellen hebben ontwikkeld om met behulp van satellietdata landschapselementen
in het agrarisch gebied vast te leggen. Ofschoon deze modellen nog niet volmaakt zijn,
zijn de uitkomsten veelbelovend. Deze zullen mee worden genomen in de opdracht aan
RVO.nl voor de registratie van landschapselementen in de nieuwe GLB-periode. Deze opdracht
zal naar verwachting in het voorjaar aan RVO.nl worden verstrekt. Daarbij richt ik
mij niet zozeer op de verdwenen elementen, maar op het vastleggen van een eerste referentie
nu en het monitoren daarvan, zodat we kunnen toewerken naar behoud en zelfs uitbreiding
van het areaal landschapselementen.
Vanuit dat doel werk ik aan de eerste contouren van een subsidieregeling in het kader
van het NSP, waarbij het voornemen is om de landschapselementen onder de hectarevergoeding
(basispremie) van het nieuwe GLB te brengen. Daarnaast bekijk ik de mogelijkheden
om bovenop de hectarevergoeding een vergoeding te geven voor het onderhoud van landschapselementen.
De leden van de GroenLinks-fractie zien dat de uitvoering van het Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid (GLB) en het Nationaal Strategisch Plan (NSP) een rol kunnen spelen
in de Bossenstrategie. Kan de Minister ingaan op de vraag in hoeverre bomen en bossen
een rol spelen naast hun inzet als landschapselementen of agroforesty? Hoe gaat zij
dit in het NSP verwerken?
Bos-landbouwcombinaties kunnen in belangrijke mate bijdragen aan vastlegging van CO2 en verbetering van de biodiversiteit op landbouwgronden, zoals ook vermeld in de
Bossenstrategie. Bomen leveren belangrijke producten voor de landbouw, maar kunnen
ook als biotische grondstof dienen voor bijvoorbeeld de woningbouw, de chemie en de
grond-, weg en waterbouwsector, waar ook belangrijke duurzaamheidsopgaven liggen.
Ik ben daarom, in lijn met de motie van de leden Beckerman en Smeulders (Kamerstuk
35 309, nr. 6) en de motie van de leden Smeulders en Beckerman (Kamerstuk 35 309, nr. 10) in de uitwerking van het NSP aan het verkennen hoe bos-landbouwcombinaties gestimuleerd
kunnen worden. Ik neem in deze verkenning, zoals de leden van de GroenLinks-fractie
vragen, ook andere vormen dan landschapselementen en agroforestry mee, waaronder bomen
voor houtproductie en bos met een productiefunctie.
De leden van de GroenLinks-fractie zien dat de Bossenstrategie met veel verschillende
stakeholders uitgevoerd moet gaan worden. Kan de Minister ingaan op hoe zij gaat monitoren
dat de in de in de Bossenstrategie gestelde doelen behaald gaan worden? Hoe kan zij
tussendoor aansturen op eventuele versnelling wanneer blijkt dat de ambities niet
waargemaakt gaan worden?
Samen met de provincies zal ik jaarlijks de balans opmaken voor wat betreft de uitvoering
van de Bossenstrategie en indien nodig bijsturen.
De leden van de GroenLinks-fractie willen verder nog aandacht vragen voor twee door
hun ingediende moties tijdens het notaoverleg Nationaal Bomenplan (Kamerstuk 35 309, nr. 16). Als eerste over de motie van de leden Smeulders en Beckerman over het aanwijzen
van monumentale bomen als rijksmonumenten (Kamerstuk 35 309, nr. 11). Deze leden zijn verontwaardigd over het feit dat de Minister weigert deze aangenomen
motie uit te voeren. Het gaat hier om een wens van de Kamer. Het argument dat de Minister
hiervoor geeft is dat de overheid terughoudend is met de aanwijzing van Rijksmonumenten,
zo lezen zij. Zij vragen de Minister dan ook waarom er zo min mogelijk monumenten
bij moeten komen. Welke middelen heeft zij dan om oude bomen te beschermen?
Ik ben in gesprek geweest met de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) en het Ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om de mogelijkheden te verkennen om de bomen
van Het Landelijk Register van Monumentale Bomen op te nemen als rijksmonumenten.
In de basis is het aanwijzen van bomen met een bijzondere status die beschermd moeten
worden, een taak van gemeenten. Gemeenten hebben de mogelijkheid om via het bestemmingsplan
te sturen op behoud en duurzame ontwikkeling van het ter plaatse aanwezige (historisch)
groen. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid om met lokale verordeningen bepaalde
bomen extra te beschermen. De RCE bevordert dat ook, onder andere met het bieden van
kennis en informatie. Zo is sinds 21 juni 2018 de Kaart Groen Erfgoed al uitgebreid
met de monumentale bomen uit het Landelijk Register van Monumentale Bomen. Gemeenten
kunnen deze kaart raadplegen bij het opstellen en uitvoeren van kapverordeningen.
Daarnaast hebben provincies, in het kader van het onderdeel houtopstanden uit de Wet
natuurbescherming, de bevoegdheid om een kapverbod op te leggen.
Als tweede is er de motie van de leden Beckerman en Smeulders die vroeg om een onderzoek
naar de «ecologische effecten van vlaktekap op de kwaliteit van bosecosystemen» (Kamerstuk
35 309, nr. 15). Deze motie werd toen ingediend omdat er zorgen werden geuit over uitspraken over
de introductie van vlaktekap tot 0,5 hectare als norm voor regulier bosbeheer. Er
heerste hier onduidelijkheid over. Echter, er is nu nog steeds geen duidelijkheid.
Wij begrijpen dat de rapporten van enerzijds de heer Rabbinge en anderzijds de heer
Mohren tot verschillende conclusies gaan komen. Hoe verklaart de Minister die verschillen?
Hoe neemt zij de zorgen van mensen over vlaktekap weg? Deelt de Minister de zorgen
over de conclusie van de heer Rabbinge dat vlaktekap schadelijk is voor biodiversiteit,
bodemvruchtbaarheid en klimaat, en ook financieel verliesgevend is? Kan zij dit toelichten?
Ter uitvoering van de gewijzigde motie van de leden Beckerman en Smeulders, heb ik
professor Mohren van de WUR gevraagd een team samen te stellen dat in brede zin naar
de ecologische effecten van vlaktekap op het bos kijkt. Het onderzoeksrapport heb
ik op 5 februari 2021 aan uw Kamer aangeboden, voorzien van mijn beleidsreactie (Kamerstuk
33 576, nr. 221). In deze brief heb ik, op verzoek van uw vaste commissie voor LNV, ook mijn reactie
gegeven op het rapport van de Stichting Natuuralert Nederland en ben ik ook ingegaan
op de verschillen in de conclusies van beide rapporten.
De Stichting NatuurAlert Nederland heeft haar onderzoek op eigen initiatief laten
uitvoeren. Mijn ministerie heeft beide onderzoeksteams gesuggereerd kennis te nemen
van elkaars concept-rapporten. Dit is inderdaad gebeurd, zonder dat dit heeft geleid
tot veel inhoudelijke toenadering.
Zoals uiteengezet in mijn brief van 5 februari 2021 stelt het rapport van Stichting
NatuurAlert Nederland stelt alle vormen van vlaktekap gelijk aan kaalkap (zie de definitielijst
in bijlage 2 van het rapport). Op grond daarvan concludeert het rapport dat alle vormen
van vlaktekap negatieve effecten zullen hebben op de biodiversiteit. Het WUR-rapport
daarentegen houdt rekening met verschillen in aard en omvang van kapvlakten, die voor
de ecologische effecten van groot belang kunnen zijn. In het WUR-rapport wordt gesteld
dat bij kleinschalige kap in de vorm van groepenkap de verliezen van koolstof beperkt
zijn, evenals de gevolgen voor de biodiversiteit. Daarbij biedt groepenkap de mogelijkheid
voor verjonging van zowel schaduwverdragende boomsoorten, als meer lichtbehoevende
soorten zodat er zich een gemengd en soortenrijk bos kan ontwikkelen.
Ik verwijs u tevens naar mijn beantwoording van de inbreng van de leden van de D66-fractie
op dit punt.
De heer Rabbinge heeft zelfs een vervangende paragraaf geschreven voor de Bossenstrategie.
Kent de Minister dit «amendement»? Wat vindt zij daarvan?
Het «amendement» heb ik ontvangen. Uit het amendement blijkt, net als uit het rapport
van de Stichting Natuuralert Nederland, een andere visie op vlaktekap dan die in de
Bossenstrategie wordt gehanteerd. Het weerspiegelt ook de maatschappelijke discussie
over dit onderwerp. Ik ben mij daar ook terdege van bewust. Zoals vermeld in de Bossenstrategie
blijven we bij de uitvoering en uitwerking van de strategie graag met alle betrokken
partijen in gesprek.
De opstellers van het amendement interpreteren de Bossenstrategie als aanzet tot meer
«kaalkap». Dat is niet de intentie van de Bossenstrategie. De trend naar natuurlijker,
structuurrijker, ouder bos met meer dood hout en meer loofbomen, wordt door de Bossenstrategie
als hoofdoplossing gezien voor een gezond en toekomstbestendig bos. Het bijplanten
van loofbomen, met name toekomstige zaadbronnen, dient alleen op plekken te gebeuren
waar deze afwezig zijn. Recreatie blijft een van de belangrijke doelen van bos. Op
dit punt stelt de Bossenstrategie geen aanpassingen voor.
Als laatste hebben de leden van de GroenLinks-fractie nog enkele vragen over de financiële
uitvoerbaarheid van de Bossenstrategie. Van het totaal van de ambitie van 37.000 hectare
bosuitbreiding in 2030, is voor 19.000 hectare de ambitie nog niet geconcretiseerd
of budgettair gedekt. Dit is een groot risico, met de ervaringen over de uitvoering
van de NNN in het achterhoofd. Hoe kan de Minister garanderen dat er voldoende financiële
middelen beschikbaar zijn voor het realiseren van de Bossenstrategie? Kan de Minister
een concretisering geven van waar deze 19.000 hectare bos zouden kunnen komen? In
hoeverre spelen houtwallen en andere landschapselementen een rol bij het invullen
van deze 19.000 hectare?
Het klopt dat een deel van de ambities uit de Bossenstrategie is gedekt met financiële
middelen, en een ander deel nog niet. Dat betreft inderdaad onder andere de opgave
van 19.000 hectare bos buiten het Natuurnetwerk Nederland. In de strategie worden
de verschillende routes beschreven waar rijk en provincies kansen zien voor deze uitbreiding.
Daarin geven we ook aan dat we de mogelijkheden van deze opties, bijvoorbeeld in de
vorm van publiek-private samenwerking, verder willen concretiseren. Houtwallen en
andere landschapselementen worden primair onder het hoofdstuk «bomen buiten bos» geagendeerd
en staan buiten het onderdeel van de ambitie van 19.000 hectare. Zie ook mijn reactie
op de eerdere inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie op dit punt.
Natuurbeleid in internationale context
Dan willen de leden van de GroenLinks-fractie nog aandacht vragen voor het PBL-rapport
«Nederlands natuurbeleid in internationale context. Voortgang realisatie natuur-en
biodiversiteitsbeleid». Hierin concludeert het PBL dat de coherentie tussen internationaal,
nationaal en provinciaal beleid kan worden verbeterd. Deze leden zien dat dit ook
geldt voor het verschil tussen de internationale ambities voor bindende doelstellingen
en de slappe reactie op de doelstellingen in de Europese biodiversiteitsstrategie,
waar zij in de verschillende schriftelijke overleggen over de Landbouw- en Visserijraad
ook al aandacht aan hebben besteed. Wat gaat de Minister doen om dit gat te dichten?
Op mondiaal niveau zet Nederland zich inderdaad in voor een ambitieus en afdwingbaar
raamwerk onder het VN-biodiversiteitsverdrag (CBD). Onder dit raamwerk geldt dat de
lidstaten ruimte hebben om eigen keuzes te kunnen maken over de wijze hoe ze deze
ambitieuze doelen willen bereiken. Dit wordt anders ingevuld in de Europese biodiversiteitsstrategie
(EBS). Hierin bestaat de mogelijkheid dat op hoger detailniveau zal worden voorgeschreven
hoe deze doelen behaald moeten worden, onder strikte voorwaarden, criteria en definities.
Dit is overigens nog niet vastgelegd; over de nadere uitwerking vindt nog overleg
plaats tussen de Europese Commissie en de lidstaten. Het kabinet is van mening dat
mondiaal bindende doelen nodig zijn, maar wil voldoende vrijheidsgraden behouden over
de wijze waarop die doelen bereikt kunnen worden. De Nederlandse ambitie blijft onverminderd
groot, getuige ook uit de Nederlandse deelname aan de «High Ambition Coalition» en
ondersteuning aan de «Leaders Pledge for Nature». Hiermee laat het kabinet onder meer
zien «nature based solutions» onder het klimaatverdrag te willen bevorderen, meer
transparantie over het effect van private en financiële sector op biodiversiteitsverlies
na te streven en de implementatie, monitoring en evaluatie van de afspraken onder
het Biodiversiteitsverdrag te willen versterken.
Daarnaast lezen zij dat Nederland 150 miljoen euro heeft beloofd om ontbossing wereldwijd
tegen te gaan. Dit is niets in vergelijking met de 4 miljard die het Verenigd Koninkrijk
voor het tegengaan van ontbossing heeft uitgetrokken. Waar is deze 150 miljoen euro
op gebaseerd? Hoe verklaart de Minister het verschil tussen de middelen die het Verenigd
Koninkrijk en Nederland uittrekken? Is de Minister het met deze leden eens dat juist
Nederland een belangrijke rol zou moeten spelen in het tegengaan van wereldwijde ontbossing
omdat wij een grote importeur zijn van aan ontbossing-gerelateerde producten?
Ik ben het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat Nederland een nuttige rol
kan spelen in het tegengaan van wereldwijde ontbossing, bijvoorbeeld door beleidsbeïnvloeding,
mobilisatie van private financiering en innovatie. Zo heeft Nederland in aanloop naar
zijn EU-voorzitterschap (2016) gezamenlijk met andere landen het initiatief genomen
ontbossing tegen te gaan door middel van de oprichting van het Amsterdam Declarations
Partnership, waarin we veel samenwerken met o.a. het Verenigd Koninkrijk. Dit partnerschap
heeft de Europese Commissie aangespoord om tot een Europees plan te komen om geïmporteerde
ontbossing aan te pakken. Het kabinet heeft voorts het afgelopen jaar het internationale
bossenbeleid geïntensiveerd, waarvan het stoppen van mondiale ontbossing het hoofddoel
is (Kamerstukken 30 196 en 31 793, nr. 708). De voorgenomen verdubbeling van financiële ondersteuning van activiteiten die bijdragen
aan het tegengaan van ontbossing is in 2020 gerealiseerd. Tevens is Nederland een
voorname donor binnen de EU op het gebied van internationale biodiversiteit, waar
bossen ook een belangrijke rol in spelen. Ook werkt het kabinet samen met de private
en financiële sector om meer private financiering te mobiliseren en het financiële
systeem te vergroenen. Het Verenigd Koninkrijk heeft tijdens de One Planet Summit
toegezegd drie miljard Britse pond van hun klimaatfinanciering te besteden aan natuur
en biodiversiteit over de komende vijf jaar. Dit gaat dus niet alleen over bossen,
maar bijvoorbeeld ook over mariene ecosystemen en landbouwsystemen.
Bestrijdingsmiddelen in de natuur
Als laatste willen de leden van de GroenLinks-fractie nog aandacht vragen voor bestrijdingsmiddelen
in de natuur. Vorig jaar bleek al dat er een cocktail van landbouwgif in de Drentse
natuur gevonden werd, in beschermde Natura 2000-gebieden zelfs. Dat vinden deze leden
ontzettend zorgelijk; in deze gebieden leven immers bedreigde soorten. Dit levert
alleen maar meer vragen op: zijn de aangetroffen stoffen representatief voor andere
natuurgebieden in Nederlandse provincies? Wat is de herkomst van de stoffen? Welke
effecten hebben de (cocktails van) stoffen op de natuur? Is de Minister daarom bereid
het vervolgonderzoek van Natuurmonumenten, TNO, CLM, de Universiteit Leiden en de
VU naar de aanwezigheid van chemische middelen, biociden en hun afbraakproducten financieel
te ondersteunen?
Ik heb uw Kamer vorig jaar geïnformeerd over de bevindingen van het College voor de
toelating van gewasbeschermingsmiddelen (Ctgb) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid
en Milieu over het «Onderzoek naar de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen in vier
Natura 2000-gebieden in Drenthe en de mogelijke invloed van de afstand van natuurgebieden
tot landbouwgebieden op de belasting met bestrijdingsmiddelen» uitgevoerd door Mantingh
en Buijs. Daaruit bleek onder meer dat de herkomst van de verschillende gevonden chemische
stoffen niet te herleiden is en dat gevonden gehalten aan werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen
onder de diverse ecotoxicologische drempelwaarden liggen die het Ctgb hanteert bij
het beoordelen van mogelijke risico’s van gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk 27 858 en 32 670, nr. 532).
Voor wat betreft het onderzoek van natuurmonumenten en andere partijen verwijs ik
de leden van de GroenLinks-fractie naar het antwoord ter zake op de inbreng van de
leden van de D66-fractie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie constateren dat Nederlanders in de afgelopen decennia nooit
vaker geconfronteerd zijn met hoezeer wij de natuur nodig hebben dan in dit coronajaar.
In sommige gebieden zijn bezoeken aan natuurgebieden zo talrijk geweest dat terreinbeherende
organisaties mensen soms zelfs hebben moeten ontmoedigen. Deze leden vragen zich in
dit kader af of er niet meer mogelijk is om bezoekers te enthousiasmeren voor de natuurgebieden
die minder bezocht worden. Kan de Minister hierop reflecteren?
Steeds meer mensen zien blijkbaar het belang van natuur als omgeving om te recreëren.
En dat is op zich een positieve ontwikkeling. Niet voor niets zijn vrijwel alle Nederlandse
natuurgebieden toegankelijk voor bezoekers. Daar ben ik trots op en dat wil ik graag
zo houden. Zie ook mijn reactie op de inbreng van de leden van de D66-fractie op dit
punt.
Wel vraagt de toenemende recreatiedruk maatregelen om dit in goede banen te leiden.
De terreinbeheerders pakken in dezen ook nu al hun rol op en informeren via hun websites
en andere kanalen de bezoekers van de natuurgebieden over bijvoorbeeld (te verwachte)
drukte bij de toegangen (parkeerplaatsen) en stimuleren zij minder drukke alternatieven
Ook op websites van gemeentes en via andere lokale informatievoorzieningen worden
bezoekers van natuurgebieden geïnformeerd.
Uiteraard ook van belang dat er voldoende bos en natuur is om in te recreëren. Zo
werken provincies in het kader van het Natuurnetwerk Nederland aan een uitbreiding
van het natuurareaal met 80.000 hectare tot en met 2027. En ook de Bossenstrategie,
waar ik samen met provincies aan werk, beoogt meer ruimte voor recreatie. Doel is
het areaal bos in 2030 te hebben uitgebreid met 10%. Daarnaast zetten we ons in voor
een aantrekkelijk en toegankelijk landelijk gebied.
Maar het belangrijkste antwoord op te druk bezochte natuur is voor deze leden natuurlijk
meer natuur. Door de stikstofcrisis komt de komende jaren 3 miljard euro beschikbaar
voor natuur, een ongekend bedrag. Laten we dat geld dan ook vooral gebruiken voor
het uitbreiden van onze natuurgebieden, zo suggereren deze leden. Zij verwijzen bijvoorbeeld
naar de vragen die het lid Wassenberg heeft ingediend over het inzetten van een voormalig
defensieterrein bij Den Haag als versterking van een natuurgebied. Deze leden juichen
een verschuiving van militair groen naar ecologisch groen toe en hopen dat de verschillende
overheidspartijen deze kans niet onbenut zullen laten. Maar er is nog veel meer mogelijk.
Is de Minister bereid om met de provincies een inventarisatie te houden van de meest
kansrijke gebieden om de natuur met uitbreiding te versterken, zeker daar waar er
een rol is voor het Rijksvastgoedbeleid?
De opgave voor het programma Natuur is om de negatieve gevolgen van overmatige stikstofdepositie
op de natuurkwaliteit te verminderen en de natuur en biodiversiteit te verbeteren.
Vanuit deze opgave inventariseren de provincies wat betekenisvolle maatregelen zijn
voor de overbelaste stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Uitbreiding van gebied
kan daarbij een optie zijn, maar het is bijvoorbeeld ook belangrijk om te investeren
in de kwaliteit van een gebied. Dat vergt andere maatregelen. De gebiedsanalyses van
de provincies zullen per gebied uitwijzen welke maatregelen het zinvolst zijn.
De leden van de SP-fractie zijn teleurgesteld over de uitwerking van het Uitvoeringsprogramma
natuur een, met slechts 30% van de inzet op verwerving en inrichting van nieuwe natuur.
Deze leden zijn ervan overtuigd dat meer nodig is, ook in het kader van het aanpakken
van andere problemen als de afname van de biodiversiteit en CO2-opvang. Logische stap zou in ieder geval het verbinden van alle natuurgebieden moeten
zijn. Dat kan niet zonder substantiële inzet. Erkent de Minister dat een ambitieuzere
doelstelling voor aankoop en verwerving bevorderlijk zou zijn voor niet alleen de
stikstofproblematiek, maar ook voor andere maatschappelijke doelstellingen?
Het programma Natuur is er primair op gericht om de negatieve gevolgen van overmatige
stikstofdepositie op de natuurkwaliteit te verminderen en de natuur en biodiversiteit
te verbeteren. Daar waar dit gekoppeld kan worden aan andere opgaven, zoals bijvoorbeeld
klimaatadaptatie, zal die integratie gezocht worden. De in het uitvoeringsprogramma
genoemde percentages zijn indicatief en kunnen tijdens de looptijd van het programma
wijzigen. Op basis van de gebiedsuitwerking zal blijken welke maatregelen in een gebied
nodig zijn en wat de werkelijke verdeling wordt.
De leden van de SP-fractie constateren dat er weinig is dat voor zo veel lokale maatschappelijke
beroering zorgt als boomkap. Mensen voelen zich verbonden met natuur in hun eigen
omgeving en plotseling verdwijnen dan bomen door kap. Zeker als dit gebeurt door organisaties
wiens kerntaak het beheren van natuur is, leidt dit tot veel onbegrip. Daarnaast ondermijnt
het ook het draagvlak voor natuurbeleid in het algemeen, zeker als het hout rechtstreeks
verdwijnt in gesubsidieerde biomassacentrales met dubieuze klimaateffecten. Deze leden
accepteren dat in sommige gevallen kap niet helemaal te vermijden is, bijvoorbeeld
bij ziekte, maar verder zouden we zeer terughoudend moeten zijn met het vernielen
van kostbare natuur. Dat geldt zeker in deze demissionaire tijd. Daarnaast zien deze
leden nu twee rapporten met verschillende inzichten over de gevolgen van vlaktekap.
Zij zouden de Minister dringend willen vragen om Staatsbosbeheer op te dragen een
moratorium voor vlaktekap in te stellen, behalve bij ziekte of calamiteiten, tot een
nieuw kabinet een nieuw beleid op het gebied van kap kan vaststellen. Is de Minister
hiertoe bereid?
Kleinschalige vlaktekap is een van de passende instrumenten die kan worden ingezet
in het reguliere bosbeheer. Oogst kan op die wijze worden gecombineerd met het behoud
van natuurwaarden. Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief van 5 februari 2021 (Kamerstuk
33 576, nr. 221) en mijn reactie op de inbreng op dit punt van de leden van de fracties van D66 en
GroenLinks.
Ik zie dan ook geen reden om Staatsbosbeheer op te dragen te stoppen met vlaktekap.
Overigens is het zo dat Staatsbosbeheer tijdens het broedseizoen, dat loopt van 15 maart
tot 15 juli, in principe niet kapt. De bosbeheerders van Staatsbosbeheer en andere
terreinbeheerders verstaan hun vak. Uiteraard begrijp ik de bezorgdheid en emoties
bij mensen over bomenkap, zeker als de context van de kap niet duidelijk is. Samen
met de provincies zal ik bekijken hoe we hier in de uitvoering van de Bossenstrategie
aandacht voor kunnen houden. Zie ook de betreffende passages in de Bossenstrategie
(vanaf p. 53).
In algemene zin kunnen de leden van de SP-fractie zich ook niet vinden in de gekozen
grens van een halve hectare als grens voor vlaktekap in de bossenstrategie, 0,1 hectare
lijkt een ecologisch verantwoord maximum.
Ik verwijs de leden van de SP-fractie hiervoor verder naar mijn brief van 5 februari
2021 (Kamerstuk 33 576, nr. 221) en mijn reactie op de inbreng op dit punt van de leden van de fracties van D66 en
GroenLinks.
Deze leden vinden het op zich goed dat er een Bossenstrategie ligt en ook dat deze
gericht is op uitbreiding. Deze leden hebben verdergaande ambities op dat vlak samen
met de GroenLinks-fractie bepleit in hun initiatiefnota Nationaal bomenplan. Zij constateren
wel dat de 37.000 hectare uitbreiding te beperkt is in het licht van de 100.000 hectare
die zij denken dat nodig is. Ook vrezen zij dat de uitbreiding het verlies van bosoppervlak
door kap voor biomassacentralen niet zal kunnen compenseren. Deelt de Minister hun
mening dat het gebruik van gekapt hout voor biomassacentrales in essentie niet bevorderlijk
is voor het beperken van de CO2-uitsoot?
De uitbreiding van het bos met 37.000 hectare is in het Nederland van nu al een stevige
uitdaging. Verdrievoudiging van die ambitie tot 2030, acht ik niet realistisch uitvoerbaar.
De suggestie van deze leden, dat het bosoppervlak een aantal jaren is gedaald door
de productie van biomassa, onderschrijf ik niet. Nederland heeft de afgelopen jaren
vooral netto bos verloren, omdat er een uitzondering gold van de herplantplicht voor
omvorming van bos naar andere natuur op grond van Natura 2000-beheerplannen. Dat wordt
nu rechtgezet in de Bossenstrategie. Ook zijn er compensatieopgaves van grote infrastructuurbeheerders
die nog moeten worden uitgevoerd.
Het gebruik van reststromen om energie mee op te wekken heeft voor de CO2-uitstoot bijna geen consequenties, omdat deze resten in het bos binnen een aantal
jaren via natuurlijke processen zouden zijn teruggekeerd in de atmosfeer. De Bossenstrategie
onderschrijft overigens de afbouw van biomassagebruik vanwege de positieve bijdragen
die dood hout in het bos op het ecosysteem heeft.
Waar de leden van de SP-fractie ook constateren dat de bossenstrategie tegenvalt in
ambitie is op het gebied van agroforestry, en specifiek voedselbossen. De Minister
stelt de ambities van andere organisaties van 25.000 hectare agroforestry en 100 hectare
voedselbossen na 2030 te delen. Maar organisaties als stichting Voedselbosbouw Nederland
en het Louis Bolk instituut willen dit doel juist uiterlijk 2030 invoeren. De Minister
is dus beduidend minder ambitieus dan deze organisaties, met een schamele 7.000 hectare
agroforestry in deze strategie. Dat zou dan in dezelfde verhouding een schamele 280
hectare voedselbos zijn. Deze leden constateren dat dit nog niet eens een verdubbeling
in tien jaar van wat we nu hebben is. Kan dit niet ambitieuzer?
Ik deel met de leden van de SP-fractie dat een flinke ambitie op het gebied van agroforestry
belangrijk is, omdat deze vorm van kringlooplandbouw een bijdrage kan leveren aan
de doelen voor klimaat en biodiversiteit. Bovendien kan agroforestry een aanvulling
op het verdienmodel vormen waarbij natuur en landbouw verbonden worden. In de Bossenstrategie
zelf noem ik een voorlopige ambitie van 7.000 hectare voor vormen van bos-landbouwcombinaties,
met agroforestry als een van de opties. In het kader van de Bossenstrategie zal eerst
verder verkend worden in hoeverre verschillende vormen van agroforestry kunnen bijdragen
aan deze ambitie voor bosuitbreiding in het landelijk gebied. Hiervoor zet ik de eerste
jaren in op het stimuleren van initiatieven en kennisontwikkeling om tot verdere definities
en afbakeningen te kunnen komen, en verken ik momenteel het incorporeren bos-landbouwcombinaties,
inclusief agroforestry, als subsidiabele activiteit in het nieuwe Nationaal Strategisch
Plan van het Europees Landbouwbeleid. Ik verwijs u ook naar mijn reactie op de inbreng
van de leden van de CDA-fractie op dit punt.
Omdat agroforestry nog in de kinderschoenen staat is mijns inziens eerst nodig om
meer kennis en praktijkervaring op te doen, knelpunten weg te nemen en te verkennen
welke financiële prikkels voor agroforestry kunnen worden gecreëerd. Hoewel ik de
algemene ambitie van 25.000 ha onderschrijf, spelen er nog een aantal vragen en afhankelijkheden
van andere processen rondom de realisatie die ik eerst in samenwerking met andere
partijen aan het verkennen ben. Ik vind het belangrijk om dit eerst zorgvuldig uit
te zoeken, daarom kan ik me nu nog niet vastleggen op het halen van deze ambitie in
2030. Het is wel mijn streven om het areaal zo snel mogelijk op te schalen. Mede daarom
zijn in de Bossenstrategie jaarlijkse evaluatiemomenten ingebouwd. Als blijkt dat
we sneller kunnen opschalen, dan zal ik dat zeker overwegen.
De leden van de SP-fractie hebben verder geconstateerd dat de Minister een uitzondering
heeft gemaakt voor de jacht op wilde zwijnen en vossen bij de avondklok. Deze leden
vragen de Minister dit besluit te onderbouwen. Zij hebben moeite te begrijpen waar
een dergelijke uitzondering op is gebaseerd. Waar zij nog zien dat er bij zwijnen
het dubieuze argument van het bestrijden van de varkenspest is, is een dergelijk acuut
risico bij vossen al helemaal niet aanwezig. Welk dringend risico voor de nationale
veiligheid brengen vossen met zich mee, dat een dergelijke uitzondering gelegitimeerd
wordt, zo vragen zij zich af.
In de regeling avondklok is een algemene uitzondering opgenomen voor het uitvoeren
van noodzakelijke beroepsmatige werkzaamheden. Ik heb laten weten dat ik het beheer
van wilde zwijnen, om de aantallen te reduceren en zodoende de kans van introductie
van Afrikaanse varkenspest zo klein mogelijk te maken, beschouw als een noodzakelijke
werkzaamheid. Ook het afhandelen van door aanrijding gewond geraakt wild (valwild)
is een noodzakelijke werkzaamheid. Andere vormen van wildbeheer en jacht die tijdens
de uren van avondklok plaatsvinden zijn geen noodzakelijke werkzaamheden tijdens de
uren van de avondklok.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de stukken geagendeerd voor
het schriftelijk overleg Natuur en enkele aanvullende stukken die de Minister recent
aan de Kamer heeft doen toekomen en willen haar nog een aantal vragen voorleggen.
De leden van de PvdA-fractie lezen in de brief van 5 februari 2021 over de aangenomen
moties met betrekking tot de bestrijding van de watercrassula dat de Minister voornemens
is om de watercrassula, tezamen met enkele andere exoten, voor te dragen voor plaatsing
op de Europese Unie-lijst voor zorgwekkende invasieve uitheemse soorten. Deze leden
vinden dit een goede stap, maar vrezen dat met het doorlopen van de procedure veel
tijd is gemoeid. Is de Minister, hierop gelet, bereid om met de brancheorganisaties
van verkopers van deze exoten in overleg te treden en hen te verzoeken om de verkoop
op vrijwillige basis te staken, hangende het doorlopen van de procedure tot plaatsing
op de EU-lijst? Is de Minister bereid de Kamer over de uitkomsten te informeren? Plaatsing
op de EU-lijst brengt met zich mede dat decentrale overheden de bestrijding (verder)
ter hand moeten. Wordt in de bekostiging van die taak de toepassing van artikel 2
van de Financiële-verhoudingswet betrokken? In bovengenoemde brief wordt gesteld dat
wordt onderzocht of in bepaalde gebieden extra maatregelen ter bestrijding van de
watercrassula moeten worden genomen. Worden hieronder verstaan de Waddeneilanden,
mede gelet op de unieke en grote natuurwaarden, het belang van toerisme en recreatie
en gelet op het gegeven dat de eilanden tamelijk geïsoleerd zijn gelegen? Worden er
extra middelen beschikbaar gesteld voor de bestrijding van exoten die de natuur- en
instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden bedreigen en aantasten, indien en voor
zover de kosten additioneel gemaakt moeten worden op de aanpak van de stikstofproblematiek
in deze gebieden?
Enkele jaren geleden was er een «vrijwillige» ban op kweek en verkoop van watercrassula
in het kader van het toenmalige Convenant waterplanten.5 Bij het van kracht worden van Verordening (EU) Nr. 1143/2014 betreffende de preventie
en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten is
het convenant feitelijk beëindigd. Ik zal met de branche het gesprek aangaan of zij
de verkoop van watercrassula weer vrijwillig willen staken en zal u over de uitkomst
daarvan informeren. De overdracht van soorten van de Europese Unielijst voor zorgwekkende
invasieve uitheemse soorten, waarvan de provincies worden belast met de bestrijding,
wordt geregeld bij ministeriële regeling in overeenstemming met gedeputeerde staten
van de provincies. In de afstemming tussen provincies en ministerie voorafgaand aan
de overdracht van nieuwe Unielijstsoorten komt de bekostiging van de taken aan de
orde en kan artikel 2 van de Financiële verhoudingenwet worden betrokken. Daarbij
opgemerkt dat de kosten voor het uitroeien en beheersen van Unielijstsoorten sterk
uiteen kunnen lopen, afhankelijk van de soort en de maatregelen die de provincies
nemen.
Recent is het Uitvoeringsprogramma Natuur door het Rijk en de provincies in nauwe
samenwerking met de terreinbeherende organisaties uitgewerkt. Het doel van het uitvoeringsprogramma
is het bijdragen aan het realiseren van condities voor een gunstige of verbeterde
staat van instandhouding van soorten en habitats onder de Vogel- en Habitatrichtlijn,
met focus op overbelaste stikstofgevoelige leefgebieden van soorten. In het uitvoeringsprogramma
is bestrijding van een exoot als watercrassula benoemd als een maatregel die wordt
ingezet om te voorkomen dat inzet op omgevingscondities teniet wordt gedaan door intensieve
exoten. Het is aan de Waddenprovincies om, daar waar het stikstofgevoelige Natura
2000-gebieden betreft, de route van de herstelmaatregelen stikstof te volgen. De Waddenprovincies
kunnen deze afweging maken en een voorstel doen door de bestrijding van watercrassula
in hun maatregelenpakket onder het programma Natuur op te nemen. De mogelijkheid om
middelen uit het Uitvoeringsprogramma Natuur in te zetten voor bestrijding van invasieve
uitheemse soorten in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden is aanvullend op de middelen
die reeds beschikbaar zijn binnen het Natuurpact voor de aanpak van invasieve uitheemse
soorten. Mijn uitgangspunt is dat we die exercitie nu eerst uitvoeren en niet vooruitlopen
op toekomstige overdracht van nieuwe Unielijstsoorten.
Met betrekking tot de brief d.d. 5 februari 2021over het bosbeheer, meer specifiek
de vlaktekap, willen de leden van de PvdA-fractie het volgende onder de aandacht van
de Minister brengen. Deze leden hadden de gewijzigde motie van de leden Beckerman
en Smeulders (Kamerstuk 35 309, nr. 15) zo verstaan dat gevraagd werd naar de effecten van vlaktekap in oppervlakken tot
een halve hectare. Kaalkap op grotere schaal was reeds ongewenst en vergunningsplichtig
verklaard. De commissie-Den Ouden/Mohren gaat echter uit van de premisse dat beneden
een halve hectare sprake is van regulier beheer, waar geen nadelige ecologische effecten
zullen zijn. De ecologische effecten die door de commissie-Rabbinge in beeld worden
gebracht, worden genegeerd. Het rapport van de Minister geeft derhalve geen antwoord
op het in de motie gestelde verzoek. Kan de Minister aangeven wat de exacte argumenten
zijn die haar ertoe brengen toch vast te houden aan haar voornemen vlaktekap tot een
halve hectare als norm voor regulier beheer te stellen?
In het WUR-rapport wordt uitvoerig ingegaan op de diverse vormen van vlaktekap en
de mogelijke ecologische gevolgen daarvan. Verder verwijs ik u hiervoor verder naar
mijn brief van 5 februari 2021 (Kamerstuk 33 576, nr. 221) en mijn reactie op de inbreng op dit punt van de leden van de fracties van D66,
GroenLinks en SP.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de Minister geen melding maakt van het
feit dat aan de beide commissies was opgedragen, respectievelijk verzocht, een verslag
te maken van de overeenkomsten en de verschillen tussen hun rapporten. De commissie-Den
Ouden/Mohren heeft zich daaraan om onduidelijke reden onttrokken, met als resultaat
de boven geschetste onjuiste voorstelling van zaken. Waarom heeft de Minister geaccepteerd
dat de commissie-Den Ouden/Mohren niet voldaan heeft aan haar formele opdracht, te
weten mee te werken aan een gezamenlijk verslag van de beide commissies?
Er is geen sprake geweest van een formele opdracht om te werken aan een gezamenlijk
verslag. Er is in het overleg, nadat beide partijen bij elkaar zijn gebracht, gesuggereerd
om te komen tot een gezamenlijk verslag. Dat is vervolgens niet gebeurd, omdat beide
partijen het niet eens zijn geworden over de tekst van zo’n verslag.
In de brief wijst de Minister de resultaten van de commissie-Rabbinge bijna terloops
af en de motivering lijkt te berusten op feitelijke onjuistheden.6 De Minister steunt de conclusies van de commissie-Den Ouden/Mohren; de conclusies
van de commissie-Rabbinge, zowel ten aanzien van de biodiversiteit, de klimaateffecten,
de koolstofhuishouding en de waarden voor de volksgezondheid worden daarmee echter
genegeerd. Kan de Minister in detail aangeven op grond van welke argumenten zij de
conclusies van de commissie-Rabbinge meent te moeten afwijzen? Is hier voor de Minister
reden om het standpunt te heroverwegen?
Uit het rapport van de Stichting Natuuralert Nederland, door de leden van de PvdA-fractie
aangeduid als de «commissie-Rabbinge», spreekt een andere visie op vlaktekap dan die
in de Bossenstrategie wordt gehanteerd. Het weerspiegelt ook de maatschappelijke discussie
over dit onderwerp. Ik ben mij daar ook terdege van bewust. Zoals vermeld in de Bossenstrategie
blijven we bij de uitvoering en uitwerking van de strategie graag met alle betrokken
partijen in gesprek, ook met degenen die zich (deels) niet kunnen vinden in de Bossenstrategie.
Verder verwijs ik u hiervoor verder naar mijn brief van 5 februari 2021 (Kamerstuk
33 576, nr. 221) en mijn reactie op de inbreng op dit punt van de leden van de fracties van D66,
GroenLinks en SP.
De leden van de PvdA-fractie menen dat de jaarlijks oppervlakte aan vlaktekap wordt
onderschat c.q. te laag geraamd. Ten onrechte wordt uitgegaan van alleen de gekapte
oppervlakten groter dan een halve hectare. De 600 tot 1.000 hectare met oppervlakten
kleiner dan een halve hectare die jaarlijks als regulier beheer worden kaalgekapt,
worden blijkbaar buiten beschouwing gelaten. De commissie-Den Ouden/Mohren geeft aan
dat jaarlijks 300 tot 500 hectare wordt kaalgekapt die niet als vlaktekap wordt beschouwd,
waardoor de aanzienlijke effecten op het gebied van biodiversiteit, klimaatefficiëntie,
koolstofhuishouding en volksgezondheid worden ontkend. Kan de Minister uitleggen waarom
zij deze desastreuze beheervorm als regulier beheer accepteert?
Vlaktekap wordt in de Bossenstrategie niet aangehaald als hét model voor houtproductie.
Het is dan ook onjuist om te spreken van een systeem dat in zijn totaliteit periodiek
wordt teruggezet naar een pioniersfase. Dit is inderdaad in een verleden het geval
geweest, maar nu al langere tijd niet. Ik ben het oneens met de suggestie dat alle
conclusies uit het rapport van de Stichting Natuuralert Nederland worden genegeerd.
Veel van de principes uit dit rapport zijn rapport worden al ondersteund door de Bossenstrategie.
Denk hierbij aan het belang van kleinschalig bosbeheer. Ook het WUR-rapport komt tot
de conclusie dat vlaktekap voor het microklimaat ongunstig is en daarom bewust, terughoudend
en zorgvuldig moet worden toegepast. Het WUR-rapport wijst er echter op dat vlaktekap
van een halve hectare mogelijk moet blijven als een van de instrumenten die de bosbeheerder
tot zijn beschikking heeft.
De leden van de PvdA-fractie vragen zich af waarom de commissie-Den Ouden/Mohren niet
gezamenlijk met de commissie-Rabbinge verslag heeft uitgebracht, gelet op het gegeven
dat de Minister aan beide commissies had opgedragen, respectievelijk verzocht, een
verslag te maken van de overeenkomsten en de verschillen tussen hun rapporten. Waarom
heeft de Minister geaccepteerd dat de commissie-Den Ouden/Mohren niet voldaan heeft
aan haar formele opdracht, te weten mee te werken aan een gezamenlijk verslag van
de beide commissies?
Er is geen sprake geweest van een formele opdracht om te werken aan een gezamenlijk
verslag. Er is in het overleg, nadat beide partijen bij elkaar zijn gebracht, gesuggereerd
om te komen tot een gezamenlijk verslag. Dat is inderdaad niet gebeurd, omdat beide
partijen het niet eens zijn geworden over de tekst van zo’n verslag. Voor het overige
verwijs ik u naar mijn beantwoording van de inbreng van de SP-leden op dit punt.
De leden van de PvdA-fractie vragen zich af, of in het licht van het verzoek in de
eerder genoemde motie, het rapport-Den Ouden/Mohren wel bruikbaar is. De vlaktekapnorm
van de commissie-Den Ouden/Mohren is gebaseerd op een ernstige rekenfout en onjuiste
aannames. De veronderstelling dat er pas ecologische schade optreedt als kapvlaktes
groter zijn dan 5000 m² wordt met wetenschappelijke argumenten door de commissie-Rabbinge
weerlegd. Zoals door de commissie-Den Ouden/Mohren en ook door de commissie-Rabbinge
word onderkend, treedt er bij kaalkap substantiële schade aan de bosbodem op zodra
meer dan de helft van de bodem van de gekapte opening in het bos onder invloed komt
te staan van direct zonlicht. Die grens ligt echter niet, zoals aangenomen door de
commissie-Den Ouden/Mohren, bij 5000 m², maar al bij een kapvlakte van 1000 m². Door
die verkeerde aanname worden kapvlaktes kleiner dan 5000 m² getypeerd als «zonder
ecologische effecten» en wordt nader onderzoek ook niet nodig geacht. Is de Minister
bereid haar standpunten over vlaktekap op te schorten en de beide wetenschappelijke
rapporten nader te laten bezien, bijvoorbeeld door de Koninklijke Nederlandse Akademie
van Wetenschappen (KNAW)? Deelt de Minister het standpunt dat, mede op de in het geding
zijnde belangen, een standpunt over bosbeheer en kapbeleid moet berusten op voldoende
mate van consensus over de effecten van vlaktekap bij minder dan 5.000 m2?
Met het WUR-rapport heb ik, zoals toegelicht en onderbouwd in mijn brief van 5 februari
2021 (Kamerstuk 33 576, nr. 221), uitvoering gegeven aan de motie van de leden Beckerman en Smeulders. Ik weet niet
op welke «ernstige rekenfout» de leden van de PvdA-fractie hier doelen. Eerder heb
ik gewezen op de maatschappelijke discussie over dit onderwerp. Iedereen kan kennis
nemen van beide rapporten. Ik heb er dan ook geen behoefte aan beide rapporten nader
te laten bezien. Verder verwijs ik de leden van de PvdA-fractie naar mijn reactie
op de inbreng op dit punt van de leden van de fracties van D66, GroenLinks en SP.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat kaalkap van grotere oppervlakten vaak
weerstand en afkeer van burgers oproept. Zou dat voor de Minister mede reden moeten
vormen om, naast alle andere ecologische belangen, het bosbeheer en het kapbeleid
te funderen op de principes natuurvolgend en op basis van verantwoorde uitdunning?
Ik onderken dat het kappen van bomen en bos vaak emoties oproept. In vind dat we er
in de Bossenstrategie in zijn geslaagd een evenwicht te vinden tussen enerzijds het
belang van biodiversiteit en kleinschalig bosbeheer en anderzijds het vakmanschap
en het maatwerk van bosbeheerders. Samen met provincies zal ik bij de uitvoering van
de Bossenstrategie aandacht blijven geven aan de emoties die de discussie over bomenkap
met zich meebrengt. Goede communicatie met omwonenden en andere gebruikers van het
bos over de redenen en achtergronden van ingrepen in het bos blijft ontzettend belangrijk.
Ten slotte vragen de leden van de PvdA-fractie zich af waarom het rapport eerst op
5 februari 2021 naar de Kamer is gestuurd. Ware het niet mogelijk en beter geweest
het rapport dat op of omstreeks 22 december 2020 is uitgebracht, eerder naar de Kamer
te sturen?
Dat was inderdaad beter geweest.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUniefractie hebben kennisgenomen van de brieven van de Minister
over het onderwerp natuur. Deze leden zijn blij met de inzet van de Minister op het
gebied van natuurbescherming in de afgelopen kabinetsperiode en kijken uit naar de
uitkomst van de trajecten die in gang zijn gezet.
De leden van de ChristenUnie-fractie willen allereerst benadrukken dat de biodiversiteitscrisis
hen grote zorgen baart. De mensheid wordt geconfronteerd met een afname van biodiversiteit
die sneller gaat dan ooit in de menselijke geschiedenis. De zeer forse afname van
insecten, die bekend werd in 2017, maakte duidelijk hoe dringend deze problematiek
ook speelt in Nederland. De biodiversiteit vormt een onmisbaar fundament voor ons
ecosysteem en daarmee voor onze leefbaarheid en voedselvoorziening. Meer kennis is
nodig, en dus steunen deze leden de Minister in haar voornemen om op basis van advies
van de WUR op diverse onderwerpen onderzoeken en monitoringsprogramma’s naar de afname
van biodiversiteit te starten.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn daarnaast van mening dat naast onderzoeken
en monitoring, ingrijpen op basis van de kennis en ambities die al wel geformuleerd
zijn, noodzakelijk is. Deze leden zijn dan ook, met de Minister, teleurgesteld dat
Nederland haar internationaal gestelde doelen ten aanzien van natuur niet gehaald
heeft en ook nog niet op schema ligt. Hoe vinden de internationale biodiversiteitsambities,
zoals de afspraken die Nederland heeft gemaakt binnen het Biodiversiteitsverdrag van
Rio de Janeiro (CBD), de Europese Biodiversiteitsstrategie en de agenda van de VN
Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen voor 2030 (SDG’s), hun concrete uitwerking op
korte termijn? Kan de Minister een inhaalslag ten aanzien van internationale doelen
formuleren?
Het is inderdaad teleurstellend dat Nederland haar internationaal gestelde doelen
in het kader van het Biodiversiteitsverdrag van Rio de Janeiro (CBD) niet haalt. De
inspanningen van het kabinet, samen met de provincies, zijn erop gericht om dit tij
te keren, het verlies aan biodiversiteit tegen te gaan en herstel te bevorderen. Het
verlies aan biodiversiteit heeft grote gevolgen en het herstel vraagt op een transitie
waarin op alle fronten tegelijk gewerkt moet worden, zoals ook overtuigend geschetst
is in het IPBES Global Assessment-rapport. Het kabinet zet daarom ambitieus in op
enerzijds het behoud en herstel van biodiversiteit en anderzijds verbreding van het
natuurbeleid naar andere sectoren en beleidsterreinen. Zo wordt biodiversiteit en
de waarde van ecosysteemdiensten geïntegreerd in besluitvorming in de gehele samenleving.
Het kabinet geeft hier invulling aan met onder andere het interdepartementale Programma
versterken biodiversiteit (Kamerstuk 26 407, nr. 136) en het Programma Natuur (Kamerstuk 33 576, nr. 216). Om de natuur te versterken zet het zich bijvoorbeeld samen met de provincies in
voor het verbeteren van milieucondities en het natuurbeheer, het realiseren van ontbrekende
schakels in het Natuurnetwerk Nederland en maakt het werk van overgangsgebieden rondom
Natura2000-gebieden. Om biodiversiteit beter te integreren in besluitvorming werkt
het kabinet aan natuurinclusieve land- en woningbouw, het vergroenen van de financiële
sector en biodiversiteit als onderdeel van de Monitor Brede Welvaart.
Via de genoemde programma’s wordt de komende tijd onderzocht welke vervolgstappen
interdepartementaal genomen kunnen worden. Momenteel verken ik ook of de geschetste
inzet voldoende is om een proportionele Nederlandse bijdrage aan de doelen van de
Europese Biodiversiteitsstrategie te leveren, of dat het komende decennium aanvullende
inzet nodig is. Internationaal zet het kabinet zich in voor meerjarige afspraken die
ambitieus zijn en ook daadwerkelijk geïmplementeerd worden. Dit is, mede ter uitvoering
van de motie van de leden Jetten en De Groot (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1440), ook ons uitgangspunt bij de onderhandelingen over een nieuw wereldwijd Global Biodiversity Framework ín het kader van het Biodiversiteitsverdrag (CBD). Ook wordt biodiversiteit verbonden
met bestaande inzet op andere door Nederland nagestreefde internationale doelen, in
het bijzonder op klimaat, water en voedselzekerheid. Ik heb samen met mijn collega
van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in april 2020 een brief aan de
Tweede Kamer verstuurd over de versterking van onze internationale inzet op biodiversiteit
(Kamerstuk 26 407, nr. 134).
Volgens de leden van de ChristenUnie-fractie zou de draagkracht van de natuur de kaders
moeten vormen voor ieder beleid. Deze leden steunen de Minister dan ook in de visie
om de aanpak van de biodiversiteitscrisis integraal vorm te geven en op verschillende
beleidsterreinen, zoals gebouwde omgeving, landbouw, waterveiligheid en circulaire
economie dit vraagstuk neer te leggen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister
over de Bossenstrategie. Bomen leveren naast biodiversiteit een hele belangrijke bijdrage
in de strijd tegen klimaatverandering. Deze leden erkennen dat er veel werk verzet
moet worden. De opwarming van de aarde gaat echter snel en de effecten van klimaatverandering
zijn dan ook nu al merkbaar door droogte, extremer weer en bosbranden. Welke mogelijkheden
ziet de Minister om nog meer haast te maken met de aanplanting van bos?
De beoogde toename van het bosareaal met tien procent is al zeer fors. Een deel van
de financiering hiervoor moet nog worden gevonden. Uiteraard zullen kansen om nog
meer haast te maken met de aanleg van nieuw bos moeten worden benut. Ook de private
sector zou middels bijvoorbeeld koolstofcertificaten versnelling kunnen bewerkstelligen.
Daarnaast hebben de leden van de ChristenUnie-fractie kennisgenomen van de zorgen
die leven bij natuur- en bosorganisaties over de kaal- of vlaktekap die met de Bossenstrategie
als maatregel wordt aangedragen om de kwaliteit van het bos te verbeteren. Deze leden
begrijpen de zorgen dat bij deze methode het bos mogelijk de kans niet krijgt om oud
te worden, omdat ook jonge bomen worden gekapt. Hiermee is nieuwe aanplant dus geen
voldoende compensatiemaatregel en lijkt deze kap ongunstig voor het klimaat te zijn.
Er zijn ook zorgen over de impact op het ecosysteem van het bos. Deelt de Minister
de opvatting dat een goede staat van instandhouding betekent dat er sprake is van
een gezond ecosysteem dat zo veel mogelijk zichzelf op een goede manier in stand kan
houden? Hoe verhoudt dit zich tot het voorgestelde beheer? Kent de Minister de kritiek
dat de Bossenstrategie te veel geschreven zou zijn vanuit het belang van bosbeheer
in plaats van dat van klimaat en biodiversiteit? Wat is haar reactie daarop?
In de meeste gevallen dat vlaktekap plaatsvindt, is dit in bossen die als monocultuur
zijn aangelegd, met een gelijkjarige opstand. Deze bossen zijn ooit aangeplant met
als doel om hout te kunnen oogsten. Gezien onze enorme afhankelijkheid van deze schone,
groene grondstof zou het onwenselijk zijn om alle bossen te ontdoen van die functie.
In het algemeen deel ik de opvatting dat een goede staat van instandhouding idealiter
betekent dat een gebied zichzelf in stand kan houden. Desalniettemin is dit voor bijna
geen enkel natuurtype in Nederland het geval, omdat zij in symbiose met de mens zijn
ontstaan. De Bossenstrategie geeft expliciet aan dat bepaalde ingrepen nodig zijn
om tot een situatie te komen waarin bos op termijn zichzelf in stand kan houden. Graag
verwijs ik u daarbij naar pagina 25 van de Bossenstrategie, waarin dit concept staat
toegelicht. De Bossenstrategie stelt dat natuur en klimaat voorop staan in het bos,
maar wel in samenhang met andere functies van het bos, zoals recreatie, waterhuishouding
tot houtoogst.
Tot slot willen de leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat de stand van zaken
is met betrekking tot het vervolgonderzoek naar het voorkomen van bestrijdingsmiddelen
in de natuur. Deze leden maken zich zorgen over deze ongewenste verspreiding van bestrijdingsmiddelen,
die veelal schadelijk zijn voor de biodiversiteit.
Ik verwijs de leden van de ChristenUnie-fractie naar het antwoord op vragen van de
leden van de D66-fractie over dit onderwerp.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat er in dit laatste overleg
over de natuur uit deze regeerperiode veel op de agenda staat: biodiversiteit, insectensterfte,
weidevogels, bossen en het natuurbeleid. Al die onderwerpen hebben echter een rode
draad. Het gaat niet goed met de natuur. Nederland haalt haar natuurdoelen niet. Het
is zorgelijk dat veel natuurgebieden in de afgelopen jaren opnieuw niet verbeterd,
maar verslechterd zijn. En nog steeds lijkt de urgentie van de achteruitgang van de
natuur onvoldoende tot de Minister te zijn doorgedrongen. Zo moest in mei 2019 de
hoogste rechter eraan te pas komen om Nederland te dwingen om de bescherming van natuurgebieden
tegen stikstof ter hand te nemen.
De Zesde Voortgangsrapportage Natuur, onderdeel van de agenda van dit schriftelijk
overleg, stelt: «Zoals we in de vorige VNR hebben geconcludeerd blijken deze afspraken
onvoldoende om de biodiversiteit helemaal te herstellen. Daarom hebben Rijk en provincies
tijdens de Natuurtop in 2019 aanvullende ambities uitgesproken.» Dit illustreert volgens
deze leden het Nederlandse natuurbeleid: er is geen centrale regie op het gebied van
natuurbeleid, gemaakte afspraken zijn kennelijk te verblijvend, waardoor de biodiversiteit
onvoldoende wordt hersteld en in reactie op dat falen worden er opnieuw ambities uitgesproken.
Zij vragen de Minister daarom om voor het halen van de biodiversiteitsdoelen bindende
doelstellingen op te stellen.
Mede als gevolg van de door deze leden aangehaalde Natuurtop in 2019 en het daarin
gepresenteerde ambitiedocument Nederland Natuurpositief hebben Rijk en provincies
in het Programma Natuur, bovenop de lopende beleidsafspraken, zoals het Natuurpact
aanvullende afspraken gemaakt over natuurherstel en -verbetering. In de periode tot
en met 2030 stelt het kabinet hiervoor € 2,85 miljard. beschikbaar. Daarnaast werken
we aan een landelijke agenda voor een natuurinclusieve samenleving. Rijk en provincies
sturen gezamenlijk op de doelen van het programma Natuur Dat wordt gekoppeld aan een
systematiek van monitoring en rapportage, waardoor tijdige bijsturing mogelijk is.
Tevens is Nederland uiteraard gebonden aan internationale afspraken met betrekking
tot biodiversiteit. We zullen de doelen en afspraken waar Nederland zich in EU- en
VN-verband aan zal binden voor de komende tien jaar, verankeren in het nationale natuurbeleid.
Ook het Louis Bolk Instituut7 stelt dat er een gevoel van urgentie nodig is om tot verandering te komen. Maar het
vraagt zich af of de sterke achteruitgang in biodiversiteit, met name van insecten,
voldoende als ramp wordt ervaren om tot het gevoel van urgentie te komen dat nodig
is voor veranderingsgezindheid. Beaamt de Minister dat we ons in een zesde uitstervingsgolf
bevinden en dat biodiversiteit urgent bescherming nodig heeft? Zo ja, wat zijn de
concrete voorstellen van de Minister om het gevoel van urgentie in de samenleving
te verhogen?
Ja, ik ben mij zeer bewust van de urgentie van het probleem. Naast de hierboven beschreven
substantiële extra inzet in het natuurbeleid, wijs ik deze leden bijvoorbeeld op het
interdepartementale programma versterken biodiversiteit, waartoe het kabinet heeft
besloten op basis van het verontrustende IPBES-rapport over de wereldwijde situatie
van de biodiversiteit (Kamerstuk 26 407, nr. 136) en de ontwikkeling van een agenda voor een natuurinclusieve samenleving.
Rapport Verenigde Naties
In de context van de afname van de biodiversiteit wijzen de leden van de Partij voor
de Dieren-fractie er opnieuw op dat de grootste bedreiging het intensieve landbouwsysteem
is. Vorige week toonde een nieuw rapport van de Verenigde Naties aan dat het voedselsysteem
de grootste bedreiging vormt voor de biodiversiteit.8 Wereldwijd gaat 80% van de landbouw op aan veevoer, en draagt uiteindelijk voor slechts
18% bij aan onze calorieën. Het rapport stelt dat biodiversiteitsverlies zal blijven
toenemen zonder hervorming van het voedselsysteem. Het rapport pleit voor een natuurinclusieve
landbouw, een meer plantaardig dieet en het teruggeven van grond aan de natuur.9 Hierbij stelt het rapport dat met name de overgang naar een natuurinclusieve landbouw
en het vrijspelen van meer grond voor de natuur gelinkt zijn aan de overstap naar
een meer plantaardig dieet, dus aan veel minder dieren. Graag ontvangen deze leden
van de Minister een reactie op het rapport «Food Systems impact on Biodiversity Loss
2021» van het United Nations Environmental Program (UNEP), Chatham Housen en Compassion
in World Farming (CIWF).
Het rapport Food Systems Impact on Biodiversity Loss 2021 (UNEP) gaat in op de relatie
tussen het wereldwijde voedselsysteem en biodiversiteitsverlies. Vergelijkbaar met
eerdere rapporten haalt het VN-rapport onder andere de impact van veranderd landgebruik
aan en de invloeden van voedselproductie op de directe omgeving via emissies. Dit
zijn zaken waar ook ik mij zorgen over maak en die mede mijn inzet bepalen voor bijvoorbeeld
de VN Food System Summit en de Convention for Biological Diversity (CBD) die dit jaar
gepland staan. In beide gremia zet ik in op het vinden van de gedeelde belangen tussen
de dossiers, zoals de landbouw als hoeder van de agrarische natuur en de biodiversiteit
via zogenaamde «nature based solutions» als onderdeel van de oplossing voor een volhoudbare
landbouw.
Dit komt ook tot uiting in mijn nationale beleid. Een belangrijke aanbeveling uit
het rapport, naast het belang van plantaardige voeding, het voorkomen van voedselverspilling
en het uitbreiden van het areaal natuur, is het belang van een meer natuurinclusieve
landbouw. Natuurinclusieve landbouw kan ook in Nederland een belangrijke bijdrage
leveren aan het herstel van biodiversiteit én een toekomstbestendige landbouw. Door
het duurzaam gebruik van zogenaamde ecosysteemdiensten en het beschermen van de natuur
die die diensten levert wordt ingezet op de synergie tussen voedselproductie enerzijds
en natuurherstel anderzijds.
Bossenstrategie
De leden van de Partij voor de Dierenfractie hebben kennisgenomen van de Bossenstrategie.
De ambitie om meer bomen te planten en het bos meer biodivers en klimaatrobuust te
maken klinkt goed. Het doel is om 10% meer bos bij te planten in 2030, zo’n 37.000
hectare. Maar bij de uitwerking van de strategie plaatsen deze leden veel vraagtekens.
Zo moet de helft (18.000 hectare) van het aantal geambieerde bomen in het bestaande
NNN komen. Dat betekent dat de ene natuur voor de andere wordt ingeruild. Beaamt de
Minister dat 3.500 hectare van de 18.000 hectare bomen compensatie is voor bomen die
in Natura 2000-gebieden gekapt zijn na 2017? Waarom is 2017 als ijkjaar gekozen? Hoeveel
bomen zijn er in de afgelopen vijf jaar buiten Natura 2000-gebieden gekapt?
De compensatie-opgave voor bos dat heeft moeten wijken voor andere natuurtypen, omvat
circa 3.400 hectare. Dat is inclusief plannen die nog niet uitgevoerd zijn, maar wel
cruciaal zijn, bijvoorbeeld in de verbinding van kleinere natuurgebieden. Die 3.400
hectare is inderdaad onderdeel van de 18.000 hectare waar Rijk en provincies zich
aan hebben verbonden. 2017 is als ijkjaar genomen, omdat op 1 januari 2017 de wet
Natuurbescherming van kracht werd waarin de uitzondering is opgenomen van de herplantplicht
voor kap ten behoeve van omvorming naar andere typen natuur op grond van Natura 2000-beheerplannen.
Buiten Natura 2000-gebieden geldt de herplantplicht wel. Hoeveel bomen precies zijn
gekapt en teruggeplant is mij niet bekend; dit wordt niet centraal bijgehouden.
De overige 19.000 geplande hectares nieuw bos komen deels in beek- en rivierdalen
en open landschappen. Kan de Minister aangeven welke natuur, die geen onderdeel is
van het NNN, daarvoor wordt opgeofferd? Hoeveel van de geplande 19.000 hectare bos
zal in de plaats komen van bebouwing, kortom van steen naar groen? Hoeveel van de
aanplant van 19.000 hectare extra bos maakt deel uit van de opgave om 38.530 hectare
extra natuur te realiseren in 2027, zoals afgesproken in het Natuurpact?
Er is nog geen concrete verdeling gemaakt van de 19.000 hectare beoogd nieuw bos buiten
het Natuurnetwerk Nederland. Dit zal de komende periode nader worden bepaald in overleg
met alle betrokken partijen. Deze leden kunnen hierbij denken aan bebossing van bijvoorbeeld
uiterwaarden (ooibossen) of het omzomen van beken met bos. Dat zal in beide gevallen
met name grasland zijn. Het natuurbos dat hier moet komen, is nadrukkelijk een grote
plus voor de natuur. Er zal weinig tot geen (grootschalig) bos in plaats van de huidige
bebouwing komen. Los van de enorme investering die dat vergt, is de bebouwde omgeving
in bijna alle gevallen een betere plek om woningen te realiseren of economische ontwikkelingen
plaats te laten vinden, zodat dit niet ten koste van groen elders gaat. Wel zijn er
vanzelfsprekend kansen voor solitaire bomen en andere vormen van stedelijk groen in
de bebouwde omgeving. De 19.000 hectare buiten het Natuurnetwerk Nederland vormt geen
onderdeel van de opgave zoals afgesproken in het Natuurpact. De restopgave van het
Natuurnetwerk Nederland van 38.530 hectare maakt dan ook geen deel uit van de ambitie
van 19.000 hectare.
De leden van de Partij voor de Dierenfractie merken op dat het Nederlandse bos vooral
een jong bos is. De Minister stelt daarom voor om oudere bomen te stimuleren door
houtoogst uit te stellen.10 Dit betekent echter alleen uitstel en geen afstel; het betekent ook dat de oudere
bomen later alsnog gekapt worden.
In de Bossenstrategie wordt het stimuleren van méér oude bomen bepleit. Alle terreinbeheerders
zijn doordrongen van het belang van de mogelijkheid voor bomen om hun hele natuurlijke
levenscyclus te doorlopen. Die trend is al decennia geleden in gang gezet. De Bossenstrategie
onderschrijft slechts het belang van het blijven stimuleren van deze voor de natuur
belangrijke trend.
Daarnaast worden er bomen gekapt voor verjonging en voor het omvormen van het bos
naar andere natuur. De Minister zet in om maximaal te kappen tot een halve hectare.
Deze vlaktekap kan dan zonder ontheffing plaatsvinden.11 Echter, uit de onderzoeken over vlaktekap van WUR en van Stichting NatuurAlert blijkt
dat hoe groter het kapoppervlak, hoe groter de verstoring en hoe meer bodemvruchtbaarheid,
klimaat en bosontwikkeling hebben te lijden. Beaamt de Minister dat kappen van bomen
tot een minimumaantal hectare moet worden beperkt? Zo ja, waarom kiest de Minister
ervoor om kappen tot 5.000 m2 zonder vergunning toe te staan?
Hout is en blijft een cruciale grondstof voor een duurzame toekomst. Zonder hout kunnen
we de stap naar een gezonde, circulaire en koolstofarme economie niet zetten. Die
functie van het bos blijft ook in Nederland behouden. Daarnaast is het in natuurbossen
inderdaad wel zaak de natuur zo veel mogelijk haar gang te laten gaan. Ingrijpen is
daar soms noodzakelijk, maar in principe niet wenselijk. De keuze voor kleinschalige
vlaktekap, als onderdeel van regulier bosbeheer, is gebaseerd op nationale en internationale
wetenschappelijke inzichten. Het WUR-rapport, dat ik u op 5 februari 2021 heb toegestuurd,
geeft daarvan een goed overzicht (Kamerstuk 33 576, nr. 221). Ik verwijs u verder naar deze brief en mijn reactie op de inbreng ter zake van
de fracties van D66, GroenLinks, SP, PvdA en ChristenUnie.
Biodiversiteit
Bij het Programma versterken biodiversiteit merken de leden van de Partij voor de
Dieren-fractie op dat er geen concrete doelstellingen, wet- en regelgeving en fiscale
maatregelen of aanpassingen van de economie worden voorgesteld als onderdeel van het
programma. Beaamt de Minister dat de overheid concrete doelstellingen moet opstellen
om bovenstaande ambities waar te maken? Zo nee, waarom niet?
Bij het programma versterken biodiversiteit zijn de streefdoelen van het kabinet om
de ecologische voetafdruk substantieel te verkleinen en maximaal doelbereik van de
doelen uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn leidend. In het programma worden
concretere doelen en maatregelen momenteel verkend, zodat het volgende kabinet hierover
besluiten kan nemen. Er wordt bijvoorbeeld verkend hoe het Rijk een voorbeeldrol kan
vervullen door via haar inkoopbeleid en bedrijfsvoering de biodiversiteit te versterken.
Ook wordt momenteel door het PBL en Wageningen University & Research onderzocht hoe
de ecologische voetafdruk per sector nauwkeuriger gemeten kan worden, waardoor de
handelingsopties scherper in beeld komen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
Natura 2000
De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over het aanwijzen en intekenen van
Natura 2000-leefgebieden als zoekgebieden en het behandelen van deze gebieden als
stikstofgevoelig.
In Natura 2000-gebied Rijntakken is het habitattype kamgrasweide aangewezen als leefgebied
voor de kwartelkoning. Dit leefgebied is ook als stikstofgevoelig aangemerkt en als
zodanig opgenomen in AERIUS. De leden van de SGP-fractie constateren op basis van
de beschrijving van de bedreigingen voor de kwartelkoning dat niet stikstof het probleem
is, maar het ontbreken van extensief graslandbeheer. Deze leden horen graag waarom
dit leefgebied desondanks in AERIUS is opgenomen. In het verlengde hiervan vragen
zij of de Minister ervoor wil zorgen dat alle leefgebieden waarbij de stikstofgevoeligheid
geen (dominante) bedreigende factor is voor de soorten die afhankelijk zijn van deze
leefgebieden wil verwijderen uit AERIUS.
De basis voor het bepalen van de stikstofgevoeligheid is het rapport Herstelstrategieën
stikstofgevoelige leefgebieden (https://www.natura2000.nl/meer-informatie/herstelstrategieen). Uit dit rapport blijkt dat deze soort van twee stikstofgevoelige habitattypen en
vier (aanvullende) stikstofgevoelige leefgebieden gebruik maakt. Of stikstof dan daadwerkelijk
een probleem vormt voor deze soort (via zijn leefgebied) is niet zeker: verruiging
is een probleem, dat staat vast, maar in hoeverre dit kan worden veroorzaakt door
stikstofdepositie, is niet geheel duidelijk. Vandaar dat bij deze soort «mogelijk»
staat in de betreffende tabellen. Vast staat ook dat extensief graslandbeheer belangrijk
is, om verruiging zoveel mogelijk te voorkomen.
Omdat een significant negatief effectief niet op voorhand kan worden uitgesloten,
zijn onder andere de twee typen kamgrasweide (LG10 en LG11) in beginsel als relevant
aangemerkt. Elke voortouwnemer heeft echter de mogelijkheid om ze níet relevant te
verklaren, als vast staat dat stikstof niet daadwerkelijk een probleem is. Bij de
vaststelling is doorslaggevend of stikstof één van de (daadwerkelijke) bedreigende
factoren is, niet of het de dominante bedreigende factor is. In de afgelopen jaren
is door meerdere provincies gebruik gemaakt van deze mogelijkheid, maar geconstateerd
is dat dit nog vaker zou moeten worden toegepast. Bij de uitvoering van de motie van
de leden Geurts en Harbers (Kamerstuk 35 600, nr. 31) wordt dit met prioriteit opgepakt.
De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat in de Rijntakken ook stukken grasland
zijn ingetekend als stikstofgevoelig leefgebied voor weidevogels, terwijl hier geen
weidevogels voorkomen omdat er bomen staan. Klopt deze constatering? Is de Minister
bereid ervoor te zorgen dat dergelijke leefgebieden uit AERIUS verwijderd worden?
Door STAF is op internet een foto gepubliceerd die zo’n situatie betreft. Het is duidelijk
dat op een dergelijke locatie de kaart niet goed is en dus gecorrigeerd moet worden.
De provincies pakken dit nu op.
De leden van de SGP-fractie constateren dat in Natura 2000-gebied De Biesbosch kamgrasweide
is ingetekend als stikstofgevoelig leefgebied voor de grutto en de bruine kiekendief.
Experts van Witteveen+Bos concluderen na een veldbezoek en op basis van natuurdata
dat de habitat helemaal niet kwalificeert als kamgrasweide, dat de grutto er helemaal
niet voorkomt en dat de kiekendief er nauwelijks komt en vooral elders in De Biesbosch
fourageert. Deze leden horen graag hoe het kan dat zo’n habitat toch als stikstofgevoelig
leefgebied in AERIUS is opgenomen.
Of een stikstofgevoelig leefgebied, zoals kamgrasweide, daadwerkelijk voorkomt, moet
idealiter worden bepaald door veldonderzoek. Bij het maken van de leefgebiedenkaarten
(ten behoeve van AERIUS) kon dat niet snel genoeg plaatsvinden. In plaats daarvan
is gebruikgemaakt van verschillende gegevensbestanden die een zo goed mogelijke inschatting
geven van het voorkomen van die typen. Deze bestanden zijn gecombineerd met het voorkomen
van de soorten. De methode wordt uitgelegd in een SOVON-rapport uit 2016.12 Door deze werkwijze is de aanwezigheid van stikstofgevoelig leefgebied met een minder
grote zekerheid vastgesteld dan het geval is bij habitattypen. Het blijkt dat de aanwezigheid
ten dele ook is verondersteld op percelen die niet aan de definitie van een van de
veertien stikstofgevoelige leefgebieden voldoen. In de afgelopen jaren heeft in een
aantal gebieden een nadere afbakening plaatsgevonden, onder andere door dit soort
gevallen uit te sluiten. Maar dat zal, mede naar aanleiding van de signalen van eigenaren,
ook in andere gebieden moeten worden toegepast.
De leden van de SGP-fractie constateren dat er verschillende definities van zoekgebieden
zijn. Deze leden ontvangen graag een uitgebreide toelichting op de verschillende definities
en het gebruik ervan. Wanneer wordt een Natura 2000-habitattype respectievelijk een
leefgebied ingetekend als zoekgebied en als zodanig in AERIUS opgenomen? Wordt een
habitat nu alleen als zoekgebied meegenomen als het voorkomen van het habitattype
zeer waarschijnlijk is, maar nog niet formeel vastgesteld, en niet als alleen sprake
is van een te verwachten ontwikkeling van een habitattype door (potentiële, toekomstige)
herstelmaatregelen? Jurisprudentie leert dat het bevoegd gezag beleidsvrijheid heeft
met betrekking tot het intekenen van zoekgebieden in het kader van Natura 2000. Wordt
hier heel terughoudend mee omgegaan?
Onder zoekgebied wordt bij de habitatkaarten en in AERIUS verstaan: een locatie waarvan
onduidelijk is of een bepaald habitattype of leefgebied daadwerkelijk aanwezig is
of niet. De reden voor het onderscheiden van deze categorie is dat een habitat in
principe in het hele gebied waar het voor is aangewezen beschermd is. Inperking van
die bescherming kan alleen als zeker is dat het habitat in bepaalde delen van een
gebied afwezig is. In de praktijk betekent dit dat in beeld wordt gebracht waar een
habitat met zekerheid aanwezig is en met zekerheid afwezig is, met als restcategorie
een zoekgebied. Bij habitattypen is het aandeel zoekgebied vrij klein, omdat de karteringen
van vegetaties in het algemeen voldoende duidelijkheid bieden. Bij leefgebieden van
soorten is dat aandeel groter, omdat daar gelet moet worden op zowel fysieke kenmerken
(met name vegetatie) als op de aanwezigheid van een soort. Want leefgebied is pas
relevant als een soort er ook daadwerkelijk gebruik van maakt. Bij het maken van de
kaarten voor leefgebieden is geconcludeerd dat het lastig is om met zekerheid te stellen
dat een geschikt leefgebied níet «bezet» is. Dat een soort recent niet is gezien op
een locatie kán veroorzaakt zijn door een te geringe waarnemingsinspanning. Vandaar
dat er een relatief groot areaal te boek staat als «mogelijk bezet leefgebied», wat
in AERIUS wordt aangeduid als zoekgebied.
Nieuwe, nog te realiseren stikstofgevoelige habitats staan niet in AERIUS, omdat alleen
de reeds aanwezige natuurwaarden in AERIUS zijn opgenomen. Pas als zich een habitat
daadwerkelijk heeft ontwikkeld, wordt dat habitat gekarteerd en in AERIUS opgenomen.
Maar de zoekgebieden hebben hier dus geen betrekking op.
De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor twee uitspraken van de Raad van State
in het stikstofdossier: ECLI:NL:RVS:2021:105 en ECLI:NL:RVS:2021:71. Deze leden horen
graag wat deze uitspraken betekenen voor de druk op de beschikbare stikstofruimte.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State maakt in de uitspraak ECLI:NL:RVS:2021:71
duidelijk dat er sinds 1 januari 2020 geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming
nodig is, wanneer een project als gevolg van «intern salderen» geen grotere stikstofbelasting
veroorzaakt dan was toegestaan in de uitganssituatie. De Afdeling acht significante
negatieve gevolgen door een toename van stikstofdepositie in een dergelijk geval uitgesloten.
De uitspraak wijzigt de procedure van de praktijk in die zin dat er voor deze gevallen
geen vergunningplicht meer geldt voor intern salderen. Bevoegde gezagen gingen er
tot de uitspraak nog van uit dat dit wel het geval was. Samen met provincies brengt
het kabinet de scope en consequenties voor het stikstofbeleid van de uitspraak in
kaart. Ik verwacht uw Kamer hierover voor de zomer nader te kunnen informeren.
De Afdeling oordeelt in de tussenuitspraak ECLI:NL:RVS:2021:105 dat het onvoldoende
duidelijk is of er een volledig beeld is van de stikstofdepositie die als gevolg van
een infrastructuurproject neerkomt op Natura 2000-gebieden, omdat de stikstofdepositie
van een weg wordt berekend tot maximaal 5 kilometer afstand van die weg. Die duidelijkheid
is nodig volgens de Habitatrichtlijn. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat
heeft de gelegenheid gekregen om de rekengrens van 5 kilometer voor verkeer nader
te onderbouwen; over het rekenmodel SRM2 voor verkeer binnen AERIUS als zodanig gaf
de Raad van State geen oordeel. Naar aanleiding van het rapport van de Commissie Hordijk
(«Meer meten, robuuster rekenen», 15 juni 2020 (Bijlage bij Kamerstuk 35 334, nr. 88)) acht het Kabinet een gelijkwaardige behandeling van verschillende typen emissiebronnen
gewenst en onderzoekt daarom in samenwerking met het RIVM of aan de hand van eenduidige
criteria een wetenschappelijk onderbouwde afstandsgrens dan wel depositiewaarde voor
verschillende emissiebronnen vast te stellen is en welke implicaties dit met zich
meebrengt. De tussenuitspraak van de Raad van State onderstreept het belang hiervan
en brengt aanvullende gezichtspunten voor dit onderzoek met zich mee die worden meegenomen.
Naar verwachting wordt uw Kamer voor de zomer over de onderzoeksresultaten geïnformeerd.
Zij horen ook graag wat de gevolgen zijn voor de rechtszekerheid van bedrijven die
intern salderen. Zonder vergunning zijn zij kwetsbaarder voor wijzigingen in bijvoorbeeld
de AERIUS-systematiek en van emissiefactoren. Hoe gaat de Minister nieuwe knelgevallen
voorkomen?
In zijn algemeenheid kan een bevoegd gezag op aanvragen om een natuurvergunning die
uitsluitend betrekking hebben op intern salderen reageren door een positieve afwijzing
van de aanvraag, of door het buiten behandeling laten van de aanvraag. Beide besluiten
zijn vatbaar voor bezwaar en beroep en kunnen dus in rechte vast komen te staan. Aan
zo’n besluit kunnen geen voorschriften worden verbonden, maar het besluit kan wel
de aangevraagde situatie vastleggen (zoals bijv. de geldende AERIUS versie). Een van
de aspecten waaraan aandacht besteed wordt in de analyse die het kabinet met provincies
uitvoert, is de wijze waarop aan ondernemers zoveel mogelijk duidelijkheid geboden
kan worden. Een ander aspect is de wijze waarop toezichthouders zicht kunnen houden
op de bedrijfssituatie in relatie tot naleving van stikstofuitstoot en -depositie.
De leden van de SGP-fractie horen graag wat de stand van zaken is met betrekking tot
de toezegging dat gekeken zal worden naar het vergoeden van de (adviseurs)kosten die
PAS-melders moeten maken voor het inleveren van allerlei documenten en gegevens, terwijl
ze eerder te goeder trouw gehandeld hadden.
Ik zet me ervoor in om een passende regeling te treffen voor de PAS-melders. Op dit
moment wordt met provincies uitgezocht of en op welke manier dat mogelijk is, daarbij
wordt onder andere gekeken naar kosten.
De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat in de regeling gerichte opkoop piekbelasters
toch weer een beroepsverbod zal komen voor bedrijven zonder productierechten. Deze
leden vragen of de Minister dit beroepsverbod wil schrappen in zoverre de bedrijfsemissies
niet toenemen, zodat een bestaand bedrijf op afstand van een stikstofgevoelig Natura
2000-gebied overgenomen kan worden.
De regeling gerichte opkoop bevat onder meer als voorwaarde voor aankopen dat de verkopende
veehouder zich er toe verbindt niet elders in Nederland een veehouderij te vestigen
of over te nemen. Met dit doorstartverbod wordt bewerkstelligd dat de reductie van
stikstofemissie, die wordt gerealiseerd met de aankoop met overheidsmiddelen van de
veehouderijlocatie, niet geheel of gedeeltelijk verloren gaat door hernieuwde veehouderij-activiteiten
op een andere locatie. Deze voorwaarde past in deze regeling, omdat de regeling is
bedoeld als beëindigingsregeling en de formulering daarop ook aansluit.
In vervolg op de door de Kamer aangenomen motie van de leden De Groot en Van Otterloo
(Kamerstuk 35 600, nr. 45) zal op basis van een evaluatie van de eerste tranche van de regeling gerichte opkoop
worden bezien of in de tweede en derde tranche van de maatregel het overnemen van
een bestaand bedrijf elders mogelijk gemaakt kan worden onder de voorwaarde dat er
een substantiële emissiereductie vanuit dit bedrijf plaatsvindt.
De leden van de SGP-fractie maken zich grote zorgen over de gang van zaken rond het
Natura 2000-gebied Westerschelde. De Vlaams Nederlandse Schelde Commissie lijkt aan
te sturen op nieuwe ontpolderingen. Als je uitgaat van een optimaal systeem zou de
vaargeul ondieper moeten worden. De haven van Antwerpen wil echter verder uitbreiden
en een diepere vaargeul. Gaat de Minister zich verzetten tegen nieuwe ontpolderingen
en tegen verdieping van de vaargeul?
Belanghebbenden en overheden uit Vlaanderen en Nederland werken in het kader van het
Verdrag Beleid en Beheer Schelde-estuarium aan een Langetermijnperspectief Natuur
(LTP-Natuur) voor het Schelde-Estuarium. De Schelderaad coördineert als adviesorgaan
van de Vlaams-Nederlandse Scheldecommissie (VNSC) dat participatieproces. De Schelderaad
en VNSC sturen daarbij niet aan op bepaalde oplossingsrichtingen zoals ontpolderingen,
maar bepleiten juist een open proces. Het LTP-Natuur zal bestaan uit een visie, een
strategie voor het oplossen van dilemma’s en denkbare maatregelen voor het perspectief
van een robuuste en veerkrachtige natuur. Het is voor de komende periode eerst aan
deze groep om breed de opties te verkennen. Over het verdiepen van de vaargeul zijn
mij geen signalen bekend, anders dan werkzaamheden voor onderhoud van de huidige vaargeul.
Bossenstrategie
De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over de Bossenstrategie. In de strategie
wordt aangegeven dat op vele hectares fauna- en kruidenrijk grasland binnen het NNN
bomen zouden moeten komen. Deze leden willen erop wijzen dat extensief beheerd kruidenrijk
grasland zeker zoveel CO2 op kan slaan als bossen, of zelfs meer. Dit fauna- en kruidenrijk grasland is juist
bedoeld voor weidevogels. Die zijn niet gebaat bij de aanplant van bomen. Hoe weegt
de Minister deze analyse?
De aanplant van bomen op fauna- en kruidenrijk grasland wordt alleen uitgevoerd indien
na een ecologische beoordeling blijkt dat dit natuurtype niet tot ontwikkeling wil
komen. Op sommige plekken in ons land is de ondergrond dermate verstoord dat de van
oudsher voorkomende cultuurlandschappen niet meer terugkomen zonder enorme investeringen
te doen. In dit soort gevallen wordt eerst ook nog door de provincies en terreinbeheerders
gekeken of bosaanplant een substantiële meerwaarde betekent voor de biodiversiteit.
Zie ook het antwoord op de vragen van de leden van de CDA-fractie op dit punt.
In de strategie wordt tevens aangegeven dat op duizenden hectares landbouwgrond bomen
zouden moeten komen. De leden van de SGP-fractie horen graag wat dit betekent voor
weide- en akkervogels die gebaat zijn bij een open landschap en voor de druk op landbouwgrond.
Per locatie wordt bekeken wat de effecten zijn op de bestaande natuurwaarden, en of
bosaanleg deze waarden onaanvaardbaar verstoord. Waar mogelijk wordt gekeken naar
multifunctioneel ruimtegebruik, waarbij bos, bomen of landschapselementen in de bedrijfsvoering
van de boer past. Op sommige plekken, bijvoorbeeld in de buurt van onder druk staande
natuurkernen, kan het zijn dat in gebiedsprocessen wordt besloten om een buffer aan
te leggen tussen landbouw en natuur, door hier bos aan te planten.
De leden van de SGP-fractie willen graag een pas op de plaats als het gaat om zogenaamde
vlaktekap, het in een keer omkappen van grotere stukken bos, inclusief soms zelfs
het weghalen van de bovenste laag met veel organisch materiaal. Ook al komt er jonge
aanplant voor terug, de aanslag op de CO2-vastlegging en biodiversiteit is groot. Experts pleiten voor uitdunnen in plaats
van vlaktekap. Deze leden constateren dat de WUR (Den Ouden/Mohren) veronderstelt
dat onder de halve hectare geen negatieve ecologische effecten optreden. De «commissie-Rabbinge»
denkt hier anders over. Is het mogelijk dat de «commissie-Den Ouden/Mohren» inhoudelijk
reageert op de analyse van de «commissie-Rabbinge»?
De uitgangspunten van de Bossenstrategie sluiten op dit punt aan bij wat sinds enkele
decennia steeds meer in de Nederlandse praktijk van het bosbeheer gebeurt: kleinschalig
kappen en zoveel mogelijk gebruik maken van natuurlijke verjonging. In het WUR-rapport
wordt gesteld dat bij kleinschalige kap in de vorm van groepenkap de verliezen van
koolstof beperkt zijn, evenals de gevolgen voor de biodiversiteit. Daarbij biedt groepenkap
de mogelijkheid voor verjonging van zowel schaduwverdragende boomsoorten, als meer
lichtbehoevende soorten zodat er zich een gemengd en soortenrijk bos kan ontwikkelen.
Uitdunnen kan vlaktekap, volgens het WUR-rapport, maar ten dele vervangen, omdat voortdurend
uitdunnen leidt tot afname van de totale biomassa, de keuze aan te verjongen boomsoorten
versmalt en kleinschalige vlaktekap de ontwikkeling van nieuw bos bespoedigt.
In het WUR-rapport wordt niet gesteld dat er helemaal geen negatieve ecologische effecten
optreden bij kapvlaktes onder 0,5 hectare, maar dat deze effecten ten opzichte van
kaalkap beperkt zijn en niet goed te kwantificeren. Daarbij is de vlaktekap onderdeel
van een bosbeheer waar dit slechts een keer per honderd jaar wordt uitgevoerd, als
onderdeel van het beheer van een veel groter bosgebied, waardoor er een mozaïekpatroon
van ontwikkelingsstadia ontstaat, in een divers boslandschap.
Mijn ministerie heeft beide onderzoeksteams gesuggereerd kennis te nemen van elkaars
concept-rapporten. Dit is inderdaad gebeurd, zonder dat dit heeft geleid tot veel
inhoudelijke toenadering. Ook heb ik een gesprek tussen beide onderzoeksteams gefaciliteerd.
Ik zie hierbij geen verdere rol meer voor mij weggelegd. Iedereen kan kennis nemen
van beide rapporten en andere publicaties over dit onderwerp.
Is de veronderstelling juist dat significante schade aan de bosbodem optreedt zodra
meer dan de helft van de bodem van de gekapte opening in het bos onder invloed komt
te staan van direct zonlicht en dat deze grens al bij een kapvlakte van 1.000 m2 overschreden wordt?
Dat geldt voor sommige bostypen. In onze bossen waar pionierssoorten de overhand hebben
(berk, eik, grove den), is lichtinval nodig om verjonging plaats te laten vinden.
De bosbodem wordt daar plaatselijk droger door lichtinval en wind, maar dat hoeft
voor het bodemleven geen probleem te zijn wanneer zij zich weer kunnen verspreiden
vanuit naburige bossen. Hoe groter de vlakte, hoe groter dit effect echter zal zijn
en hoe langer het duurt voordat schimmels en insecten het gemaakte gat weer bevolken.
Zie ook mijn brief van 5 februari 2021 over de ecologische aspecten van vlaktekap
(Kamerstuk 33 576, nr. 221) en mijn reactie op de inbreng van de leden van de fracties van D66, GroenLinks,
SP, PvdA, ChristenUnie en de Partij voor de Dieren op dit onderdeel.
Natuurcompensatie
De leden van de SGP-fractie hebben twee jaar geleden een paar voorstellen gepresenteerd
voor inzet van natuurcompensatiemiddelen op de plek waar dat het meest nodig is, bijvoorbeeld
voor natuur op en bij landbouwgronden. Nu gaat het te vaak om schaamgroen en blijft
er geld lang op de plank liggen. De Minister zou het voorstel voor een werkgroep voorleggen
aan de provincies en de kwartiermakers van het Deltaplan biodiversiteit (Kamerstuk
33 576 nr. 161). Deze leden horen graag hoe dit opgepakt is.
Ik heb de suggestie voor het instellen van zo’n werkgroep onder de aandacht gebracht
van provincies, die verantwoordelijk zijn voor het instrument natuurcompensatie-instrument.
Zij hebben er niet voor gekozen zo’n werkgroep in te stellen. Wel wisselen provincies
regelmatig ervaringen met elkaar uit. Onlangs vond over het onderwerp natuurcompensatie
een bijeenkomst plaats van het mede door LNV ondersteunde Leernetwerk van provincies.
Ik heb het initiatief van de leden van de SGP-fractie destijds ook onder de aandacht
gebracht van de initiatiefnemers van het Deltaplan Biodiversiteitsherstel. Zoals vermeld
in mijn, door deze leden aangehaalde, brief van 8 april 2019 geeft de in het Deltaplan
genoemde biodiversiteitsmonitor melkveehouderij op een integrale manier een beeld
van de prestaties van een melkveehouder op aspecten van zijn bedrijfsvoering die gerelateerd
zijn aan biodiversiteit. Daarom is deze biodiversiteitsmonitor niet geschikt om zicht
te houden op de doeltreffendheid van natuurcompensatiemaatregelen. Dit laatste is
een verantwoordelijkheid van provincies.
Wolven
De leden van de SGP-fractie hebben gelezen dat Duitse onderzoekers pleiten voor actiever
wolvenbeheer en inzet op versoepeling van de regels hiervoor. De onderzoekers wijzen
erop dat vermindering van begrazing en het plaatsen van afrastering in reactie op
de wolf juist negatief uit kan pakken voor andere Natura 2000-soorten en -habitats.
Die worden wel bedreigd, terwijl dat bij de wolf niet het geval is. De onderzoekers
pleiten voor het afschieten van probleemwolven. Deze leden horen graag de reactie
van de Minister op dit onderzoek. Pakt de Minister dit op?
Uit uw vraag is mij niet duidelijk welk onderzoek het betreft. Wel ben ik bekend met
het wettelijk kader in Duitsland: daar is de bescherming van in het wild levende dieren
vastgelegd in de nationale natuurbeschermingswet, de Bundesnaturschutzgesetz. Deze
is in maart 2020 aangevuld met onder andere een paragraaf «omgang met de wolf» (paragraaf
45a). Per deelstaat wordt de nationale natuurbeschermingswet geïmplementeerd in een
(«deelstatelijke») uitvoeringswet. Zo werkt de Duitse deelstaat Nedersaksen momenteel
aan de uitwerking van genoemde paragraaf «omgang met de wolf». In deze wolvenverordening
worden richtlijnen gegeven voor het beoordelen van aanvragen tot afschotvergunning.
Conform het Europees juridisch kader kan een dergelijke vergunning slechts onder zeer
strenge voorwaarden verleend worden. In het interprovinciaal wolvenplan worden handelingsopties
geschetst voor het omgaan met mogelijke probleemsituaties. Afschieten van een wolf
is alleen mogelijk bij een acuut veiligheidsprobleem.
Ik zet in op versterking van de samenwerking met Duitse deelstaten door het uitwisselen
van kennis en ervaringen met het wolvenbeleid. Daarnaast laten de provincies en ik
een juridische analyse uitvoeren, waarvan een rechtsvergelijkend onderzoek tussen
de verschillende Europese landen onderdeel uit zal maken, waarbij in ieder geval Duitsland,
België en Frankrijk in ogenschouw worden genomen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
F.C.G. Goorden, adjunct-griffier