Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda informele Raad voor Concurrentievermogen 25 en 26 februari 2021
21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen
Nr. 530
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 12 mei 2021
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over de brief
van 17 februari 2021 over de geannoteerde Agenda Raad voor Concurrentievermogen 25
en 26 februari 2021 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 521), over de brief van 2 februari 2021 over het verslag van een schriftelijk overleg
over o.a. de geannoteerde agenda informele Raad voor Concurrentievermogen 3 februari
2021 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 519), over de brief van 22 januari 2021 over het Fiche: Mededeling Actieplan Intellectueel
Eigendom (Kamerstuk 22 112, nr. 3017) en over de brief van 29 januari 2021 over het Fiche: Mededeling nieuwe Europese
Consumentenagenda (Kamerstuk 22 112, nr. 3032).
De vragen en opmerkingen zijn op 19 februari 2021 aan de Staatssecretaris van Economische
Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 24 februari 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Renkema
Adjunct-griffier van de commissie, Van Tilburg
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
Raad voor Concurrentievermogen. Deze leden hebben hierbij geen vragen of opmerkingen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geagendeerde stukken. Deze
leden hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.
Geannoteerde Agenda Raad voor Concurrentievermogen 25 en 26 februari 2021
De leden van de CDA-fractie lezen dat er tijdens de Raad een gedachtewisseling over
de plannen voor het Recovery and Resilience Facility (RRF) zal plaatsvinden. Deze
leden vragen wanneer de ambtelijke verkenning «naar de mogelijke inhoud van een Nederlands
herstelplan» waar de Minister van Economische Zaken en Klimaat eerder melding van
maakte (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1642) gereed is en met de Kamer wordt gedeeld.
Het kabinet heeft opdracht gegeven tot een ambtelijke verkenning naar de mogelijke
inhoud van een Nederlands herstelplan. Dit betreft zowel maatregelen waartoe dit kabinet
sinds 1 februari 2020 heeft besloten als maatregelen die het volgende kabinet kan
treffen.1 Hierbij wordt aandacht gegeven aan de eisen en voorwaarden voor het herstelplan zoals
beschreven in de RRF-verordening. Een volgend kabinet besluit welke maatregelen in
het Nederlands herstelplan worden opgenomen. Daarna zal het Nederlandse plan met uw
Kamer gedeeld worden.
Daarnaast zijn deze leden benieuwd of bij het in kaart brengen van «kansrijke maatregelen»
ook proactief wordt gesproken met sociale partners en met sectoren die van belang
zijn voor de Nederlandse maakindustrie, zoals automotive, lucht- en ruimtevaart en
maritiem.
Bij de ambtelijke inventarisatie wordt gesproken met belanghebbenden, waaronder de
sociale partners. Met de maritieme sector is informeel gesproken over hun Masterplan
voor een emissieloze maritieme sector. Ook met vertegenwoordigers van de automotive
en luchtvaartsectoren is contact. Het volgende kabinet zal besluiten welke maatregelen
worden opgenomen in het Nederlands herstelplan.
Deze leden zouden van de Staatssecretaris willen weten hoe zij precies invulling gaat
geven aan de motie van het lid Palland c.s. over bijhouden aan welke projecten en
sectoren andere lidstaten hun RRF-gelden besteden (Kamerstuk 21 501-30, nr. 510)?
Op dit moment delen lidstaten conceptplannen met de Europese Commissie, die ze toetst
aan de eisen die worden gesteld in de RRF-verordening. Dit zijn nog geen formeel ingediende
conceptplannen, en het kabinet heeft geen toegang tot deze plannen. Zodra de plannen
formeel zijn ingediend, moet de Commissie deze – op grond van de RRF-verordening –
zonder vertraging doorsturen aan de Raad en het Europees Parlement. Zodra dit is gebeurd,
zal het kabinet deze plannen doorgeleiden naar de Tweede Kamer. Daarna heeft de Commissie
twee maanden de tijd om de plannen te beoordelen, aan de hand van de criteria die
zijn vastgelegd in de RRF-verordening. Zodra de Commissie de beoordeling publiceert
middels een voorstel voor een uitvoeringsbesluit, zal de Tweede Kamer hier steeds
een kabinetsappreciatie van ontvangen.
Het kabinet zal uw Kamer jaarlijks ook informeren waar andere lidstaten hun RRF-middelen
aan besteden, conform de motie van het lid Palland.
De leden van de CDA-fractie prijzen ten aanzien van de nieuwe Europese Consumentenagenda
prijzen de aandacht in de Raadsconclusies en van de Staatssecretaris voor de verantwoordelijkheden
van online platforms jegens consumenten en voor «een proportioneel en betrouwbaar
kader voor kunstmatige intelligentie». Kan de Staatssecretaris concretiseren op welke
verantwoordelijkheden zij doelt, als zij schrijft dat «het belangrijk is dat online
platforms bepaalde verantwoordelijkheden hebben ten opzichte van consumenten»? In
het verlengde van prioriteit nummer drie van de Europese Commissie, «verhaalmogelijkheden
en handhaving van consumentenrechten», vragen de leden de Staatssecretaris naar de
uitvoering van de motie van het lid Palland c.s. over transparantie over het blokkeren
van accounts (Kamerstuk 27 879, nr. 79).
Biedt deze Raad de Staatssecretaris een moment om te pleiten voor transparantie in
het beleid en de omstandigheden voor het blokkeren of afsluiten van onlinegebruikersaccounts
door softwarebedrijven en het bieden van een mogelijkheid tot verweer? Is inmiddels
meer bekend over de omvang van dit vraagstuk, die recent ook het nieuws haalde, en
hoe hiermee om te gaan?2
Over de invulling van de verantwoordelijkheden van online platforms ten opzichte van
consumenten heb ik uw Kamer geïnformeerd in mijn brief van 2 juli 2020.3
Ik ben voor de uitvoering van de motie van het lid Palland cs. in gesprek met de Consumentenbond
over hun melding met betrekking tot het afsluiten van gebruikers accounts en zal daar
op een later tijdstip verslag van doen. Ik wil de Kamer er in dit verband ook op wijzen
dat in het voorstel van de Commissie voor een Digital Services Act, verplichtingen voor platforms zijn opgenomen om transparant te zijn over de gebruiksvoorwaarden
en daarnaast gebruikers het recht geeft om in verzet te komen tegen een besluit tot
(tijdelijke) afsluiting van een gebruikersaccount, eventueel via een externe geschilbeslechtingscommissie
of ook via de rechter. Het kabinet steunt dit, hierover bent u op 12 februari geïnformeerd
in het BNC-fiche, Kamerstuk 22 112, nr. 3032.
Deze Raad is gelet op de agenda niet geschikt om te pleiten voor transparantie over
blokkeren of afsluiten van gebruikersaccounts door softwarebedrijven. Naar verwachting
spreekt de Raad voor Concurrentievermogen in mei over de Digital Services Act. Tot die tijd voert mijn ministerie gesprekken met belanghebbenden om inzicht te
krijgen in het vraagstuk.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel voor een richtlijn
over «Public Country-by-Country Reporting» en de voorgeschiedenis hiervan. Hierover
schrijft de Staatssecretaris dat «het kabinet zich ervoor blijft inzetten dat de besluitvorming
over het richtlijnvoorstel zo snel mogelijk wordt afgerond». Wat betekent dit voor
de Nederlandse standpunten betreffende het niet geaggregeerd maar per land uitwisselen
van informatie van derde landen en het schrappen van het beginsel van «pas toe of
leg uit» uit het richtlijnvoorstel, waarvoor in een eerder stadium onvoldoende steun
bleek?
Wat is de inzet van de Staatssecretaris en verwacht zij dat de Raad tot een positie
gaat komen? Waarom denkt de Staatssecretaris dat de «blokkerende minderheid» nu zal
zijn verdwenen? Wat is er veranderd?
Het richtlijnvoorstel heeft veel vertraging opgelopen door de discussie over de rechtsgrondslag
ervan. Het belangrijkste streven van deze vergadering zal zijn ertoe bij te dragen
dat er eindelijk besloten kan worden tot het starten van de triloog tussen de Commissie,
het Europees Parlement en de lidstaten, zodat deze richtlijn tot een goed einde gebracht
kan worden. Nederland zal zich in de vergadering nogmaals inzetten voor het kabinetsstandpunt
dat de informatie niet geaggregeerd maar per land moet worden gerapporteerd. Echter,
daarvoor lijkt geen meerderheid te zijn. Nederland zal zich niet tegen het richtlijnvoorstel
keren wanneer die meerderheid voor rapportage per land er niet is. Dat zou de instemming
van de Raad met de richtlijn in gevaar kunnen brengen. Datzelfde geldt voor het Nederlandse
standpunt over het schrappen van het beginsel van «pas toe of leg uit».
De blokkerende minderheid lijkt te zijn verdwenen doordat sinds de laatste agendering
van dit richtlijnvoorstel in de Raad eind 2019 het standpunt van een aantal lidstaten
is veranderd. De inhoud van het richtlijnvoorstel is niet gewijzigd, alleen is in
de overwegingen de rechtsgrondslag van het richtlijnvoorstel beter onderbouwd. Drie
lidstaten, die eind 2019 nog tegen waren, hebben laten weten nu te kunnen instemmen.
Verder heeft één lidstaat zijn voorbehoud laten vallen en is ook voorstander geworden.
Daardoor lijkt de vereiste gekwalificeerde meerderheid te zijn behaald. Het kabinet
verwacht dan ook dat in de Raad besloten kan worden tot het starten van de triloog.
De leden van de CDA-fractie lezen dat er een debat staat geagendeerd over de Recovery
and Resilience Facility (RRF) en de vernieuwde Europese Onderzoeksruimte (ERA). In
dat kader onderschrijven deze leden het belang van investeringen in onderzoek en innovatie
(O&I) ten bate van een hoogwaardig O&I-klimaat en het aanpakken van grote maatschappelijke
uitdagingen. De Staatssecretaris geeft aan dat «lidstaten mogelijk alvast een inkijk
bieden in hoe zij O&I meenemen in hun herstelplannen voor de RRF». Als dat het geval
is, is de Staatssecretaris dan bereid deze informatie op te nemen in het verslag van
deze Raad, indachtig motie van het lid Palland c.s. (Kamerstuk 21 501-30, nr. 510)?
Voor zover het aan de orde is geweest in het beleidsdebat tijdens de RvC, zal het
verslag ingaan op de wijze waarop andere lidstaten O&I meenemen in hun herstelplannen
voor de RRF. Verder verwijs ik u naar de beantwoording op de eerdere vraag over de
motie Palland hierboven.
De leden van de CDA-fractie bedanken de Staatssecretaris voor de stand van zaken met
betrekking tot het International Procurement Instrument (IPI). Deze leden wachten
de Raadspositie die verwacht wordt in juni 2021 af.
Verslag informele Raad voor Concurrentievermogen van 3 februari 2021
De leden van de CDA-fractie kunnen zich vinden in de inbreng die de Minister heeft
geleverd tijdens de informele Raad op 3 februari, waaronder de aandacht voor «het
erkennen en waarderen van onderzoekers en kennisuitwisseling in ecosystemen».
Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda informele Raad
voor Concurrentievermogen 3 februari 2021
De leden van de CDA-fractie bedanken de bewindspersonen voor het beantwoorden van
hun vragen naar aanleiding van de achtergrondstudie Onderzoeks- en innovatie-ecosystemen
in Nederland van Dialogic. Wanneer verwacht de Staatssecretaris het onderzoek naar
de passendheid van het bestaande instrumentarium te kunnen delen met de Kamer en volgende
stappen te zetten?
De mate waarin het bestaande instrumentarium van overheden passend is voor onderzoeks-
en innovatie-ecosystemen is onderdeel van gesprekken met veldpartijen. Dit gesprek
zal ook plaatsvinden in de learning community voor onderzoeks- en innovatie-ecosystemen.
Hierbij zal onder andere aandacht zijn voor de relevantie van het Nationaal Groeifonds
voor de uitdagingen waar ecosystemen voor staan. Zoals toegelicht in de kabinetsstrategie
voor het versterken van onderzoeks- en innovatie-ecosystemen, biedt de kabinetsstrategie
ecosystemen handvatten voor consortia die voorstellen ontwikkelen voor het Nationaal
Groeifonds op het terrein van R&D en innovatie. De learning community zal in 2021
van start gaan met een (online) conferentie en/of een serie webinars. Voor het zomerreces
van 2022 zal ik de Kamer informeren over de voortgang van de learning community, inclusief
de lessen over de passendheid van het bestaande instrumentarium en de andere onderwerpen
die in de learning community aan bod komen.
Deze leden kijken uit naar het pakket aan maatregelen voor start- en scale-ups en
het groei-midden- en kleinbedrijf (mkb), dat de Staatssecretaris samen met Invest-NL
heeft aangekondigd. Kan de Staatssecretaris wellicht iets specifieker zijn over wanneer
de Kamer hierover nader wordt geïnformeerd?
Uw Kamer wordt hierover dit voorjaar nader geïnformeerd.
De leden van de CDA-fractie bedanken de Staatssecretaris voor de toelichting bij de
Raadsconclusies over aanbesteden, die eind vorig jaar zijn aangenomen. Deze leden
lezen dat die onder andere zien op het mkb, zoals bij de evaluatie van de drempelwaarden
voor Europese aanbestedingen. Wanneer vindt deze evaluatie plaats?
De evaluatie van de drempelwaarden voor Europese aanbestedingen vloeit voort uit artikel
92 van de Europese aanbestedingsrichtlijn (2014/24/EU). Ik verwacht dat de Europese
Commissie in de loop van dit jaar zal starten met de evaluatie.
Het kabinet zal blijven aandringen op deze evaluatie vanwege het belang voor het mkb.
Daarnaast is een evaluatie ook van belang in het licht van de regulatory fitness and
performance programme (REFIT) opinie over de effectiviteit en efficiëntie van Europees
aanbesteden in de jeugdzorg en zorg in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning
en de Raadsconclusies over dit onderwerp.4
Fiche: Mededeling Actieplan Intellectueel Eigendom
De leden van de CDA-fractie verwelkomen met de Staatssecretaris het Actieplan Intellectueel
Eigendom (IE), dat moet bijdragen aan de technologische soevereiniteit van Europa
en de bevordering van een wereldwijd gelijk speelveld. Verwacht wordt dat de Raad
in mei 2021 Raadsconclusies zal aannemen over het Actieplan. Wat verwacht de Staatssecretaris
hiervan en wat is de inzet van Nederland?
Naar wij hebben vernomen is het nog niet zeker of, en zo ja wanneer, het Portugese
voorzitterschap Raadsconclusies over het IE-Actieplan zal voorstellen en wat deze
zullen inhouden. Meer ten algemene kan wel worden opgemerkt dat het kabinet van opvatting
is dat een robuust stelsel van intellectueel eigendom (IE)-rechten noodzakelijk is
om de technologische en economische ambities van Europa waar te maken. De acties die
voortvloeien uit het IE-actieplan passen bij deze ambitie.
De leden van de CDA-fractie beschouwen net als de staatsecretaris het mkb als «drijvende
kracht van innovatie in Nederland». Het verbeteren en toegankelijker maken van het
IE-systeem voor het mkb kunnen deze leden dan ook van harte ondersteunen.
Over de «aanvullende beschermingscertificaten» (ABC’s), van belang voor innovatie,
research en development en de beschikbaarheid van nieuwe geneesmiddelen en gewasbeschermingsmiddelen,
lezen deze leden dat om «versnipperde toepassing» tegen te gaan wordt gekeken naar
een «centraal toekenningsmechanisme» en of «unitaire ABC’s». Deze leden steunen het
standpunt van de Staatssecretaris dat te allen tijde een kwalitatief goed toetsingssysteem
behouden dient te blijven. Kan de Staatssecretaris uitgebreider ingaan op de negatieve
effecten van ABC’s, namelijk de vertraagde beschikbaarheid van generieke geneesmiddelen
en de kosten van medicijnen, in het bijzonder voor Nederland?
Het ontwikkelen van geneesmiddelen is een risicovol, duur en langdurig traject. Om
het onderzoek naar, de ontwikkeling en het op de markt brengen van nieuwe geneesmiddelen
te stimuleren is daarom een sterk regime van bescherming nodig. De belangrijkste intellectuele
eigendomsrechten in dit verband zijn het octrooirecht en het daaraan verbonden aanvullend
beschermingscertificaat. Het systeem van ABC’s is ingericht met het doel bedrijven
te compenseren voor de tijd die verloren gaat tussen de aanvraag van een octrooi en
het moment waarop het geneesmiddel een handelsvergunning verkrijgt. Nederland heeft
hierbij doorlopend aandacht voor de vraag of de afweging tussen innovatie, toegankelijkheid
en beschikbaarheid van geneesmiddelen in het gehele systeem van (aanvullende) bescherming
nog in balans is.
Na afloop van de octrooirechtelijke exclusiviteitsperiode, eventueel verlengd met
een ABC, staat het eenieder vrij met een generiek geneesmiddel op de markt te komen.
In de praktijk gebeurt dit ook. Dit volgt onder meer uit een onderzoek in opdracht
van het Zorginstituut, uitgevoerd door het Instituut Verantwoord Medicijngebruik in
samenwerking met KU Leuven, Medicines Law & Property en Initiatiefgroep Biosimilars
Nederland in december 2018.5 Zij hebben het octrooiverloop van innovatieve geneesmiddelen met een hoog kostenbeslag
en de tijdslijnen van de introductie van generieken in Nederland onderzocht. De onderzoekers
concludeerden onder meer dat voor generieke producten marktautorisatie vaak plaatsvindt
vóór het verlopen van het relevante octrooi of ABC en dat generieke producten bijna
altijd kort na afloop van de exclusiviteitsperiode op de markt worden gebracht.
Tot slot kan worden gewezen op een ontwikkeling op het gebied van ABC’s naar aanleiding
van een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van juli 2020 (C-673/18
Santen). Kort samengevat heeft het Hof in deze zaak de mogelijkheid om een ABC te
verkrijgen voor een andere therapeutische toepassing beperkt en volgt daarmee opnieuw
de lijn van de Nederlandse interventie.6 Daarnaast concludeerde het Hof dat een handelsvergunning niet kan worden beschouwd
als de eerste handelsvergunning in de zin van de ABC-verordening, wanneer deze betrekking
heeft op een nieuwe therapeutische toepassing van een werkzame stof waarvoor al een
handelsvergunning is verleend voor een andere therapeutische toepassing. Het Hof neemt
hiermee expliciet afstand van het eerdere arrest in de zaak C-130/11 Neurim, waarin
was geoordeeld dat een ABC kon worden afgegeven voor een andere toepassing van hetzelfde
product waarvoor een handelsvergunning is afgegeven, mits deze toepassing binnen de
beschermingssfeer valt van het basisoctrooi op basis waarvan de ABC-aanvraag is ingediend.
Deze ontwikkeling is een belangrijke stap met oog op de balans tussen het beschermen
van innovaties enerzijds en de gevolgen voor de uitgaven en daarmee de betaalbaarheid
van de zorg voor de toekomst anderzijds.
De Staatssecretaris schrijft dat het kabinet «er momenteel geen voorstander van is
om niet-agrarische producten als geografische aanduidingen te beschermen», omdat deze
vaak al via het merkenrecht kunnen worden beschermd en de meerwaarde gevolgen en (financiële)
consequenties nog onbekend zijn. Wordt dit standpunt door meer lidstaten gedeeld?
In het BNC-Fiche is bij de eerste inschatting van het krachtenveld aangegeven dat
een minderheid van (noordelijke) lidstaten niet overtuigd is van de noodzaak van de
introductie van een specifiek beschermingssysteem van niet-agrarische geografische
aanduidingen omdat deze al via het merkenrecht kunnen worden beschermd. Nederland
schaart zich vooralsnog achter deze lidstaten. De Nederlandse positie zal in overleg
met stakeholders en in afwachting van een impact assessment van de verwachte kosten,
voordelen en meerwaarde van een specifiek beschermingssysteem ten opzichte van het
reeds bestaande merkensysteem, nog nader worden uitgewerkt.
De leden van de CDA-fractie juichen initiatieven ter stimulering van doeltreffend
gebruik en doeltreffende inzet van IE door het mkb toe, bijvoorbeeld via IE-vouchers
voor het mkb en IE adviesverlening door Octrooicentrum Nederland. Hoe gaat de Staatssecretaris
hier bij het brede mkb bekendheid aan geven?
In navolging van aanbevelingen uit de IE-beleidsevaluatie uit 20187, zet het kabinet in op het stimuleren van het gebruik en de inzet van IE door het
mkb door middel van een begin maart te lanceren bewustwordingscampagne met de partners
van het IE-platform. Met dit platform (een samenwerkingsverband tussen IE-uitvoeringsorganisaties
en het Ministerie van EZK) worden de krachten van IE-uitvoeringsorganisaties gebundeld
om het bestaan en belang van intellectueel eigendom onder de aandacht te brengen bij
ondernemers (met name mkb) door gezamenlijk eenzelfde boodschap uit te dragen en het
IE-landschap eenvoudiger te maken door de samenwerking tussen beleid en uitvoering
een impuls te geven. Octrooicentrum Nederland is een van de partners van het IE platform
(samen met EZK, KvK en Benelux Bureau voor de Intellectuele Eigendom) en vervult daarbinnen
ook een voorlichtings- en doorverwijsfunctie om de informatie en dienstverlening omtrent
IE beter beschikbaar te maken voor het mkb. Met betrekking tot de IE-vouchers heeft
het Benelux Bureau voor de Intellectuele Eigendom een speciale, goed bezochte, promotiewebsite
ontwikkeld.
In het BNC-Fiche wordt gewezen op de aanvullende sectorale toets en brede investeringstoets
om risico’s voor de nationale veiligheid te minimaliseren, die beide in voorbereiding
zijn. Wanneer ontvangt de Kamer hierover meer informatie?
Conform de planning beschreven in de brief van de Minister van EZK aan uw Kamer op
8 december jl.8, heeft het kabinet het wetsvoorstel voor de brede investeringstoets eind december
aangeboden aan de afdeling advisering van de Raad van State. Het kabinet zal zich,
in het licht van zijn huidige demissionaire staat en naar aanleiding van dit advies,
moeten beraden op de voortgang van het wetsvoorstel. Hierover wordt uw Kamer zo spoedig
mogelijk nader geïnformeerd. Over het wetsvoorstel sectorale investeringstoets voor
de defensie-industrie wordt u voor de zomer geïnformeerd.
Fiche: Mededeling nieuwe Europese Consumentenagenda
De leden van de CDA-fractie zijn positief over de aandacht voor kwetsbare consumenten
in de nieuwe Europese Consumentenagenda, zoals consumenten kwetsbaar als gevolg van
de coronacrisis, oudere consumenten, consumenten met een beperking en kinderen/minderjarigen.
Ook delen deze leden het uitgangspunt van de Europese Commissie dat een consument
zowel offline als online goed beschermd moet zijn. De oproep in de (concept) Raadsconclusies
om met derde landen samen te werken ten bate van productveiligheid willen deze leden
ondersteunen. Hoe beoordeelt de Staatssecretaris de set (concept) Raadsconclusies
die nu voorligt?
Het kabinet beoordeelt genoemde Raadsconclusies als positief. Deze Raadsconclusies
verwelkomen het voorstel voor een nieuwe Consumentenagenda van de Europese Commissie
en de Nederlandse inbreng is hierin goed overgenomen, waaronder het belang van samenwerking
met derde landen ten bate van productveiligheid, zoals onderstreept door de leden
van de CDA-fractie.
De leden van de CDA-fractie zien uit naar de voorstellen die voortvloeien uit de nieuwe
Europese Consumentenagenda, waaronder een evaluatie en analyse van de pakketreizenrichtlijn,
een update van de richtsnoeren bij de richtlijn oneerlijke handelspraktijken en een
herziening van de algemene productveiligheidsrichtlijn. Bestaat voor deze voorstellen
reeds een tijdspad?
In het voorstel voor een nieuwe Consumentenagenda kondigt de Europese Commissie aan
om tegen 2022 de richtsnoeren voor de richtlijn oneerlijke handelspraktijken te willen
actualiseren en de richtlijn pakketreizen te evalueren. Een nader uitgewerkt tijdspad
is op dit moment nog niet bekend. Een voorstel van de Europese Commissie ter herziening
van de algemene productveiligheidsrichtlijn wordt vooralsnog verwacht in het tweede
kwartaal van 2021.
Overig
De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris ten slotte of zij nog eens
een terugkoppeling kan geven over de uitvoering van de motie van het lid Palland c.s.
over erkenning dat intracommunautaire maatregelen uit het EU-mededingings- en staatssteunkader
niet of onvoldoende werken voor de maritieme maakindustrie (Kamerstuk 21 501-30, nr. 475)? Is er reeds een Europese rondetafel gehouden en is er in samenwerking met andere
departementen contact gezocht met lidstaten? Hoe wordt bovendien gebruik gemaakt van
de mogelijkheden die het Witboek buitenlandse subsidies biedt om het «legal gap issue»
van de maritieme maakindustrie op te lossen?
Inmiddels hebben meerdere gesprekken met de sector plaatsgevonden om het precieze
probleem in kaart te brengen, te kijken met welke eventuele aanpak het probleem mogelijk
deels op te lossen is en of dat realistisch is. Het gaat namelijk om een zeer complexe,
multidisciplinaire problematiek waarvoor geen one-size-fits-all oplossing voor mogelijk
is.
Hierdoor kan ook nog niet met zekerheid gezegd worden of, en in hoeverre, instrumenten
die voort vloeien uit het op handen zijnde witboek inzake buitenlandse subsidies deel
kan uitmaken van het de oplossing. Zowel binnen het Rijk als met andere landen en
de Europese Commissie zijn inmiddels wel gesprekken opgestart om de haalbaarheid van
enkele oplossingen te verkennen. Het betreft dan in het bijzonder om het handelsdefensief
instrumentarium van de Europese Unie en het aanpassen van reeds bestaande, maar nooit
in werking getreden, wetgeving inzake de oneerlijke beprijzing van schepen. Zodra
dergelijke vooronderzoeken klaar zijn, kan een ronde tafel mogelijk behulpzaam zijn
om verdere stappen in gang te zetten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.J.T. Renkema, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
I. van Tilburg, adjunct-griffier