Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 732 Wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met een tijdelijke bevoegdheid om het vertoeven in de openlucht te beperken teneinde de verspreiding van het SARS-CoV-2-virus zoveel mogelijk te belemmeren (Tijdelijke wet beperking vertoeven in de openlucht covid-19)
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 17 februari 2021
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het
voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet
genoegzaam voorbereid.
INHOUDSOPGAVE
ALGEMEEN DEEL
1
1.
Aanleiding voor dit wetsvoorstel
1
2.
Ontwikkeling van de epidemie
6
Pijlers van de bestrijding van de epidemie
6
OMT-adviezen
7
3.
De hoofdlijnen van dit wetsvoorstel
8
4.
Reikwijdte en duur van de avondklok
13
5.
Gevolgen voor grondrechten en mensenrechten
15
Inleiding
15
Eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer
16
Vrijheid van vergadering, betoging en belijden van godsdienst en levensovertuiging
17
6.
Regeldruk en financiële gevolgen
17
7.
Overig
17
ALGEMEEN DEEL
1. Aanleiding voor dit wetsvoorstel
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel
tot wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met een tijdelijke bevoegdheid
om het vertoeven in de openlucht te beperken teneinde de verspreiding van het SARS-CoV-2-virus
zoveel mogelijk te belemmeren (Tijdelijke wet beperking vertoeven in de openlucht
covid-19) (hierna: het wetsvoorstel). Zij stellen voorop dat de avondklok een ingrijpende
maatregel is die niemand in Nederland heeft gewenst. Gelet op het stijgende aantal
besmettingen met de Britse variant van het coronavirus is de tijdelijke avondklok
echter noodzakelijk om het aantal nieuwe besmettingen naar beneden te brengen en de
effecten van de derde golf te beperken. Om die reden hebben deze leden de avondklok
en de voortduringswet artikel 8 Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag (Voortduringswet
artikel 8 Wbbbg) gesteund. Voornoemde leden hebben bij de behandeling van de Voortduringswet
artikel 8 Wbbbg reeds aangegeven dat in deze tijden de wet- en regelgeving die nodig
is om het virus te bestrijden zo wendbaar mogelijk moet zijn. Zij spreken in dat kader
hun steun uit voor het onderhavige wetsvoorstel en stellen de regering nog enkele
vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie constateren dat het vonnis van de voorzieningenrechter
in Den Haag aanleiding vormt voor de regering te voorzien in een afzonderlijke, nieuwe
wettelijke grondslag voor de tijdelijke avondklok. In verband daarmee vragen deze
leden wat de status is van het wetsvoorstel tot voortduren van de werking van artikel
8, eerste en derde lid, van de Wbbbg. Indien onderhavig wetsvoorstel tot wet zal worden
verheven en daarmee de avondklok een nieuwe juridische basis krijgt, is de regering
dan voornemens de voortduringswet in te trekken? Is de regering voornemens artikel
8 Wbbbg te deactiveren wanneer onderhavig wetsvoorstel is gepubliceerd in het Staatsblad?
Voornoemde leden lezen dat de voorzieningenrechter in het vonnis van 16 februari 2021
overwegingen heeft gewijd aan de wettelijke grondslag van de avondklok, maar daarnaast
ook opmerkingen heeft gemaakt over de proportionaliteit van de avondklok. Kan de regering
bevestigen dat de voorzieningenrechter in het vonnis de tijdelijke avondklok buiten
werking stelde op grond van een procedureel argument (een vermeend gebrekkig spoedeisend
karakter) en niet op basis van een proportionaliteitstoets? Klopt het dat discussie
over geldigheid van de wettelijke grondslag van de avondklok juridisch gezien los
staat van de proportionaliteit van de avondklok?
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
In lijn met de eerdere opstelling van deze leden ten aanzien van de noodzakelijkheid
om tijdelijk tot de instelling van een avondklok over te gaan, in ogenschouw nemend
de onderbouwing ten aanzien van de vereiste proportionaliteit, geactualiseerd naar
het laatste OMT-advies, begrijpen zij dat de regering na de uitspraak van de voorzieningenrechter
in Den Haag met dit wetsvoorstel komt. Zij hebben nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Zij betreuren de juridische situatie waarin het land nu verkeert ten aanzien van de
avondklok. Daarom is het belangrijk dat de regering duidelijkheid geeft. Deze leden
vinden het een logische keuze dat de regering ervoor kiest de avondklok onder te brengen
bij de Wet publieke gezondheid (Wpg). Voornoemde leden willen de regering nog enkele
vragen voorleggen.
De leden van de D66-fractie begrijpen dat de regering de avondklok in de coronaparagraaf
van de Wpg juridisch gaat onderbrengen naar aanleiding van advies van de Afdeling
advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling). Deze leden vragen hoe het
komt dat de regering niet zelf op dit idee was gekomen. Deze suggestie is immers al
meerdere malen gedaan. Voornoemde leden ontvangen graag een reactie van de regering.
Zij vragen de regering hoe zij de situatie beoordeelt dat de regering en de Staten-Generaal
wetgeving behandelen die tegelijkertijd onder de rechter is. Kan dit staatsrechtelijk
lastige situaties opleveren? Zo ja, welke?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het
wetsvoorstel. Deze leden begrijpen de ernst van de covid-19-pandemie en de vereiste
spoed van de te nemen maatregelen met het oog op het helpen voorkomen van een nieuwe
golf aan besmettingen, maar hebben met de Afdeling vragen over de onderbouwing van
de noodzaak, de proportionaliteit en de juridische vormgeving van de mogelijkheid
om het vertoeven in de openlucht te beperken.
Voornoemde leden lezen dat de regering veronderstelt dat de avondklok en het beperken
van het bezoek thuis tot één persoon lijken bij te dragen aan het stabiel houden van
het aantal infecties, maar tegelijkertijd toegeeft dat de prognoses een grote mate
van onzekerheid kennen. Ziet de regering kans te voorzien in meetinstrumenten om in
de nabije toekomst actuele en volledige informatie te genereren om deugdelijke uitspraken
te kunnen doen over de effectiviteit van de genomen maatregelen op de verspreiding
van het covid-19-virus en varianten daarop? Naar het oordeel van deze leden zou dat
ten goede komen aan de maatschappelijke en parlementaire acceptatie van dit soort
maatregelen, die inherent op gespannen voet staan met grondrechtelijk erkende vrijheden.
In de uitspraak van de voorzieningenrechter wordt de juridische grondslag voor de
avondklok-maatregel via de Wbbbg als onrechtmatig aangemerkt. Kan de regering aangeven
of zij eerder signalen heeft gekregen dat de Wbbbg-route niet de juiste route was?
Waarom heeft de regering niet eerder overwogen om de avondklokmaatregel via de Wpg
aan de Kamer voor te leggen?
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben hierover
nog een aantal vragen. Deze leden hebben geprobeerd de wet en het advies van de Afdeling
zo goed mogelijk tot zich te nemen, maar willen erop wijzen dat de termijn om een
inbreng te leveren dusdanig kort was dat dit een zorgvuldige behandeling van de wet
er niet gemakkelijker op heeft gemaakt, terwijl deze leden er nogmaals op willen wijzen
dat zorgvuldigheid van het grootste belang is als er mogelijke inperkingen van mensenrechten
in het spel zijn.
De leden van de SP-fractie vragen ook wat een eventuele inwerkingtreding van het voorliggende
wetsvoorstel betekent voor de Tijdelijke regeling landelijke avondklok covid-19. Wordt
die regeling ingetrokken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer? Ook vragen deze
leden wanneer de Tijdelijke wet beperking vertoeven in de openlucht covid-19 precies
komt te vervallen. Is dit gekoppeld aan de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm)?
Zo ja, betekent dit dan dat met een verlenging van die wet automatisch de avondklok
ook verlengd wordt? Graag ontvangen voornoemde leden hier een heldere reactie op.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggend
wetsvoorstel tot invoering – of beter bestendiging- van de avondklok. Tevens kennen
deze leden de rechterlijke uitspraken over de bestaande regeling met betrekking tot
de avondklok. Indien de Tijdelijke regeling landelijke avondklok covid-19 aanstaande
vrijdag in hoger beroep standhoudt en dus niet komt te vervallen, acht de regering
het voorliggend wetsvoorstel dan nog nodig? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Of
heeft ongeacht de uitkomst van het hoger beroep de wettelijke basis van de Twm zoals
het voorliggend wetsvoorstel die moet creëren de voorkeur van de regering boven de
Wbbbg?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij
hebben behoefte aan het stellen van nadere vragen. Voornoemde leden vragen de regering
aan te geven waarom bij invoering van de avondklok er niet direct voor is gekozen
dit te doen middels een wijziging van de Wpg zoals in voorliggend wetsvoorstel wel
gebeurt. Ook vragen zij de regering aan te geven waarom, in aanloop naar eventuele
verlenging, niet van de afgelopen weken gebruik is gemaakt van de versterking van
de juridische basis van de avondklok door opname in de Wpg. Voorts vragen deze leden
aan te geven waarom ook deze week aanvankelijk is gekozen voor de route van een eigenstandige
wet, en niet voor de Wpg, hetgeen onder meer de Afdeling eerder al had gesuggereerd.
Voornoemde leden lezen dat de regering het vervallen van de avondklok met het oog
op de bestrijding van de epidemie ongewenst acht. Welke consequenties heeft het als
het hof de uitspraak van de rechtbank Den Haag volgt, ook ten aanzien van de proportionaliteit,
wanneer voorliggend voorstel van kracht is. Zij vragen eveneens aan te geven wat er
gebeurt wanneer de Staat in het hoger beroep van vrijdag aanstaande niet in het gelijk
wordt gesteld en voorliggend wetsvoorstel vrijdag 21:00 uur (nog) niet van kracht
is.
Deze leden merken op dat de Wpg verschillende waarborgen heeft voor het indienen van
een ministeriële regeling in het kader van de bestrijding van het coronavirus. Deze
kan slechts bij hoge uitzondering zonder voorhang worden ingevoerd. Zij vragen de
regering te schetsen of, bij bekrachtiging van voorliggend wetsvoorstel, de ministeriële
regeling voor de avondklok direct van kracht zal zijn en of, indien van toepassing,
er afdoende grond is om een beroep te doen op artikel 58c, derde lid, van de Wpg.
De aan het woord zijnde leden vragen naar het gevolg voor reeds uitgeschreven boetes
wanneer de rechtsgrond waar de maatregel op gebaseerd is, niet juist blijkt te zijn
naar het oordeel van het gerechtshof Den Haag.
De leden van de PvdD-fractie waren en zijn zeer ontstemd over de gang van zaken rondom
de invoering van de avondklok. Door eerder te kiezen voor de twijfelachtige route
via de Wbbbg en die vervolgens niet correct uit te voeren ondermijnt de regering haar
eigen beleid. De veroorzaakte twijfel, onduidelijkheid en het verlies van vertrouwen
onder de bevolking over het coronabeleid en dat is de regering aan te rekenen. Deze
leden hebben de regering gewaarschuwd voor een aantal juridische valkuilen. De regering
gaf in haar verweer aan zich niet in die kritiek te kunnen vinden. Mede daardoor bevinden
we ons nu in de onwenselijke situatie dat, terwijl de rechtszaak nog loopt, de regering
met corrigerende wetgeving komt en de Kamer tot grote spoed beweegt. Naar de mening
van voornoemde leden had de regering eerder al moeten bezien welke maatregelen er
in de «gereedschapskist» lagen en deze juridisch en deugdelijk voor moeten bereiden.
Hoe onwaarschijnlijk de uiteindelijke inzet ervan ook was. Dat de regering dit heeft
nagelaten, zelfs toen de invoering van de avondklok door de regering zelf al als serieuze
optie werd genoemd, rekenen de aan het woord zijnde leden de regering zwaar aan.
Voordat voornoemde leden ingaan op de nieuwe wet die voorligt willen zij allereerst
een reflectie vragen van de regering op de gang van zaken omtrent de Voortduringswet
Artikel 8 Wbbbg. Kan de regering aangeven waarom zij in de nota naar aanleiding van
het verslag bij die wet aangeeft dat pas na vaststelling van de ministeriële regeling
op 22 januari 2021 is begonnen met het opstellen van het wetsvoorstel en de memorie
van toelichting? Waarom is daar niet al mee begonnen na 12 januari 2201 of zelfs nog
veel eerder? Kan de regering aangeven waarom voor het opstellen van zo’n relatief
eenvoudige wet de periode van 22 januari 2021 tot 3 februari 2021 nodig was? Overigens
verwijst de regering naar 2 februari 2021 als datum waarop de wet aan de Tweede Kamer
is gezonden. De Kamerleden ontvingen deze echter pas ’s middags op 3 februari 2021.
Is bekend waar die vertraging is opgetreden?
Verder geeft de regering in de nota naar aanleiding van het verslag aan dat de voorbereidingstijd
van de spoedwet voor het verplichten van een negatieve testuitslag bij inreizen vergelijkbaar
was met de voorbereidingstijd voor de Voortduringswet Artikel 8 Wbbbg. De aan het
woord zijnde leden vragen de regering daarbij te reflecteren op het gegeven dat in
het geval van het verplichte testen de noodzaak tot wetgeving onvoorzien was en plotseling
kwam omdat een rechtszaak verloren werd. De invoering van de avondklok via de Wbbbg
daarentegen kon weken of zelfs maanden vooraf voorbereid worden. Dat is niet gebeurd.
Voorts vragen de PvdD-leden waarom de regering geen oog had voor de geldende werkwijze
rondom grondrechtbeperkingen. Wanneer grondrechten beperkt worden gelden daar voorwaarden
voor. Een van die voorwaarden is dat zo’n beperking alleen kan via formele wetgeving.
Formele wetgeving is wetgeving die ter goedkeuring langs de Eerste én Tweede Kamer
is geweest. De Wbbbg is zo’n formele wet. Maar omdat dit een «slapende» noodwet is
met daarin verregaande bevoegdheden zijn er waarborgen ingebouwd. Waarborgen die de
betrokkenheid van Eerste en Tweede Kamer garanderen. Aan die betrokkenheid moet «onverwijld»
(dus zo snel als mogelijk) invulling gegeven worden om zo een lange periode waarin
grondrechten beperkt worden zonder goedkeuring van de Staten-Generaal te voorkomen.
Grondrechten beperken met de Wbbbg, zoals nu met de avondklok gebeurt, kan alleen
wanneer de (beperkte) noodtoestand wordt uitgeroepen óf wanneer, zonder uitstel, goedkeuring
voor de beperking wordt gevraagd middels een «voortduringswet» die in Eerste en de
Tweede Kamer goedgekeurd moet worden. Dit is ook nu, op 17 februari 2021, nog altijd
niet gebeurd. De regering heeft ondertussen zelfs al besloten de avondklok te verlengen
terwijl de Eerste Kamer nog geen goedkeuring heeft verleend. Daarmee is effectief
een relatief lange periode ontstaan waarin grondrechten beperkt zijn zonder de goedkeuring
van de Eerste en Tweede Kamer. Naar de mening van voornoemde leden past deze werkwijze
niet bij de bestaande beperkingssytematiek van de Grondwet. Kan de regering aangeven
waarom zij toch voor deze werkwijze gekozen heeft?
Dat de regering voor de invoering van de avondklok daarover met de Tweede Kamer gesproken
heeft kent overigens ook geen juridische status. Allereerst past zo’n voorafgaand
gesprek niet bij de systematiek van de Wbbbg. Maar ten tweede had, wanneer zo’n gesprek
toch gevoerd werd, daarbij dan ook de Eerste Kamer betrokken moeten worden. Waarom
heeft de regering dit niet gedaan? De Eerste Kamer heeft ook, terecht naar de mening
van de leden van de fractie van de aan het woord zijnde leden, in een brief aan de
Minister van Justitie en Veiligheid zijn beklag gedaan over de beperkte betrokkenheid.
Tot slot vragen de leden van de PvdD-fractie wat de regering van plan is met de Voortduringswet
Artikel 8 Wbbbg. Wordt deze doorgezet in de Eerste Kamer? Wordt zo parallel aan elkaar
twee maal de bevoegdheid gecreëerd om het vertoeven in de openlucht te beperken?
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Zij hebben nog enkele vragen. Deze leden lezen dat de voorzieningenrechter van de
rechtbank Den Haag op 16 februari 2021 heeft geoordeeld dat de Wbbbg ten onrechte
is geactiveerd en dat artikel 8, eerste en derde lid Wbbbg, daarom onmiddellijk buiten
werking moeten worden gesteld. Zij constateren dat het vonnis van de voorzieningenrechter
tevens voorziet in een oordeel over de proportionaliteit van de avondklok. De voorzieningenrechter
geeft aan dat nut en noodzaak van de avondklok onvoldoende zijn gebleken omdat ten
tijde van het instellen van de avondklok ook een dringend advies werd gedaan om maximaal
1 bezoeker per dag te ontvangen. De voorzieningenrechter was van oordeel dat «blijkens
de door de Staat overgelegde grafieken het OMT in haar prognoses over effecten van
maatregelen geen onderscheid heeft gemaakt tussen de avondklok enerzijds en de éénpersoons-bezoekregeling
anderzijds. In de prognose wordt dan ook gerekend met een groei van besmettingen van
ongeveer 10% indien de avondklok zou worden afgeschaft én gelijktijdig de éénpersoonsbezoekregeling.
Dat vertekent het beeld met betrekking tot nut en noodzaak van de avondklok aanzienlijk
en maakt de stelling van de Staat dat een avondklok onvermijdelijk is minst genomen
discutabel en ook niet erg overtuigend gemotiveerd.» Voornoemde leden constateren
dat in het voorliggende wetsvoorstel onvoldoende gemotiveerd is wat het nut en de
noodzaak van de avondklok specifiek zijn. Kan de regering aangeven welk effect de
avondklok precies heeft en waarom dit proportioneel is in het licht van de maatschappelijke
gevolgen en de ingrijpendheid van het beperken van vrijheden? Kan de regering hierbij
aangeven hoe deze wetswijziging zich verhoudt tot artikel 58b van de Wpg, de proportionaliteits-
en noodzakelijkheidstoets?
De aan het woord zijnde leden lezen dat de basis voor de avondklok met dit wetsvoorstel
in de Twm ligt. Kan de regering aangeven waarom bij de behandeling Twm niet ten minste
de grondslag is gelegd voor de mogelijkheid van het invoeren van de avondklok, mede
gezien het feit dat die maatregel in andere landen al werd overwogen of werd gebruikt?
Is deze keuze niet een indicatie dat deze maatregel slechts zou moeten zijn voorbehouden
aan de zeer uitzonderlijke en acute situaties waarvan op grond van de Wbbbg sprake
is en waarin van nader overleg vooraf met het parlement geen sprake is? Waarom wordt
het ingrijpende karakter niet duidelijker gemarkeerd in de Twm? Kan de regering uitleggen
waarom deze spoedwet wel binnen een dag bij de Kamer kon liggen, terwijl voor de Voortduringswet
artikel 8 Wbbbg kennelijk onvoldoende capaciteit was en de Tweede Kamer bijna drie
weken heeft moeten wachten?
De leden van de 50PLUS-fractie danken de regering voor het toezenden van dit wetsvoorstel.
Zij hebben hierbij nog wel enkele vragen en opmerkingen.
Bij de totstandkoming van dit wetsvoorstel was er (blijkens het advies van de Afdeling)
aanvankelijk niet voor gekozen om het in de Wpg toegevoegde hoofdstuk inzake de coronapandemie
aan te passen, toen aanvullende maatregelen nodig waren in verband met de behoefte
een uitdrukkelijke grondslag te creëren voor het stellen van voorwaarden aan reizigers
die met behulp van bedrijfsmatig aangeboden personenvervoer Nederland in willen reizen.
Waarom is er in onderhavige situatie aanvankelijk niet voor gekozen dit ook te doen?
Deze leden vragen hierover een beschouwing van de regering ook omdat zij met de Afdeling
paralellen zien met de aanvankelijk ontoereikende juridische vormgeving van de verplichte
PCR-test voor inreizigers met georganiseerd vervoer. Ook daar werd pas na reparatie
gekozen voor dezelfde weg die nu wordt voorgesteld. Dat leverde toen voor regering
en beide Kamers veel werk op met de kerstdagen. Nu moet er weer snel een betere definitieve
juridisch houdbare vorm worden gekozen, denken voornoemde leden.
2. Ontwikkeling van de epidemie
Pijlers van de bestrijding van de epidemie
De leden van de D66-fractie vragen de regering wat het geïsoleerde effect is van de
avondklok sinds deze op 23 januari 2021 is ingegaan. De avondklok is inmiddels bijna
vier weken van kracht en om een inschatting te maken van de proportionaliteit van
de maatregel en de noodzaak van een wet, is het van belang te weten wat het effect
is van de maatregel. Deze leden lezen in de memorie van toelichting dat er een nieuw
OMT-advies is verschenen op 17 februari 2021 maar dat deze nog niet openbaar is en
dat hierin staat dat het effect van de avondklok en de aangepaste bezoekregel nog
steeds wordt geschat op een tien procent reductie van de reproductiegetal Rt. Kan
de regering nader toelichten hoe het OMT tot deze berekening is gekomen?
De leden van de PvdA-fractie zien net zoals de regering de onzekerheid omtrent de
ontwikkeling van de verspreiding van het covid-19 virus, met name ten aanzien van
de onduidelijkheid hoe virusvarianten zich gaan ontwikkelen. Daarnaast kennen zij
de adviezen van het OMT om de avondklok in te voeren. Zien de aan het woord zijnde
leden het goed dat het invoeren van de avondklok mede ingegeven is door de wens om
een eventueel risico op verspreiding van besmettelijker varianten te voorkomen maar
dat het vanwege de onzekerheden wat betreft de prognose voor de komende maanden onzeker
is of dit risico zich zal voordoen?
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn zich bewust van het gevaar dat de wereldwijde
pandemie met zich meebrengt. Eén van de pijlers in de aanpak van de pandemie is voor
de regering de bescherming van kwetsbare mensen. Voornoemde leden merken op dat deze
groep niet alleen extra zwaar getroffen wordt door het virus zelf, maar ook vaak zwaar
getroffen wordt door de maatregelen die worden genomen in de bestrijding van het virus.
Deze leden vragen aan te geven of de regering zich hiervan bewust is en hoe dit ook
in de afweging van proportionaliteit van de maatregel en van dit wetsvoorstel is meegewogen.
De leden van de SGP-fractie lezen dat in de huidige kwetsbare epidemiologische situatie
de pijlers onder ernstige druk staan. Daarbij speelt de combinatie van de hoge aantallen
besmettingen, ziekenhuis- en IC-opnames en de steeds bredere circulatie van de zogenaamde
Britse en andere varianten een belangrijke rol. Deze leden constateren dat het aantal
besmettingen daalt en dat de Britse variant van het virus minder agressief om zich
heen grijpt dan van te voren werd gedacht. Zij constateren dat de avondklok niet gebaseerd
is op een noodsituatie maar op een eventuele door de deskundigen voorspelde noodsituatie.
Deelt de regering de opvatting dat de avondklok als preventiemiddel is bedoeld?
OMT-adviezen
De leden van de PvdA-fractie lezen dat de avondklok en bezoekersregeling tezamen zorgen
voor een vermindering van de verspreiding van het virus met ongeveer 10% en dat het
loslaten van de avondklok en bezoekersregeling het risico van een snelle stijging
van de besmetting met zich meebrengt. Deze leden lezen op pagina 3 van de memorie
van toelichting ook dat «de avondklok en het beperken van het bezoek thuis tot een
persoon per dag lijken (cursivering toegevoegd) bij te dragen aan het stabiel houden van het aantal infecties».
Hoe verhoudt het getal van 10% zich tot de verwachting dat de avondklok lijkt bij
te dragen aan het stabiel houden van het aantal infecties?
Kan de regering aangeven in welke mate de avondklok en in welke mate de bezoekersregeling
ieder op zich effectief zijn in het terugbrengen van het aantal besmettingen? Voornoemde
leden vragen dit omdat de regering stelt dat de avondklok onontbeerlijk is voor het
terugbrengen van het aantal besmettingen en er geen alternatief voor is. Acht de regering
het mogelijk dat de bezoekersregeling op zich afdoende kan zijn voor dat doel of meent
de regering dat gezien het feit dat die regeling niet afdwingbaar is, het middel van
de avondklok daarvoor nodig is?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Afdeling stelt dat het niet voldoende
is om te leunen op de OMT-adviezen. Kan de regering aangeven welke andere in het geding
zijnde belangen zijn meegewogen en hoe die afweging heeft plaatsgevonden? Deze leden
vragen of zij het juist hebben dat het OMT niet toetst op proportionaliteit van door
hen voorgestelde maatregelen. Kan de regering aangeven hoe die proportionaliteit vervolgens
door haar wel wordt getoetst en welke experts hierbij worden betrokken? Voornoemde
leden merken daarbij op dat de Afdeling en de rechtbank Den Haag kanttekeningen hebben
geplaatst bij verdediging van de proportionaliteit aan enkel de OMT-adviezen.
Deze leden vragen of zij het juist zien dat de cijfers op basis waarvan het OMT het
advies baseert, niet het enkelvoudige effect van de avondklok berekenen, maar dit
berekenen in combinatie met de andere getroffen maatregelen. Voornoemde leden vragen
of er al specifiek op de avondklok gerichte cijfers beschikbaar zijn van de effecten
sinds de invoering en of de regering deze met de Kamer kan delen. Zij merken op dat
de cijfers waarop de regering zich baseert in januari liggen en vragen of er ook al
inzichten van deze maand te melden zijn. Zij vragen hierbij concreet ook naar het
beeld dat ontstaat vanuit de handhaving.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat ook de Afdeling in haar advies aandringt
op een uiteenzetting van hoe de belangen naar de actuele stand van zaken zijn afgewogen
en op welke wijze in verband daarmee de proportionaliteit van de voorgestelde maatregel
wordt gemotiveerd. Heeft de afweging zoals die nu in de memorie van toelichting is
gemaakt, inderdaad op basis van de meest actuele stand van zaken plaatsgevonden?
De aan het woord zijnde leden vragen de regering te reageren op de opmerking van de
rechtbank Den Haag dat er op zijn minst genomen grote vraagtekens zijn te plaatsen
bij de feitelijke onderbouwing door de Staat van de noodzaak van de avondklokmaatregel.
Deze leden vragen de regering aan te geven waarom deze maatregel onvermijdelijk is,
hetgeen ook de rechtbank Den Haag heeft benoemd. Verder vragen voornoemde leden aan
de regering een nadere toelichting of er geen minder verregaande maatregelen mogelijk
waren.
De leden van de SGP-fractie lezen dat op grond van de uitkomsten van de modellering
de reductie is teruggerekend die bewerkstelligd wordt door de avondklok en bezoekregeling
en dat deze reductie op ongeveer 10% uit blijkt te komen. Zij constateren dat de reductie
berekend wordt aan de hand van de bezoekregeling en de avondklok. Deze maatregelen
zijn gelijktijdig ingegaan. Voornoemde leden constateren dat, net als de voorzieningenrechter
oordeelde, het effect van deze specifieke maatregel onvoldoende uit de stukken van
het OMT blijkt. Deelt de regering de mening dat het onmogelijk is vast te stellen
wat het effect is van de avondklok als de reductie in modellen niet los berekend kan
worden van de bezoekregeling? De aan het woord zijnde leden lezen dat de uitkomst
van onderzoek leidt tot een voorspelling van een reductie van 10%. Zij constateren
dat in geen enkel wetenschappelijk onderzoek dit percentage wordt genoemd. De 8 tot
13% waar het OMT over spreekt komt uit een Franse studie, maar dat onderzoek bekijkt
een pakket aan maatregelen, niet de avondklok alleen. Voornoemde leden vragen de regering
of de reductie van 10% door het instellen van alleen een avondklok wel klopt en vragen
de regering in dit licht te bezien of de avondklok derhalve wel een proportioneel
middel is. Zij wijzen hierbij ook op rechtsoverweging 4.14 van het vonnis van de voorzieningenrechter
in de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2021.
3. De hoofdlijnen van dit wetsvoorstel
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de regering heeft gekozen voor de inwerkingstelling
van de Wbbbg omdat dit na het OMT-advies van 19 januari 2021 de snelste manier was
om zeker te stellen dat de avondklok op 23 januari 2021 in zou kunnen gaan. Kan de
regering ingaan op de verschillende scenario’s die zijn overwogen wat betreft de wettelijke
grondslag nadat op 19 januari 2021 het OMT adviseerde tot het instellen van de tijdelijke
avondklok? Is overwogen tijdelijk Wbbbg voor een beperkte periode in werking te stellen
en tegelijkertijd een spoedwijziging van de Twm aan te kondigen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de PVV-fractie lezen dat dit wetsvoorstel het mogelijk maakt ook een
avondklok in te stellen. Op basis van artikel 58j Wpg kan de regering dit bij ministeriële
regeling vaststellen. Echter de ministeriële regeling treedt, op basis van artikel
58c, tweede lid, Wpg, pas in werking als de Tweede Kamer minimaal zeven dagen nadat
de regeling is vastgesteld, de tijd heeft gekregen om er niet mee in te stemmen, tenzij
de regering op basis van artikel 58c, derde lid, een ministeriële regeling vaststelt.
In dat geval treedt de regeling onverwijld na de vaststelling en bekendmaking in werking.
Dan moet er wel sprake zijn van «een zeer dringende omstandigheid waarin ter beperking
van gevaar direct moet worden gehandeld.» Indien de regering zo onverstandig is om
een avondklok in te stellen, zal dan een ministeriële regeling vastgesteld worden
en de Kamer, voordat de door de regering gewenste avondklok onverwijld in werking
treedt, de gelegenheid krijgen om hierover te debatteren en te stemmen? Zal de regeling
dan pas na zeven dagen ingaan op grond van artikel 58c, tweede lid, Wpg of direct
op grond van artikel 58c, derde lid, Wpg en waarom?
Voorts verzoeken de leden van de PVV-fractie de regering dit voorstel in te trekken
omdat het buitenproportioneel en ongepast is in de demissionaire status waarin zij
zich bevindt.
De leden van de CDA-fractie zijn blij dat de avondklok nu ingebed wordt in de Wpg,
in het hoofdstuk dat ziet op de tijdelijke bepalingen bestrijding epidemie covid-19.
Daarmee zijn alle maatregelen die de regering neemt om de pandemie te beteugelen,
maar ook alle maatregelen die in dat kader een inbreuk maken op de rechten van burgers,
op één plek verzameld en worden deze ook gekaderd binnen één wettelijk regime. Toch
zouden deze leden expliciet benoemd willen zien op welke wijze de avondklok wettelijk
in tijd aan grenzen gesteld wordt, op welke wijze de Staten-Generaal in kunnen grijpen
als zij zouden vinden dat de avondklok te lang voortduurt en op welke wijze de regering
gehouden is om de avondklok beslist niet langer te laten duren dan strikt noodzakelijk
is. Zou het niet passend en geboden zijn, ook uit een optiek van de beperking van
burgerrechten, om expliciet in de wet (in het nieuwe artikel 57j, eerste lid, onder
f) op te nemen dat een tijdslimiet bepaald moet worden ten aanzien van de duur van
de avondklok? En dit niet over te laten aan lagere regelgeving?
De leden van de CDA-fractie vragen welke strafbedreiging gesteld wordt op het overtreden
van de avondklok. Zien zij het goed dat hier niet een maximale boete van € 95 geldt
maar dat maximaal een boete van de eerste categorie, zijnde maximaal € 435, opgelegd
kan worden? Welk boetebedrag is de regering voornemens feitelijk op overtreding van
de avondklok te stellen? Hoe zit dit met een eventuele aantekening in de justitiële
documentatie?
Voornoemde leden vragen op welke wijze de regering voornemens is de ministeriële regeling
waarin de avondklok feitelijke vorm wordt gegeven, af te kondigen? Is artikel II (Overgangsrecht)
van dit wetsvoorstel wel een voldoende Wpg, mede gelet op de eisen die artikel 58c,
derde lid, Wpg (minimaal) stelt aan de inwerkingtreding van ministeriële regelingen?
Zou het niet een begaanbaardere weg zijn om samen met de (eventuele) inwerkingtreding
van dit wetsvoorstel, op basis van artikel 58c, derde lid, Wpg, een nieuwe ministeriële
regeling aangaande de avondklok vast te stellen en bekend te maken, daarmee werkelijk
in alle opzichten voldoend aan de in de Wpg geformuleerde waarborgen?
De leden van de D66-fractie begrijpen uit de toelichting dat de Tijdelijke regeling
landelijke avondklok covid-19 wordt «omgehangen». Deze regeling wordt nu onder de
Wpg gehangen. Deze leden wijzen de regering op de bijzondere voorhangprocedure van
deze wet, neergelegd in artikel 58c, Wpg. Hierin is geregeld dat een ministeriële
regeling als deze is vastgesteld binnen twee dagen naar beide Kamers wordt gestuurd
en dat de regeling niet eerder in werking treedt dan een week na het overleggen van
de regeling aan de Kamers. Is de regering voornemens om de procedure van artikel 58c,
Wpg te volgen in de omhangprocedure? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer
deze regeling tegemoet zien? Wat zijn de gevolgen van het volgen van deze procedure
voor de werking van de regeling in de tussentijd?
Voornoemde leden constateren dat het hoger beroep tegen het vonnis van de voorzieningenrechter
nog loopt terwijl de regering de Tijdelijke regeling landelijke avondklok covid-19
nu reeds omhangt. Bovendien ligt de verlengingswet nog in de Eerste Kamer die hierover
nog moet stemmen. Kan de regering nog aangeven of dit nog tot complicaties kan leiden?
Zo ja, welke?
Deze leden kunnen zich zo voorstellen dat het mogelijk niet slagen van het hoger beroep
van de Staat en de daardoor ontstane situatie dat de Wbbbg als grondslag definitief
niet meer van toepassing is voor de avondklok, grote gevolgen kan hebben voor de reeds
uitgedeelde boetes. Kan de regering toelichten wat de juridische status is van de
reeds uitgedeelde avondklokboetes als het vonnis van de voorzieningenrechter in stand
blijft in hoger beroep? Graag ontvangen voornoemde leden bij het antwoord op voorgaande
vraag een beschouwing van de staatsrechtelijke situatie van de verlengingswet die
nu in de Eerste Kamer ligt, terwijl deze ook door de voorzieningenrechter is behandeld.
Wat zijn de gevolgen van een verworpen wetsvoorstel door de Eerste Kamer terwijl het
hoger beroep van de Staat slaagt en vice versa: wat betekent een aangenomen wet in
de senaat voor een mogelijk stranden van het hoger beroep door de staat? Deze leden
zouden bij het antwoord op de voorgaande vraag ook per uitkomst willen weten wat dit
betekent voor dit wetsvoorstel. Wanneer en bij welke uitkomst wordt definitief voor
dit wetsvoorstel gekozen als juridische grondslag voor de avondklok en wanneer is
dit voorstel slechts «ten overvloede»? Gezien de voorgaande vragen zouden deze leden
van de regering willen weten hoe zij de juridische situatie als geheel beoordeelt?
De aan het woord zijnde leden hebben nog niet helemaal scherp wat het omhangen betekent
voor de einddatum van de avondklok. Begrijpen deze leden het goed dat de einddatum
van de avondklok op 3 maart 2021 blijft staan?
De leden van de SP-fractie lazen in het nader rapport naar aanleiding van het advies
van de Afdeling dat de regering naar aanleiding van het advies van de Afdeling toch
heeft gekozen de avondklok onderdeel te maken van de Twm. Kan uiteengezet worden wat
het oorspronkelijke plan van de regering was, dus voordat zij het advies van de Afdeling
ontving?
Voorts vragen voornoemde leden naar de rol van de Eerste Kamer. Klopt het dat als
de Tijdelijke wet beperking vertoeven in de openlucht covid-19 wordt aangenomen door
beide Kamers, een eventuele verlenging van de avondklok per ministeriële regeling
geregeld kan worden? Betekent dit dan ook concreet dat de Tweede Kamer wél beslissende
zeggenschap heeft bij een eventuele verlening van de avondklok, maar dat de Eerste
Kamer niets meer te zeggen heeft over een mogelijke verlenging van de maatregel? Zo
ja, acht de regering dat zorgvuldig? Waarom kiest de regering er niet voor, zoals
met de amendementen van het lid Hijink, onder Kamerstuk 35 526, nr. 36 en 49 en 36 werd betoogd, beide Kamers zeggenschap te geven over de inwerkingtreding bij ministeriële
regelingen? Kan deze keuze uitgebreid gemotiveerd worden?
De leden van de SP-fractie vragen ook waarom wordt gekozen burgemeesters, zonder voorafgaand
overleg met de gezondheidsraad, de mogelijkheid te bieden ontheffingen te verlenen
op een mogelijk landelijke avondklok. Waarom acht de regering het niet noodzakelijk
dat de burgemeester informatie inwint bij de gezondheidsraad? Wat betekent de ontheffingsbevoegdheid
voor burgemeesters concreet voor de rechtszekerheid van burgers? Zal dit niet tot
willekeur leiden, waarbij in de ene gemeente een burgemeester eerder geneigd zal zijn
ontheffingen te verlenen dan een burgemeester in een andere gemeente? Hoe worden de
huidige ontheffingsgronden, die gelden onder de Tijdelijke regeling landelijke avondklok
dovid-19, precies in de nu voorliggende wet ondergebracht? Kan op basis van de voorliggende
wet straks iemand, net als nu, met een ingevuld formulier van de werkgever en een
door hemzelf ingevuld formulier alsnog na 21.00 uur buiten zijn of gaan hier andere
eisen voor gelden?
Kan de regering voor de leden van de PvdA-fractie nogmaals onderbouwen waarom niet
meteen voor de weg van de Twm is gekozen om de avondklok mogelijk te maken? En waarom,
zo begrijpen de aan het woord zijnde leden uit het advies van de Afdeling advisering
(hierna: de Afdeling), ook voor het nu voorliggende wetsvoorstel aanvankelijk niet
voor aansluiting bij de Twm werd gekozen? Waarin verschilt de avondklok in juridische
zin en qua impact op het dagelijks leven nu zo wezenlijk van de andere covid-19-maatregelen
die hun grondslag in de Twm vinden? Waarom werd ook in verband met de «samenhang tussen
de maatregelen voor de infectieziektebestrijding en de daarmee gepaard gaande verplichtingen
en bevoegdheden», zoals voornoemde leden lezen op pagina 3 van de memorie van toelichting,
niet meteen voor de Twm gekozen?
De aan het woord zijnde leden lezen dat de Tijdelijke regeling landelijke avondklok
covid-19 wordt «omgehangen» naar de nu voorgestelde regeling. Mocht de Tijdelijke
regeling landelijke avondklok covid-19 in hoger beroep geen standhouden en komen te
vervallen, wat betekent dat dan voor de reeds opgelegde en/of betaalde boetes? Blijft
door het omhangen van de Tijdelijke regeling avondklok covid-19 de juridische basis
voor die boetes intact of vervalt deze in het geval die regeling door de rechter wordt
geschrapt de reeds opgelegde en/of betaalde boetes? Hoeveel boetes zijn tot nu toe
opgelegd?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen aan te geven hoe is voldaan aan de toets
uit artikel 58b, tweede lid, Wpg die vraagt om toepassing van bevoegdheden enkel wanneer
die gelet op de ernst van de bedreiging van de volksgezondheid noodzakelijk is, in
overeenstemming is met de uitgangspunten van de democratische rechtsstaat en gelet
op het in het eerste lid genoemde doel de uitoefening van grondrechten zo min mogelijk
beperkt en aan dat doel evenredig is. Kan de regering op deze drie punten afzonderlijk
ingaan?
Deze leden vragen aan te geven in welke situaties de regering voor zich ziet dat burgemeesters
wel de bevoegdheid tot het verlenen van ontheffing in uitzonderingsgevallen zouden
moeten hebben. Zijn er al signalen van burgemeesters die op dit moment om een dergelijke
grondslag vragen?
De leden van de PvdD-fractie hebben ook een aantal kritische vragen over het nieuwe,
nu voorliggende, wetsvoorstel. Allereerst vragen deze leden de regering per direct
het conceptvoorstel zoals die in eerste instantie is voorgelegd aan de Afdeling aan
de Kamer toe te zenden. Deze leden lezen namelijk in het advies van de Afdeling dat
eerst een fundamenteel andere route was gekozen. Kan de regering beter onderbouwen
dan zij richting de Afdeling deed waarom daarvoor gekozen werd? Kan de regering aangeven
in hoeverre de beide wetsvoorstellen, zoals in concept aangeboden aan de Afdeling
en zoals ingediend bij de Tweede Kamer, van elkaar verschillen? Aangezien het wetsvoorstel
fundamenteel is omgegooid vermoeden voornoemde leden dat de verschillen tussen beide
wetsvoorstellen groot zijn. Dan zou het ook op zijn plaats zijn opnieuw om advies
te vragen bij de Afdeling. Naar de mening van voornoemde leden zou het niet van de
benodigde zorgvuldigheid getuigen wanneer, vanwege de haast, deze stap zou zijn overgeslagen.
De leden van de PvdD-fractie vragen de regering aan te geven waarom het wenselijk
wordt geacht burgemeesters de mogelijkheid te geven uitzonderingen op de avondklok
toe te staan. Hoe wordt daarmee de eenheid van het beleid gewaarborgd? Deelt de regering
de mening dat het niet aan de burgemeester is om te bepalen over generieke, grondrechtsbeperkende
maatregelen voor al zijn of haar inwoners?
De leden van de SGP-fractie lezen dat nu ter verzekering van het bestaan van een wettelijke
basis voor een avondklok is gekozen voor een gewone wet, op deze wijze de samenhang
blijft bestaan tussen de maatregelen voor de infectieziektebestrijding en de daarmee
gepaard gaande verplichtingen en bevoegdheden gewaarborgd zijn. Zij constateren dat
het bij het instellen en handhaven van een avondklok gaat om vergaande bevoegdheden
van de Staat om de vrijheid van burgers in te perken. Niet voor niets hebben we artikel
103 van de Grondwet die de noodtoestand regelt. De systematiek van artikel 103 van
de Grondwet is niet zomaar te omzeilen door een spoedwet. Is het logisch om een laagdrempelige
avondklok te regelen in een spoedwet, terwijl de Wbbbg en artikel 103 van de Grondwet
dat middel reserveren voor uitzonderlijke, spoedeisende situaties? De aan het woord
zijnde leden constateren dat in het najaar van 2020 een regionale avondklok werd overwogen
en dat op dat moment al bleek dat de gereedschapskist van het staatsnoodrecht niet
op orde was. Waarom is ten tijde van het overwegen van een regionale avondklok in
het najaar van 2020 de gereedschapskist van het staatsnoodrecht niet op orde gebracht?
Deze leden vragen de regering waarom er nu een spoedwet naar de Kamer komt, maar dat
in de periode tussen het overwegen van een regionale avondklok (najaar 2020) en eind
januari 2021 voldoende tijd was om het staatsnoodrecht op orde te brengen zodat een
degelijk wetsvoorstel ten grondslag aan de avondklok zou liggen.
De leden van de SGP-fractie lezen dat het net als onder de Wbbbg mogelijk wordt om
bij ministeriele regeling het vertoeven in de openlucht te beperken. De toevoeging
van de avondklok aan artikel 58j plaatst de avondklok in een rijtje van uiteenlopende
soort en gewicht, bijvoorbeeld ook adviezen inzake hygiënemaatregelen. Waarom wordt
niet meer differentiatie aangebracht in de procedure voor deze uitzonderlijke maatregel,
zeker in het licht van het feit dat de wetgever die eerder niet in de Twm heeft geregeld
en dat de regering meende dat hiervoor zelfs de Wbbbg gebruikt kon worden? Waarom
houdt de regering niet vast aan de procedure die zij zelf ook als zorgvuldig beoordeelde,
namelijk dat bij een avondklok ten minste de Tweede Kamer vooraf in de gelegenheid
wordt gesteld te reageren? In tegenstelling tot een dijkdoorbraak kan, mede gezien
het gebruik van de prognoses, van een avondklok niet zo absoluut gesteld worden dat
uitstel van enkele dagen onmogelijk is. Hoe verdisconteert de regering hierin bovendien
dat zij zelf aangaf dat voor de voorbereidende handelingen altijd een paar dagen nodig
zijn?
De leden van 50PLUS vragen of zij het goed begrijpen dat het feit dat dit voorstel
wordt «omgehangen», inhoudt dat dezelfde einddatum van de huidige regeling gehandhaafd
blijft, en dat als eerder al de noodzaak zou ontbreken, de avondklok per direct wordt
ingetrokken?
4. Reikwijdte en duur van de avondklok
De leden van de VVD-fractie lezen dat een tijdelijke avondklok in een beperkt gebied
geen optie is geweest wegens gebrek aan effectiviteit van zo’n maatregel. Als op enig
moment het de regering op basis van een OMT-advies een regionale avondklok mogelijk
effectief acht, biedt dit wetsvoorstel dan voldoende ruimte om dat mogelijk te maken?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering in te gaan op de overwegingen
van de Afdeling om meer maatwerk met de toepassing van de vrijheidsbeperkende maatregelen
te leveren. Kan, aan de hand van actuele inzichten in de besmettelijkheid van het
virus voor afzonderlijke leeftijdsgroepen, regionale verschillen, de effectiviteit
van hygiënevoorschriften etc., meer maatwerk worden geleverd, waardoor in afwijking
van de landelijke regels aanvaardbare uitzonderingen kunnen worden gemaakt? Deze leden
denken bijvoorbeeld aan specifieke uitzonderingen voor jongeren, voor het midden-
en kleinbedrijf, voor sportvoorzieningen en voor de culturele sector.
Voorts zouden voornoemde leden graag een toelichting van de regering ontvangen over
hoe de regering tot een oordeel denkt te kunnen komen om de avondklokmaatregel weer
in te trekken. Welke criteria zijn daar voor de regering leidend? De regering stelde
eerder bij monde van de Minister-President dat de avondklok de eerste (of een van
de eerste) maatregelen is die weer wordt ingetrokken. Kan de regering nader duiden
hoe de regering bepaalt wanneer dit moment aangebroken is? Hoe wordt voorkomen dat
deze beperkende maatregel onnodig lang voortduurt omdat het lastig is om de effecten
van de maatregel zelf specifiek te kunnen bepalen? Hoe verhoudt zich dit tot het proportionaliteitsvereiste
bij inperkingen van grondrechten? Kan de regering een afwegingskader met de Kamer
delen?
De leden van de PvdA-fractie lezen op pagina 5 van de memorie van toelichting dat
de regering van mening is dat een niet afdwingbare vorm van de avondklok, als dringend
advies, geen soelaas biedt, omdat het hoge nalevingsgedrag samenhangt met de handhaafbaarheid
van de maatregel. Echter begrijpen deze leden ook dat de regering wel soelaas ziet
in de niet afdwingbare regel van het maximumaantal bezoekers. Waarom heeft de regering
analoog daaraan en in het licht van het in het kort geding door de rechter aangehaalde
proportionaliteit en subsidiariteit er niet voor gekozen de avondklok als zeer dringend
advies te introduceren? Acht de regering dan niet de kans aanwezig dat een volgende
rechter wederom de avondklok strijdig gaat vinden met eisen van subsidiariteit en
proportionaliteit? Kan de regering voorts ook de proportionaliteit nader onderbouwen,
meer in het bijzonder welke te verwachten effecten op de beperking van de verspreiding
van het virus er zijn, in het scenario van een verplichte avondklok en een dringend
advies tot maximaal 1 bezoeker, het scenario dat beide maatregelen dringend worden
geadviseerd en het scenario dat alleen het dringende advies van maximaal 1 bezoeker
wordt gehandhaafd? Zijn er andere meer gerichte maatregelen om het voorgenomen doel,
en dan met name het voorkomen van het samenkomen van jongeren, te bereiken?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of zij het juist zien dat het wetsvoorstel
een open formulering heeft voor de tijdsspanne van de avondklok. Op basis van het
nu geformuleerde artikel zou middels een nieuwe ministeriële regeling de beperking
ook op andere tijdstippen kunnen gelden. Waarom heeft de regering ervoor gekozen dit
open te laten en niet de nu gekozen tijden in het wetsvoorstel op te nemen, dan wel
bij algemene maatregel van bestuur te regelen. Hierbij trekken deze leden de parallel
met de eveneens ingrijpende afstandsmaatregel.
Voornoemde leden lezen dat de regering stelt dat een niet afdwingbare vorm van de
avondklok, als dringend advies, geen soelaas biedt omdat het nalevingsgedrag samenhangt
met de handhaafbaarheid van de maatregelen. Deze leden vragen om een nadere onderbouwing
van deze stellingname. Zij merken daarbij ook op dat de voorzieningenrechter in de
uitspraak aangaf dat niet duidelijk is waarom niet eerst voor deze route is gekozen.
Deze leden menen dat de regering voornemens is op 23 februari a.s. al een nieuw weegmoment
van de avondklokmaatregel te hebben. Zij vragen naar de samenloop van dit weegmoment
en voorliggend wetsvoorstel. De aan het woord zijnde leden vragen of ook geestelijk
verzorgers en leerlingen die praktijklessen volgen beroep kunnen doen op de uitzonderingsgrond,
conform de motie van het lid Bruins c.s. (Kamerstuk 35 570-VIII, nr. 159).
De leden van de PvdD-fractie hebben nog verdere vragen over de inhoudelijke kant van
het wetsvoorstel. Zij lezen dat met het nieuwe artikel 58j lid 1 onder f het vertoeven
in de openlucht beperkt kan worden. Kan de regering aangeven waarom niet is gekozen
hier, in de formele wet, de beperking verder vorm te geven? Waarom is gekozen dit
geheel verder uit te werken in de ministeriële regeling? Is deze verwoording, naar
het oordeel van de regering, specifiek genoeg om als grondslag bij de rechter stand
te houden? Is de regering bereid dit onderdeel te wijzigen zodat alleen regels gesteld
kunnen worden ter beperking van het vertoeven in de buitenlucht tussen 21:00 en 04:30?
Voornoemde leden zijn van mening dat dit een zorgvuldigere werkwijze is. Daarmee is
gegarandeerd dat wanneer de regering wenst het tijdstip van de avondklok te verruimen
de betrokkenheid van Eerste en Tweede Kamer weer gewaarborgd is. Kan de regering bevestigen
dat wanneer het tijdstip van de avondklok nu verruimd zou worden de betrokkenheid
van de Eerste Kamer niet geregeld is? De aan het woord zijnde leden zouden het zeer
onwenselijk vinden wanneer de regering zonder instemming van de beide Kamers zou besluiten
om een 24-uurs avondklok in te stellen. Met dit wetsvoorstel, in deze hoedanigheid,
zou de regering die mogelijkheid wel krijgen.
De leden van de PvdD-fractie vragen de regering aan te geven op welke wijze de Tweede
Kamer onder de voorgestelde systematiek de avondklok weer buitenwerking kan stellen.
Heeft de Eerste Kamer die mogelijkheid ook?
De leden van de SGP-fractie lezen dat het wetsvoorstel leidt tot voortzetting van
de avondklok met dezelfde reikwijdte en duur, dus in het hele land tussen 21.00 en
04.30 uur, zoals deze is vormgegeven in de Tijdelijke regeling landelijke avondklok
covid-19. Zij constateren dat de Wpg voorschrijft dat maatregelen die niet langer
noodzakelijk zijn voor de bestrijding van een pandemie «zo snel mogelijk» worden ingetrokken.
Hoe verhoudt het bijzondere karakter van de avondklok zich met de andere maatregelen
uit de Twm? Kan de regering aangeven of zij de avondklok als een ultimum remedium
ziet en deze maatregel, als de epidemiologische situatie het toelaat, laat vervallen?
Kan de regering aangeven welke factoren worden meegewogen bij het eindigen van de
avondklok? Heeft de regering hierbij voldoende oog voor de maatschappelijke gevolgen
zoals eenzaamheid onder jongeren?
De aan het woord zijnde leden lezen dat een minder stringente vorm van de avondklok
in de huidige epidemiologische situatie niet mogelijk is. In deze situatie is een
avondklok voor een beperkt gebied geen optie: de maatregel moet in het hele land gelden
om effectief te kunnen zijn. Een avondklok alleen in de weekenden, vanuit de gedachte
dat dan de meeste sociale contacten plaatsvinden, zal naar verwachting een te beperkt
effect hebben op de besmettingsgraad, dus voor die vorm is niet gekozen. Voornoemde
leden constateren dat de Wbbbg wel voorziet in een mogelijkheid om een regionale avondklok
in te stellen. Dit is begrijpelijk gezien het feit dat niet in het hele land dezelfde
besmettingscijfers te zien zijn. In de Randstad kunnen deze bijvoorbeeld hoger liggen
dan in Friesland. Deze leden vragen de regering waarom de avondklok in hele land moet
gelden om effectief te zijn. Zij vragen de regering waarom de mogelijkheid om een
regionale avondklok in te stellen niet in dit wetsvoorstel naar voren komt.
De leden van de SGP-fractie lezen dat een niet afdwingbare vorm van de avondklok,
als dringend advies, geen soelaas biedt, omdat het hoge nalevingsgedrag samenhangt
met de
handhaafbaarheid van de maatregel. Zij constateren dat een groot deel van de bevolking
voornemens was de oproep van de premier steunen toen de juridische grondslag van de
avondklok 16 februari 2021 wegviel. Klopt het wel dat mensen zich niet aan een dringend
advies zullen houden?
Voornoemde leden lezen dat de regering geen mogelijkheid ziet om met een minder stringente
maatregel – een andere vorm van een avondklok of anderszins – het doel te bereiken.
Een alternatieve maatregel voor de avondklok zou zijn een inperking van het recht
om mensen te bezoeken of ontvangen gedurende de dag. Dit acht de regering een grotere
inperking van de grondrechten en mensenrechten dan de instelling van de avondklok.
Mogelijkheden voor
een minder stringente avondklok acht de regering niet aanwezig. De afwegingen die
hierbij spelen, zijn hierboven toegelicht. De aan het woord zijnde leden constateren
dat er al tal van andere maatregelen genomen zijn om de verspreiding van het virus
tegen te gaan. Waarom zet de regering niet meer in op betere naleving van deze overige
maatregelen?
Kan de regering voor de leden van de 50PLUS-fractie aangeven welke maatregelen in
zijn totaliteit genomen worden in de ons omringende landen Groot-Brittannië, Frankrijk,
Duitsland en België, en in welke verhouding dit tot elkaar staat? Zouden de regelingen
in Groot-Brittannië respectievelijk Frankrijk een alternatief kunnen zijn of beperken
die regelingen de burgerrechten nog meer?
Voorts vragen deze leden of de regering een beeld heeft hoeveel minder reisbewegingen
de huidige avondklok heeft opgeleverd? De huidige regeling kent een aantal uitzonderingen,
en daarom zouden de leden van 50PLUS graag inzicht willen in het aantal mensen dat
feitelijk getroffen wordt door de huidige avondklok.
5. Gevolgen voor grondrechten en mensenrechten
Inleiding
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering in de memorie van toelichting
kort ingaat op de gevolgen van de avondklokmaatregel. Deze leden zouden hier graag
nog een nadere vraag over willen stellen. Kan de regering duiden wat de maatschappelijke
gevolgen zijn van de avondklokmaatregel? Welke gegevens zijn er over de maatschappelijke
gevolgen bekend en op welke wijze heeft de regering deze maatschappelijke gevolgen
meegewogen bij de afweging om over te gaan tot het instellen van een avondklok? Kan
de regering ook aangeven hoe de maatschappelijke gevolgen de komende tijd, mocht de
avondklok verlengd worden, worden gemonitord?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom de regering er voor gekozen heeft
om expliciet in de memorie van toelichting op te nemen dat deze wet een inperking
is van de godsdienstvrijheid en de vrijheid om te demonstreren. Moeten zij dit wetsvoorstel
nu zien als een algemene beperking, in overeenstemming met de grondrechtensystematiek,
of is dit een niet beoogd gevolg van voorliggend wetsvoorstel? En als sprake is van
het tweede, waarom is gekozen dit expliciet op te nemen?
De leden van de PvdD-fractie lezen dat de Afdeling in zijn advies stelt dat duidelijk
gemaakt moet worden welke belangen tegen elkaar gewogen zijn bij het instellen van
de avondklok. Deze leden lezen echter vrijwel uitsluitend over het belang van de epidemiebestrijding.
Er wordt niet toegelicht hoe andere zwaarwegende belangen zoals mentaal welzijn, fysieke
basisgezondheid en de ontwikkeling van jongeren gewogen zijn (anders dan bij het bespreken
van de buitenspeeltijd voor kinderen). Voornoemde leden vragen de regering nogmaals,
zij hebben dit al eerder gedaan, een brede belangenafweging voorafgaand aan het instellen
van de avondklok te maken. De voorzieningenrechter bij het kortgeding en de Afdeling
hebben beide aangegeven dat de regering de veronderstelde werking van de avondklok
beter moet onderbouwen. De aan het woord zijnde leden vragen hoe de regering daar
opvolging aan heeft gegeven. Welke nieuwe informatie is toegevoegd?
De leden van de SGP-fractie constateren dat in de memorie van toelichting een inconsistentie
schuilt. In paragraaf 2, ontwikkeling van de epidemie, wordt namelijk in het beschrijven
van de epidemiologische ontwikkeling uitgegaan van het gezamenlijke effect van de
avondklok en de aangescherpte bezoekregeling, terwijl in paragraaf 5, gevolgen voor
grondrechten en mensenrechten, zonder nadere onderbouwing wordt gesteld dat een minder
stringente maatregel dan het instellen van een avondklok niet mogelijk is. Op basis
van de toelichting is die laatste stelling echter nog niet te rechtvaardigen en kan
dus ook de proportionaliteit van de avondklok als zodanig nog steeds niet beoordeeld
worden.
Voornoemde leden constateren dat de Duitse deelstaat Baden-Württemberg begin deze
maand de avondklok moest opheffen, nadat een bestuursrechtbank in Mannheim had uitgesproken
dat het uitgaansverbod een «excessieve» maatregel was. Kan de regering aangeven of
inmiddels in andere landen en op Europees niveau meer jurisprudentie beschikbaar is
over de juridische status van de avondklok in het kader van een epidemiologische crisis?
De aan het woord zijnde leden constateren dat het instellen van een avondklok tot
op heden alleen expliciet in de Wbbbg is genoemd. Deelt de regering de overweging
van deze leden dat dit impliceert dat dergelijke maatregelen eigenlijk alleen toelaatbaar
zijn in uitzonderingstoestanden of daarmee vergelijkbare situaties, waarin het verband
tussen het nut en de noodzaak van de avondklok en de gevreesde risico’s evident is
en niet zozeer met onzekerheid omgeven als de afzonderlijke status van de avondklok
in deze epidemiologische situatie?
Eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer
De leden van de SP-fractie vragen de regering nader in te gaan op de proportionaliteit
van de voorliggend wetsvoorstel. De regering schrijft dat de avondklok een verwachte
reductie van het aantal coronabesmettingen heeft van 8% tot 13%. Heeft de regering
ook gekeken naar andere maatregelen om tot een dergelijke reductie te kunnen komen?
Zo ja, welke maatregelen waren dat? Zo nee, waarom niet en hoe kan de regering er
dan zeker van zijn dat de maatregel van een avondklok proportioneel is?
De Afdeling heeft ook opmerkingen gemaakt over de proportionaliteit van onderhavige
maatregel, constateren de leden van de 50PLUS-fractie. De effectiviteit van de maatregel
is niet gebaseerd op veel hard empirisch bewijs; iets dat in dit stadium van de pandemie
natuurlijk ook niet mogelijk is. Het effect is waarschijnlijk een samenspel van alle
maatregelen. Zou de regering in dit kader dan nog eens uitgebreid willen reflecteren
op de proportionaliteit van deze maatregel: het tijdelijk verder inperken van bewegingsvrijheid
versus het effect hiervan? Kan de regering daarbij expliciet aangeven welke rol het
«voorzorgsbeginsel» hierbij speelt?
Vrijheid van vergadering, betoging en belijden van godsdienst en levensovertuiging
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom de regering ervoor heeft gekozen
de inperking van de vrijheid van vergadering, betoging en belijden van godsdienst
en levensovertuiging expliciet op te nemen in de memorie van toelichting. Is voorliggende
inperking in overeenstemming met de grondrechtensystematiek en de bijzondere positie
van deze vrijheden daarbinnen of is dit een niet beoogd gevolg van voorliggend wetsvoorstel?
Indien dit laatste het geval is krijgen voornoemde leden graag nadere toelichting
waarom ervoor is gekozen dit expliciet op te nemen.
6. Regeldruk en financiële gevolgen
De leden van de D66-fractie hebben al eerder naar de gevolgen gevraagd van het mogelijk
wisselen van de wettelijke grondslag voor de boetes. Daarbij hebben de leden ook gewezen
op de mogelijkheden dat de Eerste Kamer de verlengingswet nog moet goedkeuren en dat
het hoger beroep nog loopt van de Staat tegen het vonnis van de voorzieningenrechter.
De uitkomst van al deze onzekerheden kunnen gevolgen hebben voor de reeds uitgedeelde
boetes. Ziet de regering met deze leden een mogelijk verhoogde werkdruk voor het Openbaar
Ministerie (OM) en de rechtspraak als de reeds uitgedeelde avondklokboetes worden
aangevochten als gevolg van de juridische uitkomst van het traject waarin regering,
Staten-Generaal en rechtspraak verwikkeld zijn geraakt? Zo ja, kan de regering nader
toelichten waarom zij in de toelichting van dit wetsvoorstel geen financiële gevolgen
heeft ingecalculeerd? Voornoemde leden zijn benieuwd wat de regering gaat doen voor
de verhoogde werkdruk bij het OM en de rechtspraak mochten de avondklokboetes massaal
worden aangevochten. Kunnen rechtspraak en OM op ondersteuning van de regering rekenen?
Zo ja, in welke vorm? Zo nee, waarom niet? De regering heeft immers deze juridisch
uiterst ongemakkelijke situatie veroorzaakt. Het lijkt deze leden daarom niet heel
raar dat de gevolgen niet alleen op het bord van de rechterlijke macht terecht komen.
Voornoemde leden ontvangen graag een reactie van de regering.
7. Overig
De leden van de VVD-fractie achten het onverminderd van belang dat de herziening van
het staatsnoodrecht onverwijld ter hand wordt genomen. In reactie op vragen van deze
leden hierover tijdens de schriftelijke behandeling van de Voortduringswet artikel
8 Wbbbg gaf de regering aan dat het lastig is uitspraken te doen over de herziening
van het staatsnoodrecht gelet op de demissionaire status van het kabinet (Kamerstuk
35 722, nr. 6). Kan de regering hierop reflecteren? Nu duidelijk is geworden dat elementen van
het staatsnoodrecht zoals inwerkingstelling van de Wbbbg om het coronavirus te bestrijden
niet kunnen worden uitgesloten, en tevens discussie is gerezen over de juridische
toelaatbaarheid van toepassing van Wbbbg, is het belang van het up-to-date brengen
van het staatsnoodrecht onverminderd groot. Voornoemde leden stellen dat de regering
heeft verklaard ten aanzien van het bestrijden van het coronavirus zich missionair
op te stellen jegens de Kamer. Deelt de regering de constatering dat de herziening
van het staatsnoodrecht nauw verweven is met de bestrijding van het coronavirus? Zo
ja, op welke termijn kan de Kamer het voorstel voor de herziening tegemoet zien? Graag
ontvangen voornoemde leden een reactie van de regering hierop.
Tot slot merken de leden van de VVD-fractie op dat het wetsvoorstel alleen is ingediend
door de Minister van Justitie en Veiligheid. Gelet op de grondrechtelijke aspecten
van het wetsvoorstel alsmede de keuze van de regering om het wetsvoorstel vorm te
geven als een aanpassing van de Twm en in artikel 58a van de Wet publieke gezondheid
(Wpg) bij de begripsbepalingen is opgenomen dat onder Onze Ministers in dat hoofdstuk naast de Minister van Justitie en Veiligheid ook de Ministers van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden
verstaan, vragen deze leden waarom niet is gekozen het wetsvoorstel mede namens deze
Ministers in te dienen.
De leden van de CDA-fractie vragen wat voor effect de indiening van dit wetsvoorstel,
in het licht van het oordeel van de Haagse voorzieningenrechter, heeft ten aanzien
van reeds eerder opgelegde boetes. In hoeverre ziet de regering die eerdere regeling
nog als een bruikbare basis om opgelegde boetes op te handhaven? Welke rol zal een
eventuele uitspraak van het Haagse gerechtshof – in appèl op de beslissing van de
voorzieningenrechter in eerste aanleg – hierin kunnen spelen? Deelt de regering het
standpunt dat voorkomen moet worden dat allerlei burgers op dit punt individueel een
oordeel aan de rechter gaan vragen? Zijn hierover afspraken gemaakt met het OM?
De leden van de SP-fractie vragen n.a.v. de uitspraak van de rechtbank Den Haag een
kritische reflectie van de regering op het eigen handelen. Graag ontvangen zij een
uitgebreide uiteenzetting van de regering waarom aanvankelijk de route van de Wbbbg
is verkozen boven andere routes om een avondklok in te stellen. Welke andere routes
zijn ook verkend? Indien andere routes verkend zijn, waarom is voor die routes niet
gekozen en dus wel voor de route van de Wbbbg? Er is toch gewaarschuwd dat deze wet,
die echt voor noodsituaties bedoeld is (zoals bijvoorbeeld een dijkdoorbraak), niet
de juiste juridische grondslag zou zijn? Waarom is daar niet naar geluisterd? Is onderzocht
wat mogelijk tegen het gebruik van de Wbbbg zou pleiten? Zo ja, door wie is dat onderzocht?
Zo nee, waarom is dit niet gebeurd?
Tevens wijzen de aan het woord zijnde leden erop dat het kabinet ten tijde van het
instellen van de avondklok reeds demissionair was. Deelt de regering de mening dat
het juist voor een demissionair kabinet goed zou zijn extra zorgvuldigheid te betrachten
in haar besluitvorming en dat zorgvuldigheid boven snelheid zou moeten gaan? Kan worden
uiteengezet waarom de regering denkt dat in het geval van het instellen van de avondklok
niet overhaast en onvoldoende zorgvuldig is gehandeld?
Voorts vragen de leden van de SP-fractie of de regering erkent dat het wetgevingsproces
rondom de avondklok al met al een rommeltje is geworden. Deze leden wijzen bijvoorbeeld
op de verlengingswet die niet «onverwijld» naar de Kamer is gestuurd terwijl dat wel
had gemoeten. Graag ontvangen voornoemde leden een uitgebreide reflectie van de regering
op deze gang van zaken.
De aan het woord zijnde leden hebben ook een vraag over de boetes die reeds zijn opgelegd
op basis van overtreding van de avondklok. Als in hoger beroep wordt geoordeeld dat
de regering de avondklok gebaseerd heeft op een verkeerde juridische basis, wat betekent
dit dan voor boetes die reeds zijn uitgedeeld en misschien al zijn betaald?
Voorts vragen de leden van de SP-fractie wat de regering nou concreet geleerd heeft
van het debacle rondom de Twm. Een zeer groot deel van de kritiek op de oorspronkelijke
wet die door de regering was ingediend ging juist over het feit dat er wel heel veel
beslissingsvrijheid naar de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zou gaan
en het daarmee veel te makkelijk werd gemaakt het parlement buitenspel te zetten,
en dat de rol van de Eerste Kamer zelfs nu nog steeds te beperkt is. Hoe kan het dat
met de regeling rondom de avondklok nu precies dat gebeurd is, namelijk dat het parlement
toch buitenspel is gezet? Is ten tijde van de totstandkoming van de Twm overwogen
daarin een wettelijke basis voor een avondklok op te nemen? Zo ja, in welk stadium
van de totstandkoming van de Twm? Waarom is daar uiteindelijk van afgezien? Had sowieso
niet een aanpassing van de Twm in januari, toen een politieke meerderheid ontstond
voor het invoeren van de avondklok, de voorkeur verdiend boven het gebruik van de
Wbbbg? Graag ontvangen voornoemde leden een reactie hierop.
Tot slot willen de leden van de SP-fractie weten wat volgens de regering de gevolgen
van dit juridische geklungel, deze verloren rechtszaak en de maatschappelijke discussie
zijn voor het vertrouwen in de crisisaanpak van het kabinet in het algemeen en het
draagvlak voor de avondklok in het bijzonder. Graag ontvangen deze leden ook op dit
punt een kritische reflectie.
De leden van de SGP-fractie lezen dat in afwachting van de uitspraak van het Hof op
19 februari 2021 de regering met dit wetsvoorstel voorziet in een afzonderlijke wettelijke
grondslag voor het instellen van een avondklok als de uitspraak van het Hof ertoe
leidt dat de grondslag voor de Tijdelijke regeling landelijke avondklok covid-19 (Stcrt. 2021, 4191) komt te vervallen. Deze leden constateren dat het wetsvoorstel Voortduring artikel
8 Wbbbg nog bij de Eerste Kamer ligt. Zij achten het onwenselijk dat er twee wetsvoorstellen
zijn die hetzelfde beogen te regelen. Hoe verhouden deze sporen van wetgeving zich
met elkaar? Vervalt het wetsvoorstel Voortduring artikel 8 Wbbbg automatisch als het
Hof oordeelt dat het geen grondslag biedt voor het instellen van een avondklok?
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
Adjunct-griffier van de commissie, Burger
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
M.C. Burger, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.