Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Raan over oliehandelaren, corruptie en de financiële sector
Vragen van het lid Van Raan (PvdD) aan de Minister van Financiën over oliehandelaren, corruptie en de financiële sector (ingezonden 17 december 2020).
Antwoord van Minister Hoekstra (Financiën), mede namens de Minister voor Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Staatssecretaris van Economische Zaken en
Klimaat (ontvangen 11 februari 2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar
2020–2021, nr. 1234.
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Oliehandelaar Vitol ging tot juli 2020 door met omkoping»1, met hierin melding van corruptie en belastingontwijking door Vitol, het grootste
Nederlandse bedrijf ter wereld op Shell na?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat is uw reactie op de aantijgingen tegen de bedrijven in het artikel, waarin onder
meer staat dat Vitol heeft toegegeven dat het zich tussen 2005 en 2020 op grote schaal
heeft beziggehouden met het omkopen van Braziliaanse overheidsfunctionarissen, en
melding wordt gemaakt van corruptie door SBM Offshore, en verdenkingen van corruptie
door grondstoffenhandelaren Trafigura en Glencore?
Antwoord 2
Dit betreffen ernstige verdenkingen. Corruptie heeft een sterk ondermijnend effect;
het tast niet alleen het vertrouwen in de overheid aan, maar heeft ook een negatief
effect op de kwaliteit van publieke dienstverlening, economische ontwikkeling en het
ondernemersklimaat. Het is daarom van groot belang dat corruptie vanuit een brede
en integrale benadering wordt voorkomen en bestreden. In Nederland doet de Fiscale
Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD) – in nauwe samenwerking met het Openbaar Ministerie
(OM) – onderzoek naar verdenkingen van het plegen van dergelijke strafbare feiten.
Hierbij maakt het gebruik van diverse bronnen, waaronder mediaberichten.
Vraag 3
Bent u bekend met het rapport «Big Business, Low Profile. Shedding light on oil trader
Vitol’s operations in Nigeria»2, dat aantoont dat Vitol nauwelijks communiceert over hoe het bedrijf omgaat met mensenrechten-,
milieu en corruptierisico’s in de landen waar Vitol opereert, en concludeert dat Vitol,
een van de grootste oliehandelaren ter wereld, zich onvoldoende houdt aan de richtlijnen
van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) voor multinationale
ondernemingen, in het bijzonder in Nigeria?
Antwoord 3
Ja.
Vraag 4
Hoe beoordeelt u het gebrek aan transparantie van Vitol in het licht van de oliesector
in Nigeria, die regelmatig in het nieuws is vanwege milieuvervuiling en mensenrechtenschendingen?
Antwoord 4
Het kabinetsbeleid is gericht op duurzame economische groei, waarbij onder andere
de verwachting is dat Nederlandse bedrijven ook in andere landen maatschappelijk verantwoord
ondernemen. Vitol is tegenwoordig gevestigd in Zwitserland, met vestigingen in een
groot aantal landen, waaronder een vestiging in Nederland. Het kabinet verwacht van
alle Nederlandse bedrijven die internationaal opereren dat ze de OESO-richtlijnen
voor Multinationale Ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human
Rights (UNGP’s) naleven. Dit houdt in dat zij de zes stappen van gepaste zorgvuldigheid
(due diligence) toepassen. Een belangrijk onderdeel van gepaste zorgvuldigheid is het transparant
rapporteren over de opvolging en voorkoming van misstanden in de waardeketen. Gezien
de activiteiten van Vitol in de oliesector in Nigeria zijn milieuvervuiling en mensenrechtenschendingen
risico’s die het bedrijf kan tegenkomen en waarvan verwacht wordt dat Vitol deze adresseert.
Vraag 5
Bent u bereid om het van oorsprong Nederlandse Vitol aan te sporen om zich actief
en volledig aan de OESO-richtlijnen te houden en formeel en proactief te rapporteren
over hoe het bedrijf omgaat met mensenrechten-, milieu en corruptierisico’s in de
landen waarin het opereert, zeker als deze gekenmerkt worden door fragiliteit en conflict?
Zo niet, waarom niet?
Antwoord 5
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal opereren, waaronder
de Nederlandse vestiging van Vitol, dat zij de OESO-richtlijnen naleven. Het kabinet
wijst bedrijven in de olie- en gassector op deze verwachting onder andere via de brancheverenigingen.
Vraag 6 en 7
Heeft u, sinds het Ministerie van Buitenlandse Zaken in april de olie- en gassector
heeft aangesproken op de weigering om een plan van aanpak op te stellen ondanks het
verzoek hiertoe van de Minister3, stappen ondernomen richting deze sector om de naleving van de OESO-richtlijnen te
bevorderen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Welke stappen zet het kabinet om de naleving van internationale normen voor maatschappelijk
verantwoord ondernemen, met inbegrip van het voorkomen en tegengaan van corruptie
en belastingontwijking door bedrijven in de olie- en gassector, te bevorderen in de
periode tot de invoering van due diligence-wetgeving?
Antwoord 6 en 7
Het kabinet heeft de olie- en gassector aangesproken op het niet opleveren van een
gezamenlijk plan van aanpak voor IMVO conform internationale normen en blijft de sector
aanspreken op het nemen van zijn verantwoordelijkheid onder de OESO-richtlijnen voor
multinationale ondernemingen en de UNGP’s.
Op 16 oktober 2020 heeft het kabinet de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten:
een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap»4, gedeeld met de Tweede Kamer. Op basis van de resultaten van evaluatie, consultatie
en onderzoek heeft het kabinet geconcludeerd dat het huidige IMVO-beleid onvoldoende
effectief is. In de nota geeft het kabinet aan in te zetten op een brede due diligence
verplichting, bij voorkeur op Europees niveau, om de naleving van de OESO-richtlijnen
verder te bevorderen. Op 8 december 2020 is de beleidsnota besproken met de leden
van de Algemene Commissie buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking. De Minister
voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft hierbij toegezegd om de
Kamer in februari te informeren over vorderingen in de EU op het gebied van IMVO-wetgeving,
inclusief nieuwe wegingsmomenten, en over het tijdpad voor het nieuw beleid voor sectorale
samenwerking. Er is ook toegezegd om met de Kamer de input te delen die gegeven is
aan Eurocommissaris Reynders. Deze laatste toezegging is opgevolgd op 12 januari 2021
met de Kamerbrief met de reactie op non-paper aan Eurocommissaris Reynders (Kamerstuk
26 485, nr. 362).
Vraag 8
Bent u bekend met het feit dat drie Nederlandse banken, ABN AMRO, ING en de Rabobank,
al jarenlang Vitol financieren, en volgens publieke bronnen, opgenomen in het rapport
«Big Business, Low Profile. Shedding light on oil trader Vitol’s operations in Nigeria»5 tussen 2015 en 2019, gesyndiceerde leningen hebben verstrekt aan Vitol?
Antwoord 8
Ja, ik ben bekend met het rapport «Big Business, Low Profile. Shedding light on oil
trader Vitol’s operations in Nigeria». Uit het rapport begrijp ik dat ABN AMRO, ING
en de Rabobank tussen de jaren 2016 tot 2019 gesyndiceerde leningen hebben verstrekt
aan Vitol. Uit het rapport blijkt ook dat ABN AMRO en Rabobank in een reactie op het
rapport hebben aangeven niet te kunnen bevestigen of Vitol een klant was, omdat zij
niet ingaan op individuele klantrelaties. ING heeft, in reactie op het rapport, wel
aangegeven dat Vitol inderdaad een klant was van deze bank, maar dat zij de cijfers
die zijn opgenomen in het rapport niet herkent.
Vraag 9
Bent u bereid om deze drie banken aan te sporen om de OESO-richtlijnen volledig en
met inbegrip van de zes due diligence-stappen actief toe te passen op hun financiering
van Vitol en andere oliehandelaren die werkzaam zijn in hoog-risicolanden ten aanzien
van conflicten, mensenrechten, milieu en corruptie? Zo niet, waarom niet?
Antwoord 9
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven die internationaal opereren, waaronder
financiële instellingen, dat zij de OESO-richtlijnen en de UNGP’s naleven. Het kabinet
stimuleert op verschillende manieren de naleving van de OESO-richtlijnen door bedrijven
en financiële instellingen. Dit doet het kabinet onder andere via de IMVO-voorwaarden
bij het internationaal bedrijfsleveninstrumentarium, de IMVO-convenanten en de brief
die naar alle grote bedrijven gestuurd wordt om hen te attenderen op de kabinetsdoelstelling
dat 90 procent van de grote bedrijven in Nederland in 2023 de OESO-richtlijnen expliciet
onderschrijven voor hun internationale activiteiten. In de reeds genoemde beleidsnota
«Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk
verantwoord ondernemerschap» van 16 oktober 2020 schijft het kabinet dat het inzet
op een brede due diligence verplichting, bij voorkeur op Europees niveau, om de naleving
van de OESO-richtlijnen verder te bevorderen.
Het kabinet verwacht ook dat financiële instellingen de zes due dilligence stappen
doorlopen als het gaat om beleggingen en het verstrekken van projectfinanciering en
zakelijke leningen. Dit betekent dat zij voor hun financieringskeuzes risico’s op
misstanden voor mens en milieu in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s
te voorkomen, te verminderen en/of aan te pakken, de aanpak hiervan monitoren en hier
verantwoording over afleggen. Hoe individuele banken hier invulling aan geven en in
welke bedrijven zij wel of niet investeren is de verantwoordelijkheid en keuze van
de individuele banken.
Vraag 10
Bent u van mening dat Nederlandse banken die oliehandelaren fors financieren, deze
financieringen dienen mee te nemen in hun klimaatrapportages als gevolg van hun «commitment
van de financiële sector» aan het Klimaatakkoord van de regering? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 10
In juli 2019 is de Nederlandse financiële sector een belangrijk commitment aangegaan
met het Nederlandse klimaatakkoord. De sector sprak af om een bijdrage te leveren
aan de uitvoering van het Akkoord van Parijs en het Klimaatakkoord. Daartoe meten
alle instellingen die het commitment ondertekend hebben vanaf boekjaar 2020 het CO2-gehalte
van hun relevante financieringen en beleggingen. Daarnaast zullen zij uiterlijk in
2022 actieplannen inclusief reductiedoelstellingen voor 2030 bekendmaken voor al hun
relevante financieringen en beleggingen. Enkele financiële instellingen hebben al
doelstellingen gepresenteerd. Ook ondernemen instellingen al actie om hun klimaatimpact
terug te dringen. Zo hebben financiële instellingen plannen gemaakt voor de geleidelijke
uitfasering van kolen-, olie-, of gasinvesteringen. Financiële instellingen zullen
hun reductiedoelstellingen en actieplannen in toenemende mate in lijn brengen met
de doelstellingen van Parijs. Het is logisch dat instellingen die nog fors bij de
olie- en gassector betrokken zijn in hun actieplannen en rapportages aandacht zullen
besteden aan de wijze waarop zij hun klimaatimpact in deze sectoren gaan terugdringen.
Vraag 11
Kunt u bevestigen dat een gebrek aan transparantie bij oliehandelaren zoals Vitol,
de kwaliteit van de klimaatrapportages van financiële instellingen kan beïnvloeden?
Op welke manieren kan een gebrek aan transparantie en inzichtelijkheid de kwaliteit
van klimaatrapportages beïnvloeden volgens u?
Antwoord 11
Zoals ik schreef in reactie op de initiatiefnota «Van oliedom naar gezond verstand:
verduurzaming van de financiële sector» en in mijn verkenning naar de markt voor groene
financiering, is de financiële sector voor klimaatgerelateerde data sterk afhankelijk
van data van derden. Om duurzame financiering verder op gang te brengen is inderdaad
meer informatie nodig over de impact op het klimaat in alle schakels van de financiële
keten: voor investeerders gaat het om informatie over de bedrijven waarin zij investeren,
voor klanten over informatie over hun beleggingen en hun financiële dienstverleners,
en voor toezichthouders over informatie van de onder toezicht staande financiële instellingen.
Hier zijn de afgelopen jaren al belangrijke stappen gezet. Zo is er in het akkoord
over de Europese taxonomie, dat vastlegt wat een duurzame investering is, afgesproken
dat ook grote bedrijven (naast financiële instellingen) dienen te rapporteren hoe
zij zich tot de taxonomie verhouden. Op die manier wordt het voor financiële instellingen
makkelijker om de taxonomie toe te passen.
Tegelijkertijd zijn hier verdere stappen op mogelijk. De Europese Commissie heeft
in haar Green Deal aangekondigd dat de richtlijn niet-financiële informatie (NFI)
wordt herzien, en heeft in dit kader ook reeds een consultatie uitgevoerd. Deze richtlijn
is van toepassing op organisaties van openbaar belang, waaronder beursgenoteerde ondernemingen,
banken en verzekeraars en is gericht op transparantie over hoe een onderneming omgaat
met het milieu, mensenrechten, corruptie en diversiteit van het bestuur. Bij de herziening
kijkt de Europese Commissie onder andere naar het uitbreiden van de reikwijdte van
ondernemingen die onder de richtlijn vallen. Daarnaast wordt gekeken of het wenselijk
is om een rapportagestandaard te ontwikkelen voor niet-financiële informatie, zoals
dat al geldt voor financiële informatie. In dat kader heb ik uw Kamer ook recent een
afschrift gestuurd van mijn reactie op de consultatie van de IFRS Foundation waarin
ik het aanmoedig om bij te dragen aan een internationale standaard voor niet-financiële
informatie.6
Vraag 12
Hoe is het volgens u op dit moment gesteld met de inzichtelijkheid en transparantie
van andere niet-beursgenoteerde bedrijven op het gebied van internationaal maatschappelijk
verantwoord ondernemen (IMVO) en duurzaamheid?
Antwoord 12
Het kabinet monitort de transparantie van niet- beursgenoteerde bedrijven niet specifiek.
Wel worden in de tweejaarlijkse Transparantiebenchmark, die uitgevoerd wordt in opdracht
van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, bedrijven met meer dan 500 medewerkers
onderzocht op hun mate van transparantie op het gebied van duurzaamheid. Ook worden
alle grote bedrijven in Nederland, waaronder een groot aandeel niet-beursgenoteerd,
op het gebied van IMVO gemonitord op onderschrijving van de OESO-richtlijnen. Dit
gebeurt in het kader van de kabinetsdoelstelling dat 90 procent van de grote bedrijven
in Nederland in 2023 de OESO-richtlijnen expliciet onderschrijven voor hun internationale
activiteiten. In de laatste rapportage over 2019 onderschreef 35 procent van de grote
bedrijven de internationale richtlijnen op het gebied van IMVO7.
Vraag 13 en 14
Kent u het rapport «Research note on Dutch banks and corruption»8 waaruit blijkt dat ABN AMRO, ING en Rabobank tussen 2014 en 2017 8,9 miljard dollar
leenden aan vier bedrijven (Gunvor, Odebrecht, Shell en SBM Offshore) die langjarig
betrokken zijn geweest bij corruptieschandalen in de mijnbouw-, bouw- en oliesector
en bent u bekend met nieuwe ontwikkelingen en aantijgingen van corruptie tegen deze
bedrijven in het afgelopen jaar?9
Bent u ermee bekend dat volgens dit rapport deze banken in voor- en najaar 2018 zijn
benaderd met de vraag of zij deze klanten hebben aangesproken (engagement) op het
voorkomen van corruptie, maar dat geen van deze banken bereid was om openheid te geven
aan onderzoekers hierover en geen van deze banken hierover via publieke kanalen openheid
heeft gegeven?
Antwoord 13 en 14
Het kabinet is bekend met «Research note on Dutch banks and corruption» van de Eerlijke
Bankwijzer van 21 februari 2019. In deze onderzoeksnotitie staat dat de Eerlijke Bankwijzer
in het voorjaar en najaar van 2018 aan ABN AMRO, ING en Rabobank heeft gevraagd naar
een reactie op de bevindingen in de notitie. Hierbij wordt vermeld dat op 1 januari
2019 geen van de banken op dit verzoek is ingegaan. Het is het kabinet niet bekend
of deze banken via publieke kanalen informatie hebben gedeeld over Gunvor, Odebrecht,
Shell en SBM Offshore.
Vraag 15 en 16
Heeft u al kennisgenomen van de inhoud van het rapport «Corruption in the Great Lakes
Region and Possible Ties to the Dutch Financial System», in opdracht van het Ministerie
van Buitenlandse Zaken, dat duidelijk aangeeft dat er risico’s zijn dat de Nederlandse
financiële sector betrokken raakt bij corruptie, belastingontduiking en het witwassen
van geld afkomstig uit onder meer de olie- en mijnbouwsector in het Grote Meren-gebied
in Afrika?10
Heeft u kennisgenomen van het dringende advies van The Sentry om een aantal urgente
stappen te nemen ter voorkoming van misbruik van het Nederlandse financiële en bedrijfssysteem
door corrupte actoren en politiek prominente personen (PEP's) te identificeren, te
verstoren en te voorkomen?
Antwoord 15 en 16
Ja.
Vraag 17
Kunt u aangeven welke stappen de regering concreet gaat ondernemen naar aanleiding
van de dringende aanbevelingen van The Sentry aan de Nederlandse regering, en de dringende
aanbevelingen aan Nederlandse banken?
Antwoord 17
Het kabinet verwelkomt het rapport omdat het duidelijk maakt dat het voorkomen en
bestrijden van witwassen van groot belang is. Ook laat het rapport zien op welke wijze
corruptie in het buitenland via ongewenste illegale geldstromen het Nederlandse financiële
systeem kan raken. Aangezien het een openbaar rapport is draagt het bij aan de risico-gebaseerde
aanpak van witwassen.
In het kader van het plan van aanpak witwassen worden meerdere initiatieven genomen
die beantwoorden aan de problematiek zoals geschetst in het rapport, bijvoorbeeld
door het verbieden van trustkantoren als doorstroomvennootschappen. Ik verwijs daarbij
naar de Kamerbrief over de voortgang van de maatregelen van het plan van aanpak witwassen
van januari 2020.11 Ook relevant in dit kader is de commissie die onderzoek gaat doen naar de problematiek
rondom doorstroomvennootschappen die begin dit jaar van start zal gaan. De Staatssecretaris
van Financiën zal uw Kamer op korte termijn informeren over de samenstelling en taakopdracht
van deze commissie. In het licht van de motie van de leden Snels en Groothuizen zal
de commissie ook trachten meer inzicht te krijgen in de samenhang tussen witwassen
en belastingontwijking en de relatie tussen de aanpak van belastingontwijking en criminele
geldstromen.12
In Nederland zijn instellingen onder de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren
van terrorisme (Wwft) primair verantwoordelijk voor het inschatten van de risico's
van hun dienstverlening en voor het onderzoek naar hun cliënt. Daarbij dienen zij
ook openbare bronnen te betrekken. Het rapport van The Sentry draagt daarom bij aan
het vergroten van de kennis bij de Nederlandse financiële sector aangaande corrupte
geldstromen vanuit het Grote Merengebied in Afrika.
Het rapport bevat ook aanknopingspunten voor toezicht- en opsporingsinstanties. Daarom
heeft The Sentry het rapport gedeeld en besproken met het anti-corruptiecentrum van
de FIOD. De uitkomsten stonden daarnaast centraal in een bijeenkomst van het Financieel-Expertise
Centrum (FEC) over het bestrijden van corrupt geld in Nederland. Bij deze bijeenkomst
waren ook vertegenwoordigers van de Nederlandse banken en het Openbaar Ministerie
aanwezig.
Het kabinet geeft daarnaast opvolging aan de aanbeveling van The Sentry om met de
Congolese autoriteiten in gesprek te gaan over het rapport.
Vraag 18 en 19
Bent u van mening dat banken de OESO-richtlijnen volledig moeten toepassen voor al
hun financieringen? Zo ja, geldt dit ook voor de OESO-richtlijn over corruptie en
de zes due diligence-stappen van de OESO-richtlijnen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om de banken aan te sporen om de OESO-richtlijn over corruptie en de
zes due diligence-stappen van de OESO-richtlijnen actief na te leven ten aanzien van
al hun klanten en in het bijzonder zakelijke klanten die al jaren betrokken zijn bij
corruptieschandalen, en hierover te communiceren naar stakeholders en maatschappij
volgens tenminste één van de drie opties zoals genoemd in het advies13 van NautaDutilh? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 18 en 19
Zoals ook staat in het antwoord op vraag 9, verwacht het kabinet dat Nederlandse banken
die internationaal opereren de OESO-richtlijnen en de UNGP’s naleven. Dit betekent
dat zij voor hun financieringskeuzes risico’s op misstanden voor mens en milieu in
kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen, te verminderen
en/of aan te pakken, de aanpak hiervan monitoren en hier verantwoording over afleggen.
Hierbij moet naar behoren worden gelet op de vertrouwelijkheid op handels-, concurrentie-
of veiligheidsgebied. Hoe individuele banken invulling geven aan de naleving van deze
internationale richtlijnen en in welke bedrijven zij wel of niet investeren is de
verantwoordelijkheid en keuze van de individuele banken.
Het rapport dat NautaDutilh heeft opgesteld in opdracht van de partijen van het IMVO-convenant
van de bancaire sector, geeft mogelijkheden weer waarop banken informatie over klanten
kunnen delen met de andere convenantspartijen. Dit rapport is niet voorschrijvend
en banken kunnen zelf bepalen of en hoe zij gebruik maken van de mogelijkheden zoals
weergegeven in het rapport.
Vraag 20
Bent u van mening dat alle bovenstaande bedrijven die betrokken zijn bij corruptieschandalen
en/of belastingontwijking aanvullende maatregelen dienen te nemen om corruptie en
belastingontwijking actief tegen te gaan en te voorkomen, de OESO-richtlijnen over
corruptie en belastingen, en de zes due diligence-stappen van de OESO-richtlijnen
actief moeten naleven, en volledig mee dienen te werken met alle lopende en eventueel
nog te volgen rechtszaken tegen corruptiepraktijken en belastingontwijking? Zo niet,
waarom niet?
Antwoord 20
Zoals staat in het antwoord op vraag 9, verwacht het kabinet dat Nederlandse bedrijven
die internationaal opereren de OESO-richtlijnen en de UNGP’s naleven. Dit houdt onder
andere in dat bedrijven negatieve gevolgen van de eigen activiteiten, toeleveringsketens
en zakelijke relaties stoppen, voorkomen of beperken. Wanneer corruptie en belastingontwijking
uit de risicoanalyse van een bedrijf naar voren komen, wordt er verwacht dat het bedrijf
hierop acteert. Op vragen over hoe bovengenoemde of andere bedrijven hiermee omgaan
en wat hun belastingpositie is, kan ik niet ingaan.
Daarbij is het belangrijk om op te merken dat belastingontwijking wezenlijk verschilt
van corruptie, omdat belastingontwijking niet verboden is en corruptie wel. Het kabinet
vindt belastingontwijking echter wel onwenselijk en op zowel het nationale als het
internationale toneel zijn grote stappen gezet in de strijd tegen belastingontwijking,
onder meer via de invoering van een conditionele bronbelasting op renten en royalty’s
naar laagbelastende jurisdicties.
Vraag 21 en 22
Deelt u de opvatting dat bovenstaande voorbeelden aangeven dat verplichte due diligence-wetgeving,
gebaseerd op de volledige OESO-richtlijnen, in Nederland en indien mogelijk Europa
wenselijk is? Waarom wel of niet?
Kunt u de vraag beantwoorden of verplichte wet- en regelgeving, zoals verplichte due
diligence-wetgeving, nodig is in het licht van de initiatiefnota «Verduurzaming van
de financiële sector»14 waarin geconstateerd wordt dat op belangrijke onderdelen sturend beleid afwezig is?
Antwoord 21 en 22
Zoals genoemd in het antwoord op vraag 6 en 7 heeft het kabinet op basis van de resultaten
van evaluatie, consultatie en onderzoek geconcludeerd dat het huidige IMVO-beleid
onvoldoende effectief is. Te weinig Nederlandse bedrijven laten concrete voortgang
zien bij de implementatie van internationale richtlijnen. Op 16 oktober 2020 heeft
het kabinet de reeds genoemde beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe
impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap»15 gedeeld met de Tweede Kamer, waarin het nieuwe IMVO-beleid beschreven wordt. Een
belangrijk onderdeel hiervan is de inzet van het kabinet op een brede due diligence
verplichting, bij voorkeur op Europees niveau, omdat zo de impact van beleid en het
gelijke speelveld worden vergroot.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Financiën -
Mede namens
M.C.G. Keijzer, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat -
Mede namens
S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.