Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over voortgangsrapportage en Jaarplan Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn
31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
Nr. 900 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 11 februari 2021
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de
brief van 11 november 2020 inzake de Voortgangsrapportage en het Jaarplan Landelijke
Werkgroep Studentenwelzijn (Kamerstuk 31 288, nr. 885).
De vragen en opmerkingen zijn op 9 december 2020 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 11 februari 2021 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De griffier van de commissie, De Kler
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
5
•
Inbreng van de leden van de SP-fractie
6
•
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
7
II
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
8
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Voortgangsrapportage en het
Jaarplan Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn en hebben hierover nog enkele vragen
en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de werkgroep studentenwelzijn een samenwerking
is tussen vertegenwoordigers van onder andere het Interstedelijk Studenten Overleg
(ISO) en de Landelijke Studentenvakbond (LSVb). Op welke manier haalt de Minister
van studenten informatie op rondom het thema studentenwelzijn, los van deze organisaties?
Is er bijvoorbeeld gesproken met studentvertegenwoordigers binnen instellingen of
met studie-, student- of sportverenigingen? Zijn er bijvoorbeeld ook enquêtes gehouden
onder grote groepen studenten, zodat er een beter beeld ontstaat van studentenwelzijn
onder alle studenten, zo vragen deze leden.
De leden merken op dat er studenten zijn met een extra ondersteuningsvraag. In hoeverre
wordt er hier ook naar hoogbegaafde studenten gekeken? Waarom zijn zij geen onderdeel
binnen de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn? Is de Minister bereid om hier alsnog
expliciet aandacht voor te vragen, zo vragen de leden.
De leden van voornoemde fractie lezen dat verschillende instanties verantwoordelijk
zijn voor (financiële) ondersteuningsmogelijkheden. Hoe ervaren studenten dit en tot
wie kunnen zij zich richten in het geval van vragen? Wie is er eindverantwoordelijkheid
in het geven van de juiste ondersteuning? Is de Minister het met deze leden eens dat
het logisch is dat de instelling uiteindelijk de verantwoordelijkheid krijgt tot het
verstrekken van de juiste informatie? Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie lezen dat er binnen een hoger onderwijsinstelling niet
altijd voldoende kennis aanwezig is om de gewenste en noodzakelijke ondersteuning
te bieden. Bij wie hoort volgens de Minister deze kennis te liggen en hoe gaat ze
dit borgen? Is de Minister van mening dat hier een speciaal persoon voor moet worden
aangesteld of dat dit in brede zin bij meerdere werknemers van de onderwijsinstelling
moet liggen, zodat je als instelling niet afhankelijk bent van één of een kleine groep
medewerkers, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 11 november 2020 inzake de Voortgangsrapportage
en het Jaarplan Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn. De leden van de CDA-fractie
hebben nog enkele vragen.
Inzake een volledige en laagdrempelige informatievoorziening, vernemen de leden van
de CDA-fractie graag of het klopt dat al twee jaar wordt gesproken over een landelijke
website over studeren in het hoger onderwijs. Graag ontvangen deze leden een toelichting
waarom dit proces zo lang duurt en wanneer verwacht wordt dat er een website gelanceerd
kan worden.
In hoeverre hebben de instellingen zicht op hoe vaak mantelzorgers aanspraak maken
op het Profileringsfonds? Kan de Minister tevens aangeven hoe Mezzo betrokken is bij
de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn?
Wat bedoelt de Minister met de zin: «In samenspraak met de VSNU1, de Vereniging Hogescholen, ISO en LSVb wordt ook nagegaan of het wenselijk is om
de kwaliteitsaspecten in het accreditatiekader, rondom studenten met een functiebeperking,
uit te breiden naar studentenwelzijn»? In hoeverre overlapt dit met het idee van de
CDA-fractie om een instelling in aanmerking te laten komen voor het nieuwe bijzonder
kenmerk «zorg en welzijn»?
De leden van deze fractie lazen recent over het initiatief «caring universities».
Kan de Minister dit initiatief toelichten, mede in het licht dat zij niet aan de slag
wilde gaan met het bijzondere kenmerk «zorg en welzijn»? Kan zij daarbij tevens aangeven
waarom er voor een Engels woord is gekozen en waarom dit enkel toegespitst is op universiteiten?
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Voortgangsrapportage
en het Jaarplan van de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn. Zij wensen enkele vragen
en opmerkingen aan de Minister voor te leggen.
De leden van de D66-fractie lezen dat de werkgroep gericht is op de implementatie
van de Gezamenlijke Ambitie Studentenwelzijn, waarbij het aan elke instelling afzonderlijk
is om hier invulling aan te geven. Deze leden vragen de Minister toe te lichten op
welke manier de instellingen in kaart brengen welke knelpunten er ten aanzien van
inclusie of studentenwelzijn zijn. Bestaat hier een uniforme methode voor? Op welke
wijze wordt gemonitord of de knelpunten effectief zijn aangepakt? Is er voor instellingen
voldoende kennis voorhanden om «evidence based» beleid te formuleren?
De leden van deze fractie lezen in de Voortgangsrapportage dat het ISO een monitor
studententevredenheid studentenwelzijn opzet. Zij vragen de Minister of zij toe kan
lichten hoe deze monitor opgezet wordt. Werkt de monitor bijvoorbeeld met een aparte
survey of maakt het onderdeel uit van de Nationale Studenten Enquête?
De leden merken op dat in de praktijk adequate informatievoorziening een knelpunt
voor studenten met een ondersteuningsbehoefte kan zijn. Zij waarderen dat de Minister
en het Expertisecentrum inclusief onderwijs (ECIO) een landelijke website voor studenten
met een ondersteuningsbehoefte over studeren in het hoger onderwijs ontwikkelen. Zij
vragen de Minister te verhelderen welke kaders er aan het landelijk informatiepunt
gesteld worden en of de website het landelijk informatiepunt is.
De leden van voornoemde fractie vragen de Minister in hoeverre de Europese standaarden
voor het accreditatiekader aandacht besteedt aan studentenwelzijn. Zijn er meer landen
binnen de Europese Unie die studentenwelzijn, of adequate voorzieningen voor studenten
met een ondersteuningsbehoefte, hebben opgenomen in het accreditatiekader? Betekent
het besluit van de werkgroep om «in te zetten op monitoring in plaats van opnemen
in het accreditatiekader» dat reeds besloten is dat studentenwelzijn geen onderdeel
zal uitmaken van het accreditatiekader?
De leden constateren dat de Inspectie van het Onderwijs in de Staat van het Onderwijs
signaleert dat de bekendheid van het Profileringsfonds laag is. Het Centraal Planbureau
(CPB) maakte onlangs bekend dat een kwart van de rechthebbende studenten geen gebruikt
maakt van de aanvullende beurs. Heeft de Minister een indicatie van de omvang van
de groep studenten met een ondersteuningsbehoefte die geen beroep doen op het Profileringsfonds
terwijl zij daar wel aanspraak op maken? Op welke wijze wordt de informatievoorziening,
en indien van toepassing de aanvraagprocedure, rondom het Profileringsfonds verbeterd?
In hoeverre acht de Minister de naam Profileringsfonds passend voor een fonds dat
niet gericht is op «profilering» maar onder andere op het financieel ondersteunen
van studenten met een ondersteuningsbehoefte?
De leden van de D66-fractie constateren dat onderwijsinstellingen in het funderend
en middelbaar beroepsonderwijs een proactieve, faciliterende rol moeten spelen in
het ondersteunen van leerlingen en studenten. Ze vragen bijvoorbeeld bij de aanmelding
of de leerling of student extra ondersteuning nodig heeft. De schoolt stelt dan binnen
zes weken samen met de ouders en/of leerling of student een «ontwikkelingsperspectief»
op, waarin staat welke ondersteuning de leerling of student krijgt en, indien nodig,
welk afwijkend programma de leerling of student doorloopt (zie bijvoorbeeld Wet op
het voorgezet onderwijs, artikel 26). Vanuit studenten met een ondersteuningsbehoefte
in het hoger onderwijs is het geluid dat de instelling soms een passieve houding heeft
en de student proactief binnen de instelling op zoek moet gaan naar het «juiste loket».
Ze moeten zelf melden dat ze extra ondersteuning nodig hebben, welke ondersteuning
ze nodig hebben en de extra ondersteuning soms per vak of tentamen aanvragen. In het
verslag van het schriftelijk overleg over het Nationaal actieplan diversiteit en inclusie
(Kamerstukken 29 338 en 29 240, nr. 226) geeft de Minister aan dat er in het hoger onderwijs ook sprake is van passend onderwijs,
maar dat het maatwerk wordt genoemd. Deze leden vragen de Minister toe te lichten
wat het maatwerk omhelst, hoe dat wettelijk verankerd is en of dat ook onder andere
met een zorgplicht en recht op een ontwikkelingsperspectief gepaard gaat. Tot slot
vragen deze leden of de Minister bereid is om de werkgroep te vragen te verkennen
of het mogelijk en wenselijk is om bij de aanmelding van de student al te vragen of
een student een ondersteuningsbehoefte heeft, zodat na inschrijving de betreffende
functionaris van de instelling actief contact met de student kan opnemen.
De leden van de D66-fractie lezen in het jaarplan dat de positie en de belemmeringen
van studerende moeders en zwangerschapsverlof in het hoger onderwijs worden verkend.
Deze leden onderschrijven dat ook voor hen het hoger onderwijs voldoende toegankelijk
en flexibel zou horen te zijn. Is de Minister bereid om de verkenning voor de zomer
van 2021 met de Kamer te delen, zo vragen zij.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
Voortgangsrapportage 2019–2020 en het Jaarplan 2020–2021 van de Landelijke Werkgroep
Studentenwelzijn. Om te beginnen vinden de voornoemde leden het goed dat de Minister
het onderwerp van studentenwelzijn geagendeerd heeft door de Landelijke Werkgroep
Studentenwelzijn in te stellen. Toch kunnen de leden niet anders dan constateren dat
de ondernomen acties onvoldoende zijn om de psychische problemen onder studenten serieus
aan te pakken. Derhalve hebbe de voornoemde leden enkele vragen.
Een onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), het Trimbos-Instituut
en het Amsterdam UMC wees in 2019 uit dat 69% van de studenten prestatiedruk ervaart
en 53,3% van de studenten last heeft van angst- en/of depressieklachten.2 In haar brief van 24 november 2020 inzake «Monitoring gevolgen COVID-19 in mbo en
ho» schrijft de Minister zelf ook dat de coronacrisis en het daarbij komende thuis
studeren veel druk heeft gelegd op het welzijn van studenten (Kamerstukken 31 524 en 31 288, nr. 479). In de Voortgangsrapportage 2019–2020 en Jaarplan 2020–2021 van de Landelijke Werkgroep
Studentenwelzijn lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat er best practices gedeeld
zijn, inventarisaties uitgevoerd zijn, bijeenkomsten gehouden zijn en relevante ontwikkelingen
gemonitord zijn. Het staat voor deze leden buiten kijf dat de voornoemde activiteiten
waardevol en relevant zijn. Echter, deze leden zijn wel van mening dat dit vooral
het bestrijden van symptomen is en niet het aanpakken van de oorzaken van psychische
problemen onder studenten. Zo zal bijvoorbeeld betere informatievoorziening studenten
met psychische problemen kunnen helpen, maar zal het niet kunnen voorkomen dat studenten
psychische problemen ervaren. Wat is de reflectie van de Minister op hierop? Wat zijn
volgens de Minister de hoofdoorzaken van psychische problemen onder studenten?
Kan de Minister uiteenzetten of er verschillen bestaan tussen groepen studenten? Hoe
zit het met studenten die een andere taal spreken en studenten met diverse culturele
achtergronden? Kan de Minister uiteenzetten of er verschillen bestaan tussen mannelijke
en vrouwelijke studenten en de mate van angst- en/of depressieklachten? De leden vragen
of de Minister daarnaast kan ingaan op in hoeverre studenten met een functiebeperking,
angst- en/of depressieklachten ervaren? Maakt het daarnaast uit voor studenten of
zij lid zijn van een studie- of studentenvereniging? Is er onderzoek gedaan naar de
mate van eenzaamheid onder studenten? Zo nee, is de Minister bereid hiertoe onderzoek
te doen, zo vragen de leden.
Voorts zijn de leden van voornoemde fractie benieuwd naar welke acties de Minister
heeft ondernomen om deze oorzaken te adresseren. Deze leden zijn benieuwd of er relatie
is tussen studieprestaties en studentenwelzijn. Is er een relatie met rendementsmaatregelen,
zoals de druk van het bindend studieadvies? Is de Minister bereid om dit te onderzoeken
zodat er gerichte maatregelen genomen kunnen worden om studentenwelzijn te verbeteren?
Ziet de Minister een relatie met de tekorten in de jeugdzorg en in de geestelijke
gezondheidszorg (GGZ) en het toegenomen aantal studenten met psychische klachten?
De leden constateren dat veel jongeren op wachtlijsten staan en hiermee essentiële
hulp missen. Is de Minister het met deze leden eens dat hiermee de problemen met het
welzijn van studenten ook groter worden? Zo nee, waarom niet? Is de Minister hierover
in gesprek met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Kan de Minister
aangeven of hogescholen en universiteiten voldoende studentenpsychologen in dienst
hebben om studenten voor wie dat nodig is te helpen, zo verzoeken deze leden.
Ziet de Minister mogelijkheden om de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn meer te
laten focussen op de oorzaken van psychische problemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja,
welke acties is de Minister voornemens hiertoe te ondernemen, zo vragen de leden van
de GroenLinks-fractie.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de Voortgangsrapportage en het
Jaarplan Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn. Zij zijn verheugd dat er de afgelopen
jaren in toenemende mate aandacht is gekomen voor dit belangrijke onderwerp. Nog wel
hebben zij hierover enkele vragen en opmerkingen.
Deze week bleek meldde het CPB dat studenten die recht hebben op een aanvullende beurs,
daar niet altijd gebruik van maken. Naar schatting loopt een kwart van de eerstejaarsstudenten
daardoor gemiddeld € 175 aan maandelijkse beurs mis. In plaats daarvan hebben zij
wellicht een bijbaan of steken zij zich maandelijks meer in de schulden dan nodig
is met de eventuele gevolgen voor hun welzijn van dien. De LSVb noemde dit al een
kwalijke zaak en verweet dit aan een gebrek aan voorlichting. Veel studenten zouden
niet weten dat zij voor een aanvullende beurs in aanmerking komen. De leden van de
SP-fractie vragen op welke wijze aankomende studenten en huidige studenten erop worden
gewezen dat zij mogelijk in aanmerking komen voor een aanvullende beurs. Wat gaat
de Minister samen met de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en de hogescholen en universiteiten
doen om dit te verbeteren?
De leden van de SP-fractie maken zich nog steeds zorgen over de bekendheid van het
Profileringsfonds. Juist in deze tijd waarin studenten wat extra ondersteuning nodig
hebben, is het van belang dat studenten hun weg naar het Profileringsfonds weten te
vinden. Deze leden zijn benieuwd wat de Minister en de instellingen doen om deze bekendheid
te vergroten. Zij zijn daarnaast van mening dat studenten actief geïnformeerd moeten
worden over het bestaan en de mogelijkheden van het Profileringsfonds, bijvoorbeeld
door voorlichting tijdens hun introweek of via e-mail. Hoe kijkt de Minister hiernaar,
zo vragen de leden.
Eerstejaarsstudenten zijn hun studie begonnen in een uitzonderlijke tijd. Fysiek contact
met docenten en medestudenten is er niet of nauwelijks. Introweken zijn beperkt doorgegaan,
waardoor studenten hun studentenstad, medestudenten, docenten, opleiding en onderwijsinstelling
minder hebben kunnen leren kennen. Extra aandacht voor deze groep studenten is op
zijn plaats, wat de leden betreft. Daarom vragen deze leden in hoeverre deze eerstejaarsstudenten
worden begeleid en in de gaten worden gehouden?
De handreiking studentenwelzijn in corona-tijd gaat alleen over studenten met een
ondersteuningsbehoefte. De leden van de SP-fractie zijn echter van mening dat iedere
student wellicht baat heeft bij een handreiking studentenwelzijn in corona-tijd. Deze
leden vragen of deze handreiking uitgebreid kan worden naar alle studenten. Daarnaast
gaat de voortgangsrapportage niet in op de huidige situatie. De leden van de SP-fractie
hebben het idee dat, hoewel de coronamaatregelen wel worden genoemd, er niet voldoende
wordt ingegaan op de implicaties en gevolgen van het coronabeleid voor studenten,
docenten en instellingen. Deze leden vragen daarom of de Minister hier wat dieper
op in kan gaan.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid hebben met interesse kennisgenomen
van de voortgangsrapportage en het jaarplan. Zij danken het kabinet voor het delen
hiervan en hebben enkele punten ter verduidelijking en enkele zorgen die zij willen
delen.
In het kader van aandacht voor een meer inclusief hoger onderwijs studieklimaat, ontvangen
de leden van de PvdA-fractie met enthousiasme de inzet van deze werkgroep op het gebied
van gelijke kansen creëren voor studenten met een beperking. Immers erkennen ook deze
leden dat er helaas veel taboes bestaan rondom fysieke of mentale beperkingen en dat
dit grote invloed kan hebben op individueel niveau. Alhoewel de leden de ondernomen
acties toejuichen, zijn er nog significante zorgen over de inzet op dit thema in de
context van de huidige coronacrisis. De leden zouden daarom graag verdere inkleuring
ontvangen van het kabinet over welke mogelijke additionele maatregelen zij voorzien
vanwege de huidige situatie omtrent studentenwelzijn. Deelt het kabinet de mening
dat deze voortgangsrapportage reflecteerde op een geheel andere realiteit en dat het
belangrijk is om vooruit te blikken, in plaats van enkel volgend jaar terug te kijken
op het studentenwelzijn van 2020–2021?
De leden van voornoemde fractie zien de inzet van de werkgroep omtrent psychische
gezondheid. Echter, er gaan al enige tijd geluiden op dat de huidige ondersteuning
van studenten die het psychisch zwaar hebben niet voldoende is. Erkent het kabinet
dat er sprake is van wachttijden voor psychische ondersteuning op veel instellingen?
Deelt het kabinet de mening van deze leden dat juist in een tijd van veel onzekerheid
er moet worden ingezet op psychische ondersteuning? Is het kabinet bereid hier toch
meer mogelijk te maken door met organisaties van instellingen en vertegenwoordigers
van studenten in gesprek te treden om te onderzoeken wat er nodig zou zijn om knelpunten
te verhelpen? Kan het kabinet hierbij aangeven hoe invulling wordt gegeven aan de
uitvoering van de motie van de leden Kerstens en Van den Hul over de capaciteit van
studiebegeleiding en psychologische ondersteuning3?
De leden van deze fractie zouden graag meer inzicht krijgen in het gebruik van Profileringsfondsen.
Kan de Minister aangeven of deze fondsen bekend zijn bij alle studenten die hier aanspraak
op zouden kunnen maken? Weten studenten in voldoende mate dat deze fondsen uitkomst
kunnen bieden in geval van ziekte en daaropvolgende studievertraging? Is het kabinet
bereid in te zetten op het beter bekend maken van deze financieringsmogelijkheid om
te voorkomen dat studenten onnodige financiële tegenslagen krijgen?
De leden van de PvdA-fractie hebben nog enkele zorgen met betrekking tot in welke
mate de huidige coronarealiteit wordt meegenomen in de plannen voor 2020–2021 inzake
aandacht voor een meer inclusief hoger onderwijs studieklimaat. Kan het kabinet duidelijk
aangeven op welke manier de context van de coronacrisis consistent wordt meegenomen
in de aanpak? Op welke manier zal de werkgroep open en transparant worden meegenomen
in de uitvoering van nieuwe maatregelen, de verkenningen van bestuurlijk draagvlak
en de monitoring van adviezen? Kan de Minister toelichten op welke manier het plan
van aanpak «zachte landing» van eerstejaarsstudenten zal worden voortgezet? Hoe wordt
verzekerd dat maatregelen bij de actuele situatie van studenten blijft passen, zo
vragen deze leden.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
De Minister bedankt de leden voor hun inbreng.
De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier de Minister van studenten informatie
ophaalt rondom het thema studentenwelzijn, los van de samenwerking met ISO en LSVB
binnen de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn? Ze vragen of er bijvoorbeeld gesproken
wordt met studentvertegenwoordigers binnen instellingen of met studie-, student- of
sportverenigingen? Ook willen de leden weten of er bijvoorbeeld ook enquêtes gehouden
onder grote groepen studenten, zodat er een beter beeld ontstaat van studentenwelzijn
onder alle studenten, zo vragen deze leden.
De Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn heeft de opdracht zich te richten op studenten
die (extra) ondersteuning nodig hebben (zie ook opdracht en samenstelling in bijlage
Voortgangsrapportage). De doelgroepen van de werkgroep zijn te onderverdelen in studenten
die belemmeringen ervaren als gevolg van (1) een functiebeperking, (2) chronische
ziekte of (3) psychische klachten, vanwege (4) zwangerschap en jong ouderschap, vanwege
(5) gendertransitie en (6) vanwege bijzondere familieomstandigheden, zoals mantelzorg.
Informatie rond het thema studentenwelzijn van deze studenten wordt op verschillende
manieren opgehaald bij studenten en instellingen.
Naast persoonlijke gesprekken met studenten tijdens bijeenkomsten en bezoeken, zijn
in de jaarlijkse grootschalige kwantitatieve onderzoeken onder studenten (zoals de
Staat van het Onderwijs en de Nationale Studentenenquete), ook vragen over studentenwelzijn
opgenomen. Informatie over het thema Studentenwelzijn komt verder, onder andere, voort
uit de jaarlijkse Monitor Beleidsmaatregelen in het Hoger Onderwijs.
Naast deze grootschalige onderzoeken, en buiten het platform geboden door de Landelijke
Werkgroep Studentenwelzijn, maak ik ook gebruik van de informatie die wordt geboden
door onderzoek van studentenorganisaties zoals de analyse studentenwelzijn door het
ISO.4 Ook vanuit het Landelijk Netwerk Studentenwelzijn wordt de werkgroep regelmatig kleinschaliger
onderzoek op specifieke deelonderwerpen binnen studentenwelzijn aangeboden. Tenslotte
zijn voor studentenwelzijn ook de thematische onderzoeken verzameld door en georganiseerd
voor het Expertisecentrum Inclusief Onderwijs (ECIO) belangrijk.5
Ook merken de leden op dat er studenten zijn met een extra ondersteuningsvraag. Zij
vragen in hoeverre er hier ook naar hoogbegaafde studenten gekeken en waarom deze
hoogbegaafde studenten geen onderdeel binnen de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn
zijn. Ook willen zij weten of de Minister bereid is om hier alsnog expliciet aandacht
voor te vragen.
In het gesprek met de koepels zal ik hier niet alsnog expliciet aandacht voor vragen,
omdat hoogbegaafdheid niet door de instellingen kan worden vastgesteld. Actie kan
alleen worden ondernomen als de student zijn/haar ondersteuningsbehoefte expliciet
kan maken. De instellingen geven aan dat deze hulpvraag zelden aan de studieadviseurs
wordt gesteld.
Hoogbegaafdheid is niet aan te merken als een functiebeperking of handicap, maar de
ondersteuningsbehoefte van hoogbegaafde studenten valt wel binnen de zorgplicht van
de instellingen. Het maatwerk aan hoogbegaafde studenten met een ondersteuningsbehoefte
dat door instellingen wordt geboden, wordt gefinancierd vanuit het lumpsumbudget.
Om adequaat maatwerk te bieden zijn instellingen wel afhankelijk van de hulpvraag
van studenten.
De leden lezen dat verschillende instanties verantwoordelijk zijn voor (financiële)
ondersteuningsmogelijkheden. Zij informeren naar de ervaring van studenten hiermee
en de contactpersoon in het geval van vragen. Ook vragen ze wie is er eindverantwoordelijkheid
in het geven van de juiste ondersteuning? Is de Minister het met deze leden eens dat
het logisch is dat de instelling uiteindelijk de verantwoordelijkheid krijgt tot het
verstrekken van de juiste informatie? Zo nee, waarom niet?
Inderdaad zijn verschillende instanties verantwoordelijk zijn voor de extra financiële
ondersteuning aan studenten vanwege bijzondere omstandigheden
• Voor het Profileringsfonds zijn hogescholen en universiteiten zelf verantwoordelijk
omdat zij dit ook beheren.
• Voor de individuele studietoelage is dit de gemeente waar de student is ingeschreven.
• Voor regelingen rondom de studiefinanciering is dit de Dienst Uitvoering Onderwijs
(DUO).
In de praktijk is de studentendecaan het centrale aanspreekpunt voor informatie en
advies over de financiële ondersteuning van studenten.
Hogescholen en universiteiten vervullen in de informatievoorziening over ondersteuningsmogelijkheden
een voortrekkersrol. Ter informatie bieden hogescholen en universiteiten ook vaak
een overzicht van ondersteuningsmogelijkheden op hun website en met doorverwijzing
naar andere media, zie bijvoorbeeld deze factsheet op de website studeermeteenplan.6 Instellingen verwijzen waar mogelijk door naar de gemeente en/of DUO.
Daarnaast werkt de landelijke werkgroep Studentenwelzijn met het Expertisecentrum
Inclusief Onderwijs (Ecio) met de ontwikkeling van een geheel van websites voor mbo,
hbo en wo studenten in het hoger onderwijs met een ondersteuningsvraag (Motie van
het lid Van den Hul, Kamerstuk 31 524, nr. 426). Deze websites voor studenten met een ondersteuningsbehoefte zijn complementair
aan www.studeermeteenplan.nl. De websites in aanbouw kunnen studenten helpen met het vinden van voorzieningen,
zoals ook landelijke financiële regelingen of het Profileringsfonds.
De leden lezen dat er binnen een hoger onderwijsinstelling niet altijd voldoende kennis
aanwezig is om de gewenste en noodzakelijke ondersteuning te bieden. Ze vragen bij
wie deze kennis volgens de Minister hoort te liggen en hoe gaat dit kan worden geborgd?
Ze vragen of hier volgens de Minister een speciaal persoon voor zou moeten worden
aangesteld of, of dit in brede zin bij meerdere werknemers van de onderwijsinstelling
zou moeten liggen, zodat de instellingen niet afhankelijk zijn van één of een kleine
groep medewerkers.
De kennis over (al dan niet financiële) ondersteuningsmogelijkheden voor studenten
met een ondersteuningsbehoefte ligt bij de professionals binnen de studentbegeleidingsketen
van de instellingen. Dit zijn met name de decanen, maar ook andere medewerkers die
zich bezighouden met studentenwelzijn, zowel op opleidingsniveau als centraal. Te
denken valt bijvoorbeeld aan de expertise van de communicatieafdeling in informatievoorziening
voor studenten met een ondersteuningsbehoefte, bij de facilitaire dienst de aandacht
voor fysieke toegankelijkheid en het wegnemen van fysieke belemmeringen in het instellingsgebouw
en, bij de ICT diensten de aandacht voor digitale toegankelijkheid.
In landelijke overleggen over studentenwelzijn, bijvoorbeeld via het Landelijk Netwerk
Studentenwelzijn, wordt kennis over en ervaring met de beschikbare ondersteuningsmogelijkheden
door de betrokken medewerkers van de instellingen met elkaar gedeeld,
Inzake een volledige en laagdrempelige informatievoorziening, vernemen de leden van
de CDA-fractie graag of het klopt dat al twee jaar wordt gesproken over een landelijke
website over studeren in het hoger onderwijs. Graag ontvangen deze leden een toelichting
waarom dit proces zo lang duurt en wanneer verwacht wordt dat er een website gelanceerd
kan worden.
Na de oplevering van de website mbotoegankelijk.nl in 2020 heeft het Ministerie van
OCW ook aan het Expertisecentrum Inclusief Onderwijs (Ecio) gevraagd om een voorstel
met een plan van aanpak te maken voor het ontwikkelen van websites gericht op studenten
met een ondersteuningsvraag in het hbo en wo. Hierbij is het doel om met de combinatie
van de mbo/hbo/wo websites een landelijk informatiepunt voor alle studenten in het
hoger onderwijs met een ondersteuningsvraag beschikbaar te stellen. Onder invloed
van een veranderde prioritering door de Covid-19 uitbraak is er in de raadpleging
van stakeholders (onder andere, ISO, LSVb, JongPIT, studenten+, studentdecanen uit
hbo en wo, JOB, LAKS) in de voorbereiding van deze websites enige vertraging opgelopen.
De raadpleging van stakeholders heeft nu in november 2020 plaatsgevonden. In 2021
worden de websites voor hbo en wo gebouwd en ze worden in het voorjaar getest, met
het doel om voor de zomer live te gaan. Samen zijn deze websites (mbo, hbo, wo) voor
studenten met een functiebeperking complementair aan de website studeermeteenplan.nl
die gericht is op alle studenten.
De leden vragen zich af in hoeverre de instellingen zicht hebben op hoe vaak mantelzorgers
aanspraak maken op het Profileringsfonds?
De instellingen verantwoorden zich aan OCW voor hun uitgaven uit het Profileringsfonds
op basis van drie categorieën. Mantelzorgers vallen in de categorie «overmachtssituaties».
Deze categorie is niet uitgesplitst naar specifieke subgroepen.
Kan de Minister tevens aangeven hoe Mezzo betrokken is bij de Landelijke Werkgroep
Studentenwelzijn?
Mezzo heet inmiddels MantelzorgNL.7 De organisatie is niet direct betrokken bij de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn.
De belangen van de studentendoelgroepen binnen MantelzorgNL worden binnen de werkgroep
vertegenwoordigd door LSVb en ISO. Ook het Expertisecentrum Inclusief Onderwijs (Ecio)
dat de werkgroep faciliteert onderhoudt intensief contact met MantelzorgNL.8
LSVb en ISO organiseren ook nog samen met Ieder(in), JongPIT en Ecio twee keer per
jaar een meedenkgroep met studenten om hun ervaringen te delen in het studeren met
een beperking. Bij de laatste bijeenkomst in december waren ook studenten aanwezig
met mantelzorgtaken.
Wat bedoelt de Minister met de zin: «In samenspraak met de VSNU, de Vereniging Hogescholen,
ISO en LSVb wordt ook nagegaan of het wenselijk is om de kwaliteitsaspecten in het
accreditatiekader, rondom studenten met een functiebeperking, uit te breiden naar
studentenwelzijn»? In hoeverre overlapt dit met het idee van de CDA-fractie om een
instelling in aanmerking te laten komen voor het nieuwe bijzonder kenmerk «zorg en
welzijn»?
Inderdaad ben ik in gesprek gegaan hierover met de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie
(NVAO). De NVAO merkt op dat zij en de Inspectie van het Onderwijs toezicht houden
op de naleving van geldende regelgeving, en dat het toekennen en monitoren van een
nieuw bijzonder kenmerk «zorg en welzijn» niet tot hun kerntaken behoort. In het overzicht
van moties Studentenwelzijn, die als bijlage van de Kamerbrief selectie in het hoger
onderwijs en beleidsreactie bij de monitor beleidsmaatregelen 2019–2020 (Kamerstuk
31 288, nr. 883) werd verzonden, is hierover gerapporteerd. In het gesprek met de NVAO bleek dat
een bijzonder kenmerk voor «zorg en welzijn» complex is om toe te kennen omdat er
geen harde criteria voor kunnen worden gedefinieerd. Met betrekking tot de diversiteit
aan onderwerpen die vallen onder studentenwelzijn lijkt een dergelijk algemeen kenmerk
daarnaast weinig meerwaarde te hebben.
Er is nog een aantal belemmeringen voor het instellen van een bijzonder kenmerk «zorg
en welzijn». Bijzondere kenmerken van de NVAO zijn altijd op opleidingsniveau. Een
instelling die zich op het gebied van zorg en welzijn extra wil profileren zou het
kenmerk per opleiding moeten aanvragen. Er zouden eerst eisen moeten worden geformuleerd
door de NVAO in samenspraak met OCW en vervolgens zou het kenmerk mee kunnen gaan
lopen in de normale accreditatieprocedure. Het is belangrijk om te weten dat een nieuw
bijzonder kenmerk een ingroeifase kent. Dat betekent dat hoger onderwijsinstellingen
die dit jaar hun accreditatie hebben ontvangen pas over zes jaar dit nieuwe kenmerk
zouden kunnen aanvragen bij hun eerstvolgende accreditatie.
Als alternatief voor het bijzonder kenmerk «zorg en welzijn» heb ik voorgesteld om
opleidingen die zich buitengewoon inspannen voor het welzijn en de begeleiding van
studenten, daarvoor expliciet erkenning te geven op verschillende informatieplatforms.
Deze universiteiten zijn onder andere opgenomen in een overzicht met best practices
van het expertisecentrum Inclusief Onderwijs (Ecio)9 en het recente e-magazine van de VSNU over studentenwelzijn in corona-tijd10.
De leden van deze fractie lazen recent over het initiatief «caring universities».
Kan de Minister dit initiatief toelichten, mede in het licht dat zij niet aan de slag
wilde gaan met het bijzondere kenmerk «zorg en welzijn»? Kan zij daarbij tevens aangeven
waarom er voor een Engels woord is gekozen en waarom dit enkel toegespitst is op universiteiten?
Het initiatief Caring Universities, maakt onderdeel uit van de World Health Organisation
(WHO) strategie gericht op het hoger onderwijs en wordt door haar gefaciliteerd. Universiteiten
kunnen op verzoek hieraan deelnemen en mogen dan van de naam Caring Universities gebruik
maken. Het gebruik van de Engelse term is daarmee indicatie van de activiteiten en
doelstellingen op een internationaal vergelijkbaar niveau.
De Vrije Universiteit Amsterdam, Universiteit Leiden, Universiteit Utrecht en Universiteit
Maastricht nemen deel aan dit internationaal netwerk dat is opgezet om het psychisch
welzijn van studenten te vergroten. Naast het opzetten van onderzoek bieden de Caring
Universities gratis online services om het mentaal welzijn van studenten te verbeteren
De leden vragen om een toelichting op de manier waarop de instellingen in kaart brengen
welke knelpunten er ten aanzien van inclusie of studentenwelzijn zijn. Ze willen weten
of hier een uniforme methode voor bestaat. Ook informeren ze naar de wijze waarop
wordt gemonitord of de knelpunten effectief zijn aangepakt. Ze vragen of er voor instellingen
voldoende kennis voorhanden is om «evidence based» beleid te formuleren?
Informatie over knelpunten ten aanzien van inclusie of studentenwelzijn kan worden
ingebracht door alle leden van de Landelijke werkgroep en hun netwerken.
Informatie komt bijvoorbeeld, onder andere, voort uit het Landelijk Netwerk Studentenwelzijn
(LNS). Dit netwerk is op instellingsniveau actief. Het netwerk wordt gecoördineerd
door een ervaren stuurgroep bestaande uit zes professionals van onderwijsinstellingen.
De leden van deze stuurgroep en de vertegenwoordigers (VH/VSNU) in de Landelijke Werkgroep
Studentenwelzijn (LWS) dragen zorg voor afstemming tussen de LNS en de LWS op het
gebied van studentenwelzijn.
Het LNS bestaat uit diverse professionals van onderwijsinstellingen, studentenvertegenwoordigers
en andere relevante experts. De functionarissen die vanuit de organisaties vertegenwoordigd
zijn bijeenkomen, hebben diverse achtergronden zoals studentenpsychologen, studentdecanen,
studieloopbaanbegeleiders en bestuurders. Binnen het Landelijk Netwerk wordt gewerkt
in themagroepen, om zo focus aan te brengen op de diverse aspecten binnen het brede
thema studentenwelzijn. De themagroepen zijn als volgt: Deskundigheid professionalisering (1),
Internationale studenten (2), Kwaliteitsgelden (3), Peersupport (4), Regionale netwerken
en samenwerkingsverbanden (5).
De koepels halen ook thematische informatie op bij de instellingen.
In haar eigen netwerk Studentenwelzijn heeft de VH een uitvraag gedaan naar hoe het
met studenten gaat in Coronatijd (voorjaar 2020), ook wordt in dit netwerk regelmatig
informatie (zowel goede voorbeelden als knelpunten) opgehaald en gedeeld. Daarnaast
voeren hogescholen zelf extra monitoring uit in verband met Corona, waarbij onder
meer aandacht is voor Studentenwelzijn. Bovendien haalt de VH in de vorm van kwalitatieve
monitoring periodiek beelden op over Studentenwelzijn, als een van de onderwerpen
die aanhoudend aandacht nodig heeft.
De VSNU geeft aan dat iedere instelling een vorm van monitoring hanteert. Meestal
zijn bij deze onderzoeken onderzoekers en deskundigen van de eigen instelling betrokken.
Er is ook vrijwel overal een werkprogramma studentenwelzijn of studentbegeleiding
geïmplementeerd, al dan niet in het kader van de Kwaliteitsafspraken. De medezeggenschap
heeft een belangrijke rol bij het signaleren van knelpunten en het monitoren van de
voortgang van de verschillende actieplannen en werkprogramma’s.
De leden van deze fractie lezen in de Voortgangsrapportage dat het ISO een monitor
studententevredenheid studentenwelzijn opzet. Zij vragen de Minister of zij toe kan
lichten hoe deze monitor opgezet wordt. Werkt de monitor bijvoorbeeld met een aparte
survey of maakt het onderdeel uit van de Nationale Studenten Enquête? (ISO)
Het ISO heeft op eigen initiatief, maar wel in overleg met de Landelijke Werkgroep
Studentenwelzijn een studentenwelzijnspeiling opgezet. Dit betreft een digitale vragenlijst
die het ISO zelf onder studenten verspreidt. De uitkomsten dienen zicht te geven hoe
de inzet op de ambitiepunten uit de Gezamenlijke Ambitie Studentenwelzijn worden ervaren.
De peiling kijkt daarbij vooral naar de nagestreefde ervaringen van studenten, zoals
zich welkom voelen of openheid ervaren. De resultaten geven dus nog geen inzicht in
de redenen waarom een student zich wel of niet welkom voelt. Wel is het mogelijk om
wanneer er uit de peiling opvallende resultaten komen, deze verder te onderzoeken.
De leden stellen dat adequate informatievoorziening in de praktijk een knelpunt voor
studenten met een ondersteuningsbehoefte kan zijn. Zij vragen de Minister te verhelderen
welke kaders er aan het landelijk informatiepunt zoals gerealiseerd met een landelijke
website voor studenten met een ondersteuningsbehoefte, over studeren in het hoger
onderwijs gesteld worden en of de website het landelijk informatiepunt is.
Hogescholen en universiteiten vervullen in de informatievoorziening over ondersteuningsmogelijkheden
een voortrekkersrol. Ter informatie bieden hogescholen en universiteiten ook vaak
een overzicht van ondersteuningsmogelijkheden op hun website en met doorverwijzing
naar andere media, zie bijvoorbeeld deze factsheet op de website studeermeteenplan.
Instellingen verwijzen waar mogelijk door naar de gemeente en/of DUO.
Daarnaast werkt de landelijke werkgroep Studentenwelzijn met het Expertisecentrum
Inclusief Onderwijs (Ecio) met de ontwikkeling van een geheel van websites voor mbo,
hbo en wo studenten in het hoger onderwijs met een ondersteuningsvraag (Motie van
het lid Van den Hul, Kamerstuk 31 524, nr. 426). Deze websites voor studenten met een ondersteuningsbehoefte zijn complementair
aan www.studeermeteenplan.nl. De websites in aanbouw kunnen studenten helpen met het vinden van voorzieningen,
zoals ook landelijke financiële regelingen of het Profileringsfonds.
Wat betreft de kaders is het doel van de websites in ontwikkeling voor hbo en wo als
volgt geformuleerd:
Het bieden van juiste en up-to-date informatie aan studenten in het hbo en wo, over
(gaan) studeren met een ondersteuningsvraag. Deze informatie wordt op een centrale,
toegankelijke en inhoudelijke juiste manier aangeboden aan de ho-student. Het centrale
informatiepunt is makkelijk vindbaar en wordt goed bezocht. Na het raadplegen van
het informatiepunt is het voor de ho-student duidelijk welke voorzieningen er hoofdzakelijk
zijn en met wie hij in contact moet komen om hier aanspraak op te maken.
De website biedt hiermee:
• antwoorden op vragen over studeren met een ondersteuningsvraag;
• informatie over diverse thema’s die studenten met een ondersteuningsvraag tegenkomen;
• doorverwijzingen naar andere instanties.
De leden van de D66 fractie vragen de Minister in hoeverre de Europese standaarden
voor het accreditatiekader aandacht besteedt aan studentenwelzijn. Zijn er meer landen
binnen de Europese Unie die studentenwelzijn, of adequate voorzieningen voor studenten
met een ondersteuningsbehoefte, hebben opgenomen in het accreditatiekader? Betekent
het besluit van de werkgroep om «in te zetten op monitoring in plaats van opnemen
in het accreditatiekader» dat reeds besloten is dat studentenwelzijn geen onderdeel
zal uitmaken van het accreditatiekader?
The Standards and Guidelines for Quality Assurance in the European Higher Education
Area (ESG) vormen het Europese kader waarbinnen betrokken landen hun stelsels voor kwaliteitszorg
en accreditatie hebben georganiseerd. In de ESG is geen specifieke standaard opgenomen
over studentenwelzijn. Wel is studentgericht onderwijs sinds 2015 een belangrijk uitgangspunt
in de ESG. Dit betekent onder meer dat de instelling oog heeft voor de diversiteit
van de studenten en hun behoeften, een gevoel van zelfstandigheid bij de studenten
stimuleert maar ook zorgt voor voldoende begeleiding en ondersteuning. De ESG schrijft
voor dat onderwijsinstellingen bij het aanbieden van voorzieningen en ondersteuning
voor de studenten rekening houden met de behoeften van een uiteenlopende studentenpopulatie
(zoals oudere studenten, deeltijdstudenten, werkstudenten, buitenlandse studenten
en studenten met een beperking). Ik heb er geen zicht op hoe deze elementen in de
verschillende landen binnen de EU zijn uitgewerkt.
Momenteel ben ik met het onderwijsveld in gesprek over de toekomst van het accreditatiestelsel.
In dat gesprek is ook studentenwelzijn een onderwerp. Ik verwacht binnenkort uw Kamer
te informeren over de uitkomsten daarvan.
De leden van D66 constateren dat de Inspectie van het Onderwijs in de Staat van het
Onderwijs signaleert dat de bekendheid van het Profileringsfonds laag is. Het Centraal
Planbureau (CPB) maakte onlangs bekend dat een kwart van de rechthebbende studenten
geen gebruikt maakt van de aanvullende beurs. Heeft de Minister een indicatie van
de omvang van de groep studenten met een ondersteuningsbehoefte die geen beroep doen
op het Profileringsfonds terwijl zij daar wel aanspraak op maken? Op welke wijze wordt
de informatievoorziening, en indien van toepassing de aanvraagprocedure, rondom het
Profileringsfonds verbeterd? In hoeverre acht de Minister de naam Profileringsfonds
passend voor een fonds dat niet gericht is op «profilering» maar onder andere op het
financieel ondersteunen van studenten met een ondersteuningsbehoefte?
Studenten dienen zich, als zij problemen hebben die tot studievertraging kunnen leiden
te melden bij hun studieadviseur of decaan. De instellingen op hun beurt dragen er
zorg voor dat studieadviseurs en decanen de voorzieningen goed kennen en studenten
met een ondersteuningsbehoefte er adequaat naar kunnen verwijzen.
Om de bekendheid van het profileringsfonds onder studenten te vergroten werkt OCW
mee aan het project «Mens centraal», waarin, onder andere, de informatievoorziening
aan aankomende studenten via de website studeermeteenplan wordt verbeterd. In dit
project, waarbij ook de studentenbonden zijn betrokken, zal extra aandacht worden
gegeven aan het bestaan van het Profileringsfonds. Een beroep op het Profileringsfonds
legt overigens ook een verantwoordelijkheid bij de student zelf. Zo mogen instellingen
in voorkomende gevallen van studenten verwachten dat zij binnen een redelijke termijn
melding maken van het optreden van de bijzondere omstandigheid.
Een meer neutrale naam voor het Profileringsfonds zou wellicht passender zijn. Het
fonds is een samenvoeging van een aantal oude regelingen. Dit zijn het voormalig afstudeerfonds
voor studenten met vertraging door bijzondere omstandigheden, de regelingen omtrent
bestuursbeurzen (voor bijvoorbeeld medezeggenschap en studieverenigingen) en de kennisbeurzen.
Ook andere regelingen, voor bijvoorbeeld topsporters of talenten op cultureel gebied,
vallen sinds de samenvoeging veelal onder het Profileringsfonds. Door die samenvoegingen
wordt het huidige Profileringsfonds voor verschillende doeleinden gebruikt. De naam
is na die samenvoegingen echter niet aangepast. Ik ga daarover graag een keer met
de instellingen in gesprek.
De leden van D66 vragen de Minister om toe te lichten wat maatwerk in het hoger onderwijs
omhelst, hoe dat wettelijk verankerd is en of dat ook onder andere met een zorgplicht
en recht op een ontwikkelingsperspectief gepaard gaat. Tot slot vragen deze leden
of de Minister bereid is om de werkgroep te vragen te verkennen of het mogelijk en
wenselijk is om bij de aanmelding van de student al te vragen of een student een ondersteuningsbehoefte
heeft, zodat na inschrijving de betreffende functionaris van de instelling actief
contact met de student kan opnemen.
Maatwerk is onder andere verankerd in Artikel 7.51. van de Wet op het Hoger Onderwijs:
Financiële ondersteuning in verband met bijzondere omstandigheden
Anders dan het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs is er in het
hoger onderwijs geen wettelijke aanwezigheidsplicht. Hogescholen en Universiteiten
hebben (mede daarom) voldoende ruimte voor maatwerk zoals het maken van afspraken
over een aangepast studie- en/of examenprogramma voor studenten met een ondersteuningsbehoefte
en voor tegemoetkomingen in het kader van het Profileringsfonds om zo eventuele studievertraging
zoveel mogelijk te beperken.
Ter uitvoering van de moties van de leden Van den Hul en Van Meenen (Kamerstuk 31 524, nr. 427) en van het lid Kwint (Kamerstuk 31 524, nr. 431) ben ik in gesprek met de VSNU en Vereniging Hogescholen teneinde een goede overdracht
tussen onderwijsinstellingen voor studenten met een functiebeperking te faciliteren
en bestaande belemmeringen weg te nemen. Ik zal een voorstel over hoe de overdracht
kan worden verbeterd, te zijner tijd aan u voorleggen.
De leden van D66 vragen, tenslotte of de verkenning van de positie en de belemmeringen
van studerende moeders en zwangerschapsverlof in het hoger onderwijs voor de zomer
van 2021 met de Kamer kan worden gedeeld.
De resultaten van de verkenning van de positie van studerende moeders en de belemmeringen
voor zwangerschapsverlof in het hoger onderwijs kunnen voor de zomer van 2021 met
de Kamer worden gedeeld.
De leden van GroenLinks veronderstellen dat de ondernomen acties onvoldoende zijn
om de psychische problemen onder studenten serieus aan te pakken. De leden zijn van
mening dat de huidige aanpak door de Landelijke werkgroep studentenwelzijn vooral
het bestrijden van symptomen is en niet het aanpakken van de oorzaken van psychische
problemen onder studenten. Wat is de reflectie van de Minister op hierop? Wat zijn
volgens de Minister de hoofdoorzaken van psychische problemen onder studenten?
In maart 2021 vindt de eerste meting door het RIVM naar de mentale gezondheid van
studenten in het hoger onderwijs plaats. In dit onderzoek wordt gekeken naar factoren
die psychische problemen veroorzaken en factoren die deze kunnen voorkomen. In eerder,
kleiner, onderzoek is al gebleken dat er niet één hoofdoorzaak voor veel psychische
problemen, maar dat een stapeling van factoren kan leiden tot het verergeren van stress.
Sociale support en het verbeteren van individuele veerkracht worden wel genoemd als
belangrijkste preventieve maatregelen. Op basis van de resultaten van het RIVM onderzoek
zal ik afgewogen conclusies kunnen trekken.
De GroenLinks-fractie vraagt of de Minister uiteen kan zetten of er verschillen bestaan
tussen groepen studenten? Hoe zit het met studenten die een andere taal spreken en
studenten met diverse culturele achtergronden? Kan de Minister uiteenzetten of er
verschillen bestaan tussen mannelijke en vrouwelijke studenten en de mate van angst-
en/of depressieklachten? De leden vragen of de Minister daarnaast kan ingaan op in
hoeverre studenten met een functiebeperking, angst- en/of depressieklachten ervaren?
Maakt het daarnaast uit voor studenten of zij lid zijn van een studie- of studentenvereniging?
Is er onderzoek gedaan naar de mate van eenzaamheid onder studenten? Zo nee, is de
Minister bereid hiertoe onderzoek te doen, zo vragen de leden.
In het eerder genoemde onderzoek van het RIVM wordt gekeken naar verschillende groepen
gebaseerd op bijvoorbeeld etnische of culturele achtergrond, gender, alsmede het hebben
van een functiebeperking of specifieke mentale klachten. Het doel van het onderzoek
is juist te achterhalen welke factoren een rol spelen bij de veroorzaking van psychische
problemen en het voorkomen ervan. Zoals gezegd zal ik op basis van de resultaten van
het onderzoek afgewogen conclusies trekken.
Voorts zijn de leden van voornoemde fractie benieuwd naar welke acties de Minister
heeft ondernomen om deze oorzaken te adresseren. Deze leden zijn benieuwd of er relatie
is tussen studieprestaties en studentenwelzijn. Is er een relatie met rendementsmaatregelen,
zoals de druk van het bindend studieadvies? Is de Minister bereid om dit te onderzoeken
zodat er gerichte maatregelen genomen kunnen worden om studentenwelzijn te verbeteren?
Het onderzoek van het RIVM kijkt naar de factoren die een rol spelen bij psychische
problemen. Uit eerder onderzoek is al gebleken dat er vaak niet één oorzaak is van
psychische problemen, maar dat het gaat om een opeenstapeling van factoren. Daarom
zal in het RIVM onderzoek ook worden gekeken naar het studieklimaat.
De GroenLinks-fractie vraagt of de Minister een relatie ziet met de tekorten in de
jeugdzorg en in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en het toegenomen aantal studenten
met psychische klachten? De leden constateren dat veel jongeren op wachtlijsten staan
en hiermee essentiële hulp missen. Is de Minister het met deze leden eens dat hiermee
de problemen met het welzijn van studenten ook groter worden? Zo nee, waarom niet?
Is de Minister hierover in gesprek met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport? Kan de Minister aangeven of hogescholen en universiteiten voldoende studentenpsychologen
in dienst hebben om studenten voor wie dat nodig is te helpen, zo verzoeken deze leden.
Er is nog geen onderzoek dat een directe causale relatie tussen de mentale problemen
bij studenten en tekorten bij deze instellingen heeft aangetoond. Wel is het problematisch
dat studenten soms lang op wachtlijsten staan.
Samen met de Staatssecretaris van VWS is opdracht gegeven aan de RIVM en het Trimbos
instituut voor een meerjarige monitor mentale gezondheid en middelengebruik om deze
problematiek te onderzoeken en gezamenlijk te monitoren. Vanaf 2023 wordt elke twee
jaar een meting gedaan. Met de uitkomsten van de monitor kan er worden bekeken hoe
de problematiek zich ontwikkelt en kan de problematiek ook gezamenlijk worden aangepakt.
Ziet de Minister mogelijkheden om de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn meer te
laten focussen op de oorzaken van psychische problemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja,
welke acties is de Minister voornemens hiertoe te ondernemen, zo vragen de leden van
de GroenLinks-fractie.
De uitkomsten van het onderzoek naar de mentale gezondheid van studenten in het hoger
onderwijs kunnen ook aanknopingspunten bieden voor vervolgacties door de Landelijke
Werkgroep Studentenwelzijn, gezien onze afbakening van doelgroepen. Om dit te kunnen
bepalen zal ik de resultaten van het RIVM onderzoek gebruiken.
De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze aankomende studenten en huidige studenten
erop worden gewezen dat zij mogelijk in aanmerking komen voor een aanvullende beurs.
Wat gaat de Minister samen met de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en de hogescholen
en universiteiten doen om dit te verbeteren?
Ik vind het belangrijk dat studenten die recht hebben op de aanvullende beurs, weten
dat zij daar gebruik van kunnen maken. Zeker als studenten de aanvullende beurs niet
aanvragen, en wel fors lenen, vind ik dat zorgelijk. Daarom heb ik een aantal acties
genomen om de aanvullende beurs beter onder de aandacht van studenten te brengen.
Iedere student die studiefinanciering aanvroeg, werd al op de aanvullende beurs gewezen.
Dat zal nu nog duidelijker gebeuren. Tevens heeft DUO de voorlichting over de aanvullende
beurs op de website en in Mijn DUO aangepast. DUO gaat daarbovenop studenten via sociale
media en een aparte brief wijzen op de aanvullende beurs. Verder ga ik onderzoeken
of het mogelijk is om de aanvullende beurs automatisch uit te laten keren, of dat
DUO studenten actief benadert over het recht op en de hoogte van de aanvullende beurs.
Dit vergt wel zorgvuldige weging van de uitvoerings- en wetgevingsaspecten. Als laatste
is vorig jaar het project «Mens Centraal: Ik ga studeren» gestart. Daarin kijken we
met betrokken partijen, waaronder studenten, naar hoe de informatie voor aankomend
studenten duidelijker en meer in samenhang kan worden gepresenteerd. Het gaat daarbij
ook om informatie over studiefinanciering.
De leden zijn benieuwd wat de Minister en de instellingen doen om de bekendheid van
het Profileringsfonds te vergroten. Zij zijn daarnaast van mening dat studenten actief
geïnformeerd moeten worden over het bestaan en de mogelijkheden van het Profileringsfonds,
bijvoorbeeld door voorlichting tijdens hun introweek of via e-mail. Hoe kijkt de Minister
hiernaar, zo vragen de leden.
Om de bekendheid van het profileringsfonds onder studenten te vergroten werkt OCW
mee aan het project «Mens centraal», waarin, onder andere, de informatievoorziening
aan aankomende studenten via de website studeermeteenplan wordt verbeterd. In dit
project, waarbij ook de studentenbonden zijn betrokken, zal extra aandacht worden
gegeven aan het bestaan van het Profileringsfonds. Een beroep op het Profileringsfonds
legt overigens ook een verantwoordelijkheid bij de student zelf. Zo mogen instellingen
in voorkomende gevallen van studenten verwachten dat zij binnen een redelijke termijn
melding maken van het optreden van de bijzondere omstandigheid.
Een meer neutrale naam voor het Profileringsfonds zou wellicht passender zijn. Het
fonds is een samenvoeging van een aantal oude regelingen. Dit zijn het voormalig afstudeerfonds
voor studenten met vertraging door bijzondere omstandigheden, de regelingen omtrent
bestuursbeurzen (voor bijvoorbeeld medezeggenschap en studieverenigingen) en de kennisbeurzen.
Ook andere regelingen, voor bijvoorbeeld topsporters of talenten op cultureel gebied,
vallen sinds de samenvoeging veelal onder het Profileringsfonds. Door die samenvoegingen
wordt het huidige Profileringsfonds voor verschillende doeleinden gebruikt. De naam
is na die samenvoegingen echter niet aangepast. Ik ga daarover graag een keer met
de instellingen in gesprek.
De leden vragen in hoeverre de eerstejaarsstudenten in deze corona perioden worden
begeleid en in de gaten worden gehouden?
Eerstejaarsstudenten krijgen prioriteit, er is vanuit hogescholen en universiteiten
extra aandacht voor hun welzijn. Deze studenten krijgen voorrang in fysiek onderwijs
en begeleiding.
De VH geeft aan dat dat nodig is, vooral vanwege hun specifieke behoeften. Niet alleen
het onderwijs is nieuw voor hen, maar ook de studieomgeving, waardoor het een uitdaging
is om binding (een sense of belonging) met de opleiding, de medestudenten en de instelling tot stand te brengen. Allerlei
vaste activiteiten in dat kader vielen uit door de Corona-maatregelen. Met alternatieven
is op verschillende wijzen invulling gegeven aan een goede aanvullende informatievoorziening
met tips, tricks en praktische zaken, extra coaching of de inzet van buddies. Een voorbeeld van monitoring is de startthermometer, een reflectie-instrument erop
gericht om de student stil te laten staan bij studiekeuze, motivatie, welzijn, relaties
in zijn onderwijsomgeving en daarnaast zijn ook een aantal corona gerelateerde vragen
toegevoegd.
De VSNU houdt deze studenten goed in de gaten door gegevens over studievoortgang te
monitoren, door evaluaties uit te zetten over welbevinden en behoefte aan ondersteuning
en door extra te investeren in laagdrempelig contact, bijvoorbeeld door het aanstellen
van extra studentmentoren, het instellen van een docenttutoraat en het aanstellen
van extra studieadviseurs. Ook is er intensief overleg tussen studentbegeleiders om
knelpunten en specifieke behoeften tijdig op te vangen en daar voorzieningen voor
te treffen.
De leden hebben het idee dat er niet voldoende wordt ingegaan op de implicaties en
gevolgen van het coronabeleid voor studenten, docenten en instellingen en vragen of
de Minister hier wat dieper op in kan gaan.
Op verschillende niveaus wordt gewerkt aan de informatievoorziening over de implicaties
van het coronabeleid voor studenten, docenten en instellingen.
Naast de Handreiking studentenwelzijn in coronatijd van de landelijke werkgroep studentenwelzijn
voorziet de rijksoverheid ook in informatie voor overige studenten, hun ouders, scholieren
en onderwijs over thuisstuderen in coronatijd.11
Op instellingsniveau wordt veel ondernomen om het welzijn van studenten te verbeteren.
Zo is het initiatief Caring Universities, onderdeel van de World Health Organisation
(WHO) waaraan de Vrije Universiteit Amsterdam, Universiteit Leiden, Universiteit Utrecht
en Universiteit Maastricht deelnemen, opgezet om het psychisch welzijn van studenten
te vergroten. Naast het opzetten van onderzoek bieden de Caring Universities gratis
online services om het mentaal welzijn van studenten te verbeteren.
Ook andere universiteiten zoals de Radbouduniversiteit in Nijmegen (Radboutlife+care)
en de Rijksuniversiteit Groningen (e-health) bieden zelfhulp met programma’s en netwerken
en hebben van studentenwelzijn een speerpunt gemaakt. Best practices van de 14 universiteiten worden overzichtelijke gedeeld in het e-magazine Studentenwelzijn
op de website van de VSNU.12
Daarnaast wordt ook al sinds het begin van de Covid-19 crisis uitgebreid onderzoek
gedaan naar de implicaties en gevolgen van het coronabeleid. Dit onderzoek wordt,
onder andere, samen gebracht door het Nederlands Regie-orgaan Onderwijs.13
De leden van de PvdA zijn van mening dat de voortgangsrapportage reflecteerde op een
geheel andere realiteit en dat het belangrijk is om vooruit te blikken, in plaats
van enkel volgend jaar terug te kijken op het studentenwelzijn van 2020–2021?
De Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn heeft de opdracht zich te richten op studenten
die (extra) ondersteuning nodig hebben (zie ook opdracht en samenstelling in bijlage
Voortgangsrapportage). De doelgroepen van de werkgroep zijn te onderverdelen in studenten
die belemmeringen ervaren als gevolg van (1) een functiebeperking, (2) chronische
ziekte of (3) psychische klachten, vanwege (4) zwangerschap en jong ouderschap, vanwege
(5) gendertransitie en (6) vanwege bijzondere familieomstandigheden, zoals mantelzorg.
Informatie rond het thema studentenwelzijn van deze studenten wordt op verschillende
manieren opgehaald bij studenten en instellingen.
Op verschillende niveaus binnen de structuur van samenwerking op het gebied van studentenwelzijn
tussen de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn, het Landelijke Netwerk Studentenwelzijn,
de instellingen, koepels, vakbonden en mijn ministerie wordt gewerkt aan de informatievoorziening
over de implicaties van het coronabeleid voor studenten, docenten en instellingen.
Naast de Handreiking studentenwelzijn in coronatijd van de landelijke werkgroep studentenwelzijn,
voorziet de rijksoverheid ook in informatie voor overige studenten, hun ouders, scholieren
en onderwijs over Thuisstuderen in coronatijd.
Op instellingsniveau wordt veel ondernomen om het welzijn van studenten te verbeteren.
Zo is het initiatief Caring Universities, onderdeel van de World Health Organisation
(WHO) waaraan de Vrije Universiteit Amsterdam, Universiteit Leiden, Universiteit Utrecht
en Universiteit Maastricht deelnemen, opgezet om het psychisch welzijn van studenten
te vergroten. Naast het opzetten van onderzoek bieden de Caring Universities gratis
online services om het mentaal welzijn van studenten te verbeteren.
Ook andere universiteiten zoals de Radbouduniversiteit in Nijmegen (Radboutlife+care)
en de Rijksuniversiteit Groningen (e-health) bieden ondersteunen zelfhulp met programma’s
en netwerken en hebben van studentenwelzijn een speerpunt gemaakt. Best practices
van de 14 universiteiten worden overzichtelijke gedeeld in het e-magazine Studentenwelzijn
op de website van de VSNU.
Daarnaast wordt ook al sinds het begin van de Covid-19 crisis uitgebreid onderzoek
gedaan naar de implicaties en gevolgen van het coronabeleid. Dit onderzoek wordt,
onder andere, samen gebracht door het Nederlands Regie-orgaan Onderwijs.
De leden vragen of het kabinet erkent dat er sprake is van wachttijden voor psychische
ondersteuning op veel instellingen. Deelt het kabinet de mening van deze leden dat
juist in een tijd van veel onzekerheid er moet worden ingezet op psychische ondersteuning?
Is het kabinet bereid hier toch meer mogelijk te maken door met organisaties van instellingen
en vertegenwoordigers van studenten in gesprek te treden om te onderzoeken wat er
nodig zou zijn om knelpunten te verhelpen? Kan het kabinet hierbij aangeven hoe invulling
wordt gegeven aan de uitvoering van de motie van de leden Kerstens en Van den Hul
over de capaciteit van studiebegeleiding en psychologische ondersteuning14?
De VH laat weten dat niet alle hogescholen, met name niet de kleinere hogescholen,
een eigen studentpsycholoog in dienst hebben. Zij hebben wel vaak een korte directe
lijn met bijvoorbeeld de huisarts of (GGZ-) praktijkondersteuner, die doorverwijst
naar de GGZ. De studentenpsycholoog voert bij lichtere problematiek maximaal vijf
gesprekken met de student die is doorverwezen, of zich soms op eigen initiatief meldt.
Als er sprake is van een psychische aandoening dan wordt doorverwezen naar de GGZ.
Daarnaast hebben instellingen online modules beschikbaar die studenten met lichte
klachten kunnen volgen. Ook wordt ingezet op een betere toerusting van studiebegeleiders,
wat tot daling van het aantal verwijzingen heeft geleid. Het gaat dan om het voeren
van coachingsgesprekken.
De VSNU licht toe dat al haar instellingen laagdrempelige vormen van begeleiding door
studentenpsychologen bieden. Deze is beschikbaar voor studenten met psychische problematiek
die van invloed is op de studie. Het doel is om studenten met een kortdurend traject
weer te helpen de studie op te pakken en zelf psychische problemen aan te pakken.
Bij complexere of zwaardere problematiek wordt er doorverwezen naar de huisarts en
de specialistische GGZ.
Wachttijden worden binnen de VSNU instellingen niet gemonitord zoals in de GGZ, omdat
studentpsychologen geen behandelend specialisten zijn. Wel merken alle instellingen
dat de absolute vraag de afgelopen jaren toeneemt. Van belang voor de VH en de VSNU
is dat er gekeken wordt hoe de wachttijden voor jongeren in de specialistische GGZ
te verkorten, zodat zij sneller kunnen worden doorverwezen en terecht kunnen bij de
juiste (soms gespecialiseerde) hulp.
Het Ministerie van OCW en de onderwijsinstellingen richten zich op maatregelen die
direct raken aan het onderwijs en het studieklimaat. Samenwerking met bijvoorbeeld
het Ministerie van VWS is daarbij ook belangrijk. Samen met de Staatssecretaris van
VWS is daarom opdracht gegeven aan de RIVM en het Trimbos instituut voor een meerjarige
monitor mentale gezondheid en middelengebruik om deze problematiek te onderzoeken
en gezamenlijk te monitoren. Vanaf 2023 wordt elke twee jaar een meting gedaan. Met
de uitkomsten van de monitor kan er worden bekeken hoe de problematiek zich ontwikkelt
en kan de problematiek ook gezamenlijk worden aangepakt.
De leden van deze fractie zouden graag meer inzicht krijgen in het gebruik van Profileringsfondsen.
Kan de Minister aangeven of deze fondsen bekend zijn bij alle studenten die hier aanspraak
op zouden kunnen maken? Weten studenten in voldoende mate dat deze fondsen uitkomst
kunnen bieden in geval van ziekte en daaropvolgende studievertraging? Is het kabinet
bereid in te zetten op het beter bekend maken van deze financieringsmogelijkheid om
te voorkomen dat studenten onnodige financiële tegenslagen krijgen?
Studenten dienen zich, als zij problemen hebben die tot studievertraging kunnen leiden
te melden bij hun studieadviseur of decaan. De instellingen op hun beurt dragen er
zorg voor dat studieadviseurs en decanen de voorzieningen goed kennen en studenten
met een ondersteuningsbehoefte er adequaat naar kunnen verwijzen.
Om de bekendheid van het profileringsfonds onder studenten te vergroten werkt OCW
mee aan het project «Mens centraal», waarin, onder andere, de informatievoorziening
aan aankomende studenten via de website studeermeteenplan wordt verbeterd. In dit
project, waarbij ook de studentenbonden zijn betrokken, zal extra aandacht worden
gegeven aan het bestaan van het Profileringsfonds. Een beroep op het Profileringsfonds
legt overigens ook een verantwoordelijkheid bij de student zelf. Zo mogen instellingen
in voorkomende gevallen van studenten verwachten dat zij binnen een redelijke termijn
melding maken van het optreden van de bijzondere omstandigheid.
Een meer neutrale naam voor het Profileringsfonds zou wellicht passender zijn. Het
fonds is een samenvoeging van een aantal oude regelingen. Dit zijn het voormalig afstudeerfonds
voor studenten met vertraging door bijzondere omstandigheden, de regelingen omtrent
bestuursbeurzen (voor bijvoorbeeld medezeggenschap en studieverenigingen) en de kennisbeurzen.
Ook andere regelingen, voor bijvoorbeeld topsporters of talenten op cultureel gebied,
vallen sinds de samenvoeging veelal onder het Profileringsfonds. Door die samenvoegingen
wordt het huidige Profileringsfonds voor verschillende doeleinden gebruikt. De naam
is na die samenvoegingen echter niet aangepast. Ik ga daarover graag een keer met
de instellingen in gesprek.
De leden van de PvdA-fractie hebben nog enkele zorgen met betrekking tot in welke
mate de huidige coronarealiteit wordt meegenomen in de plannen voor 2020–2021 inzake
aandacht voor een meer inclusief hoger onderwijs studieklimaat. Kan het kabinet duidelijk
aangeven op welke manier de context van de coronacrisis consistent wordt meegenomen
in de aanpak? Op welke manier zal de werkgroep open en transparant worden meegenomen
in de uitvoering van nieuwe maatregelen, de verkenningen van bestuurlijk draagvlak
en de monitoring van adviezen?
In de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn hebben de gevolgen van Covid-19 voor het
welzijn van studenten de voortdurende aandacht. De impact van nieuwe maatregelen op
studentenwelzijn vanuit het perspectief van een meer inclusief hoger onderwijs studieklimaat
is een vast punt op de agenda. Zie ook het antwoord op vraag 5d. voor een overzicht
van de acties die door instellingen worden ondernomen om voor uit te blikken en proactief
om te gaan met de implicaties en gevolgen van de Covid-19 pandemie.
Daarnaast is door de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn de «Handreiking studentenwelzijn
in de coronatijd» ontwikkeld waarin manieren om onder bijzondere omstandigheden de
stress voor studenten met een ondersteuningsvraag te verminderen worden beschreven.
Het monitoren van de continuïteit van uitvoering van de acties die in deze handreiking
beschreven staan, ook als Covid-19 eenmaal onder controle is, heb ik aan uw kamer
toegezegd bij de behandeling van de tweede verzamelspoedwet over Covid-19 op 30 juni
2020.
De leden van de PvdA fractie vragen of de Minister kan toelichten op welke manier
het plan van aanpak «zachte landing» van eerstejaarsstudenten zal worden voortgezet?
Hoe wordt verzekerd dat maatregelen bij de actuele situatie van studenten blijft passen,
zo vragen deze leden.
De VH licht toe dat uit de inventarisatie naar studentenwelzijn (zie antwoord 3a)
bleek dat een groot aantal hogescholen al aandacht of extra inzet heeft voor de begeleiding
van eerstejaarsstudenten tijdens de eerste honderd dagen, zodat studenten zich kunnen
binden met andere studenten, docenten en de instelling. De eerste 100-dagenprogramma’s
maken deel uit van het ondersteuningsaanbod.
De VSNU ziet de «zachte landing» als onderdeel van een gedegen studentbegeleidingsketen.
Door te blijven monitoren hoe het gaat met studievoortgang en welbevinden wordt hier
continuïteit in geboden. De aandacht voor passende ondersteuning geldt niet alleen
voor eerstejaars maar zeker ook voor ouderejaars.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
E.C.E. de Kler, griffier