Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de monitoring gevolgen COVID-19 in mbo en ho (Kamerstuk 31524-479)
31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie
31 288
Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
Nr. 487
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 11 februari 2021
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de
brief van 24 november 2020 inzake monitoring gevolgen COVID-19 in mbo en ho (Kamerstuk
31 524, nr. 479).
De vragen en opmerkingen zijn op 16 december 2020 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 9 februari 2021 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De griffier van de commissie, De Kler
Inhoud
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
II
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
11
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de monitoring van
de gevolgen COVID-19 in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en hoger onderwijs (ho).
In het licht van de nieuwe lockdown vragen zij naar een geüpdatete stand van zaken
met betrekking tot de onderwijsachterstanden op het ho en mbo. Voorts vragen zij wat
specifiek de stand van zaken is met betrekking tot de voortgang van eerstejaars in
het ho. Tot slot vragen de leden hoe het staat met de aanpak van de stagetekorten
binnen het mbo.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief inzake
de monitoring van de gevolgen van COVID-19 in mbo en ho. Deze leden leven mee met
studenten en wat de recent aangekondigde lockdown voor hen betekent. Mede naar aanleiding
hiervan hebben zij nog enkele vragen.
Voor studenten is met de recente afkondiging van de lockdown de onzekerheid verder
toegenomen. Zijn studenten nog wel in staat om hun uren te maken en geen (verdere)
studievertraging op te lopen? De leden van de CDA-fractie willen graag weten of met
behulp van de opgestelde monitor het mogelijk is om bij het afkondigen van de recente
lockdown al een indicatie te geven wat dit voor studenten betekent als het gaat over
het oplopen van studievertraging? Tevens vernemen deze leden graag hoe de motie van
de leden Paternotte en Van der Molen over het ondersteunen van studenten bij onvermijdelijke
studievertraging gaat worden uitgevoerd.1
Recent hebben de leden van de CDA-fractie hun zorgen geuit over de zorgelijke ontwikkeling
dat steeds meer studenten vanwege de coronacrisis depressieve klachten hebben en eenzaamheid
ervaren. Met de motie van de leden Kuik en Van Meenen hebben zij verzocht om het sociale
aspect van de opleiding actief te faciliteren.2 Graag horen de voorgenoemde leden wat de stand van zaken hiervan is.
Kan de Minister schetsen in welke mate studenten in overleg met de instelling geswitcht
zijn naar een aanverwante of andere opleiding met meer perspectief?
Tenslotte willen de leden van de CDA-fractie graag weten welke mogelijkheden er in
deze coronatijd voor leraren zijn om vanuit een leslokaal online-les te geven.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de monitoring van
de gevolgen van COVID-19 in mbo en ho. Inmiddels is gebleken dat de situatie snel
verandert en daarom nieuwe aanvullende voorzorgsmaatregelen op korte termijn nodig
zijn. Deze leden hebben begrip dat er minder mogelijk is als de besmettingen oplopen.
Desalniettemin trekt dat een zware wissel op het onderwijs en het welzijn van studenten
en medewerkers in het mbo en ho. Deze leden wensen deze periode daarom ook te benutten
om na te gaan hoe er meer veilig onderwijs mogelijk is als de besmettingen afnemen.
Zij wensen daarom de Minister enkele vragen en opmerkingen voor te leggen.
De leden van de D66-fractie lezen in de brief dat uit het algemeen beeld niet blijkt
dat er aan het einde van het studiejaar 2019–2020 minder studenten zijn afgestudeerd
dan een jaar eerder. Dat komt mede doordat de focus van het beperkte onderwijs dat
mogelijk was, lag op het doorgaan van toetsing en examinering. Met ingang van het
studiejaar 2020–2021 tot en met 14 december 2020 zijn het mbo, hoger beroepsonderwijs
(hbo) en wetenschappelijk onderwijs (wo) verder opengesteld voor onderwijs. Zij vragen
of er een algemeen beeld te schetsen is met welke frequentie studenten dit najaar
weer fysiek onderwijs konden volgen, bijvoorbeeld door een gemiddeld aantal contacturen
per opleidingssector te geven.
Voornoemde leden lezen in de brief dat de hogescholen en universiteiten aangeven dat
er verschillen zijn tussen opleidingssectoren ten aanzien van de studievoortgang.
Zij vragen de Minister of zij kan benoemen welke opleidingssectoren duidelijk afwijkende
cijfers over de studievoortgang laten zien dan het gemiddelde. Zijn er uitschieters?
Deze leden constateren dat de Minister van veel verschillende onderzoeken en bronnen
gebruik heeft gemaakt om een beeld te schetsen van het welzijn van studenten en medewerkers.
Deze leden vragen de Minister toe te lichten of zij systematisch informatie verzamelt
of kan verzamelen over de werkdruk en welzijn van studenten en medewerkers. Kan zij
ontwikkelingen in de werkdruk en welzijn van studenten en medewerkers voldoende in
de gaten houden en het effect van genomen maatregelen meten?
De leden van de D66-fractie lezen in de brief dat onderwijsinstellingen ook rekening
moesten houden met de regels die koepelorganisaties, vervoersbedrijven, het Ministerie
van Infrastructuur en Waterstaat en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
hebben gemaakt. De leden vragen welke regels tussen de genoemde partijen zijn gemaakt
en zij zijn met name benieuwd of de afspraken meebewegen met het risiconiveau van
de pandemie. Welke restricties of afspraken gelden er voor andere groepen om de capaciteit
van het openbaar vervoer niet te overschrijden? Kan de Minister cijfers overleggen
hoeveel studenten er in de maanden september tot december 2020 met het openbaar vervoer
hebben gereisd? In hoeverre heeft dat al dan niet tot knelpunten in de capaciteit
van het openbaar vervoer geleid?
De leden van de D66-fractie lezen dat in de periode van september tot en met de huidige
lockdown het vervolgonderwijs verder was opengesteld voor onderwijs op locatie, mits
er anderhalve meter afstand tot elkaar gehouden werd. Zij kunnen zich voorstellen
dat er in eerste instantie een generieke afstandsnorm gold, omdat er in eerste instantie
veel onbekend was over het nieuwe virus. Inmiddels is er meer bekend over het virus
en is het niet ondenkbaar dat er langere tijd beschermingsmaatregelen van kracht blijven,
met alle maatschappelijke kosten van dien. Deze leden hechten er daarom aan om goed
te onderzoeken of de maatregelen per risiconiveau verfijnd kunnen worden, zodat de
mogelijkheden voor veilig fysiek onderwijs na de lockdown volledig benut kunnen worden.
Op de eerste plaats vragen voornoemde leden naar hoe de afstandsmaatregel in de capaciteitsberekening
van de benutting van onderwijsgebouwen meegenomen wordt. Wordt er in de berekening
ook vanuit gegaan dat er op de looproutes te allen tijde anderhalve meter afstand
gehouden wordt? Deze leden geven de Minister ter overweging dat inmiddels bekend is
dat de kans gering is dat een besmet persoon kort in het voorbijgaan een andere persoon
met het virus besmet. Ook is er meer kennis van welke maatregelen getroffen kunnen
worden om veilige looproutes te creëren, zoals trappenhuizen die in een richting gebruikt
kunnen worden. Zo konden tot de lockdown ook supermarkten openblijven waar wellicht
niet te allen tijde anderhalve meter afstand gehouden kon worden. Daarom vragen deze
leden de Minister welke mogelijkheden er zijn om bij het berekenen van de capaciteit
van onderwijsgebouwen te differentiëren naar ruimtes waarin personen verblijven en
ruimtes waarin personen slechts voorbijgaan.
De leden van de D66-fractie vragen voorts op welke wijze de afstandsmaatregel in lokalen
waar studenten verblijven ingevuld wordt. De norm van anderhalve meter in Nederland
is immers mede gebaseerd op het feit dat het in het voorbijgaan lastig in te schatten
is hoe groot de afstand precies is. Echter, bij vaste of gemarkeerde zitplaatsen hoeven
personen niet zelf de afstand in te schatten. Daarnaast kan met spatschermen en/of
met mondkapjes de kans op transmissie via druppels gereduceerd worden. De leden vragen
aan de Minister of zij mogelijkheden ziet om bij de berekening van de toegestane capaciteit
van onderwijsgebouwen rekening te houden met de eventuele aanwezigheid van spatborden
of andere voorzorgsmaatregelen. Kan voor vaste of gemarkeerde zitplaatsen binnen de
bandbreedte van de Wereldgezondheidsorganisatie een lagere afstandsnorm gehanteerd
worden?
Deze leden hebben kennisgenomen van een onderzoek van Indiana University naar overdracht
van het virus op de universiteit.3 De universiteit heeft strikte voorzorgsmaatregelen genomen, waaronder een afstandsmaatregel
en een mondkapjesplicht. Dat is gecombineerd met een asymptomatisch testprogramma.
Daaruit blijkt dat de kans dat een student positief getest wordt op het coronavirus
afneemt naar mate de student meer fysiek onderwijs volgt. Heeft de Minister kennisgenomen
van dit onderzoek en welke lessen kunnen hieruit worden getrokken voor het vervolgonderwijs
in Nederland?
De leden van de D66-fractie vragen de Minister of het kabinet voor de vaccinatiestrategie
ook reeds een besluit heeft genomen over wanneer studenten of jongeren in brede zin
daarvoor in aanmerking komen. Zo ja, in welke fase is dat?
Voornoemde leden vragen ten slotte aan de Minister of zij, als de Kamer de motie van
de leden Klaver en Jetten over sneltestlocaties op mbo-, hbo-, en wo-instellingen
aanneemt, bereid is om gezamenlijk met de instellingen een plan te ontwikkelen zodat
zo veel mogelijk van (de data van) de sneltestlocaties geleerd kan worden.4
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met bijzondere belangstelling kennisgenomen
van de brief van de Minister inzake de monitoring van de gevolgen van COVID-19 in
het mbo en het ho. Voornoemde leden maken zich grote zorgen over de effecten van de
coronacrisis en de coronamaatregelen op het onderwijs. Tegen deze achtergrond en mede
naar aanleiding van de toespraak van de Minister-President op 14 december 2020 waarin
een tweede lockdown is aangekondigd, willen deze leden de volgende vragen stellen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben begrip voor de op 14 december jl. aangekondigde
maatregelen inzake het mbo en ho naar aanleiding van de stijgende aantallen COVID-19-besmettingen.
Voornoemde leden vragen echter waarom het kabinet is afgeweken van de routekaart die
zij heeft opgesteld specifiek voor deze crisissituatie. Deze stelt dat zelfs bij het
hoogste risiconiveau de eerstejaarsstudenten een uitzondering vormen op de maatregelen
en fysiek onderwijs kunnen blijven volgen.5 Klopt het dat eerstejaarsstudenten niet meer worden uitgezonderd? Zo ja, kan de Minister
uiteenzetten waarom is afgeweken van de routekaart? Worden aanvullende maatregelen
genomen voor eerstejaarsstudenten ten behoeve van de binding en begeleiding nu zij
niet meer onder de uitzondering vallen? Zo nee, waarom niet? Is deze tweede lockdown
in overleg met onderwijsinstellingen en vertegenwoordigers van studenten voorbereid
of zijn zij hierdoor overvallen?
Studievoortgang
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de brief van de Minister over de focus
op de begeleiding van kwetsbare studenten. Tijdens de eerste lockdown bleek echter
dat juist deze groep, de studenten met een ondersteuningsvraag, het hardst werden
geraakt door de maatregelen en het afstandsonderwijs. Hoe verklaart de Minister dit?
Hoe heeft de focus eruitgezien in de praktijk? Hoe wordt bepaald welke studenten kwetsbaar
zijn? Worden studenten die juist door de coronacrisis kwetsbaar zijn geworden, bijvoorbeeld
door het ontstaan van angst- of depressieve klachten, meegenomen in deze focus? Hoe
wordt in de nieuwe harde lockdown gezorgd dat afstandsonderwijs toegankelijk is voor
alle studenten? Welke lessen worden hierbij getrokken uit de eerste lockdown?
Voornoemde leden constateren dat de MBO Raad en de Vereniging Hogescholen (VH) hebben
aangegeven dat zij niet denken te kunnen voorkomen dat er in het vervolg van dit studiejaar
alsnog (grotere) achterstanden ontstaan doordat mogelijk niet alle stages en praktijklessen
door kunnen gaan en de begeleiding van studenten die extra persoonlijke zorg en begeleiding
nodig hebben in het gedrang komt. In het wo geldt dit mogelijk ook voor opleidingen
met grote praktijkonderdelen, zo lezen deze leden in de brief. Nu de tweede lockdown
is ingegaan, is het volgens deze leden zeer onaannemelijk dat de studievertraging
in de tweede helft van het collegejaar ingehaald kan worden, zoals voorheen is verondersteld.
Het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) pleit hierbij voor een proactieve houding,
onder meer door een pakket aan steunmaatregelen beschikbaar te stellen voor studenten
die uitlopen met hun studie.6 Hoe staat de Minister tegenover dit voorstel? Is zij voornemens om studenten die
aan het eind van hun studie alsnog studievertraging hebben opgelopen door de coronacrisis
financieel tegemoet te komen? Wordt de huidige compensatieregeling op enig moment
nog uitgebreid, gezien de tweede harde lockdown? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
De focus op kwetsbare en eerstejaarsstudenten is begrijpelijk en terecht. Maar hoe
wordt er zorg voor gedragen dat tweede- en derdejaarsstudenten niet tussen wal en
schip vallen? Welke maatregelen worden genomen om te voorkomen dat zij studievertraging
oplopen die meer ingelopen kan worden in het vervolg van hun studie? Graag ontvangen
deze leden een reactie van de Minister hierop.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de brief dat de Minister afspraken heeft
gemaakt omtrent het bindend studieadvies (bsa) met de vertegenwoordigers van hogescholen
en universiteiten. Kan de Minister aangeven hoe het staat met de uitvoering van de
motie van het lid Westerveld inzake het bsa vervangen door een advies dat enkel adviserend
is?7 Is de Minister voornemens hierover ook afspraken te maken met het mbo? Is de Minister
hierover in gesprek met de mbo-instellingen? Wat is het standpunt van de Minister
over het hanteren van het bsa in het mbo in tijden van corona? Een van de voorwaarden
voor het afgeven van het bsa is het aanbieden van voldoende studiebegeleiding aan
studenten. Een derde van de mbo-studenten geeft op dit moment aan minder contact te
hebben met de begeleiders op de onderwijsinstelling. Studenten op het mbo geven ook
aan de lessen slechter te vinden, zo lezen deze leden. Tegen deze achtergrond vragen
de leden van de GroenLinks-fractie in hoeverre de Minister het redelijk vindt dat
het bsa nog steeds wordt gehanteerd op het mbo. Is de Minister het met voornoemde
leden eens dat het onwenselijk en oneerlijk is dat per onderwijssoort anders wordt
omgegaan met het bsa? Gaat de nieuwe harde lockdown een rol spelen in de gesprekken
met de vertegenwoordigers van de onderwijsinstellingen over het bsa? Graag ontvangen
deze leden een reactie van de Minister hierop.
Aan het begin van dit leerjaar mochten doorstromers alvast aan hun hbo-opleiding beginnen
op voorwaarde dat ze voor 1 januari 2021 alsnog hun mbo-diploma zouden halen. De leden
van de GroenLinks-fractie hebben hier een aantal vragen over. Hoe hard is die datum
van 1 januari? Hebben onderwijsinstellingen ruimte om maatwerk te bieden aan doorstromers?
Kunnen studenten die volgens onderwijsprofessionals hun hbo-opleiding aankunnen, maar
hun mbo-diploma mede door de coronacrisis nog niet hebben kunnen halen, na 1 januari
doorstuderen? Klopt het dat onderwijsinstellingen de bestaande hardheidsclausule alleen
toe kunnen passen als sprake is van zwaarwegende persoonlijke omstandigheden? Welke
andere mogelijkheden hebben onderwijsinstellingen om maatwerk te bieden aan kansrijke
doorstromers, die hun mbo-diploma nog niet hebben kunnen halen? Is de Minister bereid
hierover op korte termijn in gesprek te gaan met onderwijsinstellingen en studentenvertegenwoordigers?
Mocht uit deze gesprekken blijken dat onderwijsinstellingen nu onvoldoende maatwerk
kunnen bieden aan kansrijke doorstromers, is de Minister dan bereid hiervoor alsnog
ruimte te maken voor 1 januari?
Studentenwelzijn
De Minister schrijft dat ze voor de pandemie al opdracht heeft gegeven aan het Rijksinstituut
voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) om onderzoek te doen naar risicofactoren in
het hoger onderwijs die druk en stress versterken. De resultaten van dit onderzoek
komen halverwege 2021 beschikbaar. Worden in dit onderzoek ook de effecten van de
coronacrisis meegenomen, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie. Zo nee, waarom
niet?
Uit het studentenpanel van de Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB) kwam naar
voren dat een derde van de studenten aangaf dat het nooit of vaak niet goed lukt om
thuis te studeren. Een van de genoemde oorzaken is het missen van een goede computer.
Is bekend hoe groot het aantal mbo-studenten is dat door het ontbreken van de juiste
leermiddelen en ontoereikende technische voorzieningen, zoals een goede laptop met
webcam, microfoon en een sterke internetverbinding niet mee kan doen met het afstandsonderwijs?
Uit het JOB-studentenpanel blijkt dat 40% van de studenten extra schoolkosten heeft
moeten maken, bijvoorbeeld voor de aanschaf van een laptop, bureau of koptelefoon.
Is de Minister bereid studenten voor deze kosten te compenseren? Is bekend hoeveel
studenten door een slechte financiële situatie leermiddelen, zoals een goedwerkende
computer, niet kunnen aanschaffen? Zo nee, is de Minister bereid hier onderzoek naar
te doen? Is zij bereid om deze studenten financieel te ondersteunen in de aanschaf
van leermiddelen?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de brief over de resultaten van een vragenlijst
die voor de zomer is uitgezet door Caring Universities. Uit de resultaten blijkt onder
meer dat het percentage studenten met matige tot ernstige depressieve klachten 10,6%
hoger is dan in de periode voor COVID-19. Voornoemde leden schrikken van dit percentage.
Om hoeveel studenten gaat dit precies? De Minister vraagt aan de instellingen om zich
juist in deze tijd extra in te blijven zetten om studenten niet uit het oog te verliezen
en om drempels om contact te zoeken laag te houden. Hoe worden de onderwijsinstelling
juist in deze tijd ondersteund om studenten met dergelijke klachten bij te staan en
zich extra in te zetten hiervoor? Ontvangen zij hiertoe ook extra middelen? Zo nee,
hoe moeten de instellingen dan de extra tijd vinden om deze studenten bij te staan?
De onderzoekers plaatsen hierbij de kanttekeningen dat de respons niet hoog genoeg
is om een uitspraak te kunnen doen over alle studenten en dat niet te duiden is in
hoeverre de resultaten een direct gevolg zijn van de COVID-19-pandemie. Is de Minister
voornemens om een breder onderzoek of monitor uit te zetten naar de (langdurige) impact
van de COVID-19-pandemie op de mentale gezondheid van studenten op het mbo, hbo en
wo? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is de Minister voornemens extra budget vrij te maken
voor het ondersteunen van deze studenten indien de uitkomst van het bredere onderzoek
hierom vraagt?
Welzijn en werkdruk medewerkers
Terecht constateert de Minister dat de werkdruk van docenten in het mbo, ho en wo
hoog is. De leden van de GroenLinks-fractie maken zich ook zorgen over de toegenomen
werkdruk in het onderwijs door de coronacrisis. Het kabinet heeft inmiddels € 210
miljoen beschikbaar gesteld waarmee basisscholen, middelbare scholen en mbo-instellingen
extra hulp en ondersteuning kunnen inschakelen in deze coronatijd vanwege de grotere
kwetsbaarheid van de leerlingen en studenten in deze sectoren. Is de Minister het
met deze leden eens dat ook in het ho door de hoge werkdruk sprake is van grote kwetsbaarheid
en hiermee dringende noodzaak voor extra middelen? Dat het onderwijs grotendeels door
heeft kunnen gaan is voornamelijk te danken aan de enorme inzet van de docenten en
het ondersteunend personeel. Derhalve vragen deze leden aan de Minister wanneer de
ho-instellingen financieel worden bijgestaan om de werkdruk te verminderen.
Daarnaast constateren voornoemde leden dat wat betreft de werkdruk en het welzijn
van de docenten in het mbo en ho vaak wordt geleund op verschillende enquêtes en onderzoeken
die weer door verschillende partijen zijn uitgevoerd. Hierdoor krijgen de leden geen
goed zicht op de ontwikkelingen en het effect van de genomen maatregelen. Is de Minister
voornemens om hiertoe een gedegen monitor te ontwikkelen, met een vaste set indicatoren,
een nulmeting en een vervolgmeting? Zo nee, waarom niet?
Stages, stagetekorten en arbeidsmarktperspectief
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het oplopende tekort aan stages zeer zorgwekkend.
Deze leden maken zich voornamelijk zorgen over de enorme stagetekorten op het mbo.
Praktijkervaring is het hart van het mbo en vooral in het praktijkonderwijs is onlineonderwijs
vaak geen goed alternatief. Voornoemde leden waarderen de inzet van de Samenwerkingsorganisatie
Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB), de onderwijsinstellingen en werkgevers om de
stagetekorten te verminderen. Deelt de Minister de mening dat de overheid ook haar
verantwoordelijkheid moet nemen voor het creëren van stageplekken in de publieke sector,
aangezien de stagetekorten het grootst zijn in de publieke sector? Deze leden vragen
of de overheid, als grootste werkgever, zich niet meer kan inzetten voor het creëren
van stageplekken in de publieke sector. Graag ontvangen de leden een reactie van de
Minister hierop. Welke mogelijkheden ziet de Minister om meer stageplekken te creëren
in publieke sectoren? Is het bijvoorbeeld een optie om hiervoor extra, externe stagebegeleiding
aan te bieden? Welke mogelijkheden bieden innovatieve oplossingen zoals apps die het
mogelijk maken stagebegeleiding op afstand te organiseren? Is het een optie om gepensioneerde
zorgverleners, agenten en andere oud-medewerkers uit de publieke sector te vragen
of ze een bijdrage kunnen leveren als stagebegeleider? Is de Minister bereid om proactief
op zoek te gaan naar dit soort creatieve oplossingen?
Het Summa College en de GGD Brabant-Zuidoost gaan studenten inzetten om te vaccineren.8 Een win-win, zo menen de leden van de GroenLinks-fractie. Welke mogelijkheden ziet
de Minister om meer van dit soort win-win situaties te creëren? Werkt het kabinet
bijvoorbeeld al met onderwijsinstellingen en GGD’s aan het inzetten van studenten
elders in het land voor (snel)testen en vaccineren? Hoe stimuleert en faciliteert
het kabinet dit? Hoe wordt ervoor gezorgd dat dit soort initiatieven ook echt een
win-win worden? Met andere woorden, hoe wordt geborgd dat dit soort initiatieven ook
echt tot volwaardige stages voor de studenten leiden? Graag ontvangen deze leden een
reactie van de Minister hierop.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de monitoring van de gevolgen
van COVID-19 in mbo en ho. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden zijn blij met de compensatie voor studenten die tussen september en januari
afstuderen, maar de rest van de studenten worden hierbij vergeten. De leden begrijpen
nog steeds niet waarom enkel voor deze groep studenten is gekozen. Studievertraging
kan immers bij iedere student optreden. Zij roepen daarom het kabinet op om iedere
student te compenseren. Studievertraging is soms onvermijdelijk voor studenten met
een functiebeperking of studenten die stage moeten lopen. Studenten die als gevolg
van de coronamaatregelen studievertraging oplopen, maar niet afstuderen tussen september
en januari, moeten extra kosten maken. Deze leden zijn benieuwd of de Minister hieraan
gedacht heeft. Is het mogelijk dat deze groep studenten een vorm van compensatie krijgt
indien zij extra kosten moeten maken als gevolg van de coronacrisis, zo vragen de
leden.
De leden van de SP-fractie zijn blij dat de motie van het lid Futselaar is aangenomen
en de Minister in gesprek gaat met de VH en Vereniging van Universiteiten (VSNU) om
online proctoring af te schalen.9 Graag worden de leden op de hoogte gehouden van de resultaten van dit gesprek en
de vervolgstappen. Als instellingen toch menen dat online proctoring noodzakelijk
is en er geen alternatieve toetsingsvormen mogelijk zijn, zouden er volgens deze leden
een aantal voorwaarden moeten gelden: zo moeten instellingen en bedrijven zich houden
aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), studenten moeten worden voorgelicht
over hun rechten en weten waar ze terecht kunnen met klachten. De leden vragen of
de Minister deze opvatting deelt en bereid is deze voorwaarden mee te nemen in het
gesprek met de instellingen.
Aangezien in sommige gevallen colleges en tentamens nog wel fysiek plaatsvinden, zijn
voornoemde leden benieuwd hoeveel besmettingen zijn terug te herleiden naar mbo-scholen,
hogescholen of universiteiten. De leden vragen of dit wordt bijgehouden en welke conclusies
hieruit worden getrokken. Studenten die tentamens moeten maken zitten nog steeds met
velen in een grote zaal en er is geen maximale groepsgrootte voor. De leden kunnen
zich voorstellen dat docenten zich hier ongemakkelijk bij voelen en zich zorgen maken
om hun gezondheid.
Het kabinet heeft € 210 miljoen beschikbaar gesteld voor basisscholen, middelbare
scholen en mbo-scholen voor extra hulp en ondersteuning in deze coronatijd. Het hoger
onderwijs ontvang geen extra middelen, terwijl het coronavirus voor studenten, docenten
en instellingen drastische gevolgen heeft. Studenten, docenten en instellingen hebben
het zwaar en met extra financiële middelen kan onder andere de werkdruk voor docenten
worden bestreden en meer ruimte voor onderwijs worden gehuurd. Welke mogelijkheden
ziet de Minister hiervoor, zo vragen de leden.
Ten slotte vragen de leden of instellingen en overheden alle studenten bereiken in
hun communicatie. Er komen jaarlijks duizenden internationale studenten naar Nederland
en de leden vragen zich af of er helder wordt gecommuniceerd richting deze groep studenten.
Wordt er bijvoorbeeld gecommuniceerd in het Engels of wellicht andere veelvoorkomende
talen? Daarnaast hebben deze leden verhalen gehoord van internationale studenten die
nog steeds 56 uur per maand moeten werken om in aanmerking te komen voor studiefinanciering
en een studentenreisproduct. Het is evident dat in sommige gevallen de 56 uur per
maand niet gehaald kan worden vanwege de coronamaatregelen. Op welke wijze betracht
de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) coulance? Ook vragen de leden waarom internationale
studenten überhaupt aan deze rare eis van 56 uur werk per maand moeten voldoen. De
leden zouden daarom graag zien dat dit door de Minister wordt toegelicht.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie danken het kabinet voor het bieden van een overzicht
van de gevolgen van COVID-19 op het mbo en ho. De leden maken zich ernstig zorgen
over een aantal zaken waarop zij hieronder verder ingaan.
Studievoortgang
De leden van de PvdA-fractie zijn blij te lezen dat het aantal behaalde studiepunten
in het ho over het algemeen gezien nog niet lager ligt dan voorgaande jaren. Wel maken
deze leden zich zorgen over het stijgende aantal mbo-studenten dat langer ingeschreven
staat. Gezien het feit dat praktijkonderwijs en stages veel te lijden hadden en hebben
onder de coronamaatregelen was dit voorspelbaar. Voornoemde leden vragen het kabinet
of zij inmiddels al meer duidelijkheid kan verschaffen over de verbreding van de compensatie
voor studenten die studievertraging oplopen als gevolg van COVID-19. Grote groepen
studenten leven met onnodig veel stress over hun toekomst en studieschuld vanwege
het uitblijven van een duidelijke boodschap van de Minister hieromtrent. Is het kabinet
bereid zich duidelijk uit te spreken over deze compensatie om deze oorzaak van stress
en kansenongelijkheid weg te kunnen nemen? Tevens vragen deze leden het kabinet of
zij na de tentamenperiode in het hbo en wo dit najaar zo spoedig mogelijk de geüpdatete
cijfers omtrent de studievoortgang kan delen, gezien het feit dat er dan pas een werkelijk
beeld kan worden gegeven van de situatie in het ho.
Voornoemde leden willen tevens graag weten hoe de motie van het lid Futselaar over
het afschalen van online proctoring wordt uitgevoerd.10 Ontvangt het kabinet nog steeds signalen van studenten die in de knoop raken door
technische mankementen waardoor hun tentamen ongeldig wordt verklaard? Waar kunnen
studenten terecht om hiervan melding te maken en begeleiding te krijgen in de vervolgstappen
die daaruit vloeien?
Studentenwelzijn
De leden van de PvdA-fractie delen de constatering van het kabinet dat studenten het
momenteel zwaar te voorduren hebben. Alhoewel in den brede dit nog niet lijkt te leiden
tot slechtere studieresultaten maken deze leden zich wel degelijk zorgen over de signalen
dat sommige organisaties of instellingen toch oplopende studievertraging beginnen
te constateren. Tevens merken deze leden dat de respons op de verslechtering van het
studentenwelzijn nog niet op orde is. Lange wachtlijsten voor psychologen verbonden
aan instellingen en bijvoorbeeld studiebegeleiders veroorzaken zorgen. Wat is de stand
van zaken op dit vlak? Welke extra maatregelen worden getroffen om te verzekeren dat
instellingen zowel de juiste als genoeg ondersteuning kunnen bieden aan studenten
die het zwaar hebben?
De leden vragen het kabinet nader te reflecteren op de staat van het studentenwelzijn
gezien de reeds afgekondigde lockdown tot ten minste 19 januari 2021. Welke extra
maatregelen voorziet het kabinet om een verdere verslechtering van het studentenwelzijn
te vorkomen?
Grote behoefte aan zelfstudieplekken
De leden van de PvdA-fractie constateren dat het kabinet met recht het onderwerp aansnijdt
over de grote behoefte aan zelfstudieplekken. Echter geeft het kabinet in haar brief,
negen maanden sinds het uitbreken van de COVID-19-pandemie, aan nog steeds te zoeken
naar manieren waarop dit binnen RIVM-richtlijnen kan worden vormgegeven. Kan het kabinet
toelichten waarom er nog steeds naar manieren wordt gezocht? Is negen maanden niet
afdoende geweest om hier een zo goed mogelijke oplossing voor te vinden? Wat maakt
dat de beschikbare plekken hiervoor inmiddels niet gevonden en benut zijn?
Welzijn en werkdruk medewerkers
De leden van de PvdA-fractie lezen dat het kabinet erkent dat leraren en docenten
de afgelopen tijd extra veel inspanningen hebben geleverd om het onderwijs doorgang
te laten vinden en leerlingen en studenten zo goed mogelijk onderwijs te bieden. Het
bieden van hybride en/of afstandsonderwijs vroeg nieuwe vaardigheden die leraren en
docenten zich snel eigen moesten maken. Het is wat de deze leden betreft dan ook niet
meer dan logisch dat er extra budget werd vrijgemaakt voor het primair onderwijs (po),
voortgezet onderwijs (vo) en mbo om hierin te kunnen voorzien. Echter geldt deze situatie
ook voor het ho, maar daar is geen extra geld voor vrijgemaakt, ongeacht het feit
dat de werkdruk in het ho al voor het uitbreken van de crisis hoog opliep. Kan het
kabinet toelichten waarom zij € 210 miljoen uittrok voor extra hulp in de klas in
het po, vo en mbo, maar ervoor kiest het ho niet extra te ondersteunen? Is dit een
louter financiële afweging? Deelt het kabinet de mening dat dit een oneerlijke situatie
betreft gezien de hoge werkdruk ook in het ho? Kan het kabinet tevens ingaan op de
naar verwachting nog verder verergerde situatie omtrent de werkdruk in het licht van
de reeds afgekondigde lockdown tot 19 januari 2021?
De leden van de PvdA-fractie merken op dat het kabinet ervoor kiest de gevolgen van
COVID-19 op studenten en leerlingen nauwkeurig zelf te monitoren zoals werd aangekondigd
voor de zomer. Echter wordt er voor de monitoring van de effecten op werknemers in
het ho en mbo volledig vertrouwd op de enquêtes en onderzoeken van andere partijen.
Doordat hiermee geen sprake is van uniforme monitoring, vragen de leden van PvdA-fractie
in hoeverre deze uitkomsten een evenwichtige monitoring van de situatie bieden. Is
het kabinet bereid om een monitor op te stellen met een vaste set indicatoren zodat
de progressie en impact van verschillende maatregelen duidelijk kan worden gemeten
en gewogen?
Voornoemde leden ontvangen signalen over de hoge werkdruk en de onmogelijkheid momenteel
studentenevaluaties en visitaties af te nemen. Is het kabinet bereid toe te staan
dat deze tijdelijk gepauzeerd worden om te voorkomen dat de werkdruk nog hoger oploopt
en leidt tot uitval?
Onderwijskwaliteit
De leden van de PvdA-fractie vragen het kabinet wanneer wordt verwacht dat alle instellingen
redelijkerwijs het coronameldpunt op orde te hebben die «goede communicatie met studenten
over de coronamaatregelen en aanpassingen van lessen en examens» faciliteert, zoals
staat omschreven in het servicedocument.
Deze leden vragen tenslotte of het kabinet kan aangeven welke concrete stappen zijn
gezet door mbo-instellingen op gebied van onderwijskwaliteit en welke naar verwachting
nog gezet zullen worden, met inachtneming van de huidige verergerde situatie.
Stages, stagetekorten en arbeidsmarktperspectief
De leden van de PvdA-fractie lezen over de inzet van dit kabinet omtrent het bestrijden
van stagetekorten. Kan het kabinet schetsen wat de impact naar verwachting zal zijn
op dit nu al nijpende probleem in licht van de reeds aangekondigde lockdown? Klopt
het dat in de plannen, zoals beschreven in de brief, werd uitgegaan van een langzaamaan
verbeterende situatie met betrekking tot het kunnen lopen van stages? Welke additionele
maatregelen voorziet het kabinet gezien de ernst van de huidige situatie, zo vragen
deze leden.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de vragen van de leden van de fracties
van de VVD, CDA, D66, GroenLinks, SP en PvdA. Ik dank de leden voor hun inbreng. Hieronder
beantwoord ik uw vragen. In mijn beantwoording houd ik de volgorde van de inbreng
aan.
Vragen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie vragen naar een geüpdatete stand van zaken met betrekking
tot onderwijsachterstanden in het mbo en ho. Vanaf 16 december bevinden we ons in
een nieuwe situatie van beperkende maatregelen. Voor het middelbaar beroepsonderwijs
en hoger onderwijs houdt dit in dat het onderwijs grotendeels online plaatsvindt.
Als uitzondering mogen examens, tentamens, praktijkonderwijs en begeleiding van kwetsbare
studenten wel fysiek doorgaan. Dit alles voor zover het online niet afdoende kan en
met inachtneming van de 1,5 meter afstandsregel. Vooral in het ho vinden veel examens
en tentamens en voor zover dat kan ook praktijkonderwijs daardoor alsnog online plaats.
Het is evident dat de huidige lockdown opnieuw grote impact op studenten en docenten
heeft, hoewel de definitieve gevolgen voor achterstanden nu nog niet te bepalen zijn.
In mijn brief inzake de monitoring van de gevolgen van COVID-19 in het middelbaar
beroepsonderwijs en hoger onderwijs van 24 november 2020 heb ik aangegeven dat met
name voor opleidingen met veel praktijkonderdelen en stages in getroffen sectoren
te verwachten is dat studenten vertraging oplopen.11 Hierover informeer ik u in het voorjaar van 2021 nader. Ook zal ik hier nader op
in gaan voor 1 maart, wanneer ik samen met mijn collega Slob het Nationaal Programma
Onderwijs aan u voorleg.
De leden van de VVD-fractie vragen voorts naar de specifieke stand van zaken met betrekking
tot de voortgang van eerstejaars in het ho. Daarover is nog geen nadere informatie
beschikbaar. Hier kom ik in het voorjaar in mijn vervolgbrief monitoring gevolgen
COVID-19 in mbo en ho op terug.
De leden van de VVD-fractie vragen tot slot hoe het staat met de aanpak van de stagetekorten
binnen het mbo. Het actieplan stages en leerbanen loopt het gehele jaar 2021 nog door
en SBB heeft hier extra financiering voor ontvangen (in 2021 gaat het om € 4 miljoen
euro). In het voorjaar van 2021 komt SBB met een voortgangsrapportage en dan kan ik
uw Kamer hierover nader informeren.
Vragen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie vragen zich af of studenten in staat zijn hun uren te
maken en geen (verdere) studievertraging op te lopen, en willen graag weten of aan
de hand van de monitor een voorspelling gedaan kan worden over de te verwachten studievertraging
die opgelopen gaat worden. Voor het middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs
houdt de huidige situatie in dat het onderwijs grotendeels online plaatsvindt. Als
uitzondering mogen examens, tentamens, praktijkonderwijs en begeleiding van kwetsbare
studenten wel fysiek doorgaan. Dit alles voor zover het online niet afdoende kan en
met inachtneming van de 1,5 meter afstandsregel. Vooral in het ho vinden veel examens
en tentamens en voor zover dat kan ook praktijkonderwijs daardoor alsnog online plaats.
De druk van zowel het verzorgen als het volgen van onderwijs onder deze omstandigheden
is voor docenten en studenten groot. Studievertraging als gevolg van de aanscherping
van de maatregelen wordt hoofdzakelijk verwacht bij opleidingen met veel praktijkonderdelen
en stages in getroffen sectoren, maar is ook voor andere doelgroepen niet uit te sluiten
gezien de huidige beperkingen.
De leden van de CDA-fractie vragen daarnaast hoe de motie van de leden Paternotte
en Van der Molen gaat worden uitgevoerd. De bedoelde motie van de leden Paternotte
en Van der Molen luidde: De Tweede Kamer verzoekt de regering naast maximale inzet
om studievertraging te voorkomen, de Kamer te informeren over onvermijdelijke vertraging
en waar nodig studenten te ondersteunen die hierdoor in de problemen komen en specifiek
te bezien of de ov-jaarkaart opnieuw verlengd moet worden. Deze motie is met de Kamerbrief
Monitoring gevolgen COVID-19 in mbo en ho voor dat moment afgedaan, onder andere doordat
inzicht is gegeven in de studievoortgang, waarbij is aangegeven dat de studievertraging
tot dan toe zeer beperkt was.12 Zoals toen aangegeven blijf ik studievoortgang monitoren en ga ik daar voor 1 maart
nader op in, in het Nationaal Programma Onderwijs dat ik samen met mijn collega Slob
opstel. Later in het voorjaar kom ik daar ook op terug in mijn vervolgbrief monitoring.
Eerder heb ik in het servicedocument mbo 5.0 verschillende verantwoorde en creatieve
opties beschreven om te voorkomen dat een student studievertraging oploopt. Als al
die mogelijkheden zijn verkend en benut kunnen school en student ervoor kiezen om
over en weer te accepteren dat langer over de studie gedaan wordt. Het doel is en
blijft daarbij om de student een zo helder mogelijk perspectief te bieden op een kwalitatief
goed mbo-diploma. Ook heb ik de compensatieregeling voor studenten met studievertraging
al verlengd. In de volgende brief zal ik nader ingaan op hoe nieuwe gegevens over
studievoortgang zich tot deze verlengde compensatie verhouden en daarbij zal ik bezien
of er in aanvulling daarop aanleiding is om ook het studentenreisrecht te verlengen.
De leden van de CDA-fractie vragen ook naar het faciliteren van het sociale aspect
van de opleiding, gezien het belang van sociale cohesie in het tegengaan van eenzaamheid
in deze coronacrisis. Ik deel de zorgen van de leden van de CDA-fractie. Eenzaamheid
is een groot probleem in deze tijd voor alle mensen in de samenleving en dat is niet
anders voor studenten. Ik blijf op verschillende niveaus in gesprek hierover en hebben
in januari nog overleg gehad met bestuurders van universiteiten, gemeenten en met
studentvertegenwoordigers over studentenwelzijn, om te kijken wat er praktisch kan
worden gedaan om sociale cohesie te bevorderen en eenzaamheid tegen te gaan. Ik zie
op instellingsniveau en vanuit studentenorganisaties vele initiatieven ontstaan, zoals
buddy-projecten en extra contactmomenten van docenten, studie- en trajectbegeleiders,
maatwerkcoaches en schoolmaatschappelijk via mail, telefoon, whatsapp, skype, en social
media. Begin februari heb ik samen met Staatssecretaris Blokhuis van VWS gesproken
met jongeren en andere betrokkenen naar aanleiding van het advies van Jongeren Denktank
Coronacrisis over het bieden van perspectief aan jongeren. Daarnaast blijf ik actief
kennisdeling op dit onderwerp bevorderen en werk ik hard aan het bieden vaan meer
perspectief op fysiek onderwijs, bijvoorbeeld doordat ik samen met mbo- hbo- en wo-instellingen
gestart ben met pilots sneltesten. Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd over de handreiking
«Studentenwelzijn» in Coronatijd van de werkgroep Studentenwelzijn en de factsheet
met tips voor thuis studeren en tips om mentale en fysieke klachten tegen te gaan.13 Daarnaast is in oktober 2020 een landelijk digitaal evenement studentenwelzijn georganiseerd
ter inspiratie, samenwerking en verbinding, waarbij een overzicht van praktische voorbeelden
is uitgereikt.
Ondanks de inspanningen van alle partijen dienen we ook realistisch te zijn. De onzekerheid
als gevolg van de pandemie en de gevolgen van de genomen maatregelen nemen we niet
zomaar weg. De start van de vaccinatiecampagne is echter een belangrijke stap om terug
te kunnen keren naar meer fysiek onderwijs en sociale activiteiten. En we onderzoeken
dus actief via pilots hoe sneltesten en de inzet van andere interventies hier aan
bij kan dragen. Ik blijf uiteraard monitoren op dit thema en zal de Kamer hierover
in het voorjaar van 2021 opnieuw informeren. Zoals ik in het antwoord op de voorgaande
vraag aangaf, zal ik hierbij ook ingaan op het beeld met betrekking tot studievertraging.
De leden van de CDA-fractie vragen voorts of ik kan schetsen in welke mate studenten
in overleg met de instelling zijn geswitcht naar een aanverwante of andere opleiding
met meer perspectief. Op basis van data bij DUO is voor het middelbaar beroepsonderwijs
in kaart te brengen hoeveel studenten het opeenvolgende schooljaar zijn geswitcht
naar een andere opleiding. Er is hier echter geen inzicht te geven of dit in overleg
met de instelling is gebeurd en of dit te maken heeft met de coronasituatie. Het is
van belang aan te geven dat op dit moment alleen iets gezegd kan worden over de studiewissel
van studenten die in september 2019 zijn ingestroomd en in september 2020 een andere
opleiding zijn gaan volgen. De gevolgen van deze pandemie voor het arbeidsmarktperspectief
van opleidingen op langere termijn, zijn op dit moment nog niet in te schatten. Dit
studiejaar is in het middelbaar beroepsonderwijs het aantal studenten dat is geswitcht
van opleiding min of meer gelijk gebleven ten opzichte van voorgaande jaren, van 6,8%
in 2019/20 naar 6,2% in 2020/21. Voor het hoger onderwijs geldt dat naast een lagere
uitval, ook sprake is van lagere studiewissel. Minder studenten dan in voorgaande
jaren zijn gewisseld van studie. Dit geldt over de hele breedte van opleidingssectoren.
Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie welke mogelijkheden er in coronatijd voor
leraren zijn om vanuit een leslokaal online les te geven. In principe hebben docenten
in het mbo en ho de mogelijkheid om vanuit een leslokaal online les te geven, als
dat nodig is om goed les te kunnen geven. Instellingen bepalen zelf hoe zij hun docenten
faciliteren bij het online lesgeven. Door de verschillen in de aard van de lessen
kan de behoefte aan faciliteiten ook verschillen.
Vragen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie vragen of er een algemeen beeld te schetsen is van de
frequentie waarmee studenten dit najaar weer fysiek onderwijs konden volgen. Tot aan
de lockdown van half december vond gemiddeld ongeveer 30% van het onderwijs weer fysiek
plaats, maar er zijn verschillen tussen opleidingen, omdat sommige opleidingen makkelijker
online aan te bieden zijn dan andere. Voor een groot deel van de studenten betekent
dit dat zij ongeveer één keer per week naar de instelling gingen. Voor mbo-studenten
lag deze frequentie net wat hoger, vanwege het grotere aandeel praktijkonderwijs.
Vanwege de lockdown en extra maatregelen voor het mbo en ho, komen studenten met ingang
van 17 december 2020 minder vaak naar de instelling.
De leden van de D66-fractie vragen ook of ik voor het hoger onderwijs kan benoemen
welke opleidingssectoren duidelijk afwijkende cijfers over de studievoortgang laten
zien dan het gemiddelde. VH en VSNU hebben aangegeven op basis van inzichten van instellingen
dat de aantallen behaalde studiepunten in het voorgaande collegejaar in het hbo en
wo gemiddeld genomen niet achter zijn gebleven bij voorgaande jaren. Hierbij merken
zij op dat er wel verschillen zijn tussen disciplines en regio’s. Dit beeld is gebaseerd
op informatie die per instelling verschilt en daarmee niet te aggregeren is tot opleidingssectoren.
Met name bij opleidingen met veel praktijkonderdelen en stages in getroffen sectoren
is te verwachten dat studenten vertraging oplopen, nu de beperkende maatregelen voortduren.
Sectoren waarin hiervan op dit moment al sprake is, zijn bijvoorbeeld vrijetijdsbesteding,
kunsten en deels ook de techniek en gezondheidszorg.
Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie of ik kan toelichten of ik systematisch
informatie verzamel of kan verzamelen over de werkdruk en welzijn van studenten en
medewerkers. In het mbo zijn er structurele onderzoeken naar werkdruk en welzijn van
studenten en medewerkers. Tweejaarlijks wordt door de studentenorganisatie JOB de
JOB-monitor uitgevoerd, waar meer dan de helft van de mbo-studenten aan deelneemt.
De vragen betreffen onder meer algemene tevredenheid, veiligheid en de sfeer op school.
Driejaarlijks wordt door de MBO Raad het medewerkersonderzoek mbo uitgevoerd, waar
driekwart van de medewerker in de sector aan deelneemt. Werkdruk en tevredenheid zijn
belangrijke thema’s in dit onderzoek.
In het ho vindt in de komende weken onder studenten de Nationale Studenten Enquête
opnieuw plaats en ik heb opdracht gegeven voor een onderzoek naar mentale gezondheid
onder studenten in het hoger onderwijs. Die meting vindt plaats in maart 2021 en daarbij
zal ook specifiek worden gekeken naar de impact van corona op de mentale gezondheid.
Dit onderzoek is een eerste meting in de langdurende monitor mentale gezondheid en
middelengebruik van studenten in het hoger onderwijs, waartoe OCW en VWS gezamenlijk
opdracht hebben gegeven. Resultaten zullen in het najaar van 2021 beschikbaar zijn.
Medewerkersonderzoek vindt in het ho plaats op instellingsniveau. Daarnaast doet Zestor
eens in de drie jaar een arbeidsmarktmonitor. Deze is publiek beschikbaar.14 In de verschillende medewerkersonderzoeken zijn werkdruk en tevredenheid belangrijke
thema’s. Deze onderzoeken zijn niet publiek. Wel levert het signalen op, op basis
waarvan VH en VSNU een landelijk beeld kunnen schetsen. Daar zal ik in mijn vervolgbrief
monitoring gevolgen COVID-19 in mbo en ho op in gaan.
Vanwege de meerjarige opzet zijn op basis van deze onderzoeken de effecten van de
coronamaatregelen niet of maar beperkt te meten. Het laten uitvoeren van extra systematisch,
dus terugkerend, onderzoek zou een aanzienlijke belasting zijn van studenten en van
medewerkers. In het ho laat ik een kwalitatieve analyse doen op basis van onderzoeken
die op instellingsniveau zijn gedaan en voor zover deze beschikbaar zijn naar effecten
van corona(maatregelen) voor studenten en zo mogelijk ook medewerkers.
Voor meer inzicht op studentenwelzijn in het mbo is aangehaakt bij een bestaand studentenpanel
van JOB. In oktober is dit studentenpanel bevraagd naar de gevolgen van de coronacrisis
op stage, onderwijs en schoolkosten. Hierover is gerapporteerd in de Kamerbrief Monitoring
gevolgen COVID-19 in mbo en ho.15 Eind januari zijn hen vragen gesteld over studievertraging en de redenen daarvoor,
mentale gezondheid en meer gedetailleerde vragen over kosten. Daarbij is er voor gezorgd
dat het studentenpanel is uitgebreid met studenten die dit studiejaar begonnen zijn.
Over de resultaten wordt gerapporteerd in de vervolgbrief monitoring gevolgen COVID-19
in mbo en ho.
Voor meer inzicht in het welzijn van medewerkers in het mbo ben ik met de onderwijsbonden
en de beroepsvereniging in overleg gegaan en is onder hun leden een uniforme vragenlijst
uitgezet die onder meer vraagt naar de werkdruk en welzijn van henzelf, en hun perceptie
daarvan bij de studenten.
De resultaten van beelden, analyses en onderzoek ten aanzien van welzijn van studenten
en medewerkers komen ook aan bod in de vervolgbrief monitoring gevolgen COVID-19 in
mbo en ho.
De leden van de D66-fractie vragen verder welke afspraken de koepelorganisaties, vervoersbedrijven,
het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap hebben gemaakt en of deze afspraken meebewegen met het risiconiveau
van de pandemie. Voornoemde leden vragen ook welke restricties of afspraken gelden
voor andere groepen om de capaciteit van het openbaar vervoer niet te overschrijden.
De leden van de D66-fractie vragen daarnaast of ik cijfers kan overleggen over het
aantal studenten dat in de maanden september tot december 2020 met het openbaar vervoer
heeft gereisd, en in hoeverre dat al dan niet tot knelpunten in de capaciteit van
het openbaar vervoer geleid heeft.
Als bijlagen16 bij deze brief stuur ik u de afspraken die golden tussen 1 augustus 2020 en 31 december
2020 en de afspraken die sinds 1 januari 2021 van kracht zijn tot 1 augustus 2021.
Voor de afspraken geldt dat kan worden geanticipeerd op de ontwikkeling van de coronasituatie.
Zo zijn er (naast periodieke overleggen) evaluatiemomenten afgesproken waarbij onder
meer wordt gekeken of de ontwikkeling van de coronasituatie de mogelijkheid biedt
om de capaciteit voor studenten op de onderwijsinstelling en in het openbaar vervoer
te vergroten en of de geldende afspraken nog nodig wordt geacht.
Qua restricties geldt dat op dit moment de oproep is om het openbaar vervoer alleen
voor noodzakelijke reizen te gebruiken. Het reizen van en naar een onderwijslocatie
wordt als noodzakelijke reis gezien, en dus kunnen scholieren en studenten van het
openbaar vervoer gebruik maken voor zover het onderwijsactiviteiten betreft die onder
de huidige beperkingen doorgang kunnen vinden. Omdat het belangrijk is drukte te voorkomen
zijn afspraken gemaakt over spreiding. Meer algemeen hebben de geldende coronamaatregelen
direct of indirect effect op het aantal reisbewegingen. Ook in andere sectoren zijn
maatregelen van kracht die er voor zorgen dat er minder mensen met het OV reizen.
Voor wat betreft het ov-gebruik door studenten, heb ik vanuit het Ministerie van IenW
de volgende informatie ontvangen.
Maand
Percentage check-ins met studentenreisproduct t.o.v. 2019
September 2020
51,7%
Oktober 2020
45,8%
November 2020
47,7%
December 2020
36,5%
Eindtotaal
45,6%
Uit de bovengenoemde tabel blijkt dat het aantal check-ins met het studentenreisproduct
in de maanden september tot en met december 2020 ongeveer 46% was ten opzichte van
2019. Dit is inclusief niet-onderwijs-gerelateerd verkeer, zoals bezoek aan ouders.
Daarbij geldt dat er zich tot op heden geen structurele of grote incidenten hebben
voorgedaan in het OV, en dat onderwijsinstellingen en vervoerders er dankzij intensief
en constructief samenwerken rondom spreiding er dus gezamenlijk voor hebben gezorgd
dat studenten veilig van en naar hun onderwijsinstelling kunnen reizen.
De leden van de D66-fractie vragen ook welke mogelijkheden er zijn om bij het berekenen
van de capaciteit van onderwijsgebouwen te differentiëren naar ruimtes waarin personen
verblijven en ruimtes waarin personen slechts voorbijgaan. Voornoemde leden vragen
of er in de berekening ook vanuit wordt gegaan dat er op de looproutes te allen tijde
anderhalve meter afstand gehouden wordt. De leden van de D66-fractie vragen voorts
of ik mogelijkheden zie om bij de berekening van de toegestane capaciteit van onderwijsgebouwen
rekening te houden met de eventuele aanwezigheid van spatborden of andere voorzorgsmaatregelen.
Overal in de gebouwen wordt anderhalve meter afstand gehouden, ook op de looproutes.
Vooralsnog ziet het kabinet geen ruimte om die afstandsregel los te laten. Wel wordt
in de komende periode verkend onder welke condities ruimtes in de gebouwen optimaler
benut kunnen worden. Bij sommige instellingen zal meer flexibiliteit op de doorlooproutes
tot betere benutting van de les- en collegeruimtes kunnen leiden. Dit is afhankelijk
van het type gebouw. De verkenning van mogelijkheden op doorlooproutes maakt deel
uit van een bredere verkenning van mogelijkheden voor meer fysiek onderwijs met inzet
van verschillende beschermingsmiddelen (zoals spatschermen en mondkapjes) en sneltesten.
Een eerste pilot sneltesten is intussen op 18 januari van start gegaan in Groningen
en op korte termijn starten er ook in andere steden pilots. Binnenkort zal ik uw Kamer
hier nader over informeren. Op basis van eerste tussentijdse resultaten van deze pilots
en een OMT-adviesaanvraag verwacht ik in het voorjaar vast te kunnen stellen in hoeverre, onder welke
condities en op welke termijn er meer ruimte ontstaat voor fysiek onderwijs. Ik zal
uw Kamer hier te zijner tijd over informeren.
De leden van de D66-fractie vragen of ik heb kennisgenomen van een onderzoek van Indiana
University naar overdracht van het virus op de universiteit. De universiteit heeft
strikte voorzorgsmaatregelen genomen, waaronder een afstandsmaatregel en een mondkapjesplicht.
Dat is gecombineerd met een asymptomatisch testprogramma. Daaruit blijkt dat de kans
dat een student positief getest wordt op het coronavirus afneemt naar mate de student
meer fysiek onderwijs volgt. De leden van de D66-fractie vragen welke lessen hieruit
getrokken kunnen worden voor het vervolgonderwijs in Nederland. Ik heb kennisgenomen
van het onderzoek aan Indiana University. Dit onderzoek moet echter ook in de context
van de volksgezondheid worden gewaardeerd. Ik heb daarom de kennis overgedragen aan
het RIVM, waar de expertise ligt om nieuwe wetenschappelijke inzichten op waarde te
schatten en waar mogelijk in te zetten. In het Nederlandse onderwijs zijn de eerste
belangrijke stappen gezet met de start van een aantal pilots sneltesten in de diverse
onderwijssectoren. De komende tijd zullen er in het mbo en ho nog enkele pilots worden
opgestart. Deze pilots zullen ons belangrijke kennis verschaffen over de mogelijkheden
en beperkingen bij het inzetten van sneltesten in combinatie met andere beschermende
maatregelen. Bij de pilots wordt vooralsnog niet afgeweken van de geldende maatregelen,
zoals het houden van anderhalve meter afstand. Om de veiligheid van de pilots te garanderen
houdt OCW nauw contact met onder andere de betrokken onderwijsinstellingen, VWS, de
GGD en koepelorganisaties.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister of het kabinet voor de vaccinatiestrategie
reeds een besluit heeft genomen over wanneer studenten of jongeren in brede zin daarvoor
in aanmerking komen, en zo ja, in welke fase dat is. Het kabinet heeft hier reeds
een besluit over genomen. Ik verwijs u hiervoor naar de brieven die de Minister van
VWS inmiddels aan uw Kamer heeft gestuurd. Studenten en jongeren boven de 18 jaar
zullen doorgaans in de doelgroep «18–60 jaar zonder medische indicatie» in aanmerking
komen voor een vaccinatie. Studenten en jongeren die op basis van hun medische achtergrond
voorrang krijgen, zullen via de groep «18–60 jaar met medische indicatie» opgeroepen
worden. Binnen de vaccinatiestrategie is (nog) niet gekozen om personen onder de 18
op te nemen.
De leden van de voornoemde fractie vragen tot slot of de Minister bereid is om, als
de Kamer de motie van de leden Klaver en Jetten over sneltestlocaties op mbo-, hbo-,
en wo-instellingen aanneemt, gezamenlijk met de instellingen een plan te ontwikkelen
zodat zo veel mogelijk van de sneltestlocaties geleerd kan worden. Hiertoe ben ik
zeker bereid. Ter uitvoering van de genoemde motie van de leden Klaver en Jetten starten
op korte termijn enkele pilots om te onderzoeken welke bijdrage sneltesten kunnen
leveren aan de ambitie om op verantwoorde wijze weer meer fysiek onderwijs te geven.
De eerste pilot is inmiddels van start gegaan in Groningen. Uiteraard zal ik er samen
met de koepels en de deelnemende instellingen voor zorgen dat de pilots zoveel mogelijk
inzichten verschaffen die gebruikt kunnen worden om naar het doel van meer fysiek
onderwijs toe te werken.
Vragen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het klopt dat de eerstejaars studenten
niet meer worden uitgezonderd en zo ja, of uiteengezet kan worden waarom is afgeweken
van de routekaart. Voornoemde leden vragen of er aanvullende maatregelen genomen worden
voor eerstejaarsstudenten ten behoeve van de binding en begeleiding. Het kabinet heeft
reden gezien om het aantal bewegingen zo veel mogelijk te beperken. Meer mogelijkheden
voor eerstejaars was aan het begin van het studiejaar extra belangrijk, gezien de
startfase waarin studenten nog niemand kennen. Toen werden zij overigens ook niet
uitgezonderd als categorie, maar wel werd er door instellingen bewust extra aandacht
aan besteed. Via de servicedocumenten mbo en ho is ook expliciet aandacht voor eerstejaars
gevraagd. Intussen zijn studenten enigszins geland in de opleiding, zij het onder
andere omstandigheden dan in andere jaren. Het is voor eerstejaars zeer ingrijpend
om elkaar minder vaak te kunnen zien en minder fysiek onderwijs te krijgen, maar dat
geldt ook voor studenten in het tweede, derde en vierde studiejaar. Wel heeft het
kabinet bewaakt dat er uitzonderingen gelden voor toetsing, tentamens, examens, praktijkonderwijs
en begeleiding van kwetsbare studenten. Dat geldt dus ook voor eerstejaars en instellingen
hebben en houden hierbij extra oog voor eerstejaars studenten.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen voorts hoe de Minister verklaart dat tijdens
de eerste lockdown bleek dat studenten met een ondersteuningsbehoefte het hardst werden
geraakt door de maatregelen en het afstandsonderwijs, terwijl zij in de brief lezen
dat de focus op de begeleiding van kwetsbare studenten ligt. Studenten en met name
de meer kwetsbare met een ondersteuningsbehoefte ervaren momenteel een hele lastige
tijd en komen door alle beperkingen en het hoge aantal besmettingen in de knel met
de voortgang van hun opleidingen en met aspecten als socialisering en persoonsvorming.
Instellingen doen hun uiterste best om deze studenten goed in de gaten te houden en
bieden zoveel mogelijk passende begeleiding en ondersteuning aan, waarbij soms ook
samenwerking met de gemeente wordt gezocht. Aan instellingen vraag ik om goed in contact
te blijven met studenten. Aan studenten die niet over digitale middelen beschikken
om afstandsonderwijs te volgen of die zich in een lastige thuissituatie bevinden wordt
– ook tijdens de huidige lockdown – onderwijs aangeboden op locatie, in kleine groepen
en met inachtneming van de richtlijnen van het RIVM en de GGD. Ook konden scholen,
waaronder mbo-instellingen, extra inhaal- en ondersteuningsprogramma’s bieden naast
reguliere onderwijstijd aan studenten die dit nodig hebben. In juni en augustus hebben
instellingen een aanvraag kunnen doen voor mbo en overige educatie. Ondanks alle inzet
en inspanningen blijft het erg lastig om de negatieve gevolgen van de coronamaatregelen
voor deze groep studenten te voorkomen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen verder hoe de focus op kwetsbare studenten
er in de praktijk uit heeft gezien en hoe wordt bepaald welke studenten kwetsbaar
zijn. Ook wordt gevraagd of studenten die juist door de coronacrisis kwetsbaar zijn
geworden, bijvoorbeeld door het ontstaan van angst- of depressieve klachten, mee worden
genomen in deze focus.
Onderwijsinstellingen en onderwijsteams maken zelf de afweging welke studenten kwetsbaar
zijn en extra ondersteuning en aandacht nodig hebben. Ook bepalen onderwijsinstellingen
zelf aan welke groepen studenten zij voorrang geven om op de locatie van de instelling
lessen en colleges te volgen. Zij hebben hier het beste zicht op. In de praktijk gaat
het dan bijvoorbeeld om studenten met een lastige thuissituatie, die niet over een
werkplek met internettoegang en een computer of laptop beschikken. Ook gaat het om
studenten die druk en stress ervaren, meer depressieve klachten hebben en moeite hebben
met eenzaamheid en de zelfregulatie die het onderwijs op afstand van ze vraagt. Verder
kunnen studenten thuis zorgtaken hebben voor zieke familieleden of voor kinderen.
Afgelopen zomer heeft de werkgroep studentenwelzijn een handreiking gemaakt voor de
onderwijsinstellingen in het hoger onderwijs met manieren om de stress voor deze groep
studenten te verminderen in deze pandemie. Ook is er tijdens een kennisuitwisselingsbijeenkomst
over studentenwelzijn afgelopen oktober een document opgesteld met daarin een overzicht
van acties en initiatieven van instellingen om studenten te ondersteunen.17
De leden van de GroenLinks-fractie vragen ook hoe er in de nieuwe harde lockdown voor
wordt gezorgd dat afstandsonderwijs toegankelijk is voor alle studenten en welke lessen
hierbij worden getrokken uit de eerste lockdown. Ook in de nieuwe harde lockdown worden
studenten die niet over digitale middelen of goede internettoegang beschikken om het
afstandsonderwijs te volgen zoveel mogelijk geholpen. De uitzondering op de lockdown
voor begeleiding van kwetsbare studenten biedt daar ruimte voor. Onderwijsinstellingen
weten studenten die hulp nodig hebben steeds beter te bereiken en een oplossing op
maat aan te bieden. Zo wordt aan deze studenten onderwijs aangeboden op locatie, of
er wordt een leenlaptop meegegeven. Ook zijn er initiatieven van bijvoorbeeld Stichting
Leergeld die studenten helpt met de aanschaf van digitale middelen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister daarnaast of zij studenten die
studievertraging hebben opgelopen door de coronacrisis financieel tegemoet komt en
of de huidige compensatieregeling wordt uitgebreid. In de brief van het Ministerie
van EZK van 21 januari jl. inzake het steunpakket voor coronamaatregelen is het volgende
over de verlenging van compensatie voor studenten beschreven: Het kabinet, studenten
en de onderwijsinstellingen doen het maximale om iedereen op tijd te laten afstuderen,
maar dat gaat niet voor iedereen lukken, met name door het langer wegvallen van praktijkstages.
Daarom wordt de huidige regeling, waarmee studenten in het mbo, hbo en wo een tegemoetkoming
krijgen voor de studievertraging, tot het einde van het studiejaar 2020/2021 verlengd.
Dit houdt in dat studenten die tussen februari 2021 en eind augustus 2021 hun diploma
halen ook een tegemoetkoming krijgen. Studenten van wie het recht op studiefinanciering
tussen de periode oktober 2020 en eind augustus 2021 afloopt, ontvangen ook een tegemoetkoming.
Met deze verlenging wordt naar verwachting maximaal € 135 miljoen aan tegemoetkoming
beschikbaar gesteld aan studenten.18 Tenslotte beraden wij ons ook binnen het kabinet wat er verder mogelijk is voor deze
en andere studenten. Daar kom ik in het Nationaal Programma Onderwijs, dat ik voor
1 maart met mijn collega Slob presenteer, op terug.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen welke maatregelen er worden genomen om te
voorkomen dat tweede- en derdejaarsstudenten studievertraging oplopen. Ik deel de
zorg dat ook voor tweede- en derdejaars studenten voldoende aandacht nodig is. Daarom
blijft er bijvoorbeeld ook in de huidige lockdown-situatie ruimte voor begeleiding
van kwetsbare studenten, in welk studiejaar zij ook zitten. Instellingen spannen zich
zo veel mogelijk in om het onderwijs door te laten gaan. Voor studieactiviteiten die
niet online kunnen en nu fysiek niet door kunnen of mogen gaan, zoeken zij waar mogelijk
naar alternatieven.
Voornoemde leden vragen ook naar mijn standpunt over de gevolgen van de motie van
het lid Westerveld voor het BSA in het mbo. Daarnaast vragen de leden naar mijn standpunt
over het hanteren van het BSA in het mbo ten tijden van corona. Om met het laatste
punt te beginnen: Zoals aangegeven in de diverse servicedocumenten voor het mbo zijn
de voorwaarden rond het afgeven van een negatief BSA in het mbo strikt in de wet geformuleerd.
Mbo-instellingen moeten rekening houden met persoonlijke omstandigheden van studenten
en mbo-instellingen moeten ook dusdanige voorzieningen treffen dat een goede studievoortgang
gewaarborgd is. Onder de persoonlijke omstandigheden vallen ook de gevolgen voor studievoortgang
die er door corona zijn ontstaan. Daarnaast zal de bestrijding van corona en de coronamaatregelen
zoals die voor het onderwijs gelden effect hebben op de voorzieningen die mbo-instellingen
kunnen treffen voor de studievoortgang. Mijn verwachting is dan ook dat er afgelopen
studiejaar nauwelijks BSA’s in het mbo zullen zijn afgegeven. Voor dit studiejaar
heb ik besloten mbo-instellingen op te roepen geen negatieve BSA’s af te geven.
Over de motie van lid Westerveld om het bindend karakter van het BSA af te halen ben
ik uiteraard ook met de betrokkenen in het mbo in gesprek. Het BSA is echter pas recent,
en samen met het toelatingsrecht van studenten, ingevoerd in het mbo. Ik vind dat
we het nieuwe beleid eerst goed moeten evalueren. Het BSA is bedoeld als uiterst middel
voor mbo-instellingen om studenten, die aantoonbaar onvoldoende studievoortgang hebben
gemaakt, met de opleiding te kunnen laten stoppen en hen te begeleiden naar een andere
opleiding. Het BSA is daarmee ondersteunend aan het studievoortgangsproces. De voorwaarden
voor het afgeven van een (negatief) BSA zijn strikt: er moet rekening worden gehouden
met de persoonlijke omstandigheden van de student, de student moet eerder een waarschuwing
hebben ontvangen en de student moet de tijd hebben gekregen om zaken te verbeteren.
Ook moet het bevoegd gezag zodanige voorzieningen hebben getroffen dat de mogelijkheden
voor goede voortgang van de opleiding worden gewaarborgd. Wanneer de mbo-instelling
een student een negatief bindend studieadvies heeft gegeven, dan zal de instelling
de student daarna moeten begeleiden naar een alternatieve opleiding binnen de instelling,
rekening houdend met diens voorkeuren. Dat is bijvoorbeeld een verschil met de inrichting
van het BSA in het hoger onderwijs. Voor de zomer komt een nieuwe rapportage van de
monitor van de wet «Vroegtijdige aanmelddatum voor en toelatingsrecht tot het mbo»
uit. Daarin zit ook een evaluatie van het BSA, mede op basis van een enquête onder
studenten. Ik zal die resultaten meenemen in mijn gesprekken over de toekomst van
het BSA in het mbo.
Zoals de leden van de fractie van GroenLinks aangeven is het treffen van een voorziening
voor het waarborgen van een goede studievoortgang één van de voorwaarden voor het
mogen afgeven van een BSA door mbo-instellingen. De leden geven aan het onwenselijk
en oneerlijk te vinden dat er per onderwijssector anders wordt omgegaan met het BSA
in corona. De reden dat er anders mee om wordt gegaan heeft te maken met de verschillen
in vormgeving van het BSA tussen het mbo en het hoger onderwijs. Voor beide sectoren
houden we bij de aanpassingen vanwege corona vast aan de voorwaarden zoals beschreven
in de huidige onderwijswetten. In het hoger onderwijs mag een BSA gedurende de hele
propedeutische fase worden afgegeven. In het mbo moet het studieadvies tussen de 9
en 12 maanden na de start van een meerjarige opleiding worden afgegeven. In het hoger
onderwijs wordt het BSA nu vanwege corona dus opgeschort bij de hogescholen en de
norm verlaagd bij de universiteiten. In het mbo zal vanwege corona niet aan de voorwaarden
voor het afgeven van een negatief BSA worden voldaan waarbij ook later geen BSA (meer)
kan worden afgegeven. Het uitstellen naar bijvoorbeeld het tweede jaar is voor het
mbo, gezien de duur van de opleidingen in mijn ogen niet wenselijk. JOB heeft mij
een brandbrief gestuurd over het BSA. Naar aanleiding daarvan en mede gezien de nieuwe
lockdown, heb ik besloten mbo-instellingen op te roepen dit studiejaar geen negatieve
BSA’s af te geven.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe hard de datum van 1 januari is en of
onderwijsinstellingen ruimte hebben om maatwerk te bieden aan doorstromers. Zoals
beschreven in het «Servicedocument Hoger Onderwijs versie 9.0 18 december 2020 – aanpak
coronavirus COVID-19» kan het in incidentele gevallen voorkomen dat buiten de schuld
van de student deze niet binnen de gestelde termijn aan de toelatingseisen heeft kunnen
voldoen.19 Als dat leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard heeft de ho-instelling de
mogelijkheid de student langer de tijd te geven om aan de toelatingseisen te voldoen.
Dat kan op basis van artikel 7.37c, derde lid, van de Wet op het Hoger onderwijs en
Wetenschappelijk onderzoek. De termijn kan worden verlengd tot uiterlijk 1 september
2021.
Voornoemde leden vragen of onderwijsinstellingen de bestaande hardheidsclausule alleen
toe kunnen passen als er sprake is van zwaarwegende persoonlijke omstandigheden. Ik
verwijs hierbij naar mijn antwoord op de vorige vraag. Het gaat niet om zwaarwegende
persoonlijke omstandigheden van studenten maar om de vraag of het buiten hun schuld
was dat zij niet aan de toelatingseisen konden voldoen (c.q. hun mbo-4 diploma niet
hebben kunnen halen).
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister bereid is voor 1 januari
ruimte te maken voor kansrijke doorstromers, als uit gesprekken met onderwijsinstellingen
blijkt dat hier nu onvoldoende maatwerk voor wordt geboden. De datum van 1 januari
is inmiddels gepasseerd. Ik weet momenteel nog niet hoeveel studenten die voorwaardelijk
waren doorgestroomd toch niet in staat zijn geweest aan de toelatingsvoorwaarden te
voldoen (c.q. hun diploma niet hebben kunnen halen) en hoeveel via de hardheidsclausule
mogelijk meer tijd hebben gekregen. Over de toelatingsvoorwaarden voor komend schooljaar
ga ik zeker met onderwijsinstellingen en studentenvertegenwoordigers in gesprek.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen tevens naar de factoren die mogelijk stress
kunnen veroorzaken en verwijzen naar het onderzoek dat het RIVM zal uitvoeren naar
de mentale gezondheid van studenten. Zij vragen of de effecten van de coronacrisis
ook worden meegenomen in het onderzoek. In het onderzoek zal er ook specifiek gekeken
worden naar de effecten van corona op de mentale gezondheid van studenten. De resultaten
van het onderzoek verwacht ik halverwege 2021.
Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-fractie of het bekend is hoe groot het
aantal mbo-studenten is dat door het ontbreken van de juiste leermiddelen en ontoereikende
technische voorzieningen niet mee kan doen met het afstandsonderwijs. Uit het studentenpanel
van JOB blijkt dat het missen van een goede computer slechts door 5% van de studenten
die aangaven dat het niet goed lukte om thuis te studeren, als reden is opgegeven.
Redenen die veel vaker zijn opgegeven zijn dat de kwaliteit van de lessen minder goed
gevonden wordt dan op de instelling (62%) en dat de student zich thuis niet goed kon
concentreren (55%). 24% heeft een andere reden dan de voorbedrukte redenen opgegeven.
In deze antwoorden komen technische beperkingen en niet geschikte leermiddelen nauwelijks
aan bod.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister bereid is om studenten financieel
te ondersteunen in de aanschaf van leermiddelen. Wanneer de financiële situatie van
studenten het niet toelaat bepaalde noodzakelijke leermiddelen aan te schaffen, kunnen
zij zich tot hun onderwijsinstelling wenden. Via de Tijdelijke regeling voorziening
leermiddelen voor deelnemers uit minimagezinnen ontvangen de mbo-instellingen jaarlijks
€ 10 miljoen. Met dit budget kunnen mbo-instellingen minderjarige bol-studenten helpen
van wie de wettelijke vertegenwoordigers financieel niet in staat zijn om leermiddelen
te kopen. Middelen die de mbo-instelling niet aanwendt voor deze doelgroep, mag de
instelling naar eigen inzicht besteden aan andere activiteiten waarvoor bekostiging
wordt verstrekt. De middelen mogen dus bijvoorbeeld ook worden ingezet om meerderjarige
studenten financieel te helpen bij de aanschaf van leermiddelen. Een andere mogelijkheid
zou zijn dat instellingen leermiddelen in bruikleen geven. Overigens wordt de Tijdelijke
regeling per 1 augustus 2021 vervangen door het mbo-studentenfonds. Daarnaast beschikken
veel gemeenten over een laptop-regeling en kunnen studenten die jonger zijn dan 18
jaar ook financiële hulp vragen bij een organisatie als Stichting Leergeld.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de resultaten van het onderzoek van
Caring Universities en het percentage studenten dat rapporteert matige tot ernstige
depressieve klachen te ervaren. Voor de zomer heeft Caring Universities een vragenlijst
uitgezet bij studenten van de VU, Maastricht University, Universiteit Leiden en Universiteit
Utrecht waarbij studenten werd gevraagd naar de impact van de COVID-19 pandemie op
hun mentale gezondheid. Achtduizend studenten hebben gereageerd. Daarvan geeft 32,5%
van de ondervraagden aan ernstige klachten te ervaren.
De genoemde resultaten zijn vergeleken met onderzoeksresultaten van 2019 op de VU,
waar toen 21,0% aangaf ernstige klachten te ervaren.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de instellingen worden ondersteund om
studenten te begeleiden in deze tijd en of zij hier extra middelen voor ontvangen.
Het is belangrijk om studenten goed te begeleiden in deze tijd. Dat vergt aanpassing
van zowel de student als de instelling en de docent omdat het contact nu voornamelijk
online verloopt. Instellingen spannen zich enorm in om goede manieren te vinden om
studenten goed te begeleiden. Zij ontvangen hier geen extra financiële middelen voor,
maar worden gesteund met materiaal en kennisdeling. Zoals ik in een eerder antwoord
aan uw leden aangaf, heeft er in oktober een kennisuitwisselingsbijeenkomst over studentenwelzijn
plaatsgevonden, waarin goede voorbeelden van begeleiding en het versterken van bijvoorbeeld
sociale cohesie en het tegengaan van eenzaamheid zijn gedeeld. Er is een verzameldocument
hiervan gemaakt dat verspreid is onder de instellingen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen ook of de Minister voornemens is om een
breder onderzoek of monitor uit te zetten naar de (langdurige) impact van de COVID-19-pandemie
op de mentale gezondheid van studenten in het mbo en hoger onderwijs. Over het systematisch
verzamelen van informatie over het welzijn van studenten in het mbo, verwijs ik u
naar het antwoord dat ik de leden van de D66-fractie gegeven heb op een soortgelijke
vraag. Eind januari is een bestaand studentenpanel van het JOB bevraagd over onder
andere mentale gezondheid. Over de resultaten wordt gerapporteerd in de vervolgbrief
monitoring gevolgen COVID-19 in mbo en ho.
Ik heb eerder al opdracht gegeven voor een onderzoek naar mentale gezondheid onder
studenten in het hoger onderwijs. Die meting vindt plaats in maart 2021 en daarbij
zal ook specifiek worden gekeken naar de impact van corona op de mentale gezondheid.
Dit onderzoek is een eerste meting in de langdurende monitor mentale gezondheid en
middelengebruik van studenten in het hoger onderwijs, waartoe OCW en VWS gezamenlijk
opdracht hebben geven. Vanaf 2023 zal er elke twee jaar een meting worden gedaan.
De afspraken voor de precieze opzet en vormgeving van de langdurige monitor lopen
nog.
De leden van de GroenLinks-fractie stellen dat het kabinet € 210 miljoen beschikbaar
heeft gesteld waarmee basisscholen, middelbare scholen en mbo-instellingen extra hulp
en ondersteuning kunnen inschakelen in deze coronatijd vanwege de grotere kwetsbaarheid
van leerlingen en studenten in deze sectoren. De leden van de GroenLinks-fractie vragen
wanneer de ho-instellingen financieel worden bijgestaan om de werkdruk te verminderen.
Het bedrag van € 210 miljoen euro is inderdaad primair gericht op kwetsbaarheid van
leerlingen en studenten en het voorkomen of wegwerken van achterstanden in po, vo
en mbo. Ik erken dat de werkdruk (ook) in het hoger onderwijs groot is. Daarom heb
ik € 20 miljoen euro beschikbaar gesteld voor coronabanen in het hoger onderwijs.
Het gaat om 1200 voltijds fte tijdelijke coronabanen, waarvan 700 fte voor hogescholen
en 500 fte voor universiteiten. Dit is bedoeld voor inzet van ondersteunende medewerkers
zoals surveillanten, helpdesk- en servicemedewerkers, student-assistenten voor begeleiding
bij practica, simpele ICT-ondersteuning bij online onderwijs, ondersteuning bij handhaving
van de coronaregels op de campus, het anders inrichten van practica ruimten en communicatiewerkzaamheden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister voornemens is een gedegen
monitor te ontwikkelen voor wat betreft de werkdruk en het welzijn van docenten in
het mbo en ho, met een vaste set indicatoren, een nulmeting en een vervolgmeting.
Ook de onderwijsbonden, de BVMBO en ik willen beter zicht krijgen op het effect van
de genomen maatregelen op docenten en andere onderwijsgevenden.
Voor het mbo is onderzocht of er op korte termijn een landelijk onderzoek uitgevoerd
kon worden op basis van een representatieve steekproef. Dat bleek niet mogelijk. Zoals
ik in mijn antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van D66 aangaf, heb ik
daarom met alle onderwijsbonden en de BVMBO een uniforme vragenlijst ontwikkeld en
uitgezet bij al haar leden over onder meer de werkdruk bij henzelf én de studenten.
Over de resultaten wordt in de vervolgbrief monitoring gevolgen COVID-19 in mbo en
ho gerapporteerd. Bij de evaluatie van dit onderzoek zal ik met genoemde partijen
bekijken of een vervolgmeting mogelijk is.
In het hoger onderwijs vindt medewerkersonderzoek plaats op instellingsniveau. De
werkdruk en het welzijn van docenten zijn immers primair de verantwoordelijkheid van
werkgevers en werknemers. Op instellingen en bij werkgevers- en werknemersorganisaties
is een lange traditie van het monitoren van werkdruk en welzijn en het vertalen van
die informatie in concrete maatregelen. Dit is dan ook regelmatig onderwerp van gesprek
in bestuurlijke overleggen die ik voer met instellingen en vakbonden. In het ho laat
ik een kwalitatieve analyse doen op basis van onderzoeken die op instellingsniveau
zijn gedaan naar effecten van corona(maatregelen) voor studenten en ik verken in hoeverre
dat ook mogelijk is voor medewerkers. Dat is vooral afhankelijk van de mate waarin
onderzoeken op instellingsniveau naar werkdruk van medewerkers publiek beschikbaar
zijn.
De leden van de GroenLinks fractie vragen of de Minister de mening deelt dat de overheid
ook haar verantwoordelijkheid moet nemen voor het creëren van stageplekken in de publieke
sector. Die mening deel ik zeker, en daarom heb ik ook onder andere begin januari,
samen met SBB, een brief gestuurd naar de brancheverenigingen van de medeoverheden
om waar dat nog niet gebeurt, de verantwoordelijkheid te nemen voor het zorgen voor
meer stageplaatsen en leerbanen. Het kabinet heeft geen zeggenschap over het personeelsbeleid
van de medeoverheden, maar zoekt wel zoveel mogelijk in nauwe samenwerking met medeoverheden,
onderwijsinstellingen en bedrijfsleven naar stagemogelijkheden. Specifiek voor stages
in de zorg wordt op dit moment door mijn ministerie en dat van VWS samen met de MBO
Raad, SBB en enkele schooldirecteuren verkend welke mogelijkheden er nog meer benut
kunnen worden voor het verhogen van het aandeel stages in de zorg. Daarbij wordt met
name gekeken naar alternatieve manieren om stagebegeleiding te organiseren. Het benaderen
van uitgetreden professionals wordt daar onder andere in meegenomen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen tot slot welke mogelijkheden de Minister
ziet om win-win situaties te creëren met betrekking tot het stagetekort. In het kader
van het Actieplan stages en leerbanen wordt door onderwijs en bedrijfsleven continu
gezocht naar win-win oplossingen. Zo is er bijvoorbeeld rond de Kerstdagen door studenten
gekookt voor voedselbanken en zijn er pakketten samengesteld en bezorgd bij eenzame
ouderen. In de regio maken onderwijsinstellingen al op verschillende plekken afspraken
over het vaccineren en testen door studenten. De onderwijsinstelling kan dit op basis
van de afspraken uit het Servicedocument 5.0 mbo als bpv aanduiden, zolang het gaat
om een volwaardige stage.20
Vragen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie vragen of de groep studenten die als gevolg van de coronamaatregelen
studievertraging oploopt, maar niet afstudeert tussen september en januari, een vorm
van compensatie krijgt. Voor het antwoord op deze vraag, verwijs ik u naar het antwoord
dat ik heb gegeven aan de leden van de GroenLinks-fractie op een soortgelijke vraag.
Ik verleng de huidige regeling, waarmee studenten in het mbo, hbo en wo een tegemoetkoming
krijgen voor de studievertraging, tot het einde van het studiejaar 2020/2021.
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister de opvatting deelt dat er voor online
proctoring een aantal voorwaarden moet gelden en of de Minister bereid is deze voorwaarden
mee te nemen in het gesprek met de instellingen. Ik deel de opvatting van de leden
van de SP dat er een aantal voorwaarden moet gelden voor online proctoring. Zoals
ik in de beantwoording op de Kamervragen van Van Raan en Van Esch21 heb benadrukt, dienen instellingen zich te houden aan de AVG en dienen ze de richtlijnen
van de AP22 en SURF23 te volgen. De AVG bepaalt al dat een onderwijsinstelling in het kader van haar verantwoordingsplicht
goed moet kunnen motiveren waarom de inzet van online proctoring noodzakelijk is in
een specifieke situatie. Ook bepaalt de AVG dat studenten voorgelicht dienen te worden
over het gebruik en werking van de proctoring software. Ten slotte mogen de persoonsgegevens
niet langer worden bewaard dan strikt noodzakelijk.
De leden van de SP-fractie vragen voorts of in sommige gevallen colleges en tentamens
nog wel fysiek plaatsvinden en zijn benieuwd hoeveel besmettingen zijn terug te herleiden
naar mbo-scholen, hogescholen of universiteiten. De leden vragen of dit wordt bijgehouden
en welke conclusies hieruit worden getrokken. Het klopt dat het onderwijs en examens
en tentamens in sommige gevallen nog wel fysiek plaatsvinden. Er bestaan uitzonderingen
op de regel van online onderwijs. Uitzonderingen zijn toetsing, tentaminering, examinering,
praktijkonderwijs en de begeleiding van kwetsbare studenten. Hierdoor vindt nog een
zeer beperkt aantal activiteiten fysiek op de locatie van de instelling plaats. Dit
gebeurt met inachtneming van alle RIVM-voorschriften en geldende maatregelen, dus
ook de 1,5 meter afstand. Het OMT heeft mbo- en ho-instellingen nooit expliciet genoemd
als specifieke besmettingshaarden.
De leden van de SP-fractie vragen welke mogelijkheden de Minister ziet voor extra
financiële middelen in het hoger onderwijs. Zoals ik in mijn antwoord op een soortgelijke
vraag van de leden van de GroenLinks-fractie aangaf, is voor het hoger onderwijs € 20
miljoen euro beschikbaar gesteld voor coronabanen. Het gaat om 1200 voltijds fte tijdelijke
coronabanen, waarvan 700 fte voor hogescholen en 500 fte voor universiteiten. Dit
is bedoeld voor inzet van ondersteunende medewerkers zoals surveillanten, helpdesk-
en servicemedewerkers, student-assistenten voor begeleiding bij practica, simpele
ICT-ondersteuning bij online onderwijs, ondersteuning bij handhaving van de coronaregels
op de campus, het anders inrichten van practica ruimten en communicatiewerkzaamheden.
Verder geven gesprekken over de financiële situatie van onderwijsinstellingen geen
aanleiding om te denken dat financiële belemmeringen de primaire beperkende factor
zijn bij het inhuren van extra ruimte. Het inhuren van extra ruimte wordt sterker
beperkt doordat ruimtes als bijvoorbeeld een theater niet altijd geschikt zijn voor
het bieden van bijvoorbeeld kleinschalig of praktijkgericht onderwijs.
De leden van de SP-fractie vragen verder of instellingen en overheden alle internationale
studenten bereiken in hun communicatie. Mijn indruk is dat instellingen wat betreft
de communicatie met internationale studenten hun verantwoordelijkheid voelen en nemen.
De leden van de SP-fractie geven aan dat zij verhalen hebben gehoord van internationale
studenten die nog steeds 56 uur per maand moeten werken om in aanmerking te komen
voor studiefinanciering. Zij geven aan dat het evident is dat in sommige gevallen
de 56 uur per maand niet gehaald kan worden vanwege de coronamaatregelen. Zij vragen
op welke wijze DUO coulance betracht. In principe geldt voor internationale studenten
die onderdaan zijn van een EER-land (niet zijnde Nederland) of Zwitserland nog steeds
dat ze aan de 56-uurs eis moeten voldoen om in aanmerking te komen voor Nederlandse
studiefinanciering. Aan studenten die vóór maart 2020 al aan deze eis dienden te voldoen,
is aangegeven dat DUO coulant om zal gaan met deze eis. DUO kijkt in die situaties
naar de gewerkte uren voor maart. Wanneer het aantal uren daarna als gevolg van corona(maatregelen)
onder de 56-uurs-grens valt, dan vervalt het recht op studiefinanciering niet.
Tot slot vragen de leden van de SP-fractie waarom internationale studenten überhaupt
aan deze eis van 56 uur moeten voldoen. De leden zien graag dat dit door de Minister
wordt toegelicht. Voor EER-studenten (die niet de Nederlandse nationaliteit hebben)
en studenten met de Zwitserse nationaliteit, geldt dat zij – op grond van het Unierecht
– in aanmerking komen voor Nederlandse studiefinanciering zoals Nederlandse studenten
die ontvangen, wanneer zij aangemerkt worden als (kind van een) migrerend werknemer.
Op grond van het Unierecht is het bij het vaststellen of sprake is van migrerend werknemerschap
van belang dat een werknemer in Nederland «reële en daadwerkelijke arbeid verricht,
die niet zo van geringe omvang is dat het om louter marginale en bijkomstige werkzaamheden
gaat.» Het moet gaan om een situatie waarin iemand een bepaalde tijd voor een ander
en onder diens gezag prestaties levert en als tegenprestatie een vergoeding ontvangt.
DUO gaat voor de toekenning van studiefinanciering er van uit dat een student die
gemiddeld minimaal 56 uur per maand werkt, in ieder geval als migrerend werknemer
moet worden beschouwd over de betreffende periode. Indien de student hieraan niet
voldoet, kan DUO wel nog nader onderzoek doen naar de individuele omstandigheden van
het geval die zouden kunnen leiden tot het vaststellen dat sprake is van migrerend
werknemerschap.
Vragen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie vragen of de Minister al meer duidelijkheid kan verschaffen
over de verbreding van de compensatie voor studenten die studievertraging oplopen
als gevolg van COVID-19. Voor het antwoord op deze vraag, verwijs ik u naar het antwoord
dat ik heb gegeven aan de leden van de GroenLinks-fractie op een soortgelijke vraag.
Ik verleng de huidige regeling, waarmee studenten in het mbo, hbo en wo een tegemoetkoming
krijgen voor de studievertraging, tot het einde van het studiejaar 2020/2021.
De leden van de PvdA-fractie vragen tevens of het kabinet na de tentamenperiode in
het hbo en wo afgelopen najaar geüpdatete cijfers omtrent studievoortgang kan delen.
Dat is niet mogelijk; tentamencijfers worden niet centraal geregistreerd. De resultaten
van één tentamenperiode bieden daarbij geen basis voor betrouwbare uitspraken over
de studievertraging. Het is ten slotte relevant om op te merken dat veel tentamenperiodes
afgelopen najaar afgerond zijn, voordat de maatregelen medio december opnieuw zijn
aangescherpt.
Daarnaast vragen de leden van de PvdA-fractie naar de uitvoering van de motie van
het lid Futselaar over het afschalen van online proctoring. Voornoemde leden vragen
ook of het kabinet nog steeds signalen ontvangt van studenten die in de knoop raken
door technische mankementen en vragen waar studenten terecht kunnen om hiervan melding
te maken en begeleiding bij te krijgen. In mijn beantwoording op de Kamervragen van
Van Raan en Van Esch24 heb ik aangegeven dat ik instellingen heb verzocht om de aanbevelingen van de Autoriteit
Persoonsgegevens (AP)25 en SURF26 te volgen, zoals het lid Futselaar verzoekt. Daarnaast bepaalt de AVG dat een onderwijsinstelling
in het kader van haar verantwoordingsplicht goed moet kunnen motiveren waarom de inzet
van online proctoring noodzakelijk is in een specifieke situatie. Indien de onderwijsinstelling
een toets of tentamen kan afleggen op een veilige manier die minder inbreuk maakt
op de privacy van studenten, zal de onderwijsinstelling voor deze alternatieve toetsvorm
moeten kiezen. Hiermee wordt dus uitvoering gegeven aan de motie van het lid Futselaar.
Wel wil ik nogmaals benadrukken dat online proctoring een oplossing kan bieden voor
studenten die niet naar de onderwijsinstelling kunnen komen. Denk hierbij aan studenten
die in quarantaine moeten of tot de risicogroepen voor het coronavirus behoren.
Studenten die technische problemen ervaren tijdens online proctoring, kunnen bij de
onderwijsinstelling terecht. Zoals aangegeven in de aanbevelingen van de AP, dienen
onderwijsinstellingen inzichtelijk te maken hoe studenten meldingen kunnen maken en
hoe studenten geholpen zullen worden bij technische mankementen.
De leden van de PvdA-fractie geven aan dat zij zich zorgen maken over de mogelijke
verslechtering van het studentenwelzijn en vragen naar de respons hierop bij instellingen.
Tevens vragen de leden om te reflecteren op de maatregelen die nodig zijn om verslechtering
van het studentenwelzijn te voorkomen. De zorg over een mogelijke verslechtering van
het studentenwelzijn deel ik en ik blijf met studenten, docenten en instellingen dit
onderwerp dan ook nauw volgen. Ik constateer dat instellingen veel extra aandacht
hebben voor kwetsbare studenten, zich inspannen om ook online het contact zo goed
mogelijk voort te zetten en dat zij, daar waar mogelijk, studenten in ieder geval
zo veel mogelijk duidelijkheid proberen te bieden.
Voor meer informatie over mijn inspanningen om actief kennisdeling op dit onderwerp
te bevorderen, verwijs ik u naar mijn antwoord op een soortgelijke vraag van de leden
van de CDA-fractie.
De leden van de PvdA-fractie vragen of het kabinet kan toelichten waarom er nog steeds
naar manieren wordt gezocht waarop zelfstudieplekken binnen de RIVM-richtlijnen kunnen
worden vormgegeven. Zij vragen waarom negen maanden niet afdoende zijn geweest om
hier een zo goed mogelijke oplossing voor te vinden en wat maakt dat de beschikbare
plekken hiervoor inmiddels niet gevonden en benut zijn. Instellingen doen hun best
om zelfstudieplekken te realiseren voor studenten die hier behoefte aan hebben en
realiseren die ook. De omstandigheden waar onderwijsinstellingen de afgelopen 9 maanden
rekening mee moesten houden veranderden echter regelmatig, zoals de mate waarin fysiek
onderwijs mogelijk was en aanvullende verplichtingen zoals de mondkapjesplicht om
het aantal besmettingen tegen te gaan. Dat maakt het lastig en vraagt van instellingen
steeds nieuwe creatieve manieren en aanpassingen om zelfstudieplekken te kunnen blijven
aanbieden. Instellingen blijven binnen die beperkingen dus steeds passende oplossingen
zoeken en vinden, met inachtneming van RIVM-voorschriften en dan geldende maatregelen
en uitgaande van het bieden van veiligheid.
De leden van de PvdA-fractie vragen voorts of het kabinet kan toelichten waarom zij
middelen uittrok voor extra hulp in de klas in het po, vo en mbo, maar niet voor het
hoger onderwijs. Voornoemde leden vragen of het kabinet kan ingaan op de situatie
omtrent de werkdruk, die in het licht van de lockdown zou kunnen verergeren. Voor
het antwoord op deze vragen, verwijs ik u naar mijn antwoord op soortgelijke vragen
van de leden van de GroenLinks-fractie.
De leden van de PvdA-fractie vragen verder of het kabinet bereid is een monitor op
te stellen met een vaste set indicatoren voor het meten van de effecten op werknemers
in het mbo en ho. Voor het antwoord op deze vraag, verwijs ik u naar mijn antwoorden
op soortgelijke vragen van de leden van de D66- en GroenLinks-fractie.
De leden van de PvdA-fractie vragen daarnaast of studentenevaluaties en visitaties
tijdelijk gepauzeerd kunnen worden om te voorkomen dat de werkdruk hoger oploopt en
leidt tot uitval. Juist ook in deze tijd vind ik het van belang dat monitoring van
onderwijskwaliteit wordt voortgezet. Ik zie dat mbo- en ho-instellingen zich daarvoor
blijven inzetten, ook om bijvoorbeeld goed inzicht te krijgen in de kwaliteit van
het online onderwijs. Waar teams gezien de werkdruk een keuze moeten maken tussen
directe inzet voor behoud of verbetering van de onderwijskwaliteit en inzet voor visitatie,
bied ik in het hoger onderwijs ruimte voor uitstel van die visitatie. Deze afspraak
heb ik vastgelegd in het «Servicedocument Hoger Onderwijs versie 9.0 18 december 2020
– aanpak coronavirus COVID-19».27
De leden van de PvdA-fractie vragen wanneer wordt verwacht dat alle instellingen het
coronameldpunt op orde hebben dat als doel heeft om de communicatie met studenten
te faciliteren. Goede communicatie met studenten is altijd erg belangrijk, maar is
dat extra in deze moeilijke en onvoorspelbare tijd waarin zaken snel veranderen. Daarom
hebben alle partijen hiervoor gezamenlijk aandacht gevraagd in het servicedocument
voor het mbo. Sommige instellingen kiezen ervoor om dat meer centraal te doen, via
bijvoorbeeld een meldpunt, maar er zijn ook instellingen die dit dichter bij de student
organiseren en het onderwijsteam hierin zelf de verantwoordelijkheid geven. Waarom
er voor een bepaalde variant wordt gekozen heeft te maken met veel aspecten, bijvoorbeeld
de inrichting van de instelling, en is dan ook aan de instelling zelf.
Verder vragen de leden van de PvdA-fractie zich af welke concrete stappen zijn gezet
door mbo-instellingen op het gebied van onderwijskwaliteit en welke nog zullen worden
gezet. Hierbij geldt dat het verschilt welke concrete maatregelen zijn genomen om
de onderwijskwaliteit te borgen. In maart 2020 hebben onderwijsinstellingen in een
snel tempo om moeten schakelen naar (grotendeels) digitaal onderwijs. Zij hebben dit
op een indrukwekkende manier gedaan in de korte tijd die er was, daarbij bijvoorbeeld
ondersteund door partijen als saMBO-ICT en Kennisnet, en gebruik makend van de geboden
ruimte in de servicedocumenten. Sindsdien is er verder gewerkt aan het verder verbeteren
van de kwaliteit van het digitaal onderwijs. Mbo-instellingen werken binnen de ruimte
die er is verder aan het professionaliseren van hun personeel met betrekking tot het
digitaal onderwijs, maar hier zitten beperkingen aan gezien de hoge werkdruk onder
het onderwijspersoneel. Of hier verdere acties op nodig zijn wordt bezien in het kader
van de volgende aanpassing van het servicedocument mbo en hangt mede af van hoe de
coronapandemie zich verder zal ontwikkelen.
De leden van de PvdA-fractie vragen tot slot om de impact te schetsen van de lockdown
op de stagetekorten en vragen welke additionele middelen het kabinet in dit kader
voorziet. De lockdown heeft gezorgd voor een toename van het aantal tekorten. Begin
december waren er volgens SBB 19.281 tekorten en in januari ziet SBB een toename naar
21.013 tekorten. Met name in de sector gastvrijheid is sinds de aangescherpte lockdown
sprake van een stijging van het aantal tekorten. Het kabinet heeft in het Servicedocument
5.0 aanpak mbo van 11 november jl. voor de mbo-instellingen uiteen gezet welke alternatieve
mogelijkheden zij kunnen benutten voor het invullen van de beroepspraktijkvorming.28 Het gaat daarbij bijvoorbeeld over het plaatsen van twee stagiairs op één plek, maar
in het uiterste geval ook om het volgen van praktijkopdrachten in de schoolcontext.
Voor een volledige opsomming van de mogelijkheden verwijs ik naar het servicedocument
mbo. Via het actieplan stages en leerbanen speelt ook SBB een belangrijke rol bij
het adviseren over alternatieve mogelijkheden. De SBB-regio-adviseurs spelen flexibel
in op de omstandigheden en richten hun pijlen op de specifieke sectoren en regio’s
waar de vraag naar stageplekken en leerbanen het grootst is.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
E.C.E. de Kler, griffier