Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over Zbo evaluatie Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB)
25 268 Zelfstandige bestuursorganen
Nr. 194
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 11 februari 2021
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de
brief van 12 oktober 2020 inzake de zbo1-evaluatie Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) (Kamerstuk
25 268, nr. 190).
De vragen en opmerkingen zijn op 28 oktober 2020 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 9 februari 2021 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
Adjunct-griffier van de commissie, Arends
Inhoud
Blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
– Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
– Inbreng van de leden van de CDA-fractie
2
– Inbreng van de leden van de D66-fractie
4
– Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
5
II
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
6
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister de mogelijkheid wil nagaan dat wanneer
er in een bepaalde sector regionaal bezien reeds voldoende leerbedrijven zijn, SBB2 een aanvraag van een leerbedrijf niet meer hoeft te honoreren. Op welke manier houdt
de Minister ook rekening met de gevolgen op langere termijn, als blijkt dat na een
aantal jaar er een tekort is aan leerbedrijven in een bepaalde sector? Daarnaast hebben
de leden vraagtekens bij de timing van dit besluit van de Minister. Waarom wil de
Minister juist in een periode van stagetekorten onderzoeken of de SBB een «leerbedrijf-stop»
kan invoeren? Moet de Minister juist niet tevreden zijn dat zoveel bedrijven zich
willen specialiseren tot leerbedrijf, zo vragen de leden.
In het verlengde hiervan vragen de voornoemde leden in hoeverre SBB zich inzet om
via de commissie Macrodoelmatigheid het aanbod van studenten in sectoren met weinig
beschikbare stageplaatsen, veroorzaakt door de geringe baankansen, te beperken.
De leden van de VVD-fractie lezen in de reactie van de Minister onder paragraaf 2
«Doelmatigheid» niet of ze van mening is dat het jaarlijks subsidie-instrument wel
of niet goed past bij de wijze van bedrijfsvoering van SBB. Zij vragen of de Minister
hier specifiek op kan ingaan en of ze van mening is dat deze manier van subsidievoering
wel of niet goed past bij de bedrijfsvoering van SBB.
Tot slot lezen de leden dat de Minister stelt dat er altijd verbeteringen mogelijk
zijn bij de SBB. Wat zijn volgens haar de voornaamste verbeteringen? Op welke manier
gaat de Minister samen met SBB aan de slag om de aanbevelingen uit het rapport op
te pakken en waar nodig aanpassingen door te voeren, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 12 oktober 2020 inzake de zbo-evaluatie
Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven. Nu er vanwege de coronacrisis
te weinige stageplekken zijn is een goede samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven
van belang om meer erkende stageplekken van voldoende kwaliteit te realiseren.
Stagetekorten
De voornoemde leden vragen of de Minister kan aangeven wat de huidige stand van zaken
is met betrekking tot het stagetekort in het mbo. Is het gelukt om het tekort verder
af te vlakken? Welke acties werpen daarbij de meesten vruchten af? Tevens vragen zij
of de Minister inzicht kan geven in welke sectoren en / of regio’s er sprake is van
voldoende leerbedrijven, zodat een erkenning in behandeling nemen niet nodig is? Tevens
willen de leden van de CDA-fractie weten in hoeverre dit momenteel speelt aangezien
er nu stagetekorten zijn door corona.
Graag ontvangen de leden een reflectie van de Minister op de eerste aanbeveling om
de doelstelling voor de drie wettelijke bpv3-taken te verhelderen en te prioriteren, bijvoorbeeld «gaat de basiskwaliteit van
de erkenning altijd voor, ook indien dat een substantieel tekort aan leerwerkplekken
oplevert».
In het onderzoek van Oberon lezen de leden van de CDA-fractie dat mbo-instellingen
zorgen hebben geuit over het feit dat SBB weinig ruimte heeft bij het erkennen en
dicht bij de kwalificatiedossiers moet blijven. Zij vragen in hoeverre SBB daar nu
meer ruimte voor neemt, nu er sprake is van een stagetekort vanwege corona.
Zbo
Alleen het erkennen van leerbedrijven is een zbo-taak. In de praktijk lopen de drie
wettelijke taken op het terrein van beroepspraktijkvorming (bpv) echter in elkaar
over. In de brief van de Minister lezen de leden van de CDA-fractie niks terug over
de aanbeveling om de zbo-taak naar andere taken op het terrein van de bpv uit te breiden,
namelijk door een meer algemene zbo-taak «ontwikkeling en onderhoud van de beroepspraktijkvorming»
te overwegen. Graag willen de voorgenoemde leden weten waarom de Minister dit niet
oppakt.
Tevens vragen zij of de rollenscheiding in de aansturing van een zbo nu alleen voor
SBB goed geregeld is of voor alle zbo’s die onder het Ministerie van OCW vallen.
Financiering SBB
De eerder genoemde leden vragen welke zbo’s nog meer onder verantwoordelijkheid van
de Minister vallen en in hoeverre zij ook gefinancierd worden middels eenjarige subsidietrajecten.
Deelt de Minister de mening dat elk jaar subsidie aanvragen en verantwoorden veel
mankracht kost en het, mede vanwege de structurele taken van SBB, beter is om hen
te voorzien van meer duidelijkheid met betrekking tot de financiering? Welke mogelijkheden
ziet de Minister om bijvoorbeeld de regeling subsidieverstrekking SBB aan te passen
om meerjarige subsidie mogelijk te maken? Zijn er ook mogelijkheden om de kaderregeling
aan te passen?
Kan de Minister uitleggen wat er wordt bedoeld met «het is mijn taak om daarbij onder
andere te bezien of de meerjarige uitvoering van taken niet in het geding komt»? Om
welke taken van wie gaat dit en hoe zouden die vanwege een (meerjarige) subsidie in
de problemen kunnen komen?
Tevens willen de leden van de CDA-fractie graag weten hoe incidentele middelen kunnen
helpen bij het afsluiten van een marktconforme cao. In een cao gaat het toch veelal
om structurele middelen? Tevens vragen zij wat de Minister bedoelt met «verkennen
hoe de beschikbare middelen structureel in lijn kunnen worden gebracht met de personele
capaciteit van SBB».
SBB heeft intussen al twee jaar op rij geen loon- en prijsbijstelling uitgekeerd gekregen.
De onderzoekers beschrijven in het rapport dat onderwijsinstellingen en het departement
zelf (inclusief) agentschappen wel de loonbijstelling gefinancierd hebben gekregen.
Hoe beslist de Minister welke organisaties loon- en prijsbijstelling ontvangen? Welke
verhouding wordt daarbij aangehouden aangezien in deze situatie het departement wel
loonbijstelling ontving en SBB niet, zo vragen de voornoemde leden.
Overig
De leden van de CDA-fractie steunen het voorstel van de Minister om in de wet op te
nemen dat SBB een kwaliteitszorgsysteem moet hebben. Zij vernemen graag aan wat voor
soort eisen dit systeem volgens de Minister moet voldoen.
In hoeverre komen er door de huidige werkwijze van SBB meerdere sectoradviseurs over
de vloer van grotere bedrijven die op meerdere terreinen stageplekken aanbieden? Hoe
is de verhouding tussen fysiek en digitaal contact met bedrijven willen de leden van
de CDA-fractie graag weten.
De leden van de CDA-fractie hebben eerder verzocht om de meer ervaren praktijkbegeleiders,
die met een meer diverse groep studenten te maken kunnen krijgen, trainingen aan te
bieden. Is de Minister bereid om nogmaals naar dit voorstel te kijken nu ze zelf schetst
dat de diversiteit van de doelgroep studenten toeneemt en het daarom van belang is
dat bedrijven goed worden ondersteund bij het vormgeven van begeleiding van hoge kwaliteit?
Zo nee, op welke wijze gaat de Minister deze ondersteuning vorm geven? Tot slot vragen
zij of de Minister tevens kan aangeven wat de kosten zijn om dit soort trainingen
aan te bieden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief over de
zbo-evaluatie Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven. Deze leden
hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen over.
De leden van deze fractie lezen dat de Evaluatie erkenningstaak SBB 2015–2019 (hierna
evaluatie) stelt dat in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) niet is aangegeven
dat SBB moet beschikken over een kwaliteitszorgsysteem. Als gevolg hiervan kan de
Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) daarop ook geen toezicht uitoefenen
«terwijl dat wel wenselijk is». Deze leden zijn positief over het besluit van de Minister
om in de wet op te nemen dat SBB een kwaliteitszorgsysteem moet hebben dat aan «bepaalde
eisen voldoet», zodat de inspectie daar toezicht op kan uitoefenen. Welke eisen zullen
hierbij gesteld worden?
De leden zijn tevreden over het feit dat de Minister, gezien het belang van voldoende
stages en leerbanen, extra budget heeft vrijgemaakt voor 2020 en 2021 voor SBB. Daarnaast
zijn deze leden positief over de verdere ontwikkelingen, zoals de mogelijkheid dat
SBB incidentele middelen kan inzetten voor het afsluiten van een marktconforme cao.
Daarbij zien ze dat SBB zoekt naar manieren om bij het erkennen van leerbedrijven
efficiënter te werken. Wanneer kan de Kamer hierover een update verwachten? Wanneer
is meer duidelijk over de gesprekken omtrent het jaarlijks subsidiëren van het SBB?
De leden van voornoemde fractie lezen dat Berenschot een aantal aanbevelingen heeft
gedaan om verbeteringen door te voeren in het SBB. De Minister stelt dat zij aan de
slag gaat met deze aanbevelingen. Op welke aanbevelingen doelt de Minister precies?
Welke neemt zij over? Op welke termijn worden deze aanbevelingen doorgevoerd?
De leden zien dat in 2018 en 2019, 92 procent van de studenten aangaf dat zij tevreden
waren over de begeleiding vanuit het leerbedrijf tijdens de leerbaan of stage. Een
zeer goede prestatie. Echter er is altijd ruimte voor verbetering. Welke redenen komen
naar voren voor de overige 8 procent van de studenten om niet tevreden te zijn? Welke
rol spelen de signalen dat leerbedrijven te snel worden erkend, zonder dat de kwaliteit
van begeleiding al op orde is? Hoe beoordeelt u het signaal dat in de beoordeling/erkenning
onvoldoende wordt gekeken naar de veiligheid van de werkplek voor studenten? Bent
u bereid extra inspectiebezoeken te realiseren, zodat meer zicht komt op daadwerkelijke
veiligheid?
Deze leden vernemen dat studenten positief zijn over de erkenning van leerbedrijven
door SBB. Echter zien zij ook kansen voor verbetering? Zo zou er onvoldoende daadwerkelijk
zicht op de werkvloer zijn. Verder stellen studenten dat ze graag zouden zien dat
voor praktijkbegeleiders de eis geldt dat ze ervaring met examinering hebben wanneer
er laatstejaars begeleid worden. Hoe beoordeelt de Minister deze aanbevelingen? Is
zij bereid actie te ondernemen om deze aanbevelingen te implementeren?
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat gedurende deze periode extra creatief
moet worden omgesprongen met het creëren van stages, zodat zo veel mogelijk studenten
een stage kunnen lopen. Deze leden waarderen dat de Minister zich hard inzet om extra
plaatsen te realiseren. Toch bestaan nog steeds grote tekorten. Welke ontwikkelingen
hebben de afgelopen weken plaatsgevonden rond dit onderwerp? Op welke wijze kan SBB
extra bijdragen aan het realiseren van stages nu dat door corona extra bemoeilijkt
wordt? Kan de SBB meer bedrijven erkennen, waardoor studenten stages kunnen lopen
in een andere sector? Zo ja, is er dan extra begeleiding vanuit school? Bovendien
vragen deze leden of het mogelijk is om instellingen zelf een erkenning te geven,
waardoor meer ruimte komt voor alternatieve stagemogelijkheden. Zo zouden studenten
bijvoorbeeld stage kunnen lopen in het lesrestaurant van school. Momenteel wil SBB
hier geen erkenning voor afgeven. Hoe kijkt de Minister hier tegenaan?
De leden van de D66-fractie hebben ten slotte nog wat vragen in het kader van stagediscriminatie.
Welke trend valt daarbij te bemerken het afgelopen jaar? Hoe vaak heeft SBB het afgelopen
jaar de erkenning van een leerbedrijf op grond van discriminatie ingetrokken? Ziet
de Minister een toename van het aantal meldingen stagediscriminatie nu het aantal
beschikbare stageplekken terugloopt door de coronacrisis? Zo ja, welke actie onderneemt
de Minister ten gevolge hiervan, zo vragen de voornoemde leden.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
brief van de Minister inzake de evaluatie erkenningstaak SBB. Deze leden zijn SBB
erkentelijk voor haar rol in het faciliteren van kwalitatieve leerwerkplekken bij
leerbedrijven. De leden merken op dat de Minister in haar brief niet op alle belangrijke
aanbevelingen ingaat. Voornoemde leden hebben daarom naar aanleiding van de evaluatie
nog enkele vragen.
De eerder genoemde leden lezen in het evaluatierapport dat de subjectiviteit van adviseurs
praktijkleren volgens de gesproken bedrijven een aandachtspunt is. Hiertoe wordt in
de aanbevelingen van het rapport het voorstel gedaan tot steekproefsgewijs dubbel
erkennen4. Kan de Minister aangeven wat haar oordeel is ten aanzien van dit voorstel? Zijn
er naast financiële aspecten andere bezwaren om dit voorstel als pilotproject niet
op te starten? Zo ja, welke bezwaren zijn dat?
De leden van de GroenLinks-fractie delen de constatering van het evaluatierapport
dat er een aantal knelpunten zijn bij de (wijze van) financiering van SBB. SBB stelt
dat de huidige manier onder meer zorgt voor een beperkte tijdshorizon en een beperking
vormt voor de vorming van eigen vermogen5. De Minister geeft in haar brief aan in gesprek te gaan met SBB over de wijze van
financiering. Derhalve zijn de leden van de GroenLinks-fractie benieuwd naar het standpunt
van de Minister over een aantal die in het rapport staan. Hoe staat de Minister tegenover
het aanpassen van de Regeling subsidieverstrekking SBB om een meerjarige subsidie
mogelijk te maken? Voornoemde leden lezen in het rapport de aanbeveling om de hoogte
van de egalisatiereserve aan te passen, het toestaan van een hogere egalisatiereserve
of OCW garant te laten staan voor uitgaven die eventueel voortvloeien uit de geïdentificeerde
risico’s6. Kan de Minister uiteenzetten wat haar appreciatie is van deze voorstellen, zo vragen
de leden van deze fractie.
Voorts vragen de leden hoe vaak SBB nieuwe kwaliteitscriteria voor beroepspraktijkvormingsplaatsen
ontwikkelt. Tevens vragen zij of het mogelijk is criteria rondom het tegengaan van
discriminatie op de stageplek toe te voegen. In hoeverre is het tegengaan van stagediscriminatie
opgenomen in de voorwaarden van een veilige werkplek zo vragen deze leden. De leden
van de GroenLinks-fractie lezen dat de zeven sectorunits onder meer kwaliteitsgesprekken
hebben met de leerbedrijven ten einde de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming te
verbeteren7. Voornoemde leden vragen op welke manier het onderwerp stagediscriminatie verankerd
is in de kwaliteitsgesprekken. Wat voor advies en ondersteuning biedt SBB een leerwerkbedrijf
indien zij signalen van stagediscriminatie heeft ontvangen door instellingen of studenten?
Hoe vaak heeft SBB een gesprek geïnitieerd met een leerbedrijf naar aanleiding van
een melding over stagediscriminatie, zo vragen de voornoemde leden.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Reactie op de vragen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier de Minister rekening houdt met
de gevolgen op langere termijn, als blijkt dat na een aantal jaar er een tekort is
aan leerbedrijven in een bepaalde sector.
Het aanbod van leerbedrijven en de vraag naar stageplekken vanuit scholen wordt door
SBB continu gemonitord. Op het moment dat er tekorten aan leerbedrijven dreigen te
ontstaan, kan SBB direct schakelen. SBB beschikt over een breed netwerk van bedrijven
en heeft met de adviseurs praktijkleren ogen en oren in de sectoren in de regio. Op
deze manier kan er snel geschakeld worden bij dreigende tekorten.
Daarnaast hebben deze leden vraagtekens bij de timing van dit besluit van de Minister.
Waarom wil de Minister juist in een periode van stagetekorten onderzoeken of de SBB
een «leerbedrijf-stop» kan invoeren? Moet de Minister juist niet tevreden zijn dat
zoveel bedrijven zich willen specialiseren tot leerbedrijf, zo vragen de leden.
Ik moedig het aan dat bedrijven zich aanmelden als leerbedrijf. Het is echter ook
zo dat we de capaciteit van SBB zo gericht mogelijk in willen zetten. Dat leidt er
toe dat er meer focus kan komen op sectoren en regio’s waar tekorten ontstaan. Stagetekorten
of -overschotten zijn verschillend per regio en sector. Door SBB de mogelijkheid te
geven hun capaciteit te richten kan hier beter op ingespeeld worden.
In het verlengde hiervan vragen de voornoemde leden in hoeverre SBB zich inzet om
via de commissie Macrodoelmatigheid het aanbod van studenten in sectoren met weinig
beschikbare stageplaatsen, veroorzaakt door de geringe baankansen, te beperken.
Zelfregie is het uitgangspunt bij het macrodoelmatigheidsbeleid. Scholen dienen gezamenlijk
én in overleg met het bedrijfsleven te komen tot een doelmatig aanbod van opleidingen.
Daar waar de sector hier niet in slaagt, kan de commissie macrodoelmatigheid mbo op
basis van signalen mij adviseren over eventueel ingrijpen. Een beperkte beschikbaarheid
van stageplaatsen betekent niet altijd dat de baankansen bij die opleidingen ook beperkt
zijn. Informatie over de Kans op Stage en de Kans op Werk is beschikbaar via kiesmbo.nl
Aankomend studenten kunnen deze informatie gebruiken bij het kiezen van een opleiding.
De leden van de VVD-fractie lezen in de reactie van de Minister onder paragraaf 2
«Doelmatigheid» niet of ze van mening is dat het jaarlijks subsidie-instrument wel
of niet goed past bij de wijze van bedrijfsvoering van SBB. Zij vragen of de Minister
hier specifiek op kan ingaan en of ze van mening is dat deze manier van subsidievoering
wel of niet goed past bij de bedrijfsvoering van SBB.
In 2014 is in de memorie van toelichting bij de wijziging van de WEB aangegeven dat
SBB voor de uitvoering van wettelijke taken een subsidie ontvangt. Er zijn zowel redenen
om SBB te financieren middels bekostiging, als om het huidige instrument subsidie
in stand te houden. Belangrijk om te benadrukken is dat het instrument geen invloed
heeft op de te voeren bedrijfsvoering. Uw Kamer keurt de begroting voor één jaar goed,
ongeacht het instrument.
De komende periode zal ik in gesprek gaan met SBB over de meest passende vorm van
financiering die past bij de wijze van bedrijfsvoering van SBB.
Tot slot lezen de leden van de fractie van de VVD dat de Minister stelt dat er altijd
verbeteringen mogelijk zijn bij de SBB. Wat zijn volgens haar de voornaamste verbeteringen?
Op welke manier gaat de Minister samen met SBB aan de slag om de aanbevelingen uit
het rapport op te pakken en waar nodig aanpassingen door te voeren, zo vragen de leden.
De belangrijkste uitdagingen voor SBB liggen bij het zo efficiënt mogelijk uitvoeren
van de erkenningstaak, zonder daarbij aan kwaliteit in te leveren. Samen met SBB kijk
ik waar winst behaald kan worden. Bijvoorbeeld door de mogelijkheden te onderzoeken
om, indien er in een sector in een regio reeds voldoende leerbedrijven zijn, een aanvraag
van een leerbedrijf niet meer in behandeling te nemen.
Reactie op vragen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister kan aangeven wat de huidige stand
van zaken is met betrekking tot het stagetekort in het mbo. Is het gelukt om het tekort
verder af te vlakken? Welke acties werpen daarbij de meesten vruchten af?
Het tekort aan stages en leerbanen omvat rond de 21.000 plekken. Er worden stagetekorten
opgelost, maar er komen door bijvoorbeeld de start van nieuwe stageperiodes en de
intensivering van de lockdown ook weer nieuwe tekorten bij. De tekorten verschillen
per regio en opleiding. Om nieuwe stages en leerbanen te werven voert SBB grootschalige
belacties onder erkende leerbedrijven uit. Ook werft SBB nieuwe leerbedrijven. In
regionale taskforces werken vertegenwoordigers van onderwijsinstellingen, bedrijfsleven
en SBB samen aan alternatieve oplossingen op basis van concrete casussen. Daarnaast
biedt het servicedocument 5.0 onderwijsinstellingen mogelijkheden om alternatieven
voor beroepspraktijkvorming in te zetten indien tekorten aan stages en leerbanen niet
op tijd op te lossen zijn. Met elkaar kijken de betrokken partijen hoe belemmeringen
weggenomen kunnen worden en wat ieder van de partijen daaraan kan bijdragen vanuit
de eigen taken en verantwoordelijkheden.
Tevens vragen de leden van de CDA-fractie of de Minister inzicht kan geven in welke
sectoren en / of regio’s er sprake is van voldoende leerbedrijven, zodat een erkenning
in behandeling nemen niet nodig is? Tevens willen de leden van de CDA-fractie weten
in hoeverre dit momenteel speelt aangezien er nu stagetekorten zijn door corona.
Voor bijvoorbeeld infra en veel bouw- en techniekopleidingen en de railsector zijn
er geen tekorten. Dit geldt voor alle regio’s. Dat geldt ook nu tijdens de corona-crisis.
Graag ontvangen de leden van de CDA-fractie een reflectie van de Minister op de eerste
aanbeveling om de doelstelling voor de drie wettelijke bpv8-taken te verhelderen en te prioriteren, bijvoorbeeld «gaat de basiskwaliteit van
de erkenning altijd voor, ook indien dat een substantieel tekort aan leerwerkplekken
oplevert».
SBB heeft drie wettelijke taken op het terrein van de beroepspraktijkvorming (bpv):
het zorgen voor voldoende leerbedrijven, het bevorderen van de kwaliteit van de bpv
in die leerbedrijven en het erkennen van bedrijven als leerbedrijf (voldoen aan criteria
voor bpv). De laatste taak betreft de zbo-taak. Voor besluiten van SBB over het afgeven
van erkenningen geldt dat het erkenningsreglement dat onderwijs en bedrijfsleven daarvoor
hebben opgesteld, leidend is. SBB kan als zelfstandig bestuursorgaan op basis van
dit erkenningsreglement zelf afwegingen maken. Dit past bij de status van een zbo.
Er worden geen leerbedrijven erkend die niet voldoen aan – een ruime interpretatie
van – het erkenningsreglement.
In het onderzoek van Oberon lezen de leden van de CDA-fractie dat mbo-instellingen
zorgen hebben geuit over het feit dat SBB weinig ruimte heeft bij het erkennen en
dicht bij de kwalificatiedossiers moet blijven. Zij vragen in hoeverre SBB daar nu
meer ruimte voor neemt, nu er sprake is van een stagetekort vanwege corona.
Ik heb SBB gevraagd binnen de kaders van het erkenningsreglement alle ruimte te pakken
die er is om te erkennen. Onderwijs en bedrijfsleven verenigd in SBB willen in tijden
van corona dergelijke mogelijkheden ook benutten. Er zijn enkele zaken waar noch ik
noch SBB aan willen tornen, zoals dat een leerbedrijf een veilige omgeving moet bieden
aan de student. Wel heb ik SBB gevraagd om bij het zoeken naar een relevante stageplaats
in het licht van de werkprocessen die een student volgens de kwalificatie moet leren,
ook bedrijven te erkennen waar de student wellicht niet alle, maar wel een deel van
de werkprocessen kan leren. Dat biedt mogelijkheden om ook in andere sectoren dan
gebruikelijk op zoek te gaan naar stageplekken.
Alleen het erkennen van leerbedrijven is een zbo-taak. In de praktijk lopen de drie
wettelijke taken op het terrein van beroepspraktijkvorming (bpv) echter in elkaar
over. In de brief van de Minister lezen de leden van de CDA-fractie niks terug over
de aanbeveling om de zbo-taak naar andere taken op het terrein van de bpv uit te breiden,
namelijk door een meer algemene zbo-taak «ontwikkeling en onderhoud van de beroepspraktijkvorming»
te overwegen. Graag willen de voorgenoemde leden weten waarom de Minister dit niet
oppakt.
Zoals ik in mijn brief heb geschreven ben ik er met SBB geen voorstander om de zbo-taak
naar de andere taken op het terrein van de bpv uit te breiden. Ik ben namelijk van
mening dat deze andere taken niet het karakter hebben van het uitoefenen van openbaar
gezag.
Tevens vragen deze leden of de rollenscheiding in de aansturing van een zbo nu alleen
voor SBB goed geregeld is of voor alle zbo’s die onder het Ministerie van OCW vallen.
De rollenscheiding bleek voor SBB niet helder. Het is goed dat dit in de evaluatie
duidelijk is geworden en is verbeterd. Op basis van de ervaringen met de overige ZBO’s
is er geen onduidelijkheid bekend over de aansturing.
De eerder genoemde leden vragen welke zbo’s nog meer onder verantwoordelijkheid van
de Minister vallen en in hoeverre zij ook gefinancierd worden middels eenjarige subsidietrajecten.
Andere zbo’s die onder mijn verantwoordelijkheid vallen zijn:
– Stichting Nederlands Fonds voor Podiumkunsten
– Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie
– Stichting Nederlands Fonds voor de Film
– Stichting Stimuleringsfonds Creatieve Industrie
– Stichting Mondriaan Fonds
– Stichting Nederlands Letterenfonds
– Bureau Architectentregister
– Commissariaat voor de media
– Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie
– Koninklijke Bibliotheek
– Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek
– Stichting Participatiefonds (PF)
– Stichting Vervangingsfonds (VF)
– Stimuleringsfonds voor de Journalistiek
– College voor Toetsen en Examens
– Nederlandse Publieke Omroep
– Regionale Publieke Omroep
– Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen
Behalve het College voor Toetsen en Examens, waarvan de bedrijfsvoering door het Ministerie
van OCW zelf wordt gedaan, worden zij allen gefinancierd via eenjarige (subsidie)trajecten.
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister de mening deelt dat elk jaar subsidie
aanvragen en verantwoorden veel mankracht kost en het, mede vanwege de structurele
taken van SBB, beter is om hen te voorzien van meer duidelijkheid met betrekking tot
de financiering?
Elke vorm van financieren kent een bepaalde inspanning voor begroting en verantwoording.
Voor SBB geldt tevens dat zij vanuit de Kaderwet zbo ook verplicht zijn om dergelijke
informatie aan OCW te verstrekken. Een andere vorm van financieren verandert hier
niets aan. Ook is het zo dat het kabinet jaarlijks de begroting vaststelt, ongeacht
via welk instrument de zbo financiering ontvangt.
De leden vragen tevens welke mogelijkheden de Minister ziet om bijvoorbeeld de regeling
subsidieverstrekking SBB aan te passen om meerjarige subsidie mogelijk te maken? Zijn
er ook mogelijkheden om de kaderregeling aan te passen?
Er zijn mogelijkheden om de regeling subsidieverstrekking en de kaderregeling aan
te passen maar dit biedt geen garantie voor structurele financiering. De financiering
wordt jaarlijks verleend onder voorwaarde dat de begrotingswetgever voldoende middelen
ter beschikking stelt.
De leden vragen of de Minister kan uitleggen wat er wordt bedoeld met «het is mijn
taak om daarbij onder andere te bezien of de meerjarige uitvoering van taken niet
in het geding komt»? Om welke taken van wie gaat dit en hoe zouden die vanwege een
(meerjarige) subsidie in de problemen kunnen komen?
Als Minister is het mijn taak om voor alle ZBO’s die onder OCW vallen ervoor te zorgen
dat hun taken en verantwoordelijkheden op een goede en stabiele wijze uitgevoerd kunnen
worden. Dat geldt uiteraard ook voor SBB. Zowel subsidie als bekostiging kunnen deze
zekerheid bieden, binnen de grenzen van de zekerheid die onze begrotingssystematiek
kent.
Tevens willen de leden van de CDA-fractie graag weten hoe incidentele middelen kunnen
helpen bij het afsluiten van een marktconforme cao. In een cao gaat het toch veelal
om structurele middelen? Tevens vragen zij wat de Minister bedoelt met «verkennen
hoe de beschikbare middelen structureel in lijn kunnen worden gebracht met de personele
capaciteit van SBB».
De incidentele middelen die aan SBB zijn toegekend hebben hen in staat gesteld om
een nieuwe cao af te sluiten voor de periode 2020 tot en met 2024. Om ook na die tijd
aan de personele verplichtingen te kunnen blijven voldoen zal ik samen met SBB verkennen
hoe de middelen die vanuit OCW ter beschikking worden gesteld in de toekomst structureel
passen bij (personele) kosten die door SBB worden gemaakt.
SBB heeft intussen al twee jaar op rij geen loon- en prijsbijstelling uitgekeerd gekregen.
De onderzoekers beschrijven in het rapport dat onderwijsinstellingen en het departement
zelf (inclusief agentschappen) wel de loonbijstelling gefinancierd hebben gekregen.
Hoe beslist de Minister welke organisaties loon- en prijsbijstelling ontvangen? Welke
verhouding wordt daarbij aangehouden aangezien in deze situatie het departement wel
loonbijstelling ontving en SBB niet, zo vragen de voornoemde leden.
Het Kabinet beslist ieder jaar integraal in de voorjaarsbesluitvorming of er loon-
en prijsbijstelling (lpo) wordt uitgekeerd aan de departementen. De bewindslieden
van OCW wegen vervolgens hoe het lpo budget dat aan de OCW-begroting is toegevoegd
wordt ingezet. In 2019 en 2020 is besloten onder andere alle lpo op het instrument
«Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s» in te houden (waaronder de SBB), omdat dit budget benodigd
was om respectievelijk een openstaande taakstelling in te vullen en een tegenvaller
op de OCW-leerlingenramingen te dekken.
De leden van de CDA-fractie steunen het voorstel van de Minister om in de wet op te
nemen dat SBB een kwaliteitszorgsysteem moet hebben. Zij vernemen graag aan wat voor
soort eisen dit systeem volgens de Minister moet voldoen.
Bij de op te stellen eisen zal ik in ieder geval opnemen dat SBB dient te voorzien
in een regelmatige beoordeling van de kwaliteit van de werkzaamheden met betrokkenheid
van onafhankelijke deskundigen en belanghebbenden. Ik sluit hiermee aan bij de eisen
zoals die ook voor mbo-instellingen gelden.
In hoeverre komen er door de huidige werkwijze van SBB meerdere sectoradviseurs over
de vloer van grotere bedrijven die op meerdere terreinen stageplekken aanbieden? Hoe
is de verhouding tussen fysiek en digitaal contact met bedrijven willen de leden van
de CDA-fractie graag weten.
Elk leerbedrijf heeft een accounthouder van SBB, dit is voor het leerbedrijf het eerste
aanspreekpunt. Wanneer in een leerbedrijf dat voor meerdere sectoren erkend is specialistische
kennis nodig is, schakelt de accounthouder van SBB een sectordeskundige collega in
voor de specifieke vraag.
Het erkenningsproces gaat uit van een digitale aanmelding, een kwalitatieve belafspraak
en een bezoek aan het leerbedrijf. De begeleiding gaat via diverse kanalen: webinars,
online en fysieke workshops, een kennisbank waar 24/7 content aangeboden wordt, een
Servicedesk en bezoeken.
De leden van de CDA-fractie hebben eerder verzocht om de meer ervaren praktijkbegeleiders,
die met een meer diverse groep studenten te maken kunnen krijgen, trainingen aan te
bieden. Is de Minister bereid om nogmaals naar dit voorstel te kijken nu ze zelf schetst
dat de diversiteit van de doelgroep studenten toeneemt en het daarom van belang is
dat bedrijven goed worden ondersteund bij het vormgeven van begeleiding van hoge kwaliteit?
Zo nee, op welke wijze gaat de Minister deze ondersteuning vorm geven? Tot slot vragen
zij of de Minister tevens kan aangeven wat de kosten zijn om dit soort trainingen
aan te bieden.
Praktijkbegeleiders kunnen op verschillende manieren ondersteuning krijgen van SBB.
Zowel (voorheen) fysiek, als digitaal zijn er workshops beschikbaar, er is veel digitale
content, en er is de mogelijkheid om adviseurs persoonlijk om advies te vragen. In
de workshops zit ook een module, waarin aandacht gegeven wordt aan speciale doelgroepen.
Ook zijn er webinars rondom dit thema om grotere groepen praktijkopleiders te bedienen.
De trainingen worden binnen de huidige bekostiging uitgevoerd en de kosten worden
niet in rekening gebracht bij de deelnemers.
Reactie op de vragen van de leden van de D66-fractie
De leden van deze fractie lezen dat de Evaluatie erkenningstaak SBB 2015–2019 (hierna
evaluatie) stelt dat in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) niet is aangegeven
dat SBB moet beschikken over een kwaliteitszorgsysteem. Als gevolg hiervan kan de
Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) daarop ook geen toezicht uitoefenen
«terwijl dat wel wenselijk is». Deze leden zijn positief over het besluit van de Minister
om in de wet op te nemen dat SBB een kwaliteitszorgsysteem moet hebben dat aan «bepaalde
eisen voldoet», zodat de inspectie daar toezicht op kan uitoefenen. Welke eisen zullen
hierbij gesteld worden? Bij de op te stellen eisen zal ik in ieder geval opnemen dat
SBB dient te voorzien in een regelmatige beoordeling van de kwaliteit van de werkzaamheden
met betrokkenheid van onafhankelijke deskundigen en belanghebbenden. Ik sluit hiermee
aan bij de eisen zoals die ook voor mbo-instellingen gelden.
De leden zijn tevreden over het feit dat de Minister, gezien het belang van voldoende
stages en leerbanen, extra budget heeft vrijgemaakt voor 2020 en 2021 voor SBB. Daarnaast
zijn deze leden positief over de verdere ontwikkelingen, zoals de mogelijkheid dat
SBB incidentele middelen kan inzetten voor het afsluiten van een marktconforme cao.
Daarbij zien ze dat SBB zoekt naar manieren om bij het erkennen van leerbedrijven
efficiënter te werken. Wanneer kan de Kamer hierover een update verwachten?
Over het zoeken naar manieren om bij het erkennen van leerbedrijven efficiënter te
werken zult u in 2021 nader worden geïnformeerd.
De leden van de D66-fractie vragen wanneer meer duidelijk is over de gesprekken omtrent
het jaarlijks subsidiëren van het SBB?
In 2021 bespreek ik met de SBB over de meest wenselijke vorm van financiering. Als
hier relevante ontwikkelingen zijn, zal ik uw Kamer hierover op een passend moment
informeren.
De leden van voornoemde fractie lezen dat Berenschot een aantal aanbevelingen heeft
gedaan om verbeteringen door te voeren in SBB. De Minister stelt dat zij aan de slag
gaat met deze aanbevelingen. Op welke aanbevelingen doelt de Minister precies? Welke
neemt zij over? Op welke termijn worden deze aanbevelingen doorgevoerd?
In de passage waar deze leden naar verwijzen heb ik verwezen naar het onderzoek van
Oberon, betreffende de evaluatie van de zbo-taak van SBB. Uit dit onderzoek komt een
aantal acties voort die ik gezamenlijk met SBB zal oppakken. Het betreft dan o.a.
gesprekken over de wijze van financieren en het onderzoeken van de mogelijkheid om
leerbedrijven niet meer te erkennen als er reeds voldoende zijn in een bepaalde sector/regio.
De leden zien dat in 2018 en 2019, 92 procent van de studenten aangaf dat zij tevreden
waren over de begeleiding vanuit het leerbedrijf tijdens de leerbaan of stage. Een
zeer goede prestatie. Echter er is altijd ruimte voor verbetering. Welke redenen komen
naar voren voor de overige 8 procent van de studenten om niet tevreden te zijn? Welke
rol spelen de signalen dat leerbedrijven te snel worden erkend, zonder dat de kwaliteit
van begeleiding al op orde is? Matching kan nooit honderd procent zijn en met veel
inzet is deze prestatie bereikt. Het is niet bekend wat de redenen zijn van studenten
die niet tevreden zijn. In het algemeen kan gesteld worden dat een goede match tussen
student en leerbedrijf van belang is. De samenwerking met onderwijs en het tijdig
communiceren welke wensen er zijn van studenten die op stage gaan, vergroot het succes.
Ook de evaluatie van de stages draagt hier aan bij.
Hoe beoordeelt u het signaal dat in de beoordeling/erkenning onvoldoende wordt gekeken
naar de veiligheid van de werkplek voor studenten? Bent u bereid extra inspectiebezoeken
te realiseren, zodat meer zicht komt op daadwerkelijke veiligheid?
Leerbedrijven worden erkend op basis van het wettelijk vastgestelde Reglement erkenning
leerbedrijven SBB. In artikel 5, lid 1 van dit reglement staat: «Voor iedere student
is een relevante leerplaats in sociaal veilige omstandigheden beschikbaar». Een veilige
leeromgeving is een belangrijke voorwaarde om te kunnen leren in de praktijk van het
beroep. Het leerbedrijf is verantwoordelijk voor de veiligheid van personen in de
eigen organisatie, en moet een veilige leeromgeving bieden voor de student. Het gaat
daarbij zowel om de fysieke als sociale veiligheid. Bij de erkenning wordt door SBB
gekeken hoe bedrijven deze verantwoordelijkheid invullen en praktisch vormgeven. Bij
aantoonbaar onveilige situaties of blijvend onvoldoende bewustzijn van de veiligheid
van de leeromgeving kan de erkenning worden ingetrokken.
SBB is geen toezichthouder die toetst of het bedrijf aan alle wettelijke veiligheidsvereisten
voldoet. Bij ernstige signalen heeft SBB in voorkomende gevallen contact met onder
meer de Inspectie SZW of Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd. De adviseurs praktijkleren
geven leerbedrijven praktische tips over fysieke en sociale veiligheid en verwijzen
door naar experts bij verdiepende vragen. De tips die SBB geeft zijn opgesteld in
samenwerking met de Inspectie SZW.
Het is belangrijk dat studenten en onderwijs zich ervan bewust zijn dat zij signalen
van onveiligheid kunnen agenderen bij SBB.
Deze leden vernemen dat studenten positief zijn over de erkenning van leerbedrijven
door SBB. Echter zien zij ook kansen voor verbetering? Zo zou er onvoldoende daadwerkelijk
zicht op de werkvloer zijn. Verder stellen studenten dat ze graag zouden zien dat
voor praktijkbegeleiders de eis geldt dat ze ervaring met examinering hebben wanneer
er laatstejaars begeleid worden. Hoe beoordeelt de Minister deze aanbevelingen? Is
zij bereid actie te ondernemen om deze aanbevelingen te implementeren?
De onderwijsinstelling is verantwoordelijk voor de inrichting en uitvoering van de
examinering. Hierbij kan, maar dat hoeft niet, een rol zijn weggelegd voor het leerbedrijf.
Het is ook geen onderdeel van de criteria voor de erkenning als leerbedrijf. Wel moet
de praktijkopleider in staat zijn om deskundig en objectief de beroepspraktijkvorming
te beoordelen bij alle studenten.
Het gaat om de combinatie van het kunnen uitvoeren van de juiste werkzaamheden door
de student en een praktijkopleider die hierin kan begeleiden, instrueren en beoordelen.
SBB erkent en waardeert het bedrijf en de mogelijkheden voor de bpv, de school draagt
vanuit de eigen systematiek zorg voor de opdrachten en beoordelingen.
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat gedurende deze periode extra creatief
moet worden omgesprongen met het creëren van stages, zodat zo veel mogelijk studenten
een stage kunnen lopen. Deze leden waarderen dat de Minister zich hard inzet om extra
plaatsen te realiseren. Toch bestaan nog steeds grote tekorten. Welke ontwikkelingen
hebben de afgelopen weken plaatsgevonden rond dit onderwerp?
Het tekort aan stages en leerbanen blijft de afgelopen maanden schommelen rond de
20.000 plekken. De tekorten verschillen per regio en opleiding. De meeste oplossingen
worden daarom ook gevonden door samenwerkingen tussen onderwijsinstellingen, bedrijfsleven,
SBB en regionale partners, zoals gemeenten en provincies. Daarnaast biedt het op 11 november
2020 verschenen servicedocument 5.0 scholen aanvullende mogelijkheden om alternatieven
voor de bpv in te zetten indien tekorten aan stages en leerbanen niet op tijd op te
lossen zijn. Het betreft tijdelijke maatregelen voor de duur van het huidige studiejaar,
zoals het inzetten van keuzedelen voor bpv en het uitvoeren van stageopdrachten op
school of bij bedrijven onder verantwoordelijkheid van de school. Ik moedig scholen
aan hier waar nodig gebruik van te maken.
Op welke wijze kan SBB extra bijdragen aan het realiseren van stages nu dat door corona
extra bemoeilijkt wordt? Kan de SBB meer bedrijven erkennen, waardoor studenten stages
kunnen lopen in een andere sector? Zo ja, is er dan extra begeleiding vanuit school?
Bovendien vragen deze leden of het mogelijk is om instellingen zelf een erkenning
te geven, waardoor er meer ruimte komt voor alternatieve stagemogelijkheden. Zo zouden
studenten bijvoorbeeld stage kunnen lopen in het lesrestaurant van school. Momenteel
wil SBB hier geen erkenning voor afgeven. Hoe kijkt de Minister hier tegenaan?
SBB draagt extra bij aan het realiseren van stages in 2020 en 2021. Voor beide jaren
is door het kabinet 4 miljoen euro extra uitgetrokken voor SBB in het kader van het
Actieplan stages en leerbanen dat als doel heeft te zorgen voor voldoende stages en
leerbanen. Daarbij heb ik SBB gevraagd ruim te erkennen, dus ook bedrijven waar de
student niet alle maar wel een deel van de kernprocessen uit de kwalificatie kan leren.
Dat biedt ruimte om ook in andere sectoren dan gebruikelijk leerbedrijven te erkennen.
Er dient echter nog wel te worden voldaan aan de vereisten voor kwalitatieve begeleiding
door het leerbedrijf. In het servicedocument voor het mbo van 11 november jl. zijn
aanvullende mogelijkheden voor het organiseren van alternatieven voor bpv door scholen
aangereikt, waaronder ook de mogelijkheid om, als er geen erkend leerbedrijf beschikbaar
is, een student praktijkervaring op te laten doen middels praktijkopdrachten bij een
niet-erkend bedrijf onder de verantwoordelijkheid van de school. Hier zijn in het
servicedocument door een verschuiving van middelen ook middelen voor scholen voor
vrijgemaakt.
De leden van de D66-fractie hebben ten slotte nog wat vragen in het kader van stagediscriminatie.
Welke trend valt daarbij te bemerken het afgelopen jaar? Hoe vaak heeft SBB het afgelopen
jaar de erkenning van een leerbedrijf op grond van discriminatie ingetrokken? Ziet
de Minister een toename van het aantal meldingen stagediscriminatie nu het aantal
beschikbare stageplekken terugloopt door de coronacrisis? Zo ja, welke actie onderneemt
de Minister ten gevolge hiervan, zo vragen de voornoemde leden.
Wanneer SBB een melding over stagediscriminatie ontvangt doet de adviseur praktijkleren
onafhankelijk onderzoek en raadpleegt hierbij zowel het leerbedrijf, als de school
en de student. Wanneer discriminatie, op welke grond dan ook, wordt vastgesteld zal
SBB de erkenning van het leerbedrijf intrekken. In dat geval mag het bedrijf aan mbo-studenten
geen stageplaatsen of leerbanen meer aanbieden.
In 2020 (peildatum 26 november 2020) zijn 49 meldingen binnengekomen, waarvan 31 meldingen
betrekking hadden op discriminatie. In 20 gevallen zijn geen bedrijfsnamen genoemd
en/of willen melders anoniem blijven. Hierdoor was het niet mogelijk om hoor en wederhoor
toe te passen.
Afgelopen jaar hebben 11 meldingen geleid tot verder onderzoek. Hiervan zijn 2 meldingen
als signaal onderzocht, zodat de melder (op verzoek) anoniem kon blijven. In beide
gevallen was er geen sprake van discriminatie. Van de overige 9 meldingen is bij 2
meldingen vastgesteld dat er sprake was van discriminatie. In 1 geval is de erkenning
ingetrokken. In het andere geval betrof het een incident waarna met het bedrijf concrete
afspraken zijn gemaakt om herhaling te voorkomen. Er is verscherpt toezicht ingezet
op dit bedrijf en de klager (school) is akkoord met deze oplossing.
In 2020 is er een kleine toename van meldingen ten opzichte van 2019. In 2019 hadden
in dezelfde periode (t/m november) 25 meldingen betrekking op discriminatie, tegenover
de 31 meldingen in 2020 (t/m november 2020).
Iets vaker ontvangt SBB klachten van studenten die aangeven afgewezen te zijn vanwege
hun afkomst, naam etc. Deze meldingen zijn echter niet te onderzoeken omdat geen concrete
bedrijven genoemd worden en/of klager anoniem wil blijven.
Door het tekort aan stages en leerbanen is het aannemelijk dat de corona crisis effect
heeft op stagediscriminatie en dat sommige groepen studenten, bijvoorbeeld met een
niet-westerse migratieachtergrond, moeilijker aan een stage of leerbaan kunnen komen.
Echter, kan niet met zekerheid worden gesteld dat de toename in het aantal meldingen
hiervan ook het gevolg is. Niettemin is het juist nu belangrijk om extra in te zetten
op gelijke kansen op stages en het voorkomen van stagediscriminatie. Met diverse maatregelen
wordt hieraan gewerkt. Zo is op 12 november jl. de campagne KIESMIJ van start gegaan.
SBB trekt deze campagne in opdracht van het Ministerie van OCW en in samenwerking
met onder andere de MBO Raad, het College voor de Rechten van de Mens en werkgevers-
en werknemersverenigingen. Gelijktijdig is het platform kiesmij.nl gelanceerd, waarop
per doelgroep (student, school, leerbedrijf) informatie en hulpmiddelen worden aangereikt
om stagediscriminatie te herkennen en tegen te gaan.
Ook wordt gewerkt aan de opzet van een pilot stagematching. In de pilot zullen scholen
verantwoordelijk zijn voor het selecteren van studenten voor een eerste stageplek.
Hierdoor kan mogelijk een betere match tot stand komen op basis van de kwaliteiten van de student, omdat de school de student
goed kent en minder (onbewuste) vooroordelen heeft.
Daarnaast hebben het Ministerie van OCW en Ministerie van SZW, in samenwerking met
de MBO Raad, het kennispunt Gelijke kansen, diversiteit en inclusie gelanceerd. Het
kennispunt zal scholen gaan ondersteunen bij het bevorderen van gelijke kansen op
een stage of (eerste) baan voor mbo-studenten met een niet-westerse migratieachtergrond
en/of lage sociaaleconomische status.
Tot slot wordt ook ingezet op grootschalig onderzoek. Zo wordt in opdracht van OCW
en SZW onderzoek gedaan naar de impact van interventies gericht op het bevorderen
van de intrede op de arbeidsmarkt van jongeren met een (niet-westerse) migratieachtergrond
vanuit het mbo.9
Reactie op de vragen van de leden van de GroenLinks-fractie
De eerder genoemde leden lezen in het evaluatierapport dat de subjectiviteit van adviseurs
praktijkleren volgens de gesproken bedrijven een aandachtspunt is. Hiertoe wordt in
de aanbevelingen van het rapport het voorstel gedaan tot steekproefsgewijs dubbel
erkennen10. Kan de Minister aangeven wat haar oordeel is ten aanzien van dit voorstel? Zijn
er naast financiële aspecten andere bezwaren om dit voorstel als pilotproject niet
op te starten? Zo ja, welke bezwaren zijn dat?
Binnen SBB is afgesproken dat nieuwe adviseurs praktijkleren zich certificeren voor
de sectoren waarvoor zij leerbedrijven erkennen. Daarnaast is de Kwaliteitskaart leerbedrijven
ontwikkeld, een belangrijk hulpmiddel bij het verbeteren van de kwaliteit van het
opleiden in het leerbedrijf. De adviseur praktijkleren van SBB gebruikt (onderdelen
van) de Kwaliteitskaart als leidraad voor gesprekken met het leerbedrijf. Op basis
van de Kwaliteitskaart geeft de adviseur gerichte adviezen en biedt hij het leerbedrijf
hulpmiddelen aan. De certificering van adviseurs praktijkleren, het hanteren van een
kwaliteitskaart en registratie van erkenning op inhoudsniveau zorgen ervoor dat adviseurs
praktijkleren meer eenduidig werken en de kwaliteit van de erkenning is verbeterd.
In geval van signalen of klachten vindt een second opinion bezoek plaats. Hiermee
is een lerend en evaluatief proces op gang gebracht. Gezien de hiervoor genoemde checks
and balances zie ik geen meerwaarde in het steekproefsgewijs dubbel erkennen.
De leden van de GroenLinks-fractie delen de constatering van het evaluatierapport
dat er een aantal knelpunten zijn bij de (wijze van) financiering van SBB. SBB stelt
dat de huidige manier onder meer zorgt voor een beperkte tijdshorizon en een beperking
vormt voor de vorming van eigen vermogen11. De Minister geeft in haar brief aan in gesprek te gaan met SBB over de wijze van
financiering. Derhalve zijn de leden van de GroenLinks-fractie benieuwd naar het standpunt
van de Minister over een aantal die in het rapport staan. Hoe staat de Minister tegenover
het aanpassen van de Regeling subsidieverstrekking SBB om een meerjarige subsidie
mogelijk te maken?
Er zijn uiteraard mogelijkheden om de regeling subsidieverstrekking en de kaderregeling
aan te passen maar dit biedt geen garantie voor structurele financiering. De financiering
wordt verleend onder voorwaarde dat de begrotingswetgever voldoende middelen ter beschikking
stelt.
Voornoemde leden lezen in het rapport de aanbeveling om de hoogte van de egalisatiereserve
aan te passen, het toestaan van een hogere egalisatiereserve of OCW garant te laten
staan voor uitgaven die eventueel voortvloeien uit de geïdentificeerde risico’s12. Kan de Minister uiteenzetten wat haar appreciatie is van deze voorstellen, zo vragen
de leden van deze fractie. De wenselijke hoogte van de egalisatiereserve bespreek
ik met SBB in de gesprekken over de gewenste financieringsvorm.
Voorts vragen de leden hoe vaak SBB nieuwe kwaliteitscriteria voor beroepspraktijkvormingsplaatsen
ontwikkelt. Tevens vragen zij of het mogelijk is criteria rondom het tegengaan van
discriminatie op de stageplek toe te voegen. In hoeverre is het tegengaan van stagediscriminatie
opgenomen in de voorwaarden van een veilige werkplek zo vragen deze leden.
Leerbedrijven worden erkend op basis van het wettelijk vastgestelde Reglement erkenning
leerbedrijven SBB (het Erkenningsreglement). In artikel 5 lid 1 van het Erkenningsreglement
staat opgenomen: «Voor iedere student is een relevante leerplaats in sociaal veilige
omstandigheden beschikbaar» (met een voetnoot: voorwaardelijk voor de erkenning is
dat de leerplaats aantoonbaar voldoet aan de wettelijke eisen voor de veiligheid).
Hierin ligt besloten dat dit voor elke student geldt en discriminatie buitensluit.
Elke student moet veilig en gezond kunnen werken op zijn of haar stageplek.
In artikel 8 van het Erkenningsreglement is opgenomen op grond waarvan SBB een erkenning
kan intrekken, namelijk door omstandigheden die optreden waardoor de persoonlijke
belangen van een student worden geschaad, met vervolgens een opsomming waaronder discriminatie.
Ten aanzien van het onderwerp veiligheid hanteert SBB diverse indicatoren voor erkenning,
waaronder de indicator: Het bedrijf treedt op tegen elke vorm van ongepast gedrag,
zoals discriminatie, intimidatie, agressie, pesten.
Nauwe samenwerking tussen onderwijsinstellingen en SBB is ook belangrijk. Signalen
van discriminatie moeten worden gedeeld en opgepakt.
Er zijn diverse acties om stagediscriminatie tegen te gaan en gelijke kansen op stages
te bevorderen. Zoals in de beantwoording van de vraag van de D66-fractie is aangegeven
is de campagne #KIESMIJ en het platform kiesmij.nl gelanceerd, wordt er gewerkt aan
een pilot stagematching en wordt het kennispunt Gelijke kansen, diversiteit en inclusie
opgericht.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de zeven sectorunits onder meer kwaliteitsgesprekken
hebben met de leerbedrijven ten einde de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming te
verbeteren13. Voornoemde leden vragen op welke manier het onderwerp stagediscriminatie verankerd
is in de kwaliteitsgesprekken. Wat voor advies en ondersteuning biedt SBB een leerwerkbedrijf
indien zij signalen van stagediscriminatie heeft ontvangen door instellingen of studenten?
Hoe vaak heeft SBB een gesprek geïnitieerd met een leerbedrijf naar aanleiding van
een melding over stagediscriminatie, zo vragen de voornoemde leden.
Voor het voeren van kwaliteitsgesprekken is de Kwaliteitskaart leerbedrijven ontwikkeld,
een belangrijk hulpmiddel bij het verbeteren van de kwaliteit van het opleiden in
het leerbedrijf. De kwaliteitskaart kent acht verschillende dimensies, waaronder (sociale)
veiligheid. Rondom sociale veiligheid en stagediscriminatie zijn webinars en tipkaarten
ontwikkeld. Die zijn gericht op de verantwoordelijkheid van het leerbedrijf voor de
sociale veiligheid van mbo-studenten die via een stage of leerbaan in het leerbedrijf
werken en tips en adviezen om een sociaal veilige werk- en leeromgeving te creëren.
Daarnaast heeft SBB aan haar workshops voor beginnende praktijkopleiders bij leerbedrijven
een module «selecteren zonder vooroordelen» toegevoegd. In deze module geeft SBB aandacht
aan gelijke kansen bij het sollicitatieproces van stagiairs, ongeacht bijvoorbeeld
afkomst, geloof, geslacht of leeftijd. Als SBB signalen of klachten over stagediscriminatie
ontvangt, dan doet de adviseur praktijkleren van SBB onafhankelijk onderzoek bij het
leerwerkbedrijf. Hierbij wordt ook de betrokken school en de student bevraagd. Bij
een incident en intentie tot verbetering geeft SBB ondersteuning en ruimte voor verbetering.
Er kunnen dan concrete afspraken worden gemaakt met het leerwerkbedrijf om herhaling
van discriminatie te voorkomen. Ook kan er verscherpt toezicht worden ingezet op het
leerwerkbedrijf. Bij het maken van deze afspraken wordt afstemming gezocht met de
betrokken school en student. Indien discriminatie wordt vastgesteld, dan zal SBB de
erkenning van het leerbedrijf intrekken. In dat geval mag het bedrijf geen stageplaatsen
of leerbanen meer aanbieden aan mbo studenten.
In de beantwoording van de vragen op de D66-fractie ben ik nader ingegaan op het aantal
meldingen van stagediscriminatie in het afgelopen jaar. Zoals daar ook is aangegeven
hebben 11 meldingen geleid tot nader onderzoek. Bij twee leerbedrijven is discriminatie
vastgesteld en is de erkenning ingetrokken en bij één leerbedrijf is verscherpt toezicht
ingezet.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier