Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 722 Voortduren van de werking van artikel 8, eerste en derde lid, van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag (Voortduringswet artikel 8 Wbbbg)
Nr. 5 VERSLAG
Vastgesteld 8 februari 2021
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het
voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet
genoegzaam voorbereid.
INHOUDSOPGAVE
blz.
1.
Inleiding
1
2.
Strekking van het wetsvoorstel
3
3.
Wetsvoorstel, verval van de Tijdelijke regeling avondklok covid-19 en buitenwerkingstelling
van artikel 8, eerste en derde lid, Wbbbg
8
4.
Regeldruk
9
5.
Consultatie en advies
10
6.
Overig
10
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van wet betreffende
het voortduren van de werking van artikel 8, eerste en derde lid van de Wet buitengewone
bevoegdheden burgerlijk gezag (Wbbbg) (hierna: het wetsvoorstel). Deze leden maken
graag van de gelegenheid gebruik nog enkele opmerkingen te maken en stellen de regering
nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Zij hebben nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en willen de
regering nog enkele vragen voorleggen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig
wetsvoorstel, dat er kort gezegd toe strekt in de strijd tegen verdere verspreiding
van varianten van het covid-19-virus de avondklok te verlengen. Deze leden onderstrepen
het grote belang van de bestrijding van het coronavirus, maar onderkennen tegelijkertijd
de grote inbreuk van de genomen maatregelen op de persoonlijke vrijheden. Dat roept
voor de regering de zware verantwoordelijkheid op aan de hand van concrete feiten,
cijfers en omstandigheden de noodzaak van dergelijke maatregelen te onderbouwen. Het
onderhavige wetsvoorstel zegt daar niets over en dat komt het publieke draagvlak voor
de verlenging van de tijdelijke maatregel van de avondklok waarschijnlijk niet ten
goede. Voornoemde leden roepen de regering ertoe op om alle bekende effecten van de
tijdelijke toepassing van de avondklok tot nu toe en de wetenschappelijk gevalideerde
verwachtingen van verdere verspreidingsrisico’s met de Kamer te delen. Daarnaast vragen
deze leden de regering kort in te gaan op buitenlandse ervaringen met de toepassing
van de avondklok.
De avondklok is een zeer beperkende maatregel die de bewegingsvrijheid fors inperkt.
Deze maatregel treft met name jongeren en bijvoorbeeld alleenstaanden bovengemiddeld
hard. Deze leden zijn daarom van mening dat deze maatregel beslist niet langer moet
duren dan strikt noodzakelijk. Deelt de regering dit standpunt? Wat kan de regering
inmiddels zeggen over de effecten van de avondklok op de besmettingen en wat zijn
volgens de regering de sociaal-maatschappelijke neveneffecten van deze maatregel?
Kan de regering in dit kader toelichten hoe de proportionaliteit van de maatregel,
zeker bij een eventuele verlenging, wordt afgewogen? Hoe voorkomt de regering dat
de avondklok de komende dagen en mogelijk later nog eens wordt verlengd als de effecten
van de maatregel nog niet geheel duidelijk zijn? Deelt de regering de opvatting dat
om de juridische proportionaliteit goed te kunnen beoordelen en om het draagvlak voor
een dergelijke zware maatregel in de samenleving te kunnen behouden een goede uitleg
noodzakelijk is? Deelt de regering de mening dat een meer algemene onderbouwing van
de avondklok, door te stellen dat het een totaalpakket aan maatregelen is en dat van
losse maatregelen niet precies te onderbouwen is wat het effect is voor deze maatregel
onvoldoende is? Zo nee, waarom niet?
De avondklok is zoals gezegd zeer beperkend en moet strikt noodzakelijk zijn. Maar
hoe verhoudt het noodzakelijkheidsvereiste zich tot andere maatregelen die natuurlijk
ook moeten voldoen aan dit vereiste? Inmiddels gaan de basisscholen in beperkte mate
weer open. Hoe staat het met de middelbare scholen? Heeft het besluit inzake de avondklok
ook gevolgen hiervoor?
Kan de regering aangeven hoeveel boetes voor het overtreden van de avondklok inmiddels
zijn opgelegd?
Tot slot hebben de leden van de GroenLinks-fractie nog een specifieke vraag over de
uitzonderingsgrond «overmacht». Stel dat een persoon onderweg naar huis is en door
aantoonbare vertraging in het openbaar vervoer of door bijvoorbeeld een technisch
defect aan de auto of de fiets niet om 21.00 uur thuis aan kan komen, kan deze persoon
dan een beroep doen op overmacht? Zo nee, waarom niet?
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben hierover
nog enkele vragen.
De leden van de PvdD-fractie danken de regering voor het toezenden van het wetsvoorstel.
Zij hebben een aantal vragen over de juridische kant van het wetsvoorstel maar zij
hebben vooral vragen over de hieraan gekoppelde Tijdelijke regeling landelijke avondklok
covid-19.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden
hebben nog enkele vragen.
Deze leden constateren dat dit wetsvoorstel ertoe strekt uitvoering te geven aan de
wettelijke verplichting om, na vaststelling van een koninklijk besluit tot inwerkingstelling
van bepaalde artikelen van de Wbbbg, onverwijld een voorstel van wet aan de Kamer
te zenden omtrent het voortduren van de werking van de in werking gestelde bepalingen.
Deze leden constateren dat art. 8, eerste en derde lid Wbbbg op 22 januari jl. in
werking is gesteld en dat op grond van artikel 8, derde lid, omtrent de instelling
van de avondklok bij ministeriële regeling nadere regels zijn gesteld. Deze leden
merken op dat tussen het inwerkingstellen van de avondklok en het voorstel tot voortduren
van de werking 13 dagen zit. Zij vragen de regering of hier wel sprake is van onverwijldheid
en waarom deze termijn beduidend langer is dan bij het spoedwetsvoorstel over het
verplichten van een negatieve testuitslag bij het inreizen.
De leden van de SGP-fractie lezen in het advies van de Afdeling advisering van de
Raad van State (hierna: de Afdeling) dat het onderhavige wetsvoorstel dat strekt tot
het voortduren van de werking van artikel 8, eerste en derde lid, van de Wbbbg op
26 januari jl. bij de Afdeling ter advies werd aangeboden. Deze leden lezen dat de
thans ingevoerde avondklok voor het eerst als optie aan de orde kwam op dinsdag 12 januari
jl. tijdens de persconferentie van de Minister-President en dat het RIVM en OMT op
respectievelijk 15 en 19 januari een advies hierover hebben uitgebracht. Deze leden
constateren dat de invoering van de avondklok een spoedeisend karakter kent. Zij vragen
de regering waarom zolang is gewacht met het ter advies aanbieden bij de Raad van
State?
Voornoemde leden vinden het beroep van de regering op de beperkte wetgevingscapaciteit
en andere prioriteiten niet houdbaar gelet op de indringende aard van de maatregel.
Deze leden wijzen erop dat dit type maatregel ook in andere landen al veel eerder
in gebruik is. De regering had volgens deze leden al lang een concept van een wetsvoorstel
gereed kunnen maken om indien nodig snel te kunnen handelen. Kan de regering toelichten
waarom dergelijke overwegingen en keuzes niet zijn gemaakt?
De aan het woord zijnde leden lezen dat de regering de rol van de Afdeling in de advisering
over dit voorstel slechts bestempelt als het vinden van politiek draagvlak voor dit
voorstel, maar niet zelf de bron daarvan kan zijn. Dat kan slechts bij de Staten-Generaal
gevonden worden. Deze leden constateren dat het hier inderdaad gaat om de politieke
afweging, maar daarbij kan het advies van de Raad van State een belangrijke rol spelen.
Deze leden vragen de regering of zij kan aangeven waarom niet is gekozen het advies
van de Afdeling op te vragen alvorens het debat in de Kamer te voeren en de leden
van deze Kamer op de hoogte te brengen van de juridische overwegingen van de Afdeling.
2. Strekking van het wetsvoorstel
De leden van de VVD-fractie constateren met de regering dat op grond van artikel 1,
tweede lid, van de Wbbbg het noodzakelijk is dat de regering een voortduringswetsvoorstel
indient om de avondklok op grond van de Wbbbg te laten voortduren. Deze leden betreuren
dat het effect van andere maatregelen die zijn ingezet het virus te bestrijden onvoldoende
zijn gebleken en dat het door de komst van nieuwe varianten van het virus het noodzakelijk
bleek een tijdelijke avondklok in te stellen.
Voornoemde leden constateren dat in de systematiek van de Wbbbg parlementaire betrokkenheid
weliswaar achteraf plaatsvindt, maar dat de systematiek ook niet uitsluit dat de regering
vooraf de Kamer betrekt bij het voornemen tot het instellen van maatregelen op grond
van de Wbbbg. Deelt de regering deze constatering?
Deze leden lezen dat de Afdeling adviseerde dat een wijziging van de Tijdelijke wet
maatregelen covid-19 (Twm) wellicht meer in de rede had gelegen. Deze leden zien met
de regering dat met de Wbbbg reeds een wettelijke basis bestaat om de tijdelijke avondklok
in te voeren en begrijpen dat een spoedwetswijziging van de Twm meer tijd in beslag
zou hebben genomen. Deelt de regering wel de opvatting van deze leden dat in deze
tijden de wet- en regelgeving die nodig is om het virus te bestrijden zo wendbaar
mogelijk zou moeten zijn?
Is de regering voornemens eventuele nieuwe aanvullende maatregelen waar mogelijk eerst
te baseren op de Twm? De leden van de VVD-fractie brengen in herinnering dat bij de
verplichte PCR-test bij het luchtvervoer in eerste instantie is gekozen voor een oude
wettelijke grondslag (artikel 53 en 54 Wpg) en niet voor de wettelijke grondslag uit
de Twm (artikel 58p Wpg).
In reactie op het buiten werking stellen van de algemene maatregel van bestuur (AMvB)
uit 1953 merken deze leden het volgende op. Deze leden zijn van mening dat het goed
is dat de regering in spoedgevallen bepaalde spoedmaatregelen kan treffen, in het
onderhavige geval op grond van het eerste en derde lid van artikel 8 Wbbbg. Deze leden
zijn van mening dat wanneer de regering gebruik maakt van zijn bevoegdheid af te wijken
van wetten, of zoals in het onderhavige geval een AMvB buiten werking stelt, het wenselijk
is dat in deze gevallen wettelijk is voorzien in een vorm van een nahangbepaling.
Deelt de regering dat het in algemene zin wenselijk is dat wanneer ministers gebruik
maken van hun bevoegdheden AMvB’s buiten werking te stellen, de Kamer dit achteraf
zou moeten kunnen goed- of afkeuren? Zo ja, is de regering bereid dit punt te betrekken
bij de herziening van de voorgenomen modernisering van het staatsnoodrecht?
In reactie op het advies van de Afdeling stelt de regering dat het in de rede ligt
de AMvB uit 1953 te herzien en onderdeel te laten zijn van de brede aanpak van de
voorgenomen modernisering van het staatsnoodrecht. Op welke termijn kan de regering
de Kamer informeren over de voortgang van de herziening van het staatsnoodrecht?
De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat in het najaar
van 2020 al snel bleek dat het instellen van een regionale avondklok niet nodig was.
Stel dat op enig moment de regering het wenselijk acht een vorm van een regionale
avondklok in te stellen, komt die dan tot stand in de vorm van een wijziging van de
tijdelijke regeling of vergt dat volgens de regering een nieuwe wetswijziging? Graag
ontvangen voornoemde leden een reactie van de regering hierop.
De leden van de CDA-fractie constateren dat bij verwerping van onderhavig wetsvoorstel
door een van de Kamers der Staten-Generaal de regering verplicht is over te gaan tot
het bij koninklijk besluit buiten werking stellen van artikel 8, eerste en derde lid,
van die wet.
Omdat met de buitenwerkingstelling de wettelijke basis van de Tijdelijke regeling
landelijke avondklok komt te ontvallen, zal het gevolg daarvan ook zijn dat de regeling
op dat moment ophoudt te gelden. Deze leden constateren dat de Tijdelijke regeling
landelijke avondklok tot 10 februari loopt. Indien onderhavig wetsvoorstel wordt aangenomen
in de Staten-Generaal, blijft het koninklijk besluit ter inwerkingstelling van artikel
8 eerste en derde lid, na 10 februari gewoon gelden. Deze leden constateren voorts
dat de regering in het oorspronkelijke wetsvoorstel wél een einddatum voor onderhavig
wetsvoorstel verwerkt had in de wet, echter is na advies van de Afdeling dit uit het
wetsvoorstel gehaald. Artikel 1, vierde lid, Wbbbg verplicht de regering immers bij
koninklijk besluit de in werking gestelde bepalingen buiten werking te stellen, zodra
de omstandigheden dit naar het oordeel van de regering toelaten. Voornoemde leden
vragen de regering welke mogelijkheden de Staten-Generaal heeft indien zij van oordeel
is dat de omstandigheden het toelaten om artikel 8 eerste en derde lid niet langer
inwerking te stellen, maar de regering dit oordeel (nog) niet is toegedaan. Zou een
initiatiefwet vanuit een van de leden van de Kamer, onderhavig wetsvoorstel buitenwerking
kunnen stellen? Zou dat de regering tevens verplichten het koninklijk besluit van
de in werking gestelde bepalingen in te trekken?
De aan het woord zijnde leden constateren dat uit artikel 3 van de Wbbbg volgt dat
de bevoegdheden die deze wet aan organen van het burgerlijk gezag toekent, slechts
worden uitgeoefend voor zover dit met het oog op de handhaving van de openbare orde
en veiligheid naar het oordeel van die organen geboden is. Deze leden vragen de regering
duidelijk te maken dat de pandemie en de risico’s voor de volksgezondheid die daaruit
voortvloeien vallen onder reikwijdte van «de handhaving van de openbare orde» zoals
dat volgt uit artikel 3 Wbbbg, zeker nu de Wet Publieke Gezondheid de laatste tijd
specifiek op het punt van de bestrijding van de coronapandemie aanzienlijk is uitgebreid,
soms ook op zeer korte termijn.
De leden van de D66-fractie begrijpen dat de systematiek van het in werking stellen
van artikel 8 van de Wbbbg vraagt om goedkeuring van de Staten-Generaal nadat het
artikel van kracht is geworden door middel van een wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel
wordt dan volgens artikel 1, tweede lid, Wbbbg onverwijld aan de Kamer gezonden. Kan
de regering toelichten wat zij verstaat onder «onverwijld»? Deze leden willen de regering
in dit kader wijzen op het feit dat dit voorstel tien dagen nadat de avondklok in
werking trad naar de Kamer is gezonden. Kan de regering toelichten of deze gang van
zaken onder het onverwijld toezenden van documenten aan de Kamer valt?
Voornoemde leden merken op dat is gekozen voor de Wbbbg terwijl aanpassing van de
Twm ook voor de hand had gelegen. Hoewel nu onverwijld een wet naar de Kamer is gestuurd
had aanpassing van de Twm door middel van spoedwetgeving wellicht net zo snel gekund.
Deze leden ontvangen graag een reactie van de regering op dit punt.
De aan het woord zijnde leden lezen dat op advies van de Afdeling de einddatum uit
de wettekst van het voorstel is gehaald. Deze leden vragen de regering op welke wijze
nu precies de avondklok verlengd moet worden indien dat nodig is. Wordt dan weer een
wetswijziging onverwijld naar de Kamer gestuurd? Wordt de Tijdelijke regeling landelijke
avondklok covid-19 gewijzigd? Heeft de regering nog een andere mogelijkheid voor ogen
waarmee de avondklok verlengd zou kunnen worden? Graag ontvangen deze leden een toelichting
van de regering wat precies de mogelijkheden zijn en voor welke mogelijkheid de regering
zou kiezen, mocht het nodig zijn.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren, net als de Raad van State, dat de
regering bewust geen wettelijke grondslag voor een avondklok heeft vastgelegd in de
Twm, maar kiest voor het gebruik van de inzet van de Wbbbg. Kan de regering deze keuze
toelichten. Kan de regering hierbij ook ingaan op het feit dat de Wbbbg met name bedoeld
is om de openbare orde te waarborgen en niet is ingesteld met het oog op de bescherming
van de volksgezondheid, terwijl de Twm dat wel is.
De leden van de SP-fractie willen weten of de nu voorliggende wet wel gebruikt kan
worden om de beëindiging van de avondklok per 10 februari 2021 om 04.30 uur te stuiten.
Zo nee, waarom is dan zo lang gewacht met het toezenden van dit wetsvoorstel? Deze
leden wijzen er op dat in het verkennend debat met de Kamer over de avondklok de Minister
van Justitie en Veiligheid de Kamer toezegde dat het onverwijld toezenden van het
wetsvoorstel slechts een kwestie van dagen zou zijn.
Voorts vragen deze leden waarom er niet voor is gekozen de Twm te gebruiken als wettelijke
grondslag voor de avondklok. Is dit gebeurd op inhoudelijke gronden of is alleen de
tijdsdruk doorslaggevend geweest? Als tijdsdruk het belangrijkste motief was, waarom
is dan niet eerder een wetgevingsproces in werking gezet zodat beide Kamers en de
Raad van State, vooraf via een ordentelijk wetgevingsproces betrokken werden bij vergaande
inperking van grondrechten zoals bij de avondklok het geval is. Acht de regering de
nu gebruikte juridische noodgreep via de Wbbbg passend binnen een zorgvuldig democratisch
proces van het steeds verder ingrijpen in grondrechten? Voornoemde leden wijzen er
in dit verband op dat bijvoorbeeld ook het invoeren van de verplichte PCR-test voor
inreizenden niet via de Twm werd geregeld. Dit maakte na een uitspraak in voorlopige
voorziening noodwetgeving in beide Kamers noodzakelijk hetgeen voorkomen had kunnen
worden. Waarom kiest de regering niet voor een duidelijke juridische lijn via de Twm,
deze wet is immers bedoeld om een ordentelijk wetgevingsproces voor beide Kamers te
borgen bij inperking van grondrechten in de bestrijding van de covid-19 pandemie?
Wanneer zal de verlenging van de Twm worden voorgehangen, nu reeds duidelijk is dat
met de verlengde lockdown tot 2 maart een verlenging aan de orde is? Zal dit op korte
termijn gebeuren zodat hierover nog voor de verlenging een debat kan worden gevoerd?
Wat is de reactie van de regering op de brief van de Eerste Kamer aan de Minister
van Justitie en Veiligheid van 1 februari 20211 waarin de Eerste Kamer haar ongenoegen uit over het niet betrokken worden bij een
ingrijpende inperking van grondrechten zoals bij de avondklok het geval is. Hoe past
dit binnen een zorgvuldig democratisch proces en wat gaat de regering doen om te zorgen
dat de Eerste Kamer vooraf wordt betrokken?
De leden van de PvdD-fractie zijn het met de regering eens dat de bestrijding van
het coronavirus een wezenlijk doel is. Zij erkennen ook dat daarvoor maatregelen nodig
zijn. Maar aan het instellen van zulke maatregelen zijn voor deze leden een paar duidelijke
voorwaarden verbonden. Op die voorwaarden proportioneel en rechtmatig, zullen zij
hieronder ingaan. Op een aantal punten hebben zij verduidelijkende vragen maar naar
de mening van deze leden schiet de regering ook op een aantal punten tekort. Deze
leden steunen daarom niet de ingestelde avondklok.
Naar de mening van voornoemde leden moet allereerst gewogen worden of de maatregelen
proportioneel zijn. Zij vragen zich af of de avondklok en de daarmee gepaarde sociale
schade wel opweegt tegen de mogelijke gezondheidswinst van zo’n avondklok. Deze leden
maken zich op dit punt zorgen om het bredere mentale welzijn in de maatschappij. Een
groot deel van de bevolking heeft al geruime tijd te maken met ingrijpende beperkingen.
Een nog ingrijpendere vrijheidsbeperking, zoals een avondklok, raakt het mentale welzijn
nog verder.
Dat veroorzaakt ook schade aan de brede volksgezondheid.
Deze leden vragen de regering daarom naar de afweging die gemaakt is voordat de avondklok
werd ingesteld. Hoe is het positieve effect van de avondklok op de volksgezondheid
gewogen tegenover de schade die het kan veroorzaken? Welke aspecten zijn daarbij meegewogen?
Op welke wijze is hierover advies gevraagd? Deze leden denken dat het bredere welzijnsaspect
te weinig aandacht en gewicht heeft gehad en willen daarom graag inzicht in de door
de regering vooraf gemaakte afweging. Waaruit bestond de brede maatschappelijke afweging?
Waaruit bestaat die nu? Welke andere zaken, die daar niet onder vallen zijn toch meegenomen?
Kan de regering de Kamer informeren over de brede maatschappelijke toets die afgelopen
weekend, 6 en 7 februari jl., heeft plaatsgevonden? Kan de regering de Kamer, conform
de toezegging van de Minister-President, gedaan in het debat op 4 februari jl., de
bijbehorende stukken toezenden?
Recente berichten over een toename in het aantal depressieve jongeren, jongeren met
zelfmoordneigingen, toenemend en problematisch drugs- en drankgebruik, kindermishandeling
en huiselijk geweld sterken de voornoemde leden verder in de gedachte dat deze effecten
onvoldoende op de radar staan.
Dan hebben de aan het woord zijnde leden een aantal vragen over de rechtmatigheid.
Vindt de regering dat zij het recht heeft om, in naam van de volksgezondheid, deze
beperking van mensen te eisen zolang zij zelf nog altijd zo weinig doet om de brede
volksgezondheid te verbeteren? In het belang van de gezondheid dwingt de regering
op dit moment iedereen binnen te blijven voor een groot deel van de dag. Maar het
belang van de volksgezondheid is voor de regering nooit aanleiding geweest om serieuze
maatregelen te nemen tegen de bioindustrie die op allerlei wijzen een gevaar vormt
voor de volksgezondheid, zoals luchtvervuiling, risico op zoönose, ontstaan van resistente
bacteriën, klimaatverandering. Daarnaast heeft de regering nooit serieuze maatregelen
genomen om de volksgezondheid te verbeteren door de ongezonde voedselomgeving aan
te pakken. Fastfoodketens en voedselproducenten is nooit een stro breed in de weg
gelegd. Sterker nog, gezonde producten als groente en fruit zijn door deze regering
nog duurder gemaakt door de btw verder te verhogen. Het gegeven dat meer dan de helft
van de Nederlanders inmiddels te zwaar is kan direct gelinkt worden aan het ontbreken
van stevig regeringsbeleid. Ook de ongezonde leefomgeving, met nog altijd te hoge
concentraties luchtvervuiling, is door de regering(en) nu en in het verleden nooit
voldoende aangepakt. Het is stuitend te zien dat al meer dan een decennia niet voldaan
wordt aan luchtkwaliteitsnormen voor fijnstof en stikstofoxides. Dan gaat het daarbij ook nog eens om de politiek gestelde normen van de Europese
Unie en niet, zoals zou moeten, de gezondheidsnormen van de WHO die gebaseerd zijn
op gezondheidseffecten. Ondertussen probeert deze regering de luchtvaart, inclusief
de luchtvervuiling die daardoor veroorzaakt wordt, verder te laten groeien.
Dat nu blijkt dat corona mensen met longproblemen en overgewicht extra zwaar raakt,
maakt het structurele gebrek aan (preventief) gezondheidsbeleid extra pijnlijk.
Naar de mening van de leden van de PvdD-fractie heeft de regering geen recht zulke
ingrijpende beperkingen als een avondklok van de burgers te vragen als zij zelf op
zo veel vlakken nog altijd actief de gezondheid van de burgers beschadigd.
Deze leden vragen de regering wanneer zij gaat stoppen met het actief schaden van
de gezondheid van de Nederlandse bevolking. Wanneer daalt het besef in dat het verkiezen
van economische belangen boven gezondheidsbelangen altijd een onverstandige keuze
is? Allereerst omdat het in mensen tijdens hun leven gezondheidsschade veroorzaakt.
Maar ook omdat de kosten die gemaakt moeten worden in de gezondheidszorg vervolgens
niet opwegen tegen het in de economie verdiende geld.
Tot slot hebben deze leden nog een aantal vragen over de technische keuzes die gemaakt
zijn bij deze wet. Voordat zij daarop ingaan vragen zij de regering eerst waarom zoveel
tijd zat tussen het aankondigen van de avondklok en het opstellen van de vereiste
voortduringswet die nu voorligt.
Op 12 januari jl. werd bij de persconferentie gesproken over een avondklok. De regeling
werd ingesteld op 22 januari. Conform de Wbbbg moest hier «onverwijld» een formele
wet over aan de Staten-Generaal gestuurd worden. De Kamer ontving deze pas op 3 februari
jl. Is dat naar de mening van de regering «onverwijld» ofwel «onmiddellijk»? Was niet
eerder al gewerkt aan de uitwerking van een mogelijke avondklok? Deze leden ontvangen
graag een toereikende verklaring want naar de mening van deze leden heeft dit te lang
geduurd.
Kan de regering aangeven waarom gekozen is voor de constructie via de Wbbbg? Aangezien
op die manier twee Hoge Colleges van Staat, respectievelijk de Raad van State en de
Eerste Kamer, tot op dit moment zijn omzeild. Deze leden vinden het niet passend dat
de Eerste Kamer, als onderdeel van de volksvertegenwoordiging, door de regering is
gepasseerd.
Door te kiezen voor de Wbbbg, door de avondklok uit te werken in niet formele wetgeving
en door de voorliggende Voortduringswet (die als achtervang werkt) zodanig te vertragen
als nu gebeurd is heeft de regering effectief een aantal weken een verregaande rechtenbeperking
opgelegd aan de gehele bevolking zonder daarbij beide Kamers om goedkeuring te vragen.
Naar de mening van deze leden is dat in strijd met de opzet van de beperkingssystematiek
uit de Grondwet en daarmee onrechtmatig. Zij vragen de regering daarop te reflecteren.
Dan vragen deze leden de regering in bredere zin te reflecteren op de keuze voor de
Wbbbg. Waarom is de AMvB in zijn geheel buitenwerking gesteld? Kan de regering bevestigen
dat dit alleen kan gebeuren in spoedeisende situaties? Is naar de mening van de regering,
gegeven het feit dat er vele dagen zaten tussen het aankondigen van de avondklok en
het invoeren ervan, wel sprake geweest van de benodigde spoed? Zo ja, waar blijkt
dat uit?
Kan de regering aangeven op welke wijze de beide Kamers op dit moment kunnen besluiten
de avondklok te laten vervallen? Klopt het dat dit, bij het aannemen van voorliggend
wetsvoorstel, alleen zou kunnen met een initiatiefwet in de Tweede Kamer? Op welke
andere manier heeft de Tweede Kamer en/of Eerste Kamer de mogelijkheid in te grijpen?
Op welke wijze is de regering voornemens, mocht daartoe besloten worden, de wet te
verlengen?
3. Wetsvoorstel, verval van de Tijdelijke regeling avondklok covid-19 en buitenwerkingstelling
van artikel 8, eerste en derde lid, Wbbbg
De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering in een gevorderd stadium van
de pandemie gebruik maakt van het staatsnoodrecht. Deze leden lezen in het advies
van de Afdeling en het nader rapport dat de regering een wijziging van de Twm niet
meer in de rede vond liggen, dan toepassing van de Wbbbg, om de avondklok in te stellen.
Deze leden hebben bedenkingen bij de argumentatie van de regering op dit punt. Noodrecht
is naar zijn aard recht wat toegepast wordt op het moment dat het normale recht tekortschiet.
Voornoemde leden vragen de regering duidelijk te maken waarom de Twm niet middels
een spoedwet kon worden aangevuld met een bevoegdheid een avondklok,«een verbod om
te vertoeven in de open lucht», in te voeren. Had in de tussentijd, als die procedure
niet afgewacht kon worden, niet op grond van artikel 7 van de Twm door de voorzitters
van de veiligheidsregio’s op basis van een noodverordening de avondklok ingezet kunnen
worden? Waarom is ervoor gekozen in een reeds later stadium van de pandemie (nu nog)
gebruik te maken van het staatsnoodrecht? Was het naar het oordeel van de regering
wenselijk geweest dit in een eerder stadium te doen?
De leden van de SGP-fractie constateren dat het wetsvoorstel ziet op de uitvoering
van de wettelijke verplichting om, na vaststelling van een koninklijk besluit tot
inwerkingstelling van bepaalde artikelen van de Wbbbg, onverwijld een voorstel van
wet aan de Kamer te zenden omtrent het voortduren van de werking van de in werking
gestelde bepalingen. Deze leden constateren dat bij de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel
is gekozen om de AMvB volledig buiten werking te stellen. Dit is alleen mogelijk in
spoedeisende gevallen, waardoor op grond van artikel 8, derde lid, bij ministeriële
regeling van die AMvB kan worden afgeweken of geheel buiten werking kan worden gesteld.
Deze leden lezen dat in het najaar van 2020 al is gekeken naar de eventuele inzet
van de regionale avondklok ter bestrijding van covid-19, maar dat dit uiteindelijk
niet nodig bleek te zijn. Op dat moment was reeds bekend dat de bestaande AMvB uit
1953 sterk verouderd was. Dat ervoor is gekozen om de AMvB geheel buiten toepassing
te laten en niet te wijzigen vinden deze leden uitermate bevreemdend. Zij vrezen dat
op deze manier het democratisch proces te gemakkelijk omzeild wordt. Enkel in zeer
spoedeisende gevallen kan de AMvB buiten toepassing worden gelaten. De aan het woord
zijnde leden constateren dat tussen het najaar van 2020 en 22 januari jl. voldoende
tijd was om de AMvB aan te passen aan de huidige omstandigheden. Op deze manier was
er een duidelijk democratisch proces voorafgegaan aan de instelling van een eventuele
avondklok. Deze leden vragen de regering of zij kan toelichten waarom in de tussenliggende
periode van het instellen van een eventuele regionale avondklok en het instellen van
de avondklok op 22 januari jl. de AMvB niet is gewijzigd, maar nu vanwege «een zeer
spoedeisend geval» volledig buiten werking is gesteld. Kan de regering aangeven waarom
de wettelijke «EHBO-trommel» van het staatsnoodrecht niet op orde was?
Voornoemde leden vragen een toelichting op het voortduren van de werking van de AMvB
uit 1953. Welke uitgangspunten zijn juridisch leidend als het gaat om het voortduren
van de rechtskracht bij het vervangen van wetgeving, zeker wanneer geconstateerd moet
worden dat AMvB’s sterk verouderd zijn?
Deze leden constateren dat de AMvB uit 1953 enkele uitzonderingen op het verbod kent
om in de openlucht te vertoeven. Een daarvan is een uitzondering voor de leden van
beide Kamers voor zover zij in de open lucht moeten vertoeven in verband met de vergaderingen
van de Kamers. De leden van de SGP-fractie constateren dat de huidige ministeriële
regeling deze uitzondering niet kent. Zij constateren dat de Twm deze uitzondering
wel kent. Kan de regering aangeven waarom in dit wetsvoorstel niet is voorzien in
een uitzondering voor de leden van de Staten Generaal?
Voornoemde leden constateren dat het wetsvoorstel niet voorziet in een uitzondering
voor politieke activiteiten. Zij constateren dat dit in het kader van de verkiezingstijd
noodzakelijk is om kiezers op de hoogte te stellen. Deze leden constateren eveneens
dat in het huidige maatregelenpakket sprake is van een uitzondering voor gasten van
live-uitgezonden talkshows. Kan de regering aangeven waarom geen uitzondering wordt
gemaakt voor live-uitzendingen van politieke partijen en/of live-uitgezonden debatten? Met de huidige gang van zaken kunnen enkel werknemers van de fractie
aanschuiven met een werkgeversverklaring. Gasten en kandidaat-Kamerleden kunnen echter
niet live aanschuiven. Is de regering van mening dat juist in deze verkiezingsperiode
democratische activiteiten doorgang dienen te vinden?
De leden van de SGP-fractie lezen dat dit wetsvoorstel niet betekent dat de avondklok
voor onbepaalde tijd zal voortduren. De Tijdelijke regeling landelijke avondklok covid-19
zelf bevat immers een tijdstip van verval. Dit laat onverlet dat artikel 1, vierde
lid, Wbbbg aan de regering de verplichting oplegt bij koninklijk besluit de in werking
gestelde bepalingen van de Wbbg buiten werking te stellen, zodra de omstandigheden
dit naar het oordeel van de regering toelaten. Deze leden constateren dat een horizonbepaling
ontbreekt. Kan de regering aangeven waarom niet is gekozen voor een duidelijke tijdsbepaling
zodat bij verlenging democratische controle kan plaatsvinden?
4. Regeldruk
De leden van de SGP-fractie lezen dat op zichzelf geen gevolgen voortvloeien op het
gebied van regeldruk. Zij constateren eveneens dat de domeinlijst voor buitengewone
opsporingsambtenaren (boa’s) domein I openbare ruimte is aangepast om de avondklok
te kunnen handhaven. De leden van de SGP-fractie constateren dat in het debat van
21 januari jl. de Minister van Justitie en Veiligheid aangaf dat er een rol ligt voor
boa’s, maar dat hij nog niet precies wist welke. Deze leden constateren dat met aanpassing
van de domeinlijst de boa’s bevoegd zijn de avondklok nationaal te handhaven, dus
niet lokaal zoals de Minister tijdens het debat suggereerde. Voornoemde leden constateren
dat in de achterliggende weken is gebleken dat het handhaven van de avondklok met
veel geweld gepaard kan gaan. Deze leden constateren dat boa’s onvoldoende zijn uitgerust
om de avondklok te kunnen handhaven ingeval zich serieuze ongeregeldheden voordoen.
Deze leden constateren dat het onverantwoord is om onvoldoende uitgeruste boa’s de
straat op te sturen om de avondklok te handhaven als hun eigen veiligheid in gevaar
kan komen. Is de regering van mening dat met het aanpassen van de domeinlijst boa’s
nationaal ingezet worden om de avondklok te handhaven en niet regionaal zoals de Minister
van Justitie en Veiligheid in het debat van 21 januari jl. suggereerde? Is de regering
voornemens de boa’s voldoende uit te rusten zodat zij effectief kunnen handhaven?
5. Consultatie en advies
De leden van de GroenLinks-fractie betreuren het zeer dat er geen consultatie is geweest.
Waarom was het onmogelijk om, desnoods telefonisch, bijvoorbeeld vertegenwoordigers
van handhavers te vragen naar hun ervaringen en hun verwachtingen over een eventuele
voortzetting van de tijdelijke avondklok?
6. Overig
De leden van de SGP-fractie hebben vragen over de geschiktheid van de Wbbbg ten behoeve
van het instellen van een avondklok en het verlengen hiervan. Welke aanknopingspunten
ziet de regering in de wetsgeschiedenis om te constateren dat het begrip ruimer dan
de klassieke openbare orde opgevat moet worden? Is het wetssystematisch logisch om
de Wbbbg te gebruiken als er een Wet publieke gezondheid en een tijdelijke wet is?
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De adjunct-griffier van de commissie, Verouden
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
E.M. Verouden, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.