Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg inzake de reactie op verzoek commissie over samenloop loon- en inkomstenbelasting bij meerdere pensioenen
31 066 Belastingdienst
Nr. 786 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 17 februari 2021
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 26 oktober 2020 over de reactie
op verzoek commissie over samenloop loon- en inkomstenbelasting bij meerdere pensioenen
(NDS 2020D42183).
De vragen en opmerkingen zijn op 18 november 2020 aan de Staatssecretaris van Financiën
voorgelegd. Bij brief van 5 februari 2021 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Schukkink
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief en hebben
nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat een inhoudingsplichtige geen rekening kan
houden met andere inhoudingsplichtigen. De leden hechten er echter wel aan om aan
te geven dat dit voor bijvoorbeeld ouderen met meerdere pensioenen kan leiden tot
vervelende terugvorderingen. De leden delen de mening van het kabinet dat de communicatie
richting belastingplichtigen dient te worden verbeterd waar mogelijk. Aan welke stappen
denkt het kabinet en waarom? De leden vragen het kabinet de Kamer op korte termijn
te informeren over de gezette verbeterstappen in de communicatie.
De leden van de VVD-fractie lezen over drie mogelijkheden die de kans op terugbetaling
aanzienlijk kunnen doen verminderen; aanvragen voorlopige aanslag bij de Belastingdienst,
geen inhoudingsplichtige loonheffingskorting laten inhouden en de inhoudingsplichtige
verzoeken tot inhouden extra loonheffing. De leden vragen het kabinet hoe vaak van
elk van de drie mogelijkheden gebruik wordt gemaakt.
Is de Staatssecretaris bekend met het artikel uit Elsevier Weekblad ««Betere communicatie»
moet hoge belastingaanslag voor gepensioneerden voorkomen»?1 De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris te reageren op de suggestie
(zowel mate van vereenvoudiging als de haalbaarheid en wenselijkheid in uitvoering)
om op het loonbelastingformulier gepensioneerden de kans te geven om te kiezen voor
het hogere belastingtarief.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris
over de heffing van inkomstenbelasting van gepensioneerden met meerdere pensioenuitkeringen.
Deze leden vinden het belangrijk dat de loonheffing en inkomstenbelasting zoveel mogelijk
bij elkaar aansluiten zodat zo min mogelijk belastingplichtigen aangifte hoeven te
doen en als zij aangifte doen, zij zo min mogelijk hoeven bij te betalen. Omdat veel
gepensioneerden verschillende pensioenuitkeringen ontvangen, wordt er echter te weinig
loonbelasting ingehouden, omdat elke pensioenuitvoerder afzonderlijk uitgaat van het
lage belastingtarief en de uitvoerder die de loonheffingskorting toepast, uitgaat
van te hoge heffingskortingen. Deze leden geven hierbij het voorbeeld van een alleenstaande
weduwe met een goed pensioen, opgebouwd bij meerdere pensioenfondsen, en een nabestaandenpensioen
van in totaal 35.000 euro. Voor deze gepensioneerde is de effectieve belastingdruk
door de afbouw van de ouderenkorting ruim 55%, maar de pensioenuitvoerders houden
maar 19,45% belasting in. Bij de belastingaangifte moet dan nog circa 5.000 euro worden
bijbetaald.
De Staatssecretaris geeft hierbij aan dat belastingplichtigen een voorlopige aanslag
kunnen aanvragen, ervoor kunnen kiezen om bij geen enkele inhoudingsplichtige de loonheffingskorting
te laten toepassen en de inhoudingsplichtige kan verzoeken een hoger tarief in te
houden.
Deze leden achten het positief dat de Staatssecretaris de communicatie wil verbeteren
over deze drie opties die moeten voorkomen dat de belastingplichtige bij de belastingaangifte
geconfronteerd wordt met een hoog te betalen bedrag. Deze leden merken daarbij op
dat de optie om bij een enkele inhoudingsplichtige de loonheffingskorting te laten
toepassen het meest eenvoudig is voor de belastingplichtige. De andere opties vereisen
immers extra handelingen, terwijl de belastingplichtige toch al voor elke inhoudingsplichtige
de loonheffingsverklaring moet invullen. Dit voorkomt echter niet altijd een hoge
terugbetaling, want de terugbetaling is vaak hoger dan het bedrag aan heffingskortingen.
De voorlopige aangifte biedt wel dit maatwerk, maar is voor de gepensioneerde belastingplichtige
behoorlijk ingewikkeld, want dan moet de gepensioneerde per pensioenuitvoerder invullen
hoeveel loonbelasting er wordt ingehouden. De leden van de CDA-fractie constateren
dat dat een ingewikkelde puzzel is voor een belastingplichtige en dat dat eigenlijk
pas goed te schatten is als de gepensioneerde jaaropgaven heeft van alle pensioenuitvoerders
en dat is pas twee jaar later. Kan de Staatssecretaris aangeven op welke wijze de
belastingplichtige op de pensioeningangsdatum kan weten hoeveel loonbelasting de verschillende
pensioenuitvoerders gaan inhouden? De leden van de CDA-fractie merken op dat pensioenuitvoerders
aan ten minste twee bronnen alle informatie toesturen, namelijk aan het pensioenregister
en aan de basisregistratie inkomensgegevens. Vanuit de basisregistratie inkomensgegevens
is het dus volstrekt helder wanneer iemand te weinig inkomstenbelasting betaalt, zeker
omdat gepensioneerden een zeer stabiel inkomen hebben. De Belastingdienst heeft dus
eerder door dat er te weinig loonbelasting wordt ingehouden dan de belastingplichtige
gepensioneerde. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe belastingplichtigen hierover
geïnformeerd worden? De optie om de inhoudingsplichtige te verzoeken een hoger tarief
in te houden, komt de leden van de CDA-fractie voor als een meer theoretische optie,
want de meeste pensioenuitvoerders zijn hier niet toe bereid. De leden van de CDA-fractie
vragen de Staatssecretaris daarom of het mogelijk is om gepensioneerden op de loonheffingsverklaring
de keuze te geven om een hoger belastingtarief in te laten houden. Dit voorkomt een
hoge bijbetaling bij de belastingaangifte en de belastingplichtige hoeft hiervoor
geen ingewikkelde voorlopige aangifte te doen met gegevens die hij (nog) niet heeft.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van 50PLUS
De leden van de fractie van 50PLUS hebben kennisgenomen van de reactie van de Staatssecretaris
op «de samenloop van loon- en inkomstenbelasting bij meerdere pensioenen» en zij danken
de Staatssecretaris voor de aangedragen mogelijkheden voor belastingplichtigen om
het voorliggende probleem te vermijden.
Het samenvoegen van (kleine) pensioenen van verschillende pensioenfondsen is de afgelopen
jaren fors toegenomen. Deze ontwikkeling is volgens de leden van 50PLUS niet alleen
toe te juichen omdat het overzichtelijker is voor de deelnemer maar ook omdat hierdoor
het voorliggende probleem van «samenloop van loon- en inkomstenbelasting bij meerdere
pensioenen» minder vaak zou moeten voorkomen dan in het verleden het geval was. De
perceptie is echter dat het juist vaker voorkomt dan in het verleden. Klopt deze perceptie
en zo nee, waarom niet? Welke factor zorgt ervoor dat het voorliggende probleem in
aantallen toeneemt, terwijl het aantal kleine pensioenen dat wordt samengevoegd tot
één groot pensioen juist sterk is toegenomen?
Het bestaan van personen met meerdere pensioenen is geen nieuw fenomeen. Het is de
leden van 50PLUS bekend dat de veelheid aan kortingen en tariefschijven alsmede de
bijbehorende opbouw- en afbouwtrajecten, zorgen voor een zeer weerbarstig pad naar
het vaststellen van het definitieve belastbare inkomen. Dit pad is de laatste tien
jaar nog veel weerbarstiger geworden dan het voorheen al was. Wij noemen dan onder
andere de introductie van de inkomensafhankelijke afbouw van de algemene heffingskorting
en de arbeidskorting en later ook van de ouderenkorting. In dit verband laten wij
onder andere het verder compliceren van de inkomensafhankelijke combinatiekorting
(IACK), waar gepensioneerden doorgaans geen recht op hebben, nog buiten beschouwing.
Voor de leden van de fractie van 50PLUS is het zeer interessant om te weten of de
gestage toename van de complexiteit van de kortingen over de afgelopen tien jaren
heeft bijgedragen aan een toename van het aantal gepensioneerden bij wie «de ingehouden
en afgedragen loonheffing sterk uiteenloopt met de verschuldigde inkomstenbelasting».
Kan hier een causaal verband worden afgeleid op basis van cijfers? Heeft het kabinet
cijfers of andere gegevens beschikbaar waarmee het verband tussen toegenomen complexiteit
van het stelsel enerzijds en toename van het aantal naheffingen anderzijds kan worden
aangetoond of ontkend?
In de brief van 26 oktober 2020 wordt geen specifieke aandacht besteed aan de situatie
van gepensioneerden in het buitenland, terwijl de leden van de fractie van 50PLUS
juist van deze groep veel klachten krijgen over de voorliggende problematiek. Welke
redenen zijn er volgens het kabinet dat juist gepensioneerden in het buitenland onevenredig
vaak met dit fenomeen te maken krijgen? Is er voor hen specifiek iets veranderd in
de wetgeving of in de dienstverlening door de Belastingdienst, waardoor een toename
van het aantal klachten kan worden verklaard?
II Reactie van de bewindspersoon
De leden van de fractie van de VVD begrijpen dat een inhoudingsplichtige geen rekening
kan houden met andere inhoudingsplichtigen. De leden hechten er echter wel aan om
aan te geven dat dit voor bijvoorbeeld ouderen met meerdere pensioenen kan leiden
tot vervelende terugvorderingen. De leden delen de mening van het kabinet dat de communicatie
richting belastingplichtigen dient te worden verbeterd waar mogelijk. Deze leden vragen
welke stappen het kabinet gaat zetten in het verbeteren van de communicatie en om
de Kamer te informeren over de gezette verbeterstappen in de communicatie. Ook de
leden van de fractie van het CDA vragen hoe belastingplichtigen hierover geïnformeerd
worden.
De Belastingdienst is bezig met verbetering in de communicatie richting belastingplichtigen
over dit onderwerp op de reguliere communicatiekanalen zoals de website. In dit kader
zijn in de afgelopen maanden reeds enkele pagina’s op de website van de Belastingdienst
aangepast waarin de mogelijke gevolgen worden geschetst als sprake is van AOW en een
of meer andere uitkeringen en hoe deze gevolgen geminimaliseerd kunnen worden. De
Belastingdienst beziet of er nog verdere verbeteringen doorgevoerd kunnen worden.
De Sociale Verzekeringsbank informeert AOW-gerechtigden ook over dit onderwerp. Op
de online AOW-aanvraag en de papieren AOW-aanvraag wordt expliciet aan AOW-gerechtigden
gevraagd of zij willen dat de loonheffingskorting wordt toegepast. Bij deze vraag
wordt de aanvrager voor een toelichting waarom de keuze van belang is en wat de gevolgen
van deze keuze zijn, doorverwezen naar een pagina op www.svb.nl. Daarnaast staat in de AOW-toekenningsbeschikking informatie over de mogelijkheid
om een voorlopige aanslag inkomstenbelasting aan te vragen. In de flyer bij de jaaropgave
van 2020 (die begin 2021 wordt verstuurd) wordt ook expliciet aangegeven dat de AOW-gerechtigde
na afloop van het jaar belasting mogelijk moet bijbetalen als zij in de loop van het
jaar ook andere uitkeringen hebben ontvangen. De flyer benoemt vervolgens ook de mogelijkheid
om de bijbetaling te kunnen spreiden door een voorlopige aanslag aan te vragen. Hierdoor
betaalt de AOW-gerechtigde in de loop van het kalenderjaar elke maand al een deel
van de extra verschuldigde belasting, in plaats van alles in één keer na afloop van
het jaar. Overigens merk ik op dat als bij de AOW-uitkering de loonheffingskorting
wordt toegepast en bij een aanvullend pensioen niet, en er geen sprake is van andere
inkomsten of aftrekposten, pas hoeft te worden bijbetaald bij een aanvullend pensioen
van ongeveer € 7.200 bij een alleenstaande AOW’er, en bij een aanvullend pensioen
van ongeveer € 24.000 bij een AOW’er met partner (schijven en tarieven 2017).
De leden van de fractie van de VVD vragen hoe vaak van elk van de drie mogelijkheden
gebruikt wordt gemaakt. De leden van de fractie van de VVD refereren naar de drie
mogelijkheden die ik in mijn brief van 26 oktober 2020 (NDS2020D42183) heb benoemd om het verschil tussen ingehouden loonbelasting en verschuldigde inkomstenbelasting
te verkleinen. Bij de beantwoording van deze vraag is gekeken naar de groep belastingplichtigen
die op 1 januari van een kalenderjaar AOW gerechtigd is en uit meer dan één bron inkomsten
uit vroegere arbeid ontving en aangifte inkomstenbelasting deed. In de jaren 2017
tot en met 2019 bedroeg dit aantal ongeveer 2,2 miljoen. Voor 2017, het meest recente
jaar waarin het aanslagproces voor deze doelgroep is afgerond en een definitieve aanslag
is opgelegd, is gekeken naar het verschil tussen ingehouden loonheffing en inkomensheffing.
In onderstaande tabel is te zien dat bij 42% het bedrag aan inkomensheffing hoger
was dan de loonheffing. Bij 23% is het verschil redelijk beperkt (< € 2.000). Bij
13% was het verschil groot (tussen de € 2.000 en € 7.000) en bij 5% zeer groot (meer
dan € 7.000).2 De grens van € 7.000 is genomen omdat dit ongeveer het maximale verschil is dat kan
ontstaan als bij twee inkomensbronnen afzonderlijk loonheffing wordt geheven in plaats
van gezamenlijk (AOW + pensioen dat in de hoogste schijf wordt belast). Daarboven
moet er in ieder geval sprake zijn van andere oorzaken voor het verschil tussen inkomensheffing
en loonheffing dan enkel het niet gezamenlijk heffen van AOW en pensioen(en).
Tabel 1 Inkomensheffing minus loonheffing
20171
2012
< € 0
58%
52%
€ 0 – € 2.000
23%
30%
€ 2.000 – € 7.000
13%
13%
> € 7.000
5%
5%
X Noot
1
Door afronding komt de som van de percentages net niet uit op 100%.
De eerste mogelijkheid om vanuit de Belastingdienst te voorkomen dat men bij de definitieve
aanslag veel moet bijbetalen is het opleggen van een voorlopige aanslag aan het begin
van het belastingjaar (een zogenoemde EVA), waardoor gedurende het belastingjaar al
inkomensheffing betaald wordt die rekening houdt met de beide (of meer) inkomens.
Bij de onderzochte totale groep van 2,2 miljoen AOW’ers met meer dan één inkomensbron
die al gebruik maakten van EVA, bedroeg het percentage positieve3 EVA’s 27%. Bij de groep met een verschil tussen inkomensheffing en loonheffing tussen
€ 2.000 en € 7.000, bedroeg dit percentage 63%. Bij een groter verschil dan € 7.000
was dit percentage 64%. In veel gevallen worden hoge bijbetalingen bij de definitieve
aanslag op deze manier dus al voorkomen.
Een tweede mogelijkheid om hoge bijbetalingen bij de definitieve aanslag te voorkomen
is het beperken van het toepassen van de loonheffingskorting tot één of bij geen van
de inkomensbronnen. Uit onderzoek blijkt dat bij de totale groep van 2,2 miljoen AOW’ers
met meer dan één inkomensbron in 89% van de gevallen door één uitkeringsinstantie
de loonheffingskorting wordt toegepast. Bij 6% van deze groep wordt bij geen enkele
uitkeringsinstantie de loonheffingskorting wordt toegepast. Bij 5% wordt echter door
meer dan één uitkeringsinstantie de loonheffingskorting toegepast. Dit is niet overeenkomstig
de wetgeving.4 In de communicatie wordt de belastingplichtige erop gewezen dat ze de loonheffingskorting
maar bij één inhoudingsplichtige geldend mag maken. Bij de groepen met een verschil
tussen inkomensheffing en loonheffing van € 2.000–€ 7.000 dan wel meer dan € 7.000
is dit percentage (meer dan één keer loonheffingskorting laten toepassen) echter veel
hoger, namelijk respectievelijk 13% en 18%. Als deze laatste groep de loonheffingskorting
zoals is voorgeschreven op één inkomensbron zou laten toepassen, zou het verschil
tussen loonheffing en inkomensheffing kunnen worden verkleind. Hierover worden belastingplichtigen
geïnformeerd bij het aanvragen van de loonheffingskorting (via het formulier Opgaaf gegevens voor de loonheffingen). Over de derde mogelijkheid, het laten toepassen van een hoger belastingtarief door
de inhoudingsplichtige, zijn geen gegevens bekend.
De leden van de fractie van de VVD vragen of ik bekend ben met het artikel uit Elsevier
Weekblad «Betere communicatie moet hoge belastingaanslag voor gepensioneerden voorkomen».
Ook vragen deze leden mij om te reageren op de in het artikel genoemde suggestie om
op het loonbelastingformulier de mogelijkheid te geven aan gepensioneerden te kiezen
voor het toepassen van het hogere belastingtarief. De leden van de fractie van het
CDA stellen een soortgelijke vraag over de loonbelastingverklaring. Ik ben bekend
met het artikel uit de Elsevier en de suggestie die daarin wordt geopperd. Ik wil
vooropstellen dat de loonbelastingverklaring vormvrij is, zolang tenminste de verplichte
werknemersgegevens5 worden vastgelegd. Het toevoegen van de mogelijkheid om het hogere belastingtarief
(in 2021: 49,5%) toe te passen kan aldus door een inhoudingsplichtige op eigen initiatief
worden toegevoegd. Daarmee komt dit praktisch gezien neer op de reeds bestaande, en
in deze brief eerder vermelde mogelijkheid van een belastingplichtige om een inhoudingsplichtige
te verzoeken een hoger belastingtarief in te houden. De Belastingdienst stelt een
voorbeeldformulier (Model opgaaf gegevens voor de loonheffingen) beschikbaar, en gelet op het voorgaande is er geen aanleiding om dit voorbeeldformulier
aan te passen. Ook dient hierbij te worden meegewogen dat de inhoudingsplichtige expliciet
moet instemmen met het toepassen van het hogere tarief. Deze voorwaarde wordt gesteld
omdat de belastingplichtige aan de inhoudingsplichtige vraagt om toepassing van een
hoger belastingtarief dan de inhoudingsplichtige dient in te houden op grond van de
toepasselijke loonbelastingtabel die in reguliere gevallen gehanteerd dient te worden,
gelet op het van de inhoudingsplichtige ontvangen pensioen. Een inhoudingsplichtige
zal ook afhankelijk zijn van de mogelijkheden die het salarissoftwarepakket hierin
biedt. Indien inhoudingsplichtigen deze mogelijkheid kunnen en willen bieden, kunnen
zij dit formulier zelf naar wens aanvullen.
Hierbij merk ik ter volledigheid op dat, om zo accuraat mogelijk aan te sluiten bij
de uiteindelijk verschuldigde belasting, het in te houden hogere belastingtarief casuïstisch
is en per belastingplichtige verschillend kan uitpakken. Niet in alle situaties zal
het toepassen van het hogere tarief goed aansluiten bij de uiteindelijk verschuldigde
inkomensheffing. Mede hierom is in mijn brief van 26 oktober 2020 over dit onderwerp
ook gewezen op de mogelijkheid om een voorlopige aanslag aan te vragen. Bij het aanvragen
van een voorlopige aanslag kan rekening worden gehouden met de persoonlijke situatie
van een belastingplichtige.
De leden van de fractie van het CDA vragen op welke wijze de belastingplichtige op
de pensioeningangsdatum kan weten hoeveel loonbelasting de verschillende pensioenuitvoerders
gaan inhouden. Allereerst wordt het indienen van de voorlopige aangifte voor belastingplichtigen
zo makkelijk mogelijk gemaakt. De belastingplichtige hoeft niet zelf in te vullen
hoeveel loonheffing er wordt ingehouden; dit wordt door de Belastingdienst bepaald
aan de hand van de loonbelastingtabellen die door de inhoudingsplichtigen moeten worden
toegepast. Eveneens wordt de mogelijkheid geboden om bepaalde gegevens uit een voorgaand
jaar door de Belastingdienst voor in te laten vullen. Het betreft gegevens over een
voorgaand jaar omdat de Belastingdienst nog niet over actuele inkomensgegevens van
derden beschikt. Voor de actuele (inkomens)gegevens is de Belastingdienst ten behoeve
van de voorlopige aangifte afhankelijk van de aanlevering hiervan door de belastingplichtige.
Overigens wordt aan deze doelgroep geautomatiseerd een voorlopige aanslag opgelegd
als laatst vastgestelde definitieve aanslag (in 2021 is dat die over het belastingjaar
2019) leidde tot een te betalen bedrag. In dergelijke gevallen hoeven belastingplichtigen
niet zelf een voorlopige aangifte in te vullen. De systematiek om geautomatiseerd
een voorlopige aanslag op te leggen is het afgelopen jaar verbeterd zodat de voorlopige
aanslag in meer gevallen geautomatiseerd wordt opgelegd en beter aansluit bij de uiteindelijk
verschuldigde inkomensheffing.
Het proces van de voorlopige aanslag is continu onderwerp van verbetering en vernieuwing
met als doel te bereiken dat zoveel mogelijk in de actualiteit belasting wordt geheven
zodat het aantal te betalen aanslagen na afloop van het jaar wordt beperkt.
Hiernaast levert navraag bij pensioenuitvoerders op dat ongeveer zes maanden voor
de AOW-gerechtigde leeftijd deelnemers worden geïnformeerd over de ingang van het
pensioen en de verschillende keuzemogelijkheden. Als het pensioen wordt aangevraagd
volgt een formele toekenningsbrief met een uitkeringsspecificatie. De uitkeringsspecificatie
bevat de uitkering en de loonheffing en de vertaalslag naar het bedrag per loontijdvak
(netto). De verschuldigde loonheffing is duidelijk zichtbaar op de uitkeringsspecificatie.
Een uitvoerder die aangaf vooraf deze informatie niet te delen gaf aan wel na de eerste
uitkering een specificatie te verstrekken. Zodoende is rond de eerste datum van uitbetalen
duidelijk hoeveel loonheffing wordt ingehouden.
De leden van de fractie van het CDA komt de optie om de inhoudingsplichtige te verzoeken
een hoger tarief in te houden voor als een meer theoretische optie want de meeste
pensioenuitvoerders zijn hiertoe niet bereid. Navraag bij pensioenuitvoerders levert
inderdaad het beeld op dat dit doorgaans niet actief wordt aangeboden. Wel informeren
uitvoerders deelnemers over mogelijke naheffingen bij meerdere uitkeringen. Er zijn
uitvoerders waar het wel mogelijk is om meer loonheffing in te laten houden als daarom
wordt verzocht door de deelnemer. Overigens gaf een van de uitvoerders aan te verwachten
dat dit probleem wat zal verminderen nu er vanaf 2020 geen vier schijven meer zijn
in box 1 maar nog twee schijven voor belastingplichtigen die de AOW-gerechtigde leeftijd
nog niet hebben bereikt en drie schijven voor belastingplichtigen die de AOW-gerechtigde
leeftijd hebben bereikt.
De leden van de fractie van 50Plus geven aan dat het samenvoegen van (kleine) pensioenen
van verschillende pensioenfondsen in de afgelopen jaren fors is toegenomen waardoor
het voorliggende probleem zich minder vaak voor zou doen. Zij geven echter aan dat
de perceptie juist is dat dit vaker voorkomt dan in het verleden en vragen of deze
perceptie klopt. Bij vergelijking van aangiftegegevens van AOW’ers uit 2012 en 2017
is dit niet terug te zien: het gemiddeld aantal inkomensbronnen is iets gestegen van
2,31 in 2012 naar 2,38 in 2017. Kantekening hierbij is dat AOW’ers die geen aangifte
hebben gedaan buiten beschouwing zijn gelaten en dat het aantal AOW’ers dat aangifte
doet fors is gestegen.
De leden van de fractie van 50Plus vragen of de gestage toename van de complexiteit
van kortingen over de afgelopen tien jaar heeft bijgedragen aan een toename van het
aantal gepensioneerden bij wie voorliggend probleem zich voordoet. Zij vragen of het
kabinet hier cijfers over heeft en ook of er op grond van cijfers een causaal verband
kan worden afgeleid tussen een toegenomen complex stelsel enerzijds en toename van
het aantal bijbetalingen in de inkomstenbelasting anderzijds. Uit tabel 1 blijkt dat
het percentage AOW’ers met een verschil tussen inkomensheffing en loonheffing boven
de € 2.000 van 2012 op 2017 niet is gestegen. Wel is er een verschuiving te zien van
de groep waarbij het verschil negatief is naar de groep waarbij het verschil tussen
inkomensheffing en loonheffing tussen de € 0 en € 2.000 is. Of dit te wijten is aan
een toename van de complexiteit van heffingskortingen valt niet te zeggen. Er kunnen
andere oorzaken zijn die als gevolg hebben dat er een verschil ontstaat tussen ingehouden
loonheffing en uiteindelijke verschuldigde inkomensheffing. Denk hierbij bijvoorbeeld
aan ander inkomen en/of vermogen dat de belastingplichtige nog via de aangifte inkomstenbelasting
moet verantwoorden. Wel is het zo dat inkomensafhankelijkheid van heffingskortingen
ertoe leidt dat er eerder een verschil ontstaat tussen de loonheffing bij afzonderlijke
heffing van AOW en pensioenen enerzijds en loonheffing bij gezamenlijke heffing anderzijds.
Dit kan resulteren in zowel een bijbetaling als in een teruggaaf.
De leden van de fractie van 50Plus vragen welke redenen er volgens het kabinet zijn
dat juist gepensioneerden in het buitenland onevenredig vaak met dit fenomeen te maken
krijgen. Gevraagd wordt of er voor hen specifiek iets is veranderd in de wetgeving
of in de dienstverlening door de Belastingdienst, waardoor een toename van het aantal
klachten kan worden verklaard. Met ingang van 1 januari 2019 ontvangen buitenlandse
belastingplichtigen het belastingdeel van onder andere de algemene heffingskorting
niet meer via de loonheffing.6 Hiermee wordt juist voorkomen dat een groot aantal buitenlandse belastingplichtigen
via de loonheffing te veel aan heffingskortingen ontvangt, waarop in de inkomstenbelasting
geen of minder recht bestaat. Door onder andere deze heffingskorting alleen via de
inkomstenbelasting toe te kennen, wordt deze toekenning beter gericht. Immers, via
de inkomstenbelasting krijgen alleen die buitenlandse belastingplichtigen die daar
recht op hebben het belastingdeel van de heffingskorting. Niet waarschijnlijk is dat
een toename van het aantal klachten kan worden verklaard door een wijziging in de
dienstverlening door de Belastingdienst. De Belastingdienst is continu bezig met het
verbeteren van haar dienstverlening richting belastingplichtigen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, adjunct-griffier