Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 671 Wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met aanpassingen op het gebied van de doorstroom van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs en wijziging van de stelselinrichting van doorstroomtoetsen en toetsen verbonden aan leerling- en onderwijsvolgsystemen in het basisonderwijs
Nr. 5 VERSLAG
            
Vastgesteld 4 februari 2021
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend
                  onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder
                  het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
                  zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam
                  voorbereid.
               
Inhoudsopgave
blz.
                         
                         
                         
                         
                         
I
ALGEMEEN
2
1.
Inleiding
3
2.
Aanpassingen in procedure en tijdpad schooladvisering, toetsafname en de overgang
                                 van het primair naar het voortgezet onderwijs
4
                         
                         
2.1
Knelpunten huidige regels schooladvies, eindtoets en de aanmelding in het vo leiden
                                 tot vier knelpunten
4
                         
                         
2.2
Hoofdlijnen van het advies: schooladvies, doorstroomtoets en aanmelding vo
4
                         
                         
2.3
Volgorde schooladvies-doorstroomtoets
7
3.
Stelselinrichting
9
                         
                         
3.1
Achtergrond van het voorstel: huidige regels over stelselinrichting
9
                         
                         
3.2
Knelpunten huidige stelselinrichting
10
                         
                         
3.3
Toelichting bij voorgestelde maatregelen over stelselinrichting
10
                         
                         
3.4
Keuzevrijheid en vergelijkbaarheid; overwogen alternatieven
12
                         
                         
3.5
Brailleversie
12
4.
Caribisch Nederland
13
                         
                         
4.1
Voorstellen voor Caribisch Nederland
13
5.
Advies en Consultatie
13
                         
                         
5.1
Internetconsultatie
13
II
ARTIKELSGEWIJS
14
Artikel I, Onderdeel i
14
Artikel I, onderdeel J
15
Artikel 45b
15
Artikel 45c
15
Artikel 45d
15
I ALGEMEEN
               
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van wet tot wijziging
                  van een aantal onderwijswetten in verband met aanpassingen op het gebied van de doorstroom
                  van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs en wijziging van de stelselinrichting
                  van doorstroomtoetsen en toetsen verbonden aan leerling- en onderwijsvolgsystemen
                  in het basisonderwijs en hebben daarover nog enkele vragen.
               
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel.
                     Deze leden kunnen zich vinden in de aanpassing van het schooladvies zodat ieder kind
                     op hetzelfde moment het definitieve schooladvies krijgt en alle kinderen zich op hetzelfde
                     moment kunnen aanmelden bij het voortgezet onderwijs. Dit voorkomt dat zoals in het
                     huidige stelsel kinderen van wie het schooladvies naar boven is bijgesteld alsnog
                     niet kunnen worden geplaatst op hun niveau omdat de school van keuze al vol zit. Juist
                     omdat het vaker kinderen zijn van laagopgeleide ouders die een bijgesteld schooladvies
                     krijgen, zorgt dit voor eerlijker kansen voor alle kinderen om terecht te komen op
                     de school van hun eigen keuze. Deze leden hebben wel zorgen over de concentratie van
                     taken bij het CvTE1 en de positie van stichting Cito en Cito bv. Deze leden hebben nog de navolgende
                     vragen aan de Minister.
                  
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van wet op het gebied
                     van de doorstroom van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs en wijziging
                     van de stelselinrichting van doorstroomtoetsen en willen de regering nog enkele vragen voorleggen.
                  
De leden van de GroenLinks-fractie hebben het wetsvoorstel met interesse gelezen,
                  maar hebben nog wel een aantal vragen.
               
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van een aantal onderwijswetten
                  in verband met aanpassingen op het gebied van de doorstroom van het basisonderwijs
                  naar het voortgezet onderwijs en wijziging van de stelselinrichting van doorstroomtoetsen
                  en toetsen verbonden aan leerling- en onderwijsvolgsystemen in het basisonderwijs.
                  Zij hebben daarover nog enkele vragen en opmerkingen.
               
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige
                  wetsvoorstel. Zij hebben in dit stadium vooral vragen.
               
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij steunen de inzet om zo min mogelijk kansenongelijkheid te laten ontstaan
                  door de gehanteerde procedure inzake de eindtoets. De leden hebben met name vragen
                  over de waarborgrol van de overheid inzake de verplichte doorstroomtoets, het beperken
                  van de reguliere onderwijsperiode om leerlingen voor te bereiden, de voorgestelde
                  volgorde van toets en advies en de aanhoudende verwarring over de status van observatie-instrumenten.
               
1. Inleiding
               
Overgang po2 vo3
                     
De leden van de D66 fractie zijn van mening dat we in Nederland te vroeg selecteren
                  naar niveau. Op 12-jarige leeftijd is het nog lang niet uitgekristalliseerd welk cognitief
                  niveau een kind aan kan. Laatbloeiers of kinderen die met een leerachterstand aan
                  de basisschool zijn begonnen, omdat er bijvoorbeeld thuis geen Nederlands werd gesproken,
                  krijgen nauwelijks de kans om tot hun volledige potentie te ontwikkelen. Het systeem
                  laat het nauwelijks toe om na de overgang naar het voortgezet onderwijs nog te wisselen
                  van niveau of te stapelen. Er wordt onvoldoende rekening gehouden met kinderen die
                  nog volop in ontwikkeling zijn of in bepaalde vakken meer uitblinken. Onderzoek toont
                  aan dat deze vroege selectie de kansenongelijkheid vergroot. Leerlingen met gelijke
                  prestaties in groep 8 gaan verder uiteenlopen qua niveau omdat ze in verschillende
                  hokjes worden geplaatst.
               
De leden van D66 fractie vinden dat er een te groot gewicht wordt gehangen aan de
                     overgang van basis naar middelbare school. Het is een te stressvol en alles bepalend
                     selectiemoment geworden voor leerlingen en ouders. Aan zowel de eindtoets als het
                     schooladvies hangen nadelen wat betreft de kansengelijkheid. Zo is de eindtoets een
                     objectief meetpunt maar wel een zeer beperkte momentopname. Bovendien worden sommige
                     kinderen extra getraind met dure cursussen om goed op de specifieke test te scoren,
                     en andere kinderen niet. Het schooladvies wordt echter gebaseerd op acht jaar lang
                     basisonderwijs en het professionele oog van de docent. Toch laten onderzoeken zien
                     dat bij het schooladvies kinderen met een migratieachtergrond of uit een lagere sociaaleconomische
                     milieu lager worden geadviseerd. Er wordt zwaar meegewogen of de omgeving van het
                     kind stimulerend genoeg is om een hoger niveau aan te kunnen. Beide instrumenten versterken
                     de kansenongelijkheid. De nadelige bijeffecten van beiden (de toets en het advies)
                     zijn het gevolg van het veel te grote belang wat er van dit moment afhangt. Het bepaalt
                     naar welke school het kind mag, tussen welke «soortgelijken» het terecht komt, naar
                     welke vervolgopleiding het kan en welke carrière zij krijgen. Kortom hun hele verdere
                     toekomst.
                  
De leden van de D66-fractie vinden dat het wetsvoorstel niet tegemoet komt aan deze
                     problemen en de kansenongelijkheid onvoldoende bestrijdt. Het is slechts gericht op
                     het wegnemen van knelpunten in de procedures en het creëren van een heldere stelselinrichting.
                  
Deze leden vinden de discussie over de volgordelijkheid, de timing, de naam en de
                     vorm van de eindtoets te veel gericht op het systeem en nauwelijks gericht op het
                     belang van het kind. Zij ontvangen graag een reactie van de regering en vragen in
                     hoeverre deze wet bijdraagt aan de bestrijding van de kansenongelijkheid.
                  
De leden van de D66-fractie willen dat de overgang van basisschool naar middelbare
                     school als doorlopende lijn wordt beschouwd en we weer geduld met kinderen gaan hebben.
                     Het uitgangspunt is dat kinderen in een brede brugklas komen. De leerlingen zitten
                     dus, net als op de basisschool, het eerste jaar met alle niveaus in de klas. Hiermee
                     wordt het schooladvies en de eindtoets overbodig. Door de uitstel van selectie naar
                     niveau krijgen kinderen letterlijk meer tijd om iedereen tot zijn recht te laten komen
                     en de basisvaardigheden goed aan te leren. Bovendien voorkomen we hiermee een stressvol
                     moment op een veel te jonge leeftijd. Toetsen in groep 8 mag, maar als thermometer
                     voor het leerproces. Daarnaast worden kinderen niet langer op 12-jarige leeftijd gescheiden
                     naar niveau op categorale scholen. Kinderen leren hierdoor beter samenwerken en omgaan
                     met verschillen. Dat is beter voor jongeren maar ook voor onze samenleving als geheel.
                     Ook het sociaal cultureel planbureau (hierna: SCP) waarschuwt voor de toename van
                     categorale scholen waardoor leerlingen elkaar niet meer ontmoeten, waardoor er afstand
                     kan ontstaan tussen groepen in de samenleving. Deze leden vragen in het licht van
                     deze wet een reactie te geven op het rapport «Samen of gescheiden naar school» van
                     het SCP.
                  
2. Aanpassingen in procedure en tijdpad schooladvisering, toetsafname en de overgang
                  van het primair naar het voortgezet onderwijs
               
2.1 Knelpunten huidige regels schooladvies, eindtoets en de aanmelding in het vo leiden
                  tot vier knelpunten
               
1. Ongelijke keuzevrijheid met effect op kansengelijkheid bij aanmelding vo voor leerlingen
                     met een bijgesteld schooladvies
De leden van de SP-fractie lezen dat de regering aangeeft dat niet alle leerlingen
                  altijd terecht kunnen op de school naar keuze vanwege de beperkte capaciteit op bepaalde
                  (populaire) scholen. Deelt de regering de mening dat onderlinge concurrentie tussen
                  scholen hieraan bijdraagt? Acht de regering het wenselijk dat er onderlinge concurrentie
                  tussen scholen bestaat en is onderlinge concurrentie volgens de regering überhaupt
                  noodzakelijk in het onderwijs? Zij vragen of de regering haar antwoorden kan toelichten.
               
2.2 Hoofdlijnen van het advies: schooladvies, doorstroomtoets en aanmelding vo
               
De leden van de VVD-fractie lezen dat bij een hogere eindtoetsscore er een heroverweging
                     plaatsvindt. Betekent dit in alle gevallen dat een leerling een advies krijgt conform
                     de hoger behaalde eindtoetsscore? Of kan een «heroverweging» ook betekenen dat het
                     schooladvies niet naar boven wordt bijgesteld? Wanneer wordt een schooladvies naar
                     boven bijgesteld? Een deel van de leerlingen heeft baat bij een vroeger selectiemoment
                     om door te stromen dan het moment van de eindtoets. Ziet de regering mogelijkheden
                     of in ieder geval de uitdaging om voor leerlingen die eerder kunnen en willen doorstromen
                     aanpassingen te doen met betrekking tot het doorstroommoment?
                  
De leden van de VVD-fractie lezen dat de term «eindtoets» wordt gewijzigd in de term
                     «doorstroomtoets», omdat de term «eindtoets» zogenaamd tot extra prestatiedruk zou
                     leiden. Zij vragen waarop deze aanname is gebaseerd en op welke manier de regering
                     de term «doorstroomtoets» gaat testen en of daar niet dezelfde zogenaamde druk vanuit komt.
                  
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat met het nieuwe
                     wetsvoorstel het definitieve schooladvies na afronding van de doorstroomtoets komt.
                     Deze leden vragen of zij deze passage zo moeten lezen dat er eerst een voorlopig schooladvies
                     wordt opgesteld door de school en zo ja wanneer dit voorlopige schooladvies wordt
                     opgesteld. Wordt dit voorlopige schooladvies ook meegedeeld aan de ouders en leerlingen
                     zodat zij zich alvast kunnen voorbereiden op de keuze voor een middelbare school?
                     Bestaat er voor ouders en leerlingen ook een mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen
                     tegen dit voorlopige schooladvies? Zo ja op welke wijze en zo nee waarom niet?
                  
De leden van de CDA-fractie vragen aan te geven of de redenen voor aanpassing door
                     de school van het definitieve schooladvies dezelfde zijn als in het huidige systeem.
                     Wat geeft uiteindelijk de doorslag, zo vragen deze leden, het feit dat er een hogere
                     eindtoetsscore is dan het voorlopige schooladvies aangeeft, het beeld van het kind
                     of een samenspel van factoren? Deze leden vragen nader toe te lichten hoe wordt voorkomen
                     dat leraren nog steeds kinderen van laagopgeleide ouders bewust of onbewust een lager
                     schooladvies geven omdat zij denken dat vanwege de omgeving van het kind, het kind
                     het niet zal redden op een hoger niveau en daarom zekerheidshalve kiezen voor een
                     lager niveau voor het kind. Op welke wijze worden leraren gewezen op de bewuste en
                     onbewuste vooroordelen op basis waarvan zij een schooladvies afgeven? Kan de regering
                     aangeven in hoeverre er nu voldoende aandacht wordt besteed aan schooladvisering op
                     de Pabo en in het scholingsaanbod voor huidige leraren?
                  
De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze ouders en leerlingen bezwaar kunnen
                     aantekenen tegen het definitieve schooladvies, of blijft wat dit betreft het systeem
                     ongewijzigd ten opzichte van hoe het nu gaat.
                  
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie dat ongeveer 30% van de kinderen in
                     de onderbouw van het vo nog op- of afstroomt, maar het instroomniveau op het vo sterk
                     bepalend is voor het uitstroomniveau aan het einde van het vo en daarmee ook sterk
                     bepalend is voor de latere kansen op een baan. Hiermee is het schooladvies waarmee
                     wordt bepaald naar welke school het kind gaat van zeer groot belang voor de toekomst
                     van een kind. Is de regering het met deze leden eens dat vaker gestimuleerd moet worden
                     dat een kind het voordeel van de twijfel wordt gegeven bij de overstap naar het vo
                     maar ook op het vo zelf vanwege de impact op de toekomst van een kind? Zo ja, wat
                     voor maatregelen wil de regering nemen om kinderen meer kansen te geven? Zo nee, waarom
                     niet? Op welke wijze blijft de regering monitoren dat scholen een passend schooladvies
                     geven en is zij bereid nadere maatregelen te nemen indien het nieuwe systeem de kansenongelijkheid
                     niet verkleint? Wil de regering hierin ook meenemen of en hoe vaak het voorkomt dat
                     vo-scholen een leerling met een gecombineerd schooladvies niet in een brede brugklas
                     plaatsen maar op het laagste niveau van het schooladvies omdat zij bang zijn te worden
                     afgerekend door de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) bij afstroom in
                     het derde jaar van de vo-school?
                  
Een van de redenen om in 2014 het schooladvies leidend te maken ten opzichte van de
                     eindtoets is de gedachte dat het beter is om een kind vooraleerst te beoordelen op
                     basis van een meerjarige ontwikkeling (oftewel de film van het kind) in plaats van
                     de score op een enkel moment bij de eindtoets (de foto van het kind) leidend te maken
                     voor de schoolkeuze en daarmee alle druk op dat enkele moment te leggen. Daarbij speelde
                     mee dat vooral kinderen van hoogopgeleide ouders of van ouders die het zich konden
                     veroorloven zich op de eindtoets voorbereiden middels dure toetstrainingen en er daarmee
                     kansenongelijkheid bestond ten opzichte van kinderen waarvan de ouders dit niet konden
                     betalen of niet wisten dat dit mogelijk was. De leden van de CDA-fractie vragen nader
                     toe te lichten hoe voorkomen wordt dat in het nieuwe systeem de nadruk weer voor alle
                     kinderen komt te liggen op het goed scoren op de eindtoets of doorstroomtoets omdat
                     deze score het definitieve schooladvies nog kan beïnvloeden. En hoe wordt daarbij
                     voorkomen dat vanwege het belang van de score op de doorstroomtoets de kansenongelijkheid
                     weer vergroot wordt omdat sommige kinderen zich middels trainingen beter kunnen voorbereiden
                     op deze toetsen dan andere kinderen? Tevens vragen deze leden hoe voorkomen gaat worden
                     dat «teaching to the test« weer een grotere rol gaat spelen.
                  
Kan de regering tevens nader toe lichten, zo vragen de leden van de CDA-fractie, hoe
                     zij de effecten van dit wetsvoorstel gaat monitoren op het vooral bovengenoemde punt
                     van kansenongelijkheid en het verbeteren van de voorspellende waarde van het schooladvies
                     voor bepaalde groepen kinderen.
                  
De leden van de CDA-fractie vragen of voortaan ook verplicht moet worden opgenomen
                     in de schoolgids wat ouders kunnen doen als zij het niet eens zijn met het voorlopige
                     en/of definitieve schooladvies en welke stappen zij dan kunnen volgen.
                  
De leden van de D66-fractie sluiten zich aan bij het doel om een aanmeldmoment te
                  creëren voor het voortgezet onderwijs. Elke leerling zou net zoveel kans moeten maken
                  op de school van zijn of haar voorkeur. Deze leden vragen waarom er is gekozen voor
                  het aanmeldmoment in eind maart en niet later in het jaar. De regering geeft aan dat
                  het voor de middelbare scholen onuitvoerbaar werd als het moment werd verlaat, zo
                  lezen deze leden. Hoe heeft de regering de belangenafweging gemaakt tussen de ontwikkeling
                  van het kind en de uitvoerbaarheid voor het voortgezet onderwijs? De leden van de
                  D66-fractie lezen dat in de internetconsultatie wordt aangegeven dat het moeilijk
                  is alle lesstof te behandelen als de toets twee maanden naar voren wordt geschoven.
                  Als oplossing biedt de regering de mogelijkheid om de normering aan te passen. Deze
                  leden zijn niet overtuigd dat de aanpassing van de normering tegemoet komt aan de
                  zorgen en vragen van de leraren. Hiermee stellen we namelijk de toets op zichzelf
                  centraal en niet het doel van onderwijs, namelijk het leren van de stof. Deze leden
                  zien de toets slechts als een middel. Graag ontvangen zij een nadere reactie van de
                  regering.
               
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering de procedure en het tijdpad
                     rond het aanmeldmoment voor het vo wil aanpassen omdat dit bijdraagt aan het verbeteren
                     van kansengelijkheid op één van de overgangsmomenten in het onderwijs. De voornoemde
                     leden steunen dit doel. De regering stelt verder dat kansenongelijkheid in Nederland
                     tussen leerlingen wordt versterkt doordat in de overgang van het po naar het vo relatief
                     vroeg geselecteerd wordt. Is de regering voornemens ook iets aan dit laatste te doen?
                     Bijvoorbeeld door het invoeren van een latere selectie of bredere brugklassen? Waarom
                     is gekozen om het probleem van kansenongelijkheid op deze manier aan te pakken en
                     niet met een misschien effectievere manier door het selectiemoment zelf later te stellen?
                     De naamswijziging naar doorstroomtoets is mooi, maar is dit niet meer een logistieke
                     verandering dan een echte stap naar de ambitie naar kansengelijkheid?
                  
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering de periode tussen het afgeven
                     van het schooladvies en het maken van de eindtoets zo kort mogelijk wil maken. Hierdoor
                     wordt de afname van de doorstroomtoets ten opzichte van de eindtoets met ongeveer anderhalve maand vervroegd.
                     Is er geen risico, door de doorstroomtoets zo vroeg te plannen, dat de resterende
                     onderwijstijd minder intensief besteed wordt? Of dat leerlingen denken «die toets
                     hebben we gehad nu hoef ik niet meer zo mijn best te doen»? En is het zo dat alle
                     leerstof al voor het moment van de doorstroomtoets behandeld is, nu deze vervroegd
                     wordt? Op welke manieren zijn de effecten van het vervroegen van de toets onderzocht?
                  
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het goed dat de procedure voor het opstellen
                     van het schooladvies moet worden opgenomen in de schoolgids. Zeker omdat de school
                     zelf kiest welke gegevens worden meegewogen bij het opstellen van het schooladvies.
                     De Minister liet in juni 20194 weten dat hij schooladvisering verder wil professionaliseren. De voornoemde leden
                     vragen of er ook op de opleiding meer aandacht wordt besteed aan schooladvisering.
                     Dit zou nog niet of nauwelijks gebeuren. Wat voor signalen krijgt de regering hierover?
                     En is de regering het met voornoemde leden eens dat het ook belangrijk is dat beginnende
                     leerkrachten hier vanuit de opleiding vaardigheden en kennis over meekrijgen, zo vragen
                     de voornoemde leden.
                  
Voorgestelde maatregel bij knelpunt 1: vaststellen definitief schooladvies na afname
                     doorstroomtoets en één aanmeldmoment in het vo
De leden van de SP-fractie lezen dat de regering stelt dat in elke maatschappij en
                     in elk onderwijssysteem sprake is van kansenongelijkheid. Zij vragen de regering een
                     opsomming te geven van wat er sinds het aantreden van Rutte III is gedaan aan het
                     bevorderen van kansengelijkheid in het onderwijs, welke specifieke doelstellingen
                     zijn gesteld, in hoeverre deze doelstellingen behaald zijn en wat specifiek de (meetbare)
                     opbrengsten van het beleid zijn geweest.
                  
Tevens vragen de leden van de SP-fractie in te gaan op de zorgen die de AOb5 uit over de vaardigheden en kennis die beginnende leerkrachten meekrijgen vanuit
                     de opleiding. AOb-leden geven namelijk aan dat er meer winst te behalen valt door
                     ook op de opleiding meer aandacht te besteden aan schooladvisering. Zij vragen hoe
                     de regering hier nader op in gaat zetten.
                  
2.3 Volgorde schooladvies-doorstroomtoets
               
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan aangeven, wat voor haar de doorslaggevende
                     reden is geweest om vast te houden aan de huidige volgorde van schooladvies-eindtoets
                     voor de doorstroomtoets.
                  
De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre de regering bereid is bij het po het
                     belang van een gecombineerd schooladvies onder de aandacht te brengen om kansen te
                     vergroten van kinderen, vooral kinderen voor wie in groep 8 nog niet helemaal duidelijk
                     is wat het beste niveau is of voor kinderen van lager opgeleide ouders. Is de regering
                     tevens bereid bij het vo het belang van voldoende brede en verlengde brugklassen bij
                     vo-scholen in een gemeente onder de aandacht te brengen omdat dit ook een goed middel
                     is tegen kansenongelijkheid en de gevolgen van vroegselectie kan verzachten, zo vragen
                     de voornoemde leden.
                  
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat er alles aan gedaan moet worden om
                     leerlingen zo veel en zo goed als mogelijk gelijke kansen te bieden in het onderwijs.
                     Wat betreft de eindtoets blijven echter aan elk alternatief nadelen kleven. Zo zal
                     er bijvoorbeeld voor toetstrainingen betaald blijven worden door ouders die dat kunnen,
                     ongeacht het moment waarop de toets plaatsvindt. Heeft de regering nog andere alternatieven
                     voor de advisering en doorstroom naar het middelbaar onderwijs naast dit voorstel
                     onderzocht en overwogen? Zo ja, welke alternatieven en wat waren de argumenten voor
                     en tegen deze alternatieven en de precieze redenen waardoor die alternatieven het
                     niet zijn geworden? Kan de regering dit schematisch weergeven? En waarom is dit voorstel
                     uiteindelijk het beste voorstel om de kansengelijkheid tussen leerlingen te waarborgen
                     in vergelijking tot de andere mogelijkheden? Zo nee, waarom heeft de regering geen
                     alternatieven bekeken en onderzocht?
                  
De advisering van het niveau van leerlingen stopt uiteraard niet na de basisschool.
                     Deze leden zouden dan ook graag zien dat leerlingen op een later moment, bijvoorbeeld
                     pas na de tweede klas op de middelbare school, worden ingedeeld op een passend niveau.
                     Hoe kijkt de regering hier tegenaan? Welke maatregelen heeft de regering genomen om
                     juist later te selecteren? Hoe staat het bijvoorbeeld met de pilot 10–14 onderwijs?
                     En hoe staat het met de regionale dekking van zoveel mogelijk verschillende typen
                     brugklassen? En hoe kijkt de regering aan tegen het uitbreiden van het aantal brede
                     scholengemeenschappen, waardoor leerlingen op de school zelf kunnen switchen van niveau
                     en vakken op een hoger niveau kunnen volgen, zo vragen de eerder genoemde leden.
                  
De leden van de PvdA-fractie merken op dat de regering met haar wetsvoorstel beoogt
                  om alle leerlingen, zowel degenen met als zonder een bijgesteld advies, een even grote
                  kans te geven om terecht te komen op de school of het niveau van hun (bijgestelde)
                  advies en wil daarom dat voor alle leerlingen na ontvangst van het advies gebaseerd
                  op de eindtoets een definitief schooladvies wordt vastgesteld en er een landelijk
                  aanmeldmoment komt voor het voortgezet onderwijs. De onderwijswethouders van de vier
                  grote steden hebben onlangs echter een andere denkrichting verdedigd. Dezen vinden
                  op je 11de of 12de een keuze maken voor vmbo, havo of vwo veel te vroeg. Laatbloeiers
                  komen dan niet op de juiste plek terecht, zodat dit ongelijkheid in de hand werkt,
                  wat tijdens de schoolsluiting door de coronamaatregelen nog eens dreigt te worden
                  versterkt. Huns inziens moet het selectiemoment voor de middelbare school daarom worden
                  uitgesteld. De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de regering denkt over de gedachte
                  van een «tienerschool» waar 10- tot 14-jarigen langzaam worden klaargestoomd voor
                  het «echte werk» van de middelbare school, waarmee in Utrecht sinds een aantal jaar
                  wordt geëxperimenteerd. Sluit het wetsvoorstel zo’n «late selectie» uit? Zo ja, welke
                  overwegingen liggen dan daaraan te grondslag, zo vragen de voornoemde leden.
               
De leden van de SGP-fractie tonen zich bezorgd dat de regering voorbijgaat aan de
                     opvatting van organisaties en instanties als de Onderwijsraad, de PO-Raad en het CPB,
                     terwijl zij zelf erkent dat de weging erg lastig is. Waarom ligt het in deze situatie
                     niet voor de hand om de opvatting van deze betrokkenen te volgen in plaats van uit
                     te gaan van de resultaten van enkele peilingen?
                  
De leden van de SGP-fractie vragen een toelichting op de veronderstelling dat het
                     professionele oordeel van de leraar wordt onderstreept door de doorstroomtoets na
                     het voorlopige schooladvies af te nemen. Volgens deze leden zou namelijk ook het omgekeerde
                     het geval kunnen zijn. Door het resultaat van de doorstroomtoets meteen te betrekken
                     bij het eerste advies wordt onderstreept dat het aan leraren is om op basis van hun
                     professionele oordeel het tweede objectieve gegeven af te wegen tegen de eerdere gegevens
                     en dan een totaaloordeel te vellen. Waarom wordt de doorstroomtoets hier bewust buiten
                     geplaatst, zo vragen zij. Eveneens vragen zij hoe die afzonderlijke positie van de
                     doorstroomtoets te verenigen is met de wens om de zware status ervan te verminderen,
                     mede door deze niet langer een eindtoets te noemen? Naar de indruk van deze leden
                     zou de doorstroomtoets ermee gediend zijn als deze, weliswaar als onafhankelijk tweede
                     gegeven, zoveel mogelijk bij de reguliere beoordeling betrokken wordt.
                  
De leden van de SGP-fractie vragen de regering om een nadere onderbouwing van de stelling
                     dat de druk op de doorstroomtoets zou toenemen indien deze reeds betrokken wordt bij
                     het schooladvies. Is het niet juist zo dat een doorstroomtoets na het schooladvies
                     juist onderstreept dat dit een (laatste) middel is om een onwelgevallig schooladvies
                     te corrigeren en dat hierop door ouders met middelen wordt ingezet? Onderkent de regering
                     bovendien dat door de doorstroomtoets te positioneren na de vaststelling van het voorlopige
                     advies de toets juist meer als negatieve factor tegenover het oordeel van de school
                     gezien kan worden, waardoor polarisatie tussen het advies van de school en het resultaat
                     van de toets kan worden gevoed?
                  
De leden van de SGP-fractie vragen, in ogenschouw nemende dat er verschillende visies
                     op de wenselijke volgorde zijn, hoe de regering de organisatorische aspecten gewogen
                     heeft. Deze leden merken op dat het voor scholen het meest overzichtelijk en makkelijk
                     is om op basis van alle beschikbare gegevens een deskundig en transparant totaaloordeel
                     te geven en ouders daarna een termijn te bieden om hierop te reageren. Zij vragen
                     waarom dit aspect niet de doorslag heeft kunnen geven.
                  
3. Stelselinrichting
               
3.1 Achtergrond van het voorstel: huidige regels over stelselinrichting
               
De leden van de SGP-fractie lezen dat de toetsen uit het LVS6 volgens de regering een indicatie geven van de bereikte referentieniveaus. Deze leden
                  constateren echter dat de wettelijk vastgestelde referentieniveaus pas aanvangen bij
                  eind groep 8. Het is daarom niet mogelijk om bijvoorbeeld voor de uitslag van een
                  LVS-toets in groep 4 te zeggen hoe deze zich verhoudt tot de referentieniveaus, in
                  ieder geval niet ten opzichte van wat wettelijk geldig is. Onderkent de regering deze
                  problematiek, zo vragen zij. Waarom bepaalt het wetsvoorstel dan dat niet alleen de
                  doorstroomtoets, maar ook de LVS-toetsen gebaseerd moeten zijn op de referentieniveaus,
                  terwijl dit onmogelijk en niet handhaafbaar is? Deze leden vragen er in dit verband
                  aandacht voor dat de koppeling met de referentieniveaus in het oorspronkelijke voorstel
                  voor de invoering van het leerlingvolgsysteem niet aanwezig was. Waarom kiest de regering
                  er niet voor om deze koppeling pas juridisch te borgen wanneer een helder discussie
                  over tussenniveaus is gevoerd en deze ook in het officiële referentiekader worden
                  opgenomen?
               
De leden van de SGP-fractie merken op dat in de afgelopen jaren een discussie is ontstaan
                  over de status van observatie-instrumenten in het leerlingvolgsysteem en dat het kabinet
                  daaromtrent allerlei uitspraken heeft gedaan. Deze leden hebben deze thematiek echter
                  in het geheel niet terug kunnen vinden in het wetsvoorstel noch in de toelichting.
                  Deze leden menen dat de verwarring op dit punt hierdoor nog wordt vergroot en zij
                  vragen de regering duidelijkheid te scheppen. Zij constateren dat het zowel tekstueel
                  als onderwijsinhoudelijk en wetshistorisch ongerijmd zou zijn om observatie-instrumenten
                  te scharen onder de term LVS-toetsen. De term observatie-instrumenten heeft geen duidelijke
                  wettelijke inbedding, net zomin als een onderscheid tussen toetsen met of zonder volg-aspect.
                  Bovendien constateren zij dat zelfs de Expertgroep toetsen PO tot op heden spreekt
                  over het onderscheid tussen schoolse toetsen en observatie-instrumenten en dat dit
                  breder in het onderwijsveld gangbaar is. Klopt het dat observatie-instrumenten op
                  grond van dit wetsvoorstel volledig buiten beeld gelaten worden en dat het dus volledig
                  aan de vrijheid van scholen is om hierin keuzes te maken?
               
De leden van de SGP-fractie constateren dat een belangrijk bezwaar tegen de kleutertoetsen
                  was dat de psychometrische benadering met de vereisten van onder meer validiteit en
                  deugdelijke normering geen recht doet aan de benadering van deze kinderen en de behoefte
                  om de leerlingen juist op basis van kwalitatieve analyses en observaties in beeld
                  te brengen. Deze leden vragen of de regering onderkent dat het karakter van de tot
                  op heden gebruikte observatie-instrumenten, die aansluiten bij de wensen van veel
                  professionals, opnieuw onder druk komt te staan indien de eisen inzake LVS-toetsen
                  op deze instrumenten toegepast zouden worden. Hoe doet de regering recht aan de inhoudelijk
                  onderscheidende kenmerken van deze instrumenten en de behoefte in het veld, zo vragen
                  zij.
               
De leden van de SGP-fractie vragen er aandacht voor dat, mocht de regering toch plannen
                  hebben om observatie-instrumenten onder het wetsvoorstel te willen gaan scharen, in
                  ieder geval sprake dient te zijn van een zorgvuldige voorbereiding en voldoende afstemming
                  met aanbieders. Deze leden constateren dat een eventueel beoordelingskader pas van
                  kracht wordt op het moment dat de wet in werking treedt. Tot slot vragen zij of de
                  regering de opvatting deelt dat aanbieders niet tot het onmogelijke gehouden kunnen
                  worden en dus voldoende tijd dienen te krijgen om met de vastgestelde kaders te kunnen
                  werken.
               
3.2 Knelpunten huidige stelselinrichting
               
De leden van de CDA-fractie vragen de regering wat zij vindt van de kritiek van onder
                     andere de AOb dat bij de toetsen het primaat aan de markt wordt gegeven en daarmee
                     steeds meer publiek geld bestemd voor onderwijs bij private partijen met een winstoogmerk
                     terecht komt.
                  
De leden van de CDA-fractie vragen waarom zij er niet voor heeft gekozen om de psychometrische
                     en onderwijskundige expertise van de deskundigen binnen de Expertgroep Toetsen PO
                     uit te breiden en verplicht te stellen bij ondersteuning van de marktaanbieders bij
                     het op peil houden en zo nodig verhogen van de kwaliteit van hun toetsen en in plaats
                     daarvan kiest om voortaan de CvTE gebruik te laten maken van de deskundigen van stichting
                     Cito op dit gebied.
                  
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie dat de leden van de Expertgroep Toetsen
                     PO in het huidige stelsel de verantwoordelijkheid hebben voor een oordeel over de
                     kwaliteit van de eindtoetsen en LVS-toetsen, maar dat er geen toezicht is op de uitvoering
                     van deze taken door de Expertgroep. Dat is volgens de regering de reden dat zij de
                     kwaliteitsbewaking en normering volledig bij de CvTE gaat leggen. Deze leden vragen
                     waarom zij er voor kiest om bovenstaande taken bij het CvTE neer te leggen en er niet
                     voor gekozen heeft om te stimuleren dat bijvoorbeeld de bezetting van de Expertgroep
                     wordt vergroot zodat de kwetsbaarheid in capaciteit wordt verminderd en er een onafhankelijk
                     toezicht komt op het functioneren van de Expertgroep. Gaarne ontvangen zij een nadere
                     toelichting.
                  
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering wil toelichten waarom het niet meer
                  passend zou zijn om op bijzondere wijze een centrale eindtoets te faciliteren en te
                  financieren, gelet op de wettelijke plicht op een doorstroomtoets af te nemen en de
                  waarborgfunctie van de overheid. Deze leden wijzen erop dat de regering bij de invoering
                  van de eindtoets op principiële en niet op pragmatische gronden heeft betoogd dat
                  de overheid altijd moet garanderen dat er een eindtoets beschikbaar is wanneer scholen
                  wettelijk verplicht zijn een eindtoets af te nemen. Het feit dat er nu marktpartijen
                  zijn die in staat zijn om voldoende en goede toetsen te maken, doet daar niet aan
                  af. De voornoemde leden vragen waarom de verantwoordelijkheid voor het verzorgen van
                  een calamiteitentoets niet duidelijk in het takenpakket wordt opgenomen.
               
3.3 Toelichting bij voorgestelde maatregelen over stelselinrichting
               
De leden van de VVD-fractie lezen dat het wetsvoorstel de centrale eindtoets afschaft
                     en dat de taak van de overheid om deze aan te bieden hiermee komt te vervallen. Zij
                     vragen hoeveel kosten het ministerie hiermee bespaart en waar dit geld voor wordt
                     gebruikt.
                  
De leden van de VVD-fractie lezen dat het niet vaststaat of met de voorgestelde maatregelen
                     de kansenongelijkheid feitelijk wordt tegengegaan. Zo stellen ze dat er ook leerlingen
                     zullen zijn zonder bijgesteld advies die niet terecht kunnen op hun school naar keuze.
                     Hoe vaak gebeurt het momenteel dat leerlingen niet terecht kunnen naar de school van
                     hun keuze? Hoe vaak moeten deze leerlingen dan naar een school die een slechtere beoordeling
                     krijgt van de inspectie? Daarnaast lezen de leden dat de Raad van State adviseert
                     om het toetsingsstelsel nog niet aan te passen en de centrale eindtoets van stichting
                     Cito nog niet af te schaffen. Per wanneer zou het volgens de Raad van State wel verantwoord
                     zijn om over te gaan tot aanpassing van toetsingsstelsel en het afschaffen van de
                     centrale eindtoets, zo vragen de voornoemde leden.
                  
De leden van de CDA-fractie maken zich met de Raad van State zorgen over de gevolgen
                     van de concentratie van taken bij de CvTE. Kan de regering nader toelichten hoe zij
                     dit voor zich ziet en wil zij daarmee ook reflecteren op de onafhankelijke zbo7-status van het CvTE en de reikwijdte van de goedkeuringsmogelijkheid die de Minister
                     heeft? Wil de regering hierbij tevens reflecteren op het feit dat vanwege de door
                     haar voorziene nieuwe stelselinrichting, voortaan alle benodigde kennis ten aanzien
                     van kwaliteit van toetsen, normering et cetera bij het CvTE is belegd? Hoe ziet de
                     regering het voor zich dat op dit punt waarborgen worden gecreëerd tegen een te machtige
                     positie van het CvTE? Hoe borgt de regering dat het eigenstandig, zonder afhankelijk
                     te zijn van de kennis van het CvTE, kan oordelen over de kwaliteit en normering van
                     de doorstroomtoets? Verder vragen deze leden hoe voorkomen gaat worden dat door deze
                     concentratie van taken de verschillende eindtoetsen die er nu zijn te veel in een
                     bepaalde mal worden gedwongen zodat de keuzevrijheid die scholen nu hebben bij het
                     kiezen van een toets, die past bij hun pedagogisch-didactische visie, de facto kleiner wordt omdat de verschillen tussen de eindtoetsen
                     kleiner worden.
                  
De stichting Cito zal enerzijds de toetsaanbieders kosteloos adviseren en anderzijds
                     het CvTE adviseren over de kwaliteit van de toetsen. Tegelijkertijd kan Cito bv de
                     toetsen die zij nu ontwikkelen op de markt brengen. De leden van de CDA-fractie vragen
                     hoe wenselijk het is dat stichting Cito en Cito bv, voorheen dezelfde instelling,
                     respectievelijk adviseert aan CvTE over de kwaliteit van de toets en daarmee ook over
                     de kwaliteit van de toets van Cito bv die als marktpartij doorstroomtoetsen gaat aanbieden. Deze leden vragen hoe (de schijn van) belangenverstrengeling kan worden voorkomen
                     tussen deze organisaties. Welke waarborgen zijn ingebouwd om te voorkomen dat stichting
                     Cito bewust of onbewust een positiever advies geeft over de doorstroomtoetsen van
                     Cito bv dan over doorstroomtoetsen van andere marktaanbieders? Gaarne ontvangen zij
                     een uitgebreide toelichting van de regering.
                  
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering de centrale eindtoets van
                     het publieke CvTE wil afschaffen. Nu is het nog zo dat scholen kunnen kiezen voor
                     deze publieke eindtoets of voor een van de eindtoetsen die door private aanbieders
                     zijn aangeboden en goedgekeurd door de Minister. De voornoemde leden concluderen dat
                     dit wetsvoorstel regelt dat de eindtoets alleen nog maar mag worden aangeboden door
                     marktpartijen en dat het CvTE alleen nog mag optreden als onafhankelijk orgaan dat
                     toeziet op de kwaliteit van de aangeboden toetsen. Is de regering het eens dat er
                     ook nadelen zitten aan deze «vermarkting» van de eindtoets en dat dit past in een
                     bredere ontwikkeling waarin het onderwijs wordt «vermarkt»? Waarom wordt dit gezien
                     als de betere optie? De overheid heeft een grondwettelijke verantwoordelijkheid om
                     zorg te dragen voor kwalitatief goed onderwijs, is het slim om deze taak uit te besteden
                     aan private partijen? Gaat publiek geld, bestemd voor onderwijs, op deze manier niet
                     naar private partijen met een winstoogmerk? De voornoemde leden vragen ook wat dit
                     betekent voor de kosten. Blijven die kosten gelijk? Of kunnen deze private partijen
                     er op enig moment voor kiezen om hier meer voor te vragen? Ziet de regering een risico
                     in een wildgroei van aanbieders en toetsen? En in hoeverre zijn de toetsen nog onderling
                     goed te vergelijken, ook op langere termijn, zo vragen de voornoemde leden.
                  
De leden van de PvdA-fractie merken op dat basisscholen sinds de wetswijziging uit
                     2014 kunnen kiezen voor de centrale eindtoets van het CvTE of voor één van de door
                     de Minister toegelaten eindtoetsen van private aanbieders. Stichting Cito heeft de
                     wettelijke taak om de centrale eindtoets in opdracht en onder regie van het CvTE te
                     ontwikkelen. De Algemene Onderwijsbond wijst erop dat de overheid zich met de rol
                     van private partijen mede afhankelijk maakt van private partijen, terwijl diezelfde
                     overheid een grondwettelijke verantwoordelijkheid draagt voor kwalitatief goed onderwijs.
                     De leden van de PvdA-fractie vragen de regering naar haar reactie op deze kritiek
                     van de AOb en zijn twijfels over de kosten, een mogelijke wildgroei aan aanbieders
                     en de onderlinge vergelijkbaarheid van toetsen.
                  
3.4 Keuzevrijheid en vergelijkbaarheid; overwogen alternatieven
               
De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan toelichten waarom in het verleden
                  besloten is tot de toelating van eindtoetsen van private aanbieders. Wat was hiervan
                  de nut en noodzaak? Is de regering het eens dat met het toelaten van private eindtoetsaanbieders
                  er een complex systeem is opgetuigd met allerlei controles en beoordelingen, terwijl
                  met één goede eindtoets vanuit de overheid prima het niveau van leerlingen aan het
                  eind van de basisschool getoetst kan worden? Is het hebben van vrijheid van scholen
                  voor het kiezen van een bepaalde eindtoets noodzakelijk voor het bepalen van het niveau
                  van een leerling aan het eind van de basisschool? En past een systeem zonder eindtoets
                  vanuit de overheid hierbij? Graag ontvangen deze leden een toelichting op deze vragen.
                  Deze leden delen de mening van de AOb8 dat de privatisering van eindtoetsen past binnen een bredere ontwikkeling waarin
                  het onderwijs wordt «vermarkt». Hoe kijkt de regering aan tegen de «vermarkting» van
                  het onderwijs, waarbij – zoals de AOb terecht stelt – de overheid zich op steeds meer
                  terreinen afhankelijk maakt van private partijen terwijl diezelfde overheid een grondwettelijke
                  verantwoordelijkheid draagt voor kwalitatief goed onderwijs? En kan de regering tevens
                  toelichten in hoeverre deze private partijen de prijs voor hun eindtoetsen zelf mogen
                  vaststellen? Welke regels zitten hieraan verbonden, zo vragen de leden van de SP-fractie.
               
Tevens vragen de voornoemde leden waarom de gemiddelde eindtoetsscores van basisscholen,
                  de schooladviezen die gegeven zijn en waar oud-leerlingen in het voortgezet onderwijs
                  zitten (op of onder hun schooladvies), te zien zijn op de website www.scholenopdekaart.nl. Deelt de regering de mening dat het onwenselijk is dat scholen op deze resultaten
                  afgerekend kunnen worden door ouders en de media en dat deze gegevens in een bepaalde
                  context moeten worden bezien, zoals enkel de inspectie kan met alle gegevens waarover
                  zij beschikt? Zo ja, waarom houdt de regering deze ranking-the-schools op de betreffende
                  website dan in stand? Zo nee, waarom niet, zo vragen de eerder genoemde leden.
               
3.5 Brailleversie
               
De leden van de SGP-fractie vragen, in aanvulling op hun eerdere vraag over de calamiteitentoets,
                  waarom de verantwoordelijkheid van de overheid voor een brailletoets niet duidelijk
                  in het wetsvoorstel een plek heeft gekregen. Volgens deze leden is het niet voldoende
                  dat een voornemen tot aanbesteding wordt aangekondigd, maar past het bij de zorgplicht
                  van de regering om de waarborgfunctie voor deze leerlingen duidelijk te verankeren.
               
4. Caribisch Nederland
               
4.1 Voorstellen voor Caribisch Nederland
               
De leden van de CDA-fractie lezen dat de overheid de beschikbaarheid van kwalitatief
                  goede LVS-toetsen en een doorstroomtoets gaat bevorderen. Deze leden vragen de regering
                  op welke wijze zij dit gaat bevorderen. Hoe groot is de kans dat er tijdig goede toetsen
                  beschikbaar zijn gezien het kleine marktaandeel dat er bestaat voor de toetsen op
                  Caribisch Nederland vanwege het deels afwijkende curriculum en kleine aantal scholen dat toetsen
                  zal gaan afnemen? Zij vragen welke maatregelen de regering gaat nemen indien blijkt
                  dat er niet op tijd een goede toets is voor de afzonderlijke onderdelen van Caribisch
                  Nederland.
               
De leden van de PvdA-fractie merken op dat po-scholen op Bonaire worden verplicht
                  bij hun leerlingen een doorstroomtoets af te nemen, die de kennis en vaardigheden
                  van de leerlingen meet op het gebied van Nederlandse taal, Papiaments en rekenen/wiskunde.
                  Voor de vo-scholen op Saba en Sint Eustatius geldt echter dat alle leerlingen op hetzelfde
                  niveau starten in CXC9, tenzij zij naar het praktijkonderwijs gaan. De regering meldt dat scholen op de
                  Caribische eilanden enthousiast waren over de aanscherping van de verplichtingen rondom
                  LVS-toetsen en positief over de rol van het CvTE als kwaliteitsbewaker hierbij. Gelden
                  dat enthousiasme en die positieve reacties in dezelfde mate voor de scholen op Saba
                  en Sint Eustatius? Wat is overigens inmiddels met de ontwikkeling van een nieuw Besluit
                  CXC gezien de urgentie voor de scholieren in het voortgezet onderwijs die na diplomering
                  in Europees Nederland hun opleiding willen voortzetten? Komt er alsnog een set aan
                  profielen op het niveau van het Besluit CXC die de doorstromingsmogelijkheden waarborgt,
                  zo vragen de leden.
               
5. Advies en consultatie
               
5.1 Internetconsultatie
               
De leden van de VVD-fractie lezen dat onder andere de PO-Raad, de Onderwijsraad en
                  het CPB adviseren dat de eindtoets weer voorafgaand aan het schooladvies moet worden
                  afgenomen. Waarop baseren deze partijen dit standpunt? Zij vragen waarom de regering
                  deze adviezen zo gemakkelijk naast zich neer legt.
               
Pro10 en Iwoo11
                     
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er zorgen zijn rondom het aanvragen van
                  toelaatbaarheidsverklaringen voor leerlingen in het praktijkonderwijs en vmbo-scholen
                  die leerwegondersteund onderwijs aanbieden. Dit risico wordt onderkend, maar toch
                  wil de regering geen uitzondering maken voor deze twee groepen. Waarom niet? Wat wordt
                  er gedaan om de risico’s voor deze toch al kwetsbare leerlingen en vaak ook ouders
                  te verkleinen? De regering schrijft dat door tijdige voorbereiding een tlv12 op tijd kan worden afgegeven, maar welke ondersteuning krijgen scholen hierbij? Zij
                  vragen of de regering kan garanderen dat uiteindelijk niet de leerlingen de dupe worden
                  van deze wetswijziging.
               
De leden van de SP-fractie vragen of de regering bereid is te monitoren of er na invoering
                  van dit wetsvoorstel uitvoeringsproblemen ontstaan ten aanzien van het tijdig aanvragen
                  voor de toelaatbaarheidsverklaring en het tijdig aanmelden bij het vervolgonderwijs.
               
Werkdruk
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er zorgen zijn geuit over de werkdruk
                  nu het opstellen van het schooladvies, het afnemen van de doorstroomtoets en het heroverwegen
                  en bijstellen van het schooladvies in dezelfde korte periode zullen plaatsvinden.
                  Ook in het vo zijn er zorgen over de verwerking van alle aanmeldingen in één keer.
                  De voornoemde leden vragen in hoeverre de regering de scholen en docenten gaat bijstaan
                  en ervoor gaat zorgen dat de werkdruk hierdoor niet vergroot wordt.
               
Onderwijstijd voor de doorstroomtoets
De leden van de SP-fractie vragen de regering nader in te gaan op het voorkomen dat
                  leerlingen niet alle lesstof op tijd beheersen voor de doorstroomtoets wordt afgenomen.
                  In tijden van hoge werkdruk bij leraren en grote lerarentekorten kunnen we het behandelen
                  van alle lesstof eerder dan normaal wat de leden van de SP-fractie betreft niet vragen
                  van onze leraren en ook niet van hun leerlingen. Zij vragen welke andere opties dan
                  eventueel de normering aanpassen er zijn om dit probleem te voorkomen en daardoor
                  stress bij leraren en leerlingen te voorkomen.
               
De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering in reactie op de zorgen over
                  de onderwijstijd wel wil kijken naar de normering en in contact wil treden over de
                  midden groep 8 toets, maar dat dit de bezwaren over het beperken van de beschikbare
                  tijd in groep 8 niet verhelpt. Deze leden constateren dat scholen die deze tijd tot
                  op heden wel benutten door het wetsvoorstel ruim een maand minder de tijd krijgen
                  om de laatste lesstof bij te brengen. Deze leden vragen of de regering in beeld heeft
                  gebracht hoeveel scholen het betreft en waarom niet ten minste de hele maand januari
                  beschikbaar kan blijven voor het onderwijs. Zij vinden het geen gelukkig signaal dat
                  door de voorgestelde planning het reguliere schoolwerk ter voorbereiding op het bepalen
                  van het eindniveau eigenlijk al met de kerstvakantie eindigt, ervan uitgaande dat
                  de scholen de maand januari nodig zullen hebben om tot zorgvuldige adviezen voor alle
                  leerlingen te komen.
               
II ARTIKELSGEWIJS
               
Artikel I, Onderdeel i
De leden van de SGP-fractie vragen of verwarring zou kunnen ontstaan over de vraag
                  in hoeverre een school verplicht is een onderwijskundig rapport te verstrekken indien
                  geen sprake is van een ontvangende school of een school als bedoeld in de WEC13 of de WVO14. Heeft het artikel betrekking op vertrekkende leerlingen in alle leerjaren, op scholen
                  in het buitenland en ook op andere onderwijsvormen die strikt genomen niet als school
                  getypeerd worden, zo vragen de leden.
               
Artikel I, onderdeel J
De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering, uitgaande van het regeerakkoord,
                  niet in het voorstel heeft geregeld dat tijdens de kleuterperiode geen toetsen worden
                  afgenomen.
               
Artikel 45b
De leden van de SGP-fractie constateren dat ook het wetsvoorstel geen voorschriften
                  bevat inzake het aantal toetsen dat het leervolgsysteem dient te bevatten. De wetgever
                  heeft er bij de invoering van het leerlingvolgsysteem en de eindtoets bewust voor
                  gekozen om de vrijheid van scholen te respecteren en enkel de eindtoets voor te schrijven.
                  Deze leden vragen of de regering kan bevestigen dat het wetsvoorstel deze lijn continueert.
                  Zij vragen vervolgens hoe het uitgangspunt om geen frequentie noch aantal voor te
                  schrijven te verenigen is met de verplichting dat aan een leerling- en onderwijsvolgsysteem zijn door het College voor toetsen
                  en examens erkende toetsen verbonden moeten zijn, waarmee indirect toch een aantal
                  toetsen voorgeschreven lijkt te worden. Waarom wordt niet in algemene zin verplicht
                  dat het leerlingvolgsysteem toetsen en andere informatie bevat en dat daarin ook erkende
                  toetsen opgenomen kunnen worden, zo vragen de voornoemde leden.
               
Artikel 45c
De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering gekozen heeft voor deze limitatieve
                  opsomming om leerlingen te ontheffen van de doorstroomtoets. Deze leden kunnen zich
                  voorstellen dat er meer situaties denkbaar zijn waarin het afnemen van de toets in
                  dat gedeelte van het jaar onmogelijk of onwenselijk is, zonder dat het overigens de
                  vaststelling van een adequaat schooladvies in alle gevallen in de weg hoeft te staan.
                  Zij wijzen bijvoorbeeld op situaties waarin de leerling te maken krijgt met ernstige
                  gebeurtenissen in de privésfeer die het maken van de toets onwenselijk of soms zelfs
                  onmogelijk maken. De voornoemde leden vragen in hoeverre de verwijzing naar de medische
                  redenen in het eerste lid in zulke gevallen voldoet.
               
Artikel 45d
De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering in dit artikel geen minimumtermijn
                  heeft voorgesteld tussen het vaststellen van het definitieve schooladvies en de vaste
                  aanmelddatum, zodat ouders indien nodig nog een redelijke termijn hebben om met de
                  school te spreken indien zich bijvoorbeeld omissies in het advies voordoen.
               
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Arends
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap - 
              
                  Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.