Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Snoeren, Lodders en Ziengs over het bericht 'Woonbelasting weer omhoog: uitschieters tot +27%!'
Vragen van de leden Snoeren, Lodders en Ziengs (allen VVD) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de staatssecretarissen van Infrastructuur en Waterstaat en van Financiën over het bericht «Woonbelasting weer omhoog: uitschieters tot +27%!» (ingezonden 15 december 2020).
Antwoord van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), mede
namens Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Staatssecretaris van
Financiën (Toeslagen en Douane) (ontvangen 2 februari 2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2020–2021, nr. 1266.
Vraag 1
Bent u bekend met de berichten «Huiseigenaar is in 2021 meer geld kwijt aan gemeentelijke
belastingen (en dat komt vooral door een hogere afvalstoffenheffing)»1 en «Woonbelasting weer omhoog: uitschieters tot +27%!»?2
Antwoord 1
Ja, de berichten zijn mij bekend.
Vraag 2
Is het u bekend dat de voornoemde berichten spreken van wederom een aanzienlijke stijging
van lokale lasten, zelfs hoger dan de verwachte inflatie, van 4.1 procent? Bent u
verder bekend met de gemiddeld stijging van de OZB van 3.2 procent en uitschieters
van 27%? Kunt u deze stijging verklaren? Wat zijn volgens u de oorzaken van deze stijgingen?
Antwoord 2
De berichten over de stijging van de lokale lasten zijn mij bekend. De ontwikkeling
van de lokale lasten voor alle gemeenten worden door het Centrum voor Onderzoek van
de Economie van de Lagere Overheden (COELO) in kaart gebracht in de jaarlijkse atlas
van de lokale lasten. Daarin staan de lokale lasten uitgesplitst per categorie voor
alle gemeenten. De atlas verschijnt gebruikelijk in maart. De cijfers van Vereniging
Eigen Huis (VEH) lopen hierop vooruit, zijn een steekproef onder een aantal gemeenten,
en geven aldus nog geen volledig beeld. Daarom is het nog te vroeg voor een landelijke
analyse. Het complete landelijke overzicht volgt in de COELO-atlas.
Ten aanzien van de ontwikkeling van een specifieke lokale heffing in een individuele
gemeente is het van belang om deze in de context van de ontwikkeling van de totale
lokale woonlasten in deze gemeente te bezien. Dit omdat bijvoorbeeld de keuze voor
de verhoging van één specifieke heffing gecompenseerd kan worden door een verlaging,
of minder hoge stijging van een andere heffing. Bovendien dient ook gekeken te worden
naar de ontwikkeling van de woonlasten van een gemeente over de tijd. Sommige gemeenten
hebben nog relatief lage lokale woonlasten. De ontwikkeling van de lokale woonlasten
in een individuele gemeente kan dan ook pas het beste beoordeeld worden als het complete
overzicht van het COELO bekend is.
Vraag 3
Deelt u de constatering dat het loslaten van de macronorm en het invoeren van de Benchmark
Lokale lasten in 2019 niet het gewenste effect heeft gehad, om gemeenteraden een beter
lokaal debat te laten voeren met als doel de stijging van de lokale lasten te matigen?
Zo nee, kunt u dat toelichten? Ziet u een verband tussen de verder stijgende lokale
lasten en de afschaffing van de macronorm? Zo nee, wat is volgens u de reden van deze
lastenstijging?
Antwoord 3
Het is nog te vroeg om te kunnen constateren wat de gevolgen van de invoering van
de benchmark lokale lasten zijn, omdat de benchmark pas in 2020 is ingevoerd. Om de
effecten van de invoering van de benchmark lokale lasten te kunnen beoordelen zal
eerst de ontwikkeling gedurende een aantal jaren gevolgd moeten worden. In de evaluatie
van de benchmark, die gepland staat voor 2025, zal ook gekeken worden naar de relatie
tussen de afschaffing van de macronorm en de ontwikkeling van de lokale woonlasten.
Vraag 4
Deelt u de mening dat gemeenten momenteel in financieel zwaar weer zitten en dat het
een gedeeld belang is dat we moeten voorkomen dat de huizeneigenaren door middel van
een verhoging van de OZB de dupe daarvan worden?
Antwoord 4
Ik ben me bewust dat de financiële positie van gemeenten onder druk staat. Het is
belangrijk dat gemeenten voldoende middelen hebben om hun taken uit te voeren. Daarom
ook heeft de financiële positie van gemeenten mijn volste aandacht en spreek ik hier
regelmatig over met gemeenten, provincies en uw Kamer. Het kabinet is de afgelopen
periode gemeenten financieel tegemoet gekomen door onder andere het compenseren van
de extra kosten en misgelopen inkomsten vanwege corona3, bevriezing van het accres en het schrappen van de opschalings-korting voor twee
jaar. Daarnaast zijn extra middelen beschikbaar gekomen voor Veilig Thuis, Vrouwenopvang
en Dak- en Thuislozen. Ook is de reeks van de tijdelijke extra middelen voor jeugd
ad € 300 miljoen verlengd naar 2022.
Om ook te zorgen dat de structurele financiële positie van gemeenten in de toekomst
niet tot problemen leidt, trek ik richting de formatie samen met gemeenten en provincies
op. De insteek is dat een volgend kabinet op basis van de uitkomsten van onderzoeken
een integraal besluit kan nemen over wat er nodig is om gemeenten hun taken goed te
laten uitvoeren. Ter voorbereiding op de formatie ben ik dan ook met de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten (VNG) in gesprek over de jeugdzorg en loopt er een onderzoek
naar de impact van de financiële positie van gemeenten op het voorzieningenniveau
(eind februari afgerond).
Verder heb ik met provincies afgesproken dat zij gegeven de bijzondere situatie een
analyse van de financiële positie van gemeenten maken en deze in februari opleveren.
Met inachtneming van de lokale wensen en opgaven wordt de hoogte van de lokale woonlasten
door de gemeenteraad bepaald. De gemeenteraad legt hierover verantwoording af in het
democratische proces. Het kabinet zal zich inspannen voor een gezonde financiële positie
van gemeenten.
Vraag 5
Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre gemeenteraden actief zijn geïnformeerd over
de Benchmark lokale lasten en in hoeverre zij dit hebben meegewogen in besluitvorming?
Heeft u een evaluatiemoment gepland om nadrukkelijk te kunnen monitoren of de Benchmark
Lokale lasten het geëigende instrument is de om de stijging van de lokale lasten te
matigen? Zo nee, bent u bereid dit met de ervaringen van dit jaar te doen? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord 5
De evaluatie van de benchmark woonlasten is in 2025 voorzien, omdat dan de ervaringen
gedurende een aantal jaren gevolgd kunnen worden. Uw vraag over bekendheid en de inhoud
van de benchmark woonlasten zal daarin worden meegenomen.
Vraag 6
Deelt u de mening dat het instellen van een hard maximum aan de stijging van de lokale
belastingen, waar de VVD-fractie al eerder aandacht voor heeft gevraagd, een goed
instrument kan zijn om ervoor te zorgen dat de lokale lasten niet explosief kunnen
stijgen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
Ik ben van mening dat de afweging hoe de lokale wensen en opgaven te realiseren het
beste op lokaal niveau genomen kan worden. Dit is dan ook aan de gemeenteraden.
Voor de volledigheid breng ik nog onder uw aandacht dat na de afschaffing van de heffing
van het gebruikersdeel onroerendezaak-belasting woningen in 2006 een maximering van
de ozb (micronorm) in de gemeentewet is opgenomen. Met ingang van 2008 is deze maximering
uit de gemeentewet geschrapt met de motivering dat de maximering geen recht doet aan
de zelfstandigheid en de vrije beleidsruimte van de gemeenten.
Vraag 7
Op welke manieren kunnen gemeenten geprikkeld worden om de kosten van gemeentelijke
leges omlaag te krijgen, zodat ook kostendekkende leges goedkoper kunnen worden?
Antwoord 7
De afweging over de ontwikkeling van de lokale heffingen ten behoeve van de lokale
opgaven vindt plaats door de gemeenteraad. De inwoners van de gemeenten kiezen hun
vertegenwoordigers in de gemeenteraad.
Het gemeentebestuur is verplicht om in de begroting inzichtelijk te maken wat de kosten
zijn op basis waarvan de legestarieven worden vastgesteld. Door dit inzichtelijk te
maken kan de gemeenteraad vragen stellen over de kosten en zo het gemeentebestuur
prikkelen om de kosten te beperken. Een gemeente kan er overigens ook voor kiezen
om de legestarieven lager vast te stellen dan de kosten die er mee gemoeid zijn en
het verschil uit de algemene middelen te dekken.
Vraag 8
Is het waar dat er sprake zou zijn van een stijging van gemiddeld 7.5% meer aan afvalstoffenheffing
voor 2021? Hoe verklaart u de grote verschillen tussen gemeenten, daar waar in sommige
gemeenten de afvalstoffenheffing komend jaar daalt, terwijl de gemeente Oss de afvalstofheffing
met 38,7% laat stijgen? Wat vindt u van de gemiddelde stijging van de afvalstoffenheffing
komend jaar?
Antwoord 8
Zoals bij vraag 2 aangegeven volgen wij de ontwikkeling van de lokale woonlasten middels
de atlas van de lokale lasten van het COELO. De steekproef van VEH loopt hierop vooruit
en geeft nog geen volledig beeld. Het is dan ook nog te vroeg voor een landelijke
analyse. Voorts dient de ontwikkeling van een specifieke heffing te worden bezien
binnen de ontwikkeling van de totale lokale woonlasten in een gemeente.
Verschillen tussen gemeenten kunnen bijvoorbeeld ontstaan doordat de ene gemeente
het afval zelf inzamelt en de andere gemeente een privaat bedrijf inschakelt voor
de inzameling. Voor de verwerking van ingezamelde afvalstromen worden contracten gesloten
met afvalbedrijven. De prijs die gemeenten en afvalbedrijven overeenkomen voor de
inzameling en verwerking van de verschillende stromen is afhankelijk van de grondstoffenmarkt
op dat moment, de service die geboden wordt, de geografische spreiding en het type
en kwaliteit van de afvalstroom. Dit kan ook leiden tot grote verschillen in de kosten
tussen gemeenten. Gemeenten hoeven verder niet de volledige kosten van de afvalinzameling
te dekken vanuit de afvalstoffenheffing, zij kunnen eventuele extra kosten voor de
inzameling ook vanuit andere geldstromen dekken. Ook dit kan leiden tot verschillen
in tarieven, omdat gemeenten hier autonome keuzes in kunnen maken.
Vraag 9
Hoe hoog is de generieke lastenverzwaring voor de afvalbranche nu doordat de belasting
op buitenlands afval gelijk is getrokken met het binnenlandse afval? Kunt u aangeven
in welke regio’s de effecten het grootst zijn? Staat deze in verhouding tot de landelijke
stijging van de afvalstoffenheffing? Zo ja, kunt u dat cijfermatig onderbouwen? Zo
nee, wat gaat u hieraan doen?
Antwoord 9
De realisatiecijfers over de import van afval voor verbranding in Nederland in 2020
zijn nog niet bekend. In de raming van het budgettaire effect van de maatregel in
het pakket Belastingplan 2020 is uitgegaan van € 37 mln. lastenverzwaring in het jaar
2020 op basis van cijfers uit 2017 toen 1,9 mln. ton afval voor verbranding in Nederland
uit het buitenland werd geïmporteerd. Een overzicht per regio op basis van de beschikbare
gegevens is moeilijk te maken omdat de gegevens per onderneming worden bijgehouden.
Ondernemingen hebben vaak meerdere vestigingen in verschillende regio’s en opereren
veelal landelijk.
Het is niet waarschijnlijk dat het gelijktrekken van de afvalstoffenbelasting voor
binnenlands en buitenlands afval in Nederland ervoor zorgt dat de tarieven van de
gemeentelijke afvalstoffenheffing stijgen. Vóór het gelijktrekken van de heffing was
het voor afvalbedrijven aantrekkelijker om buitenlands afval te verbranden dan Nederlands
afval. De vraag naar Nederlandse verbrandingscapaciteit vanuit het buitenland zal
naar verwachting afnemen en er is in Nederland sprake van meer verbrandingscapaciteit
dan nodig voor het verwerken van Nederlands afval. Daarom is het logischer te veronderstellen
dat hiermee de concurrentie op de Nederlandse verbrandingsmarkt zal toenemen en prijzen
voor verbranding mogelijk onder druk komen te staan. Hierdoor zouden de kosten voor
het laten verwerken van restafval voor gemeenten op termijn eerder dalen dan stijgen.
Vraag 10
Klopt het dat de belastingverhoging alleen geldt voor afval dat verbrand moet worden?
Erkent u dat veel gemeenten momenteel aan bronscheiding doen, waarbij het vervuilingspercentage
daarvan in veel gemeenten zorgwekkend is? Erkent u dat bronscheiding alleen effectief
is met een laag vervuilingspercentage, wat door het gedrag van de inwoners wordt bepaald?
Deelt u de mening dat dit probleem kan worden opgelost als gemeenten kiezen voor nascheiding?
Kunt u bevestigen dat bronscheiding met de huidige vervuilingspercentages minder rendabel
en tevens duurder is dan nascheiding? Zo ja, hoe gaat u nascheiding stimuleren? Zo
nee, bij welk vervuilingspercentage dan wel?
Antwoord 10
De afvalstoffenbelasting wordt geheven op zowel storten als verbranden van afval.
Over gerecyclede afvalstromen wordt geen belasting geheven. Het klopt dat veel gemeenten
aan bronscheiding doen.
Bronscheiding leidt in principe tot meer hoogwaardige stromen voor recycling dan nascheiding.
Bij nascheiding is het vooral de vervuiling die optreedt door vermenging met biogeen
afval die ertoe leidt dat grondstofstromen niet of nauwelijks meer bruikbaar zijn.
Er vindt met name nascheiding plaats voor verpakkingen (plastics, metalen en drankenkartons).
Door nascheiding wordt doorgaans slechts ongeveer 15% uit het afval gefilterd. Daarom
is bronscheiding de standaard en daar kan slechts in specifieke gevallen van worden
afgeweken. Bronscheiding leidt tot minder reststromen die verbrand moeten worden,
daarmee worden ook de kosten van verbranden (inclusief de hogere afvalstoffenbelasting)
vermeden.
Gemeenten die bronscheiding hebben ingevoerd in combinatie met gedifferentieerde tarieven
voor afvalinzameling van verschillende afvalstromen (diftar) hebben gemiddeld lagere
afvalbeheerkosten. In 2020 bedragen de kosten in gemeenten met diftar gemiddeld 237
euro per huishouden. In gemeenten waar een vast tarief wordt geheven ongeacht de grootte
van het huishouden bedragen de kosten 309 euro per huishouden4. Een analyse bij 25 gemeenten die overschakelden naar diftar laat zien dat de kosten
veelal direct met 20–30% daalden. Overigens ondersteunen wij gemeenten op verschillende
wijzen bij het vorm geven van hun afvalbeleid en het realiseren van een goede afvalscheiding.
Vraag 11
Is het waar dat een gemeente de afvalstoffenheffing alleen mag gebruiken om de kosten
van afvalinzameling en verwerking mee te dekken? Erkent u dat veel gemeenten ambitieuze
programma’s op het gebied van duurzaamheid en de circulaire economie hebben? Kunt
u aangeven in welke mate gemeenten de afvalstoffenheffing kunnen gebruiken om dergelijke
programma’s te financieren? Zo ja, kunt u concreet aangeven waar de grens ligt? Zo
nee, wat gaat u daaraan doen?
Antwoord 11
Met de afvalstoffenheffing kunnen gemeenten inderdaad alleen de inzameling en verwerking
van het huishoudelijk afval bekostigen. Zij kunnen daarmee dus niet algemene ambities
op het gebied van circulaire economie of duurzaamheid financieren. De basis voor de
heffing ligt in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer. De heffing mag niet meer dan
kostendekkend zijn. Gemeenten zijn niet verplicht de volledige kosten van de afvalinzameling
en -verwerking te dekken vanuit de afvalstoffen-heffing, zij kunnen een deel van de
kosten voor de inzameling en verwerking ook vanuit andere geldstromen dekken. Doorgaans
leiden inspanningen om afval beter te scheiden en de kwaliteit van recyclestromen
te verbeteren tot lagere kosten voor gemeenten.
Vraag 12
Kunt u de vragen zo snel als mogelijk en één voor één, beantwoorden?
Antwoord 12
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -
Mede namens
S. van Veldhoven-van der Meer, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat -
Mede namens
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.