Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van den Hul over wederom seksueel grensoverschrijdend gedrag op de faculteit Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam (UvA)
Vragen van het lid Van den Hul (PvdA) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over wederom seksueel grensoverschrijdend gedrag op de faculteit Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam (UvA) (ingezonden 18 december 2020).
Antwoord van Minister Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen
29 januari 2021)Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 1281.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De wrange afloop van MeToo-klacht bij de UvA»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de mening dat het schokkend is dat zich wederom een situatie rondom seksueel
grensoverschrijdend gedrag heeft voorgedaan die blijkbaar pas consequenties kreeg
toen journalisten hier opvolging aan gaven?
Antwoord 2
Ik betreur het ten zeerste dat zich een situatie rondom seksueel grensoverschrijdend
gedrag heeft voorgedaan op de UvA waarbij de klager ontevreden is over de afhandeling
van de klacht door de UvA.
De UvA heeft mij geïnformeerd dat de formele klacht van de studente deels gegrond
is verklaard door het College van Bestuur, en dat er met de betreffende docent bindende
afspraken gemaakt zijn over zijn gedrag. In het najaar van 2020 zijn er nieuwe signalen
ontvangen over ongewenst gedrag van de docent. Gezien het verleden heeft de decaan
na deze nieuwe signalen een extern bureau opdracht gegeven onderzoek te doen. Voor
de periode dat dit onderzoek loopt is de docent volledig uit het onderwijs gehaald.
Vraag 3
Heeft u contact gehad met de betreffende instelling om na te gaan waarom de docent
in kwestie op non-actief is geplaatst zodra NRC Handelsblad vragen stelde over deze
kwestie? Zo nee, wilt u dat doen?
Antwoord 3
Ja, ik heb contact gehad met de UvA. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 is
de docent voor de periode dat het onderzoek naar zijn gedrag loopt volledig uit het
onderwijs gehaald. De aanleiding voor het onderzoek waren volgens de UvA nieuwe signalen
over het gedrag van deze docent.
Vraag 4
Hoe kijkt u ernaar dat er volgens de UvA geen aanknopingspunten waren voor nader onderzoek
omdat andere slachtoffers geen formele klacht wilden of konden indienen omdat dit
niet op anonieme basis kan? Bent u van mening dat dit beleid bijdraagt aan een veilige
sociale omgeving voor personen die melding willen maken van (seksueel) grensoverschrijdend
gedrag? Zo nee, welke vervolgstappen vloeien hieruit voort?
Antwoord 4
De UvA heeft mij geïnformeerd dat – na het deels gegrond verklaren van de klacht –
is nagegaan of nader onderzoek mogelijk was op basis van enkele andere signalen die
alleen bij de vertrouwenspersoon bekend waren. De vertrouwenspersoon had tijdens de
klachtprocedure aangegeven dat die meldingen er waren, maar kan zonder toestemming
van de melder geen nadere informatie delen over de aard van een melding. In samenspraak
met de vertrouwenspersoon is er contact geweest met degenen die zich hadden gemeld,
maar zij gaven aan niet verder mee te willen werken aan vervolgonderzoek. Er zijn
wel gesprekken gevoerd met enkele docenten om na te gaan of er aanknopingspunten waren
voor vervolgonderzoek. Dat bleek niet het geval. Het uitgangspunt voor nader onderzoek
was overigens niet dat er een formele klacht zou moeten worden ingediend of dat dit
niet op anonieme basis zou kunnen.
In het rapport Evaluatie universitaire ombudsfunctie2 wordt ingegaan op de wenselijkheid en het beleid ten aanzien van anoniem melden:
Anoniem melden betekent dat de melder zich niet bekend maakt aan vertrouwenspersoon
of ombudsfunctionaris. Het is lastig om een anonieme melding te behandelen omdat de
context van het grensoverschrijdend gedrag relevant is voor het begrijpen en onderzoeken
van de melding. Niettemin kan het waardevol zijn om op basis van anonieme signalen
in een vroegtijdig stadium onderzoek te doen. In het Landelijk kader voor invulling
universitaire ombudsfunctie3 wordt het wel of niet toestaan van anonieme meldingen aan de instelling overgelaten.
De vertrouwelijkheid van een melding wordt door zowel vertrouwenspersoon als ombudsfunctionaris
gegarandeerd. De anonimiteit zal op verzoek van de melder altijd geborgd worden. In
het Evaluatierapport universitaire ombudsfunctie4 wordt erop aangedrongen om in de informatievoorziening over de ombudsfunctionaris
op te nemen dat de anonimiteit van de melder gewaarborgd is. Dit kan tevens de meldingsbereidheid
vergroten.
Vraag 5
Wat vindt u ervan dat een slachtoffer van grensoverschrijdend gedrag zich gedwongen
ziet van stad en/of instelling te veranderen omdat de dader ongemoeid zijn werkzaamheden
mag voortzetten?
Antwoord 5
Ik betreur het als slachtoffers zich genoodzaakt voelen dergelijke keuzes te maken.
Vraag 6
Erkent u dat het anonimiseren van officiële klachten een grote drempel voor de meldingsbereidheid
zou wegnemen? Deelt u de zienswijze dat er mogelijkheden zijn om hoor en wederhoor
anoniem te faciliteren?
Antwoord 6
De anonimiteit van de melder kan bij vertrouwenspersoon en ombudsfunctionaris geborgd
blijven. Het is belangrijk om dit helder aan studenten en medewerkers te communiceren
om de meldingsbereidheid te vergroten. Bij de klachtencommissie is dit niet mogelijk.
Wel zou het mogelijk moeten zijn dat klager en beklaagde elkaar niet tegenkomen bij
de hoor en wederhoor.
Vraag 7
Deelt u de mening dat het niet afhankelijk mag zijn op welke instelling iemand onderwijs
geniet of werkt voor de manier waarop een klacht over ongewenst gedrag wordt behandeld
en opgevolgd? Zo ja, bent u bereid dit beleid gelijk te trekken voor alle instellingen
door een nationaal en onafhankelijk meldpunt op te richten?
Antwoord 7
Ik acht het van belang dat op iedere instelling dezelfde mogelijkheden zijn om ongewenst
gedrag te melden en klachten in te dienen. Alle universiteiten hebben dan ook een
gedragscode sociale veiligheid en een klachtencommissie, in de cao is de aanstelling
en taakstelling van vertrouwenspersonen vastgelegd. Daarnaast is er in de cao Nederlandse
Universiteiten 2020 afgesproken dat er een ombudsfunctie wordt ingericht op alle universiteiten.
Universiteiten krijgen een jaar de tijd om dit te regelen.
De behandeling en opvolging van klachten is echter altijd context gebonden, de specifieke
omgeving is relevant voor het begrijpen en onderzoeken van de casus. Voor de opvolging
van klachten is er geen uniform beleid mogelijk, dit betreft immers altijd het maken
van contextgevoelige afwegingen in een specifieke casus. Dit is ook waarom één nationaal
meldpunt geen uitkomst is om intimidatie tegen te gaan: dit plaatst de melding en
aanpak van wangedrag te ver weg van de werkvloer.
Vraag 8
Is het feit dat er zich weer een casus van grensoverschrijdend gedrag voordoet op
nota bene dezelfde faculteit als enige tijd geleden ook het geval was, ondanks de
aanwezigheid van een ombudspersoon, reden om te starten met het heroverwegen van een
nationaal, onafhankelijk en laagdrempelig meldpunt zoals is gevraagd in motie van
de leden Kerstens en Van den Hul? Zo nee, wanneer voorziet u hier wel reden toe?5 6
Antwoord 8
Onderzoeken van het Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren, de vakbonden FNV/VAWO
en Promovendi Netwerk Nederland, naast de aandacht voor #metoo casussen in de media
maken duidelijk dat er gewerkt moet worden aan het verbeteren van de sociale veiligheid.
Dat gebeurt ook op verschillende manieren. Zo zal op iedere universiteit een ombudsfunctionaris
worden aangesteld. Naast het verbeteren van de hulp- en zorgstructuur, gaat het ook
om het creëren van bewustzijn en een cultuurverandering.
Vraag 9
Deelt u tevens de aanname dat een verhaal als dit (en de vele voorgaande) hoogstwaarschijnlijk
afbreuk doen aan de bereidheid melding te maken van grensoverschrijdend gedrag, aangezien
nieuwe slachtoffers zich mogelijk gesterkt zien in hun overtuiging dat hun melding
(bijna) geen verschil maakt?
Antwoord 9
Uit het NRC artikel #metoo-klacht heeft zelden gevolgen7 blijkt dat sinds de #metoo beweging in 2017 begon het aantal klachten bij universitaire
klachtencommissies en het aantal meldingen bij vertrouwenspersonen van universiteiten
is gestegen. Juist de aandacht voor sociale veiligheid – ook voor wat hierin niet
goed gaat – en de in gang gezette verbeteringen, kunnen de meldingsbereidheid verder
vergroten.
Vraag 10
Kunt u een tijdspad bieden voor wanneer de Kamer de eerste resultaten kan verwachten
van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) onderzoekscommissie
onder leiding van Naomi Ellemers en wanneer studenten, medewerkers en promovendi hiervan
de eerste concrete effecten zullen merken?
Antwoord 10
Ik verwacht dat het advies van de KNAW voor december 2021 wordt uitgebracht.
Vraag 11
Kunt u een beeld schetsen van hoe de huidige coronacrisis impact heeft of kan hebben
op de sociale veiligheid gezien het feit dat contact nu wellicht vaker één op één
plaatsvindt? Op welke manier houdt uw beleid daar rekening mee?
Antwoord 11
Ik heb geen aanwijzingen dat de coronacrisis impact heeft (in positieve of negatieve
zin) op de sociale veiligheid.
Vraag 12
Vindt u dat er zo snel mogelijk maatregelen moeten worden getroffen om dit soort misstanden,
die grote effecten hebben op individuele levens alsook een verziekte cultuur, voor
toekomstige generaties studenten, promovendi en medewerkers te voorkomen?
Antwoord 12
Vooropgesteld staat dat ik het van groot belang acht dat universiteiten een zodanig
veilige en bewuste werk- en studieomgeving creëren dat wangedrag zoveel mogelijk voorkomen
kan worden. Universiteiten nemen hierin hun verantwoordelijkheid door: de hulp- en
zorgstructuur uit te breiden, wangedrag bespreekbaar te maken, adequaat in te grijpen
en slachtoffers toereikende hulp te bieden. Ik heb er vertrouwen in dat de acties
die reeds in gang zijn gezet daartoe bijdragen, en tevens een cultuurverandering in
gang zetten.
Daarnaast verwacht ik dat het KNAW-advies (over de preventie en aanpak van ongewenst
gedrag) concrete handvatten zal bieden om de huidige wetenschapscultuur en -structuur
te veranderen. Zodoende levert het advies – naast de huidige maatregelen van universiteiten
– een bijdrage om op een (meer) preventieve manier een veilig en duurzaam leer- en
onderzoeksklimaat teweeg te brengen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.