Schriftelijke vragen : Het artikel van mr. dr. F.H. Kistenkas 'Door het invoeren van één milieuwet zullen waarden als natuur en biodiversiteit als eerste sneuvelen'
Vragen van het lid Van Gerven (SP) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het artikel van mr. dr. F.H. Kistenkas «Door het invoeren van één milieuwet zullen waarden als natuur en biodiversiteit als eerste sneuvelen» (ingezonden 29 januari 2021).
Vraag 1
Naar aanleiding van uw antwoord op de vraag over meer Rijksregie zoals die uit een
wetsevaluatie van de Nieuw-Zeelandse omgevingswet naar voren kwam en nu ook de NOVI
die thans voorstaat (vraag 6), waarin u «samenspel», omgevingsagenda’s, NOVI-gebieden
en verstedelijking strategieën noemt, deelt u de mening dat dit allemaal beleidsinstrumenten en geen dwingende rechtsinstrumenten zijn? Kunt u uitleggen hoe door deze «goede» samenwerking belangenconflicten
tussen overheden worden beslecht zonder dit van bovenaf op te (kunnen) leggen?1
2
Vraag 2
Kunt u aangeven welke verhouding er bestaat tussen de regie van het Rijk op de inrichting
van de leefomgeving enerzijds en de lokale keuzes anderzijds?
Vraag 3
Kunt u aangeven hoe wordt voorkomen dat, door het toestaan van verschillen tussen
gebieden en het lokaal maken van keuzen met betrekking tot de inrichting van de leefomgeving,
lokale belangen de overhand krijgen ten opzichte van regionale en nationale belangen?
Vraag 4
Kunt u aangeven op welke wijze in de Omgevingswet is geborgd dat, vanuit het regionale
en/of nationale belang, ongewenste lokale ruimtelijke ontwikkelingen tijdig worden
gesignaleerd en voorkomen?
Vraag 5
Kunt u aangeven hoe via de Omgevingswet wordt omgegaan met lokale overheden die, vanuit
het regionale en/of nationale belang gewenste ruimtelijke ontwikkelingen ongewenst
vinden en blokkeren?
Vraag 6
Hoe zou de rijksoverheid onder de huidige wetgeving de nationale belangen alsnog kunnen
laten doorwerken in de casus van de uitspraak van de Raad van State van 23 december
2020, 201902290/1/R3 waarin de gemeente Fryske Marren een zandwinnings- en natuureiland
op het IJsselmeer blokkeert dat al in wetgeving van het rijk, namelijk het Barro (art.
2.12.2 lid 2 sub e Besluit algemene regels ruimtelijke ordening) was toegestaan en vooral ook een aantal nationale belangen uit de NOVI lijkt te
betreffen zoals de woningbouwopgave (het wegwerken van het woningtekort), de bouwzand/delfstoffenwinning
en ook de natuurontwikkeling (resp. de nationale belangen 13, 5 en 20) en waarbij
ook de provincie eveneens geen bedenkingen had omdat er geen significant negatieve
effecten waren op Natura 2000-instandhoudingsdoelstellingen?
Vraag 7
Hoe zou de rijksoverheid in diezelfde casus als van vraag 6 onder de Omgevingswet
deze nationale NOVI-belangen kunnen laten doorwerken?
Vraag 8
Aangezien de Omgevingswet uitgaat van een zogenoemde beleidscyclus, die begint met
beleidsontwikkeling in omgevingsvisies en daarna beleidsdoorwerking, uitvoering en
terugkoppeling, hoe is gewaarborgd dat de omgevingsvisie(s) vanuit hun beleidsspoor
doorwerken in het juridische spoor en dus uiteindelijk ook in het gemeentelijke Omgevingsplan
en de vergunningverlening?
Vraag 9
Is de casus uit vraag 6 een voorbeeld van een haperende beleidscyclus?
Vraag 10
Gelet op het feit dat u bij de eerdere vragen herinvoering van het instrument van
de Planologische kernbeslissing (Pkb) nog niet nodig oordeelde, zou een Pkb in de
casus van vraag 6 een oplossing hebben kunnen bieden en niet beter zijn voor de doorwerking
in de beleidscyclus?
Indieners
-
Gericht aan
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -
Indiener
H.P.J. van Gerven, Tweede Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.