Initiatiefnota : Initiatiefnota
35 719 Initiatiefnota van de leden Van Helvert, Van der Staaij en Voordewind over «Christenvervolging – Schapen tussen de Wolven»
Nr. 2 INITIATIEFNOTA
Inleiding
Ze hadden het kunnen weten, de christenen, want in het evangelie van Mattheüs waarschuwt
Jezus alle mensen die de persoonlijke afweging maken om hem te volgen: «Ik zend jullie
als schapen tussen de wolven.» (Matt. 10;16). En vervolgens laat Mattheüs Jezus uitwijden
over hoe de vervolging eruit zal zien: jullie zullen worden gehaat omwille van mijn
naam.» Niet veel later zouden de volgelingen van Jezus inderdaad gruwelijk worden
vervolgd in het Romeinse Rijk, al heeft dat de verspreiding van het christendom niet kunnen tegenhouden. Maar helaas is dat nog altijd een
accurate weergave van de situatie in een toenemend aantal gebieden in de wereld.
De initiatiefnemers doen in deze nota voorstellen die beogen de bestrijding van de
vervolging, onderdrukking en discriminatie van christenen wereldwijd nadrukkelijker
op de agenda van het Nederlands buitenlandbeleid te plaatsen.
De nota kent de volgende opbouw:
1. Christenvervolging
2. Oorzaken en ontwikkelingen
3. Christenvervolging en het Nederlandse buitenlandbeleid
4. Zeven voorstellen
5. Beslispunten
6. Financiële paragraaf.
1. Christenvervolging
In oktober 2019 schetste de Speciale Rapporteur van de Verenigde Naties voor de Vrijheid
van Religie en Levensovertuiging, Ahmed Shaheed, de ontwikkeling van de vervolging
omwille van religie en levensovertuiging. De vervolging wereldwijd groeit in aantallen
slachtoffers, in aantallen landen en qua hevigheid.1 Deze vervolging treft verschillende religieuze minderheden, zoals de Oeigoeren in
China, de Jezidi’s in Irak, en christenen in het Midden-Oosten, delen van Afrika en
Azië. De christenen zijn volgens de analyse van de Verenigde Naties de grootste slachtoffers
van vervolging omwille van hun geloof, en hun vervolging neemt alleen maar toe. Deze
conclusie sluit aan bij hetgeen andere bronnen als Open Doors en Kerk in Nood melden.
Deze vervolging kent verschillende vormen. De intensiteit verschilt in elk land of
gebied. In de eerste plaats zijn er de grootschalige mishandelingen, gevangenisstraffen
en moorden zoals die de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden in Syrië en Irak. Er
heeft – volgens de definitie van de Verenigde Naties – daar een genocide plaatsgevonden
op zowel de christelijke bevolking als op de Jezidi’s. Deze gruwelijke schendingen
van de mensenrechten springen het meest in het oog. Maar er zijn ook minder zichtbare,
maar eveneens ernstige vormen van vervolging en discriminatie: verboden op gebedsbijeenkomsten,
staatsregulering van kerkdiensten, de onderdrukking van openbare uitingen van het christendom, onteigening
van bezittingen, en andere vormen van intimidatie en discriminatie. De meerderheid
van de vervolgde christenen wereldwijd ervaart dergelijke vormen van sociale vervolging.2 Sommige gevallen, zoals de vervolging van Asia Bibi in Pakistan, krijgen veel internationale
aandacht. Deze christelijke vrouw werd beschuldigd van blasfemie, na een gesprek bij
een waterput, en veroordeeld tot de doodstraf door ophanging. Pas na grote internationale
druk werd zij uiteindelijk door het hooggerechtshof vrijgesproken. Maar talloze andere
tragische verhalen halen niet of nauwelijks de internationale media. In sommige landen
heeft de discriminatie en vervolging van christenen een wettelijke basis. In andere
landen biedt de regering formeel wel wettelijke bescherming aan minderheden, maar
zijn christenen of andere minderheden in de praktijk toch overgeleverd aan willekeur
en onderdrukking. Het begrip christenvervolging herbergt dus een breed spectrum aan
vijandelijkheden jegens christenen, van moord tot sociale discriminatie. Gemene deler
is dat deze vijandigheden passen binnen een patroon. Het gaat niet om losstaande,
eenmalige incidenten, maar hebben als doel om christenen te onderdrukken, onder de
duim te houden, verjagen of vernietigen. Christenvervolging is gecoördineerd geweld
tegen en onderdrukking van christenen, omwille van hun geloof in Christus.
2. Oorzaken en ontwikkelingen
Uit meerdere onderzoeken blijkt dat, wereldwijd, christenen het meest te maken krijgen
met geloofsvervolging en dat schaal en intensiteit van deze vervolging de afgelopen
jaren is toegenomen.3 De vrees bestaat dat deze vervolging de komende jaren nog verder zal toenemen. Drie
ontwikkelingen liggen hieraan ten grondslag:
1. Verspreiding van de radicale islam
Een belangrijke factor is de verspreiding van de radicale islam; de interpretatie
van de islam waarbij men zich gerechtigd of zelfs verplicht voelt om ongelovigen te
onderwerpen of te bestrijden. Deze interpretatie van de islam heeft de afgelopen decennia
wereldwijd aan populariteit gewonnen, met alle negatieve gevolgen van dien.
Midden-Oosten
Mede ten gevolge van deze radicaliseringsgolf heeft in het Midden-Oosten, de geboorteplaats
van het christendom, een ware exodus van christenen plaatsgevonden. Een eeuw geleden
was 10 – 20 procent van de populatie in de MENA-regio christelijk. Nu is dat nog maar
4–5 procent. Volgens Kerk in Nood waren er vóór 2003 bijna 1,5 miljoen christenen
in Irak4. In 2019 zijn er nog maar 150.000 over: een daling van negentig procent binnen één
generatie. In Syrië is het aantal christenen met twee derde gedaald sinds de burgeroorlog
in 2011 begon. Op dit moment leven er in totaal nog maar ongeveer 15–20 miljoen christenen
in het Midden-Oosten. Vele christenen zijn de regio de afgelopen jaren ontvlucht vanwege
oorlogen, extremisme, geweld en vervolging. Ook zijn velen verjaagd of omgekomen.
Inmiddels mogen we voorzichtig concluderen dat het christendom, net als het jodendom,
in grote delen van het Midden-Oosten op het punt staat te verdwijnen.
De verspreiding van de radicale islam speelt daarbij op twee verschillende met elkaar
samenhangende manieren een grote rol. In Qatar, Saudi-Arabië en Libië is de staat
zelf de hoofdverantwoordelijke voor christenvervolging en onderdrukking. Orthodoxe
wetgeving leidt daar tot onderdrukking en ongelijkheid. Van vrijheid van geloof is
nauwelijks sprake. Vooral op blasfemie en afvalligheid van de islam staan hoge straffen.
Daarnaast worden geregeld kerken geconfisqueerd en/of vernietigd en christenen gedwongen
zich te bekeren tot de islam.
De grote koptische minderheid in Egypte staat ook nog altijd onder grote druk. De
afgelopen jaren zijn vele christelijke kopten gedood, en kerken en bezittingen vernield,
vaak door radicale moslims. Het ontvoeren van koptische vrouwen, soms gevolgd door
een gedwongen bekering tot de Islam, vormt een terugkerend probleem. In Egypte bestaat
ook een groot verschil tussen de theorie en de praktijk. Zo werd het in theorie makkelijker
voor christenen om toestemming te krijgen om kerken te bouwen, sinds een wetswijziging
in 2016. Maar in de praktijk worden vergunningen vervolgens niet of nauwelijks verstrekt.
De afgelopen decennia hebben Saudi-Arabië en andere golfstaten ook actief een radicale
geloofsbeleving verspreid in het Midden-Oosten. In onder andere Irak, Syrië en Yemen
werden salafistische scholen gesticht waar intolerantie en haat wordt gepredikt. En
hoewel daar de laatste tijd enige verandering in lijkt te komen, hebben we de afgelopen
jaren de resultaten ondervonden van deze ontwikkeling.
In zowel Irak als Syrië heerste voor de oorlogen de Ba'ath-partij. De Ba'ath-partij
heeft een Arabisch-nationalistische ideologie, waarbij het creëren van een verenigde
Arabische staat het doel is. Aangezien binnen deze seculiere ideologie ook christenen
onderdeel uitmaken van de Arabische natie, kenden zij een redelijke mate van geloofsvrijheid,
in de praktijk vaak in ruil voor steun voor het regime. In de chaos en anarchie die
ontstond na respectievelijk Operatie «Iraqi Freedom» (2003) en de Syrische burgeroorlog
(2011) wisten extremistische groeperingen hun slag te slaan. Eerst kregen we te maken
met het terreurgeweld van Al-Qaida en niet veel later met de gruwelijkheden van de
Islamitische Staat. Christenen werden vogelvrij verklaard, net als alle andere andersgelovigen.
Zij waren hun leven niet meer zeker. De IS-genocide van de Jezidi’s was een absoluut
dieptepunt. IS heeft haar grondgebied verloren, waardoor de christenvervolging in
de regio is afgenomen, maar de gruwelijkheden van de afgelopen jaren hebben diepe
sporen achtergelaten. Christelijke gemeenschappen zijn uit elkaar geslagen. Huizen
zijn vernietigd. Buren zijn niet meer te vertrouwen. Daarnaast ligt het gevaar nog
altijd op de loer. De Islamitische terreurstaat is verslagen, maar het radicale gedachtegoed
leeft nog steeds. De extremistische voedingsbodem is niet verdwenen. De vraag is niet
of IS weer oprukt, maar wanneer en in welke vorm.
Turkije
De positie van christen verslechtert eveneens in het Turkije van Erdogan, die eveneens
meer ruimte geeft aan een radicalere vorm van de islam, en de ruimte voor minderheden
beperkt. Turkije staat de Aramees-christelijke minderheid zwaar onder druk, en wordt
geregeld als zondebok gebruikt. Ook wordt tot op de dag vandaag de Armeense genocide
ontkend.
Sub-Sahara Afrika
In Sub-Sahara-Afrika maken vooral gewelddadige islamitische rebellen het leven van
christenen onmogelijk. Na de val van president Gaddafi is de christenvervolging in
deze regio verder toegenomen. Libië is een doorvoerland geworden voor wapens, geld
en drugs ter ondersteuning van extremistische groeperingen ten zuiden, oosten en westen
van de Saharawoestijn. De gigantische onbewoonde en oncontroleerbare vlaktes in dit
deel van de wereld vormen een veilige uitvalsbasis voor terroristische organisaties.
Geïnspireerd door de gruweldaden van Al-Qaida en IS zaaien deze groeperingen dood
en verderf onder de lokale bevolking. Tevens vestigen jihadisten uit het Midden-Oosten
zich in dit gebied. Het kalifaat in Syrië en Irak is weggevaagd dus wordt er gezocht
naar nieuwe gebieden om te veroveren. De zwakke staten in deze regio kunnen niet op
tegen de talrijke en manoeuvreerbare extremistische groeperingen. Christelijke gemeenschappen
kunnen daardoor niet op de bescherming rekenen van hun overheid.
Christenen in Sudan, Mali, Burkina Faso, Niger, Chad, Mauritania, Kameroen, Nigeria
en de Centraal Afrikaanse Republiek vallen ten prooi aan deze nieuwe golf van extremistisch
geweld. Boko Haram is de bekendste militante groepering, maar er zijn talloze splintergroeperingen
die zich schuldig maken aan gruwelijkheden, zogenaamd uit naam van de islam. Deze
zorgwekkende ontwikkeling zien we ook terug in de statistieken. Bijna alle landen
in deze regio zijn de afgelopen jaren gestegen op de Open Doors ranglijst van christenvervolging.
Deze trend lijkt zich de komende jaren verder voort te zetten.
Azië
In Noord-Korea, Iran, Afghanistan, India worden al decennialang christenen vervolgd
vanwege hun geloof. In deze landen is met name de overheid verantwoordelijk voor de
vervolging van christenen.
In Pakistan krijgen christenen de doodstraf krijgen op valse beschuldigingen van godslastering.
Zoals Asia Bibi zijn er velen. Ook worden regelmatig minderjarige christelijke meisjes
gekidnapt die gedwongen worden te trouwen met veel oudere mannen en gedwongen bekeerd
worden tot de islam. De islamitische ontvoerders lijken vrij spel te hebben. Het Pakistaanse
recht beschermt ze niet en ouders roepen radeloos het uit: «Er gebeurt niets omdat
wij christen zijn.»
Echter, nieuw is dat de radicale islam zich inmiddels ook verder oostelijk begint
te verplaatsten en in Azië steviger voet aan de grond krijgt. In het grootste moslimland
ter wereld, Indonesië, is de radicale islam aan een opmars bezig. In sommige regio’s
wordt de shariawetgeving inmiddels met geweld gehandhaafd.
Maar ook bij niet-statelijke actoren vindt de radicale islam vruchtbare bodem. Concreet
voorbeeld van deze ontwikkeling zijn de bomaanslagen op kerken in Sri Lanka tijdens
het paasfeest vorig jaar. Meer dan 250 mensen kwamen daarbij om het leven. Ook op
de Filipijnen vinden geregeld bomaanslagen plaats.
2. Ultranationalisme
Een andere oorzaak van de stijging van christenvervolging wereldwijd is het toegenomen
nationalisme. De belangrijkste godsdienst of levensovertuiging van een land wordt
in toenemende mate gekoppeld aan de nationale identiteit. In veel moslimlanden is
de islam altijd al een fundament geweest van de nationale identiteit. Een vergelijkbaar
nationalisme zien we nu ook in Oost-Aziatische landen zoals India, Nepal, China en
Bhutan. Ben je Indiër, dan hoor je hindoe te zijn. Als Bhutanees behoor je boeddhist
te zijn. Landgenoten met een ander geloof of levensovertuiging worden met argusogen
bekeken. Vooral christenen worden als buitenlands en vreemd afgeschilderd, ten dele
vanwege de koloniale achtergrond van het christendom in veel landen in Azië. Maar
waar voorheen minderheden werden weggezet als vreemd, wordt tegenwoordig actief beleid
gevoerd om minderheden onder druk te zetten om hun identiteit op te geven of om hen
het land te laten verlaten. Xenofobie wordt uitgewerkt in wetgeving. Zo zijn in 7
Indiase deelstaten «anti-conversion» wetten aangenomen; wetten die in naam bedoeld
zijn om te voorkomen dat mensen onder dwang van geloof veranderen. Dit lijkt een nobel
streven, maar in werkelijkheid draait dergelijke wetgeving om het voorkomen van bekeringen
tot het christendom of andere geloven. Uit onderzoek is gebleken dat in deze deelstaten
christenen meer kans hebben op vervolging omwille van het geloof dan in staten waar
deze wetgeving niet aanwezig is.5 Christelijke scholen, ziekenhuizen, weeshuizen en liefdadigheidsinstellingen worden
gesloten, omdat zij worden verdacht van het onder dwang bekeren. Zo wordt in landen
waar de vrijheid van geloof is vastgelegd in de Grondwet toch geprobeerd deze vrijheid
in te perken. Een verontrustende ontwikkeling die helaas in meer landen plaatsvindt.
Deze legitimering van xenofobie door de overheid heeft ook tot gevolg dat het voor
burgers als normaal wordt beschouwd om christenen als tweederangsburgers te behandelen.
Geweldsdelicten tegen christenen nemen dan ook toe in de regio’s waar discriminatoire
wetgeving van kracht is.
Eenzelfde ontwikkeling zien we in China. In China wonen naar schatting bijna 100 miljoen
christenen en dit aantal groeit ieder jaar met 7%. Met deze groei zal het aantal christenen
in 2035 rond de 250 miljoen bedragen. Het land zal daarmee de grootste christelijk
natie op aarde worden. President Xi Jinping heeft er nooit een geheim van gemaakt
dat hij het christendom beschouwd als een gevaar voor de traditionele Chinese manier
van leven. Zij vereren immers iets wat hoger is dan de staat. Een strengere godsdienstwet,
die in februari 2018 van kracht werd, heeft de situatie voor christenen in China verder
verslechterd. Net als in India had deze wet zogenaamd «het beschermen van de vrijheid
van geloven voor de burgers» als doel, maar in werkelijkheid draait het om staatscontrole.
Religieuze activiteiten moeten worden goedgekeurd door de communistische partij. Jongeren
onder de achttien jaar mogen geen kerkdienst meer bezoeken. Kerkdiensten staan onder
stevig toezicht van de staat. Niet geregistreerde diensten zijn ten strengste verboden.
Er zijn zelfs geruchten dat de overheid beloningen uitlooft voor het aangeven van
christenen die dit toch doen.6 Voor een «gewone» christen staat een prijs van bijna negenhonderd euro. Het aangeven
van een ondergrondse-huiskerkleider levert een bedrag van bijna negenduizend euro
op. De afgelopen jaren is de druk op de christelijke gemeenschap in China dus flink
toegenomen. Dit past in het breder patroon van onderdrukking van minderheden door
de overheid onder het mom van de nationale veiligheid.
3. Toegenomen technische mogelijkheden
De methodes om burgers in de gaten en in het gareel te houden zijn door de technologische
ontwikkelingen flink toegenomen. Artificiële intelligentie (AI) en biometrische identificatietechnieken
geven staten de gelegenheid om hun burgers nog beter te controleren. Autoritaire staten,
met China voorop, werken hard aan de ontwikkeling van dergelijke monitor machines.
Camera’s met gezichtsherkenningssoftware worden op plekken geplaatst waar voornamelijk
minderheden wonen. Sociale kredietsystemen moeten ongewenst gedrag gaan bestraffen
en gewenst gedrag gaan belonen, waarbij de staat de criteria bepaald. In China wordt
hier al volop mee geëxperimenteerd. Mocht je worden gesnapt voor het illegaal verspreiden
van het christendom, dan is dit van invloed op je sociale kredietwaardigheid. Dan
kan het zomaar zijn dat je kinderen plots niet meer in aanmerking komen voor een studie
of dat de huurprijs van je woning stijgt. Verder mogen mensen alleen een telefoon
kopen wanneer zij een gezichtsherkenningsprocedure hebben doorlopen. Vervolgens wordt
het internet gelinkt aan het controlesysteem van de overheid, waardoor alleen informatie
kan worden gedeeld als het religieministerie daarvoor toestemming geeft.
Deze technologische «vooruitgang» vormt een ernstige bedreiging voor het praktiseren
van onwenselijk geachte geloofsovertuigingen, zoals in dit geval het christendom.
Het dwingt mensen in de pas te lopen van de machthebbers en het wordt ze steeds lastiger
gemaakt een laag profiel te houden. Deze surveillancetechnieken worden inmiddels op
grote schaal door o.a. China geëxporteerd naar andere landen waar ze het niet zo nou
nemen met de mensenrechten.
De uitbraak van het coronavirus heeft deze trend versneld. Volgens de Verenigde Naties
wordt de coronacrisis in veel autoritaire staten aangegrepen als voorwendsel om disproportionele
maatregelen te nemen tegen minderheden, waaronder christenen. Het virus wordt als
excuus ingezet voor strakkere controle regimes. In India bijvoorbeeld is een Covid-19
app ontwikkeld die verplicht is gesteld voor alle burgers, maar waarvan de privacy
niet wordt gewaarborgd. Aan de hand van de data op de telefoon kan de staat in de
gaten houden waar je bent, met wie je in contact bent geweest en hoeveel tijd je ergens
hebt doorgebracht. Daarnaast wordt er ook andere, gevoeligere informatie vergaard
waardoor de overheid precies weet wat je uitspookt. De vraag is of dergelijke apps
ooit nog zullen verdwijnen. Het gevaar bestaat dat ook na de coronacrisis mensen verplicht
deze of een soortgelijke app op hun telefoon hebben moeten staan.
3. Christenvervolging en het Nederlandse buitenlandbeleid
Er is een brede, politieke overeenstemming over het feit dat het Nederlandse buitenlandbeleid
gericht moet zijn op het promoten van de internationale rechtsorde, op het bewerkstelligen
van vrede en veiligheid in de wereld, en op de verspreiding van vrijheid, mensenrechten
en democratie. Ons buitenlandbeleid dient bovendien geen theoretische exercitie te
zijn, maar een praktische bijdrage leveren aan het verbeteren van het lot van mensen,
aan het bevorderen vrede, vrijheid en recht. Deze feitelijke verbetering, en hoe we
die het beste kunnen bereiken, moet de toetssteen en richtsnoer zijn van ons buitenlandbeleid.
Daarbij is het van belang om een objectieve blik te bewaren. Politieke of ideologische
motieven dienen ondergeschikt te zijn aan de belangen van vervolgde en onderdrukte
groepen en individuen. Dat betekent in de eerste plaats dat we ons moeten richten
op die gebieden waar de nood hoog is, op die groepen die feitelijk met de grootste
problemen worden geconfronteerd. In de tweede plaats dwingt het ons tot een realistische,
in plaats van theoretische benadering: het gaat er immers om een feitelijke verbetering
te bewerkstelligen. Deze uitgangspunten zouden voor het hele buitenlandbeleid moeten
gelden, inclusief voor het beleid ten opzichte van christenvervolging.
4. De zeven voorstellen
1. Een objectievere en minder ideologische houding ten opzichte van christenvervolging
Nederland heeft een gecompliceerde relatie met het christendom, en dat heeft zijn
weerslag op de politieke en diplomatieke houding ten opzichte van christenvervolging.
Tot enkele decennia geleden was Nederland een overwegend christelijk land met sterke
banden met het christendom in alle uithoeken van de wereld. Velen van ons hebben dit
persoonlijk ervaren. Veel mensen van veertig of ouder hebben nog wel ergens een oudoom
of oudtante die in de missie heeft gewerkt. Vanuit Nederland zijn in de vorige eeuw
vele vrouwen en mannen, vele zendelingen en missionarissen met een persoonlijke roeping
naar de andere kant van de wereld gereisd. Wanneer wij met sommigen spreken, die nu
op hoge leeftijd weer in een Nederlands klooster zijn teruggekeerd, is te horen dat
dat voor hen een wereldreis was naar het onbekende. Het was een wereldreis, zonder
dat je even kon googelen waar je terecht kwam. Het was ook een reis met het doel om
niet meer terug te keren. Met gevaar voor eigen leven en met totale opgave van alle
zekerheden in Nederland, hebben deze Nederlandse christenen bijgedragen aan het opzetten
van scholen, ziekenhuizen, openbare besturen en mensenrechten in landen waar daar
toen nog geen enkele sprake van was.
Tegelijkertijd is Nederland tegenwoordig vergaand geseculariseerd. Dit beperkt zich
niet tot de afname van het kerkbezoek, maar uit zich ook in een zekere weerzin tegen
het christendom. Onder bepaalde delen van het Nederlandse politieke spectrum heerst
zelfs de opinie dat het christendom een relict uit het verleden is, iets dat op zijn
best een dubieuze privéaangelegenheid is, zo niet een achterlijke maatschappelijke
kracht die vooruitgang in de weg staat.
Deze gecompliceerde houding met het christendom kan tot gevolg hebben dat het de blik
vertroebelt op de werkelijke noodsituatie van individuen. Het kan verhinderen dat
we oog hebben voor de meest effectieve wijze waarop een bijdrage geleverd kan worden
aan de verbetering van het lot van de mensen die deze verbetering het meest nodig
hebben.
Op het moment dat het om vervolgden gaat omwille van geloof, in het bijzonder het
christelijk geloof, bestaat de neiging om de vervolgden niet als individuen te zien,
maar slechts als groep; als een eenheid van een bepaalde religie. Soms wordt zelfs
alleen over het instituut, een menselijke en tastbare uitwerking van de religie, gesproken.
Het gevaar bestaat dan dat we vervolging van gelovigen gaan verwarren met tegenwerking
van het instituut. En met tegenwerking van de instituten van de georganiseerde christelijke
religie lijkt een gedeelte van het politieke spectrum slechts beperkt bezwaar te hebben,
juist omdat zij het christendom als een vooruitgang belemmerend instituut beschouwen.
Daarnaast wordt het christendom gezien als een «westers» fenomeen. Dat is overigens
ten onrechte. Volgens sommigen valt «Westers» samen met het beeld van een voormalige
koloniale onderdrukker. Wellicht dat dit beeld het moeilijker maakt om christenen
als slachtoffers te zien.
Maar wat door niemand vergeten mag worden, is dat elke persoon die vervolgd wordt
omwille van zijn of haar geloof, een mens is. Elke vervolgde christen heeft een vader
en moeder, gezin, familie en vrienden. In de eerste plaats worden derhalve mensen
vervolgd, bedreigd, aangevallen en zelfs gedood, omwille van hun geloof. Wanneer vier
priesterstudenten in Nigeria worden ontvoerd7, dan zijn dat geen verlengstukken van het Vaticaan, maar dan zijn dat vier jongemannen,
die in een persoonlijke afweging hebben gekozen om Christus te volgen.
Het is dan ook van belang dat de eigen, gecompliceerde relatie met het christendom
ervoor zorgt dat we het probleem van christenvervolging niet met dezelfde aandacht
behandelen als andere, vergelijkbare problemen. Het heeft er helaas alle schijn van
dat dit niet gebeurt. Dat uit zich in het bijzonder in de steeds terugkerende schroom
om de kwestie van christenvervolging als een individueel probleem te behandelen.
Indien er aandacht wordt gevraagd voor bepaalde, afzonderlijke groepen die lijden
onder onderdrukking of vervolging, dan heeft in het algemeen niemand daar bezwaar
tegen, ongeacht deze onderdrukking voortvloeit uit geloof, politieke voorkeur, seksuele
oriëntatie of etniciteit. Het feit dat deze groepen vervolgd of onderdrukt worden
is – terecht – genoeg reden om hier bijzondere aandacht op te vestigen.
Deze benadering verdwijnt echter op het moment dat er aandacht wordt gevraagd voor
het lot van vervolgde christenen. Op dat moment lijkt aandacht vragen voor dit concrete
probleem, deze concrete vervolgde minderheid, onmogelijk. Er wordt dan direct geappelleerd
aan andere minderheden die ook vervolgd worden: «En zij dan? Waarom komen jullie niet
voor hén op? Zijn jullie deze minderheid vergeten?» Deze afwijkende benadering van
christenvervolging ten opzichte van vervolging van andere minderheden is waarneembaar
zowel binnen het kabinet, in de Tweede Kamer als bij maatschappelijke organisaties.8 Christenvervolging wordt kennelijk niet als zodanig benaderd, maar meer als deel
van een abstractie, zoals geloofs- of gewetensvrijheid.
Indien wij een objectief en realistisch buitenlandbeleid voorstaan, moeten we deze
afwijkende benadering van christenvervolging loslaten. In de eerste plaats is er uiteraard
geen reden om christenen die zich penibele situaties bevinden anders te benaderen
dan vergelijkbare minderheden. Belangrijker is echter dat voor de concrete verbetering
van een misstand het in de eerste plaats nodig is om deze concrete misstand te benoemen.
Op basis van abstracties kan geen concreet en doelgericht beleid worden gevoerd.
Dat betekent dat we objectief moeten kijken waar de grote misstanden bestaan. Zoals
hierboven uitgebreid is uiteengezet, vormt christenvervolging een concreet en groot
probleem, een probleem dat bovendien in omvang blijft toenemen. Dit concrete probleem,
deze concrete vervolging en onderdrukking moeten we op dezelfde manieren benoemen
en benaderen als, bijvoorbeeld, de vervolging en onderdrukking van de moslimgemeenschap
in India. Daarbij moeten we ons niet laten verblinden door ideologische opvattingen
of door een eventuele complexe persoonlijke relatie met het christendom.
Er zijn tekenen van verandering. De initiatiefnemers waren blij dat dit jaar ook enkele
collega’s van niet-confessionele partijen bereid waren de schriftelijke vragen over
de Open Doors ranglijst 2020 mede in te dienen. Dit geeft er blijk van dat zij niet
blind zijn voor de omvang van de misstanden. Het verzoek aan de regering is dan ook
om dit goede voorbeeld te volgen en ten aanzien van christenvervolging geen afwijkende
benadering te volgen dan voor andere mensenrechtenschendingen, maar zich juist te
richten op de concrete misstanden.
2. Nadrukkelijk benoemen van concrete misstanden
De regering moet niet terughoudend zijn om deze concrete misstanden te benoemen en
tot onderwerp van haar beleid te maken. Dit betekent dat het bestrijden, veroordelen,
ontmoedigen, en beëindigen van de vervolging, onderdrukking en discriminatie van christenen veel nadrukkelijker een onderdeel
zou moeten worden van het Nederlandse buitenlandbeleid.
In veel gevallen is het moeilijk om dat in de praktijk te brengen. De macht en invloed
van ons land is beperkt. Nederland zal daartoe de samenwerking moeten zoeken binnen
Europa en met andere landen. Daarnaast is het belangrijk om te voorkomen dat de inzet
van de regering juist een averechts effect sorteert, en christenen verder onder druk
komen te staan. Prudentie en realisme is geboden.
De diplomatieke en politieke inzet zal van geval tot geval moeten worden bekeken.
Als sprake is van geweld op grote schaal, zal Nederland alle mogelijke middelen moeten
inzetten om daar zo snel mogelijk een einde aan te maken. Maar ook in het geval van
meer structurele problemen van ongelijke behandeling, discriminatie en het beknotten
van religieuze vrijheden, is het zaak dat blijvend aan te kaarten.
We moeten, ook in dezen, niet normaal gaan vinden wat niet normaal is: het is zaak
de rechten en bescherming van minderheden, in wetgeving en in de praktijk, op de agenda
te blijven zetten en stap voor stap te streven naar verbetering. We moeten aanvaarden
dat we deze misstanden niet eenvoudig, op korte termijn kunnen beëindigen. Maar we
moeten nooit doen als deze misstanden niet bestaan, want het ontkennen of kleiner
maken van het probleem heeft weinig te maken met de oplossing ervan.
3. Kritische beoordeling of Nederlands optreden de posities van minderheden niet schaadt
Het moet het uitgangspunt van het Nederlandse buitenlandbeleid zijn om een bijdrage
te leveren aan het verbeteren van het lot van mensen in noodsituaties. Deze feitelijke
verbetering, en hoe we die het beste kunnen bereiken, moet de toetssteen en richtsnoer
zijn van ons buitenlandbeleid. Wij kunnen en moeten hier leren van het recente verleden.
In een aantal van de recente gewelddadige conflicten in het Midden-Oosten, zoals in
Irak en Syrië, heeft het Westen en ook Nederland een rol gespeeld. Dit ingrijpen had
de humanitaire intentie gewelddadige en tirannieke dictators te verwijderen en in
plaats daarvan vrijheid en democratie te verspreiden in het Midden-Oosten.
De belangrijkste architect van het Midden-Oostenbeleid van de Amerikaanse regering
in het eerste decennium van deze eeuw was Paul Wolfowitz. Wolfowitz, die het Arabisch
machtig is, was hoogleraar Internationale relaties aan Jon Hopkins University, met
een diepe interesse in het Midden-Oosten en de islamitische cultuur. Vanwege zijn
achtergrond – een groot deel van zijn familie kwam om onder de dictaturen van Stalin
en Hitler – was hij een groot voorvechter van de verspreiding van democratie en van de bestrijding van dictatoriale
regimes. De motivatie van de Irak-oorlog was in de eerste plaats moreel.
Als we nu de balans opmaken na bijna twintig jaar, kan moeilijk worden volgehouden
dat deze doelen bereikt zijn. Natuurlijk is het zo dat er een tirannieke dictator
ten val werd gebracht, die vele mensenrechtenschendingen op zijn geweten had, Maar
niet alleen dat: er kwam aanhoudende chaos en gewapende strijd, mede als gevolg van
het ontbinden van het Irakees leger. In het machtsvacuüm ontstond ruimte voor de Islamitische
Staat, een regime dat zich waar het mensenrechtenschending betreft ruimschoots kan
meten met het voorafgaande dictatoriale regime. De minderheden waren het grootste
kind van de rekening.
Het is onze plicht te leren van deze ervaring. Een directe interventie kan niet enkel
worden gerechtvaardigd door te wijzen of de misdaden van een regime, het ontbreken
van democratie of vrijheid of de schending van mensenrechten. We moeten ons daarbij
rekenschap geven van de consequenties van deze interventie, en de mogelijke gevolgen
in onze afweging meenemen. Indien we de gevolgen niet met voldoende accuraatheid kunnen
overzien, dan moet we ons onthouden van directe interventie. Dat is soms moeilijk
ten overstaan van veel onrecht, maar we mogen niet blind zijn voor de realiteit dat
het veel eenvoudiger is om de situatie te verslechteren dan te verbeteren.
Dat betekent dat we soms geen andere keuze hebben dan tirannieke regimes als een (voorlopig)
gegeven te aanvaarden. Het ene bloeddorstige monster vervangen door het andere, nog
bloeddorstigere monster schiet niet op.
Deze terughoudendheid om direct te interveniëren dient niet alleen te gelden voor
militair ingrijpen door ons eigen leger, maar evenzeer door het actief steunen van
gewapende groepen. We moeten alleen dan handelen, als we met redelijke zekerheid kunnen
verwachten dat we de situatie verbeteren, alle gevolgen overziend. Daaraan moet een
realistische afweging aan ten grondslag liggen, en na een dergelijke interventie moeten
we uitgebreid evalueren of de interventie wel de doelen die werden nagestreefd, ook
dichterbij zijn gekomen.
De regering schiet op dit punt momenteel te kort. In de periode 2015–2018 heeft de
Nederlandse regering steun geboden aan wat zij «gematigde» jihadisten noemt. Er zijn
veel signalen dat de gesteunde strijdende groepen zich schuldig hebben gemaakt, en
nog maken, aan oorlogsmisdaden. Daarnaast is de regering – mild gezegd – niet geneigd
zich op dit gebied aan controle te onderwerpen. De informatieverschaffing aan de kamer
is onder de maat, grote delen van het dossier zijn staatsgeheim verklaard, en de regering
staat niet of nauwelijks open voor externe onafhankelijke controle. Het is op dit
moment onduidelijk op basis van welke afwegingen de regering tot het actief steunen
van deze strijdende groepen zijn overgegaan, wat de effecten hiervan zijn geweest,
in het bijzonder voor religieuze en etnische minderheden, en in hoeverre de situatie
erdoor is verbeterd of verergerd. Het is onaanvaardbaar dat de regering zich op deze
manier, zonder dat zijn aan effectieve controle is onderworpen, actief kan mengen
in explosieve en zeer complexe situaties.
4. Nederlandse inzet VN Mensenrechtenraad
Het belang van het bevorderen van de internationale rechtsorde wordt politiek breed
gedragen. Zozeer dat we het zelfs in de Grondwet hebben vastgelegd, dat het bevorderen
van de internationale rechtsorde tot de taken van de regering behoort.9 Nederland is daarom traditioneel een voorvechter van multilaterale verbanden zoals
de VN.
We moeten echter niet blind zijn voor het feit dat veel landen die ook deel uitmaken
van deze multilaterale verbanden zich aan de internationale rechtsorde weinig gelegen
laten liggen. Zij zien de multilaterale verbanden niet als onderdeel van een internationale rechtsorde, maar als instrument voor
hun machtspolitiek. Dit noopt tot een realistische visie op de manier waarop Nederland
zich binnen deze multilaterale verbanden opstelt.
Dat is in het bijzonder van belang omdat Nederland vanaf 1 januari 2020 tot en met
1 januari 2023 een zetel in de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties heeft. De
Minister heeft aangegeven zich in de Mensenrechtenraad te willen inspannen voor het
vergroten van de accountability voor schendingen van het recht op vrijheid van religie
en levensovertuiging. Dit is op zichzelf een lovenswaardige intentie. Of dit in de
praktijk effectief is, hangt af van het strategische optreden van Nederland binnen
deze Mensenrechtenraad.
In dit kader is het volgende van belang. De NGO Open Doors houdt een ranglijst bij
van de 50 landen die zich het meest schuldig aan Christenvervolging schuldig maken.
Op deze lijst staan bijvoorbeeld Afghanistan (2), Somalia (3), Libië (4), Pakistan (5),
Eritrea (6), Sudan (7), India (10), Nigeria (12), Mauritanië (24), Qatar (27), Bukina
Faso (28), Bangladesh (38), Kameroen (48) en Indonesië (49). Maar deze notoire mensenrechtenschenders
staan niet alleen op de ranglijst Christenvervolging, ze maken momenteel ook deel
uit van de VN-Mensenrechtenraad. Ook op het gebied van andere mensenrechten dan geloofsvrijheid
is de samenstelling van de Mensenrechtenraad niet optimaal. Democratische landen vormen
er steevast een minderheid.
Indien de Minister voornemens is om met behulp van deze raad, althans met een meerderheid
van deze raad de accountability voor de vrijheid van religie te vergroten, is dit
tot mislukken gedoemd. De VN-Mensrechtenraad is geen onpartijdig en accuraat hoeder van de mensenrechten, hoe graag we dat
ook zouden willen.
Terwijl de Mensenrechtenraad dus haar elementaire taak niet of nauwelijks kan uitvoeren,
biedt zijn de mensenrechtenschenders die lid zijn de mogelijkheid hun lidmaatschap
te gebruiken als een legitimering voor hun regimes. De wel democratische landen, zoals
Nederland, dragen door hun gedeeld lidmaatschap bij aan deze ongewenste legitimatie.
De Verenigde Staten zich in 2018 volledig teruggetrokken uit de Mensenrechtenraad,
juist omdat zij hieraan niet mee wilden doen.
Daar komt nog bij dat door de niet-democratische landen een alternatieve theorie over
mensenrechten hebben ontwikkeld en die ingang doen vinden in het beleid van en de
discussies in de Mensenrechtenraad. Een visie waarin het soevereiniteitsprincipe centraal
staat. Waarbij buitenlandse inmenging ongewenst is; landen dienen zich niet met elkaars
«interne aangelegenheden» te bemoeien. Met in de praktijk één belangrijke uitzondering:
indien het geopolitieke tegenstanders betreft, is bemoeienis wel gerechtvaardigd.
Een en ander uit zich ook in de werkzaamheden van de Mensenrechtenraad. Sinds de oprichting
van de raad in 2006 was Israël 90 keer het onderwerp van een veroordelende resolutie
van de raad. Notoire mensenrechtenschenders zoals China, Saudi-Arabië of Pakistan
waren dat nog geen enkele keer.
Het standpunt van de Nederlandse regering is in dit soort gevallen steeds, dat zij
in gesprek wil blijven, en daarom toch deelneemt. Een soortgelijk standpunt nam Nederland
bijvoorbeeld in, toen Saudi-Arabië werd gekozen in de VN-commissie die de rechten
van vrouwen bewaakt, een gebeurtenis waar op zijn zachtst gezegd wel vraagtekens bij
kunnen worden gezet.
Het standpunt van de Nederlandse regering – in gesprek blijven – is op zichzelf een
pleitbaar standpunt. Zij moet daarbij wel voorkomen dat zij ondemocratische mensenrechtenschenders
legitimeert. Dat betekent dat de Nederlandse staat in de Mensenrechtenraad een niet
mis te verstaan geluid moet laten horen over christenvervolging, en er geen twijfel
over moet laten bestaan wat de Nederlandse opinie is over concrete misstanden. Dat
gebeurt nu nog te weinig
De regering moet er daarnaast voor zorgen dat de Nederlandse inbreng niet gebruikt
wordt om een irreële of machtspolitieke visie op bepaalde mensenrechtenschendingen
te promoten, zoals er nu gebeurt in relatie tot Israël. Het Nederlandse stemgedrag
uit het verleden heeft regimes die grove mensenrechtenschendingen op hun conto hebben
staan in staat gesteld te doen alsof hun eigen gedrag niet verwijtbaar is. Zij wijzen
dan op de uitspraken van de Mensenrechtenraad, waarbij zijn nog nooit veroordeeld
zijn, maar andere (democratische) landen wel, en suggereren daarmee dat zijn geen
mensenrechten schenden, althans dat eventuele schendingen in het niet vallen bij andere
schendingen. De regering moet bij resoluties die (op zijn minst gedeeltelijk) een
dergelijk afkeurenswaardig machtspolitiek doel dienen zich onthouden van stemming,
ongeacht wat haar oordeel is over de inhoud van deze resoluties.
Voorts is nog van belang dat de regering geen irreële verwachtingen heeft van wat
er, gezien het bovenstaande, binnen het kader van de Mensenrechtenraad bereikt kan
worden voor het promoten van de mensenrechten. Dat betekent dat de regering ook én
voornamelijk moet inzetten op andere wegen om de mensenrechten daadwerkelijk moet
promoten, en daarbij oog moet hebben voor de reële machtsverhoudingen in de wereld.
5. Verbod op export geavanceerde surveillancetechnieken
De technologische revoluties hebben ons veel goeds gebracht. Tegelijkertijd zien we
dat in sommige delen van de wereld Orwelliaanse toestanden aan het ontstaan zijn.
Geavanceerde surveillancetechnologieën bedreigen fundamentele vrijheden, privacy en
mensenrechten. Door middel van gezichtsherkenningssoftware kan iedere stap die je
zet worden gemonitord en gecategoriseerd. Vooral in China nemen deze praktijken ernstige
vormen aan. De Oeigoeren kunnen ons hier alles over vertellen. Maar ook de religieuze
vrijheden van christenen staan in China zwaar onder druk. Het christendom wordt door
de Communistische Partij als een westers fenomeen beschouwd en voldoet niet aan de
traditionele nationale deugden. Toegenomen surveillance, gecombineerd met sociale
kredietscores, kunnen de druk zo hoog opvoeren dat christenen hun geloof niet meer
veilig kunnen praktiseren.
Er moet daarom een verbod komen op de export van Nederlandse surveillancesoftware
naar China, en andere landen die dergelijke instrumenten op een vergelijkbare manier
inzetten tegen de eigen bevolking. Dat Nederlandse bedrijven een bijdrage leveren
aan de uitbreiding van de Chinese surveillancestaat moet direct worden gestopt. Collega
Bram van Ojik (GL) heeft hier eerder voor gepleit.10 Het kabinet heeft aangegeven dit niet nationaal regelen voor er Europese overeenstemming
op dit onderwerp is. Maar de tijd dringt en de verdrukking aldaar neemt toe. Nationale
wetgeving is noodzakelijk.
6. Werkbezoeken regering en parlement: Aandacht voor religieuze minderheden
In juni 2019 bracht de Minister van Buitenlandse Zaken een werkbezoek aan China. Om
het belang van de vrijheid van godsdienst te benadrukken heeft hij daar destijds een
moskee en een kerk bezocht. Een goed en krachtig signaal. De Minister gaf later aan
dat hij bij toekomstige werkbezoeken aan China kerkbezoeken altijd op het programma
zullen staan. Dit kunnen de initiatiefnemers alleen maar toejuichen. Sterker nog,
het lijkt ons goed dat bij ieder werkbezoek van de Nederlandse regering of parlementsleden
aan landen waar geloofsvervolging plaatsvindt er ruimte wordt gemaakt voor een bezoek
aan religieuze instellingen die onder druk staan. Om twee redenen. Allereerst om aan
het gastland te laten zien dat wij kennis hebben van de misstanden die plaatsvinden
en dat het voor ons belangrijk genoeg is om er tijd in ons programma voor vrij te
maken. En ten tweede ter ondersteuning van de onderdrukten. Om te laten zien dat wij
hen niet zijn vergeten. Vandaar dit voorstel.
7. Oprichting parlementaire groep voor Vrijheid van Godsdienst en Levensovertuiging
Als parlementariërs hebben we de eer gasten te mogen ontvangen in ons mooie Tweede
Kamergebouw. Regelmatig komen ook gasten op bezoek met een religieuze of levensbeschouwelijke
achtergrond. Zo mocht bijvoorbeeld de commissie Buitenlandse Zaken eind 2018 een petitie
van de interreligieuze en levensbeschouwelijke alliantie voor Jemen ontvangen. Dit
waren Nederlandse vertegenwoordigers van de grote godsdiensten en levensbeschouwingen
die de handen ineen hadden geslagen om het leed in Jemen te verzachten. Een nobel
streven. Zij vertegenwoordigden miljoenen Nederlanders. Ook spreekt de commissie van
Buitenlandse Zaken regelmatig met de Oeigoeren. De verontrustende situatie van de
Oeigoeren in China is inmiddels bij de meeste wel bekend. Vaak hebben deze geloofskwesties
zowel een binnenlandse als een buitenlandse dimensie. Zo worden de Oeigoeren in Nederland
ook gemonitord door de Chinese overheid. En hebben religieuze organisaties grensoverschrijdende
contacten en informatievoorziening. Naar onze mening maken we te weinig gebruik van
de kennis en kunde van de geloofsgemeenschappen hier in Nederland om onze invloed
in het buitenland te vergroten. De parlementaire groep voor Vrijheid van Godsdienst
en Levensovertuiging kan dit hiaat opvullen. Een groep die in gesprek treedt met binnenlandse
en buitenlandse religieuze en levensbeschouwelijke groepen om tot betere inzichten
te komen over wat er speelt binnen deze gemeenschappen.
5. Beslispunten
Tegen deze achtergrond vragen wij de Kamer in te stemmen de regering te verzoeken
de volgende zes maatregelen te nemen:
1. Neem een objectievere en minder ideologische houding aan in ten opzichte van christenvervolging.
2. Benoem nadrukkelijker concrete misstanden.
3. Bekijk kritisch of Nederlands optreden de posities van minderheden niet schaadt.
4. Toon een scherpere houding in de VN Mensenrechtenraad.
5. Verbied de export van geavanceerde surveillancetechnieken.
6. Breng bij buitenlandse reizen een bezoek aan religieuze instellingen die onder druk
staan.
Daarnaast wordt de Kamer gevraagd het volgende beslispunt te nemen:
7. Oprichting van de parlementaire groep voor Vrijheid van Godsdienst en Levensovertuiging.
6. Financiële paragraaf
Het zwaartepunt van de voorstellen in deze initiatiefnota ligt op het vlak van buitenlands
beleid en diplomatie. De initiatiefnemers verwachten geen financiële consequenties
voor de begroting als gevolg van deze acties.
Van Helvert Van der Staaij Voordewind
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.J.F. van Helvert, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
C.G. van der Staaij, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
J.S. Voordewind, Tweede Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.