Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda informele Raad voor Concurrentievermogen 3 februari 2021
21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen
Nr. 519 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 2 februari 2021
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris
van Economische Zaken en Klimaat over de geannoteerde agenda informele Raad voor Concurrentievermogen
3 februari 2021 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 518), het verslag ministeriële videoconferentie over onderzoek en innovatie 27 november
2020 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 516), het verslag Raad voor Concurrentievermogen 19 en 20 november 2020 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 516), het verslag van de videoconferentie informele Raad voor Consumentenbescherming
op 7 december, de antwoorden op vragen commissie over o.a. de geannoteerde agenda
EU ministeriële videoconferentie over onderzoek en innovatie op 27 november 2020 (Kamerstuk
21 501-30, nr. 514) en de antwoorden op vragen commissie over o.a. de geannoteerde agenda videoconferentie
informele Raad voor Consumentenbescherming van 7 december 2020 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 515).
De vragen en opmerkingen zijn op 22 januari 2021 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd.
Bij brief van 28 januari 2021 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Renkema
De adjunct-griffier van de commissie, Reinders
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen / Onderzoek
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de
Raad voor Concurrentievermogen/onderzoek en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het debat zal gaan over het bevorderen van onderzoekcarrières
in zowel publieke als private instellingen. Kan de Minister een beeld schetsen van
de verhouding onderzoekcarrières in publieke versus private instellingen? Hoe is dit
verschil te verklaren?
Uit cijfers van het Rathenau Instituut blijkt dat in 2019 72% van het R&D-personeel
in de bedrijvensector werkt (116.000 fte), 22% in het hoger onderwijs (35.000 fte)
en 6% in een researchinstelling (9.000 fte).1 Dit komt grofweg overeen met de totale onderzoeksfinanciering in Nederland, die voor
ongeveer een derde uit publieke financiering bestaat en twee derde privaat. Het debat
in de aankomende Raad gaat vooral over de mogelijkheden tot meer publiek-private samenwerking
op het gebied van carrières van jonge onderzoekers. Nederland scoort hier ten opzichte
van andere landen relatief hoog: volgens de Global Competitive Index scoorde Nederland in 2019 op de 5e plaats 2 als het gaat om samenwerking tussen universiteiten en industrie.3
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Europese Commissie het belang van vaardigheden
onderstreept. Heeft de Commissie een bepaald beeld bij deze vaardigheden? Zo ja, welke?
Welke vaardigheden vindt de Minister van belang? Kan de Minister hierbij ook ingaan
op het incorporeren van ondernemerschapsvaardigheden in onderzoekcarrières?
Op 1 juli 2020 heeft de Europese Commissie de Skills agenda gepresenteerd. Dit vijfjarenplan
moet bijdragen aan een duurzaam, veerkrachtig, sociaal en competitief Europa. Het
begrip «vaardigheden» zoals binnen de EU maar ook binnen de OESO wordt gehanteerd
heeft een heel brede betekenis. In essentie gaat het om het geheel aan competenties
dat bij de beroepsbevolking aanwezig is. Indien dit aanbod niet aansluit bij behoeften
in de arbeidsmarkt, die soms snel veranderen bijvoorbeeld in relatie tot digitalisering,
ontstaan tekorten en knelpunten in sectoren of beroepsgroepen. Adequaat vaardighedenbeleid
op EU en nationaal niveau moet dit voorkomen. Het kabinet is eerder uitgebreider ingegaan
op het nationale beleid en de kabinetsinzet naar aanleiding van de Skills agenda.4 Een van de acties die de Commissie specifiek heeft voorgesteld was gericht op het
definiëren van de kernvaardigheden die wetenschappers nodig hebben om de mondiale
uitdagingen aan te gaan. Hierbij gaat het onder andere om digitale vaardigheden (bijvoorbeeld
ten behoeve van open science) en ondernemerschapsvaardigheden, welke ook voor Nederland
en het anders erkennen en waarderen van meer diverse carrièrepaden van onderzoekers
van groot belang zijn.
De leden van de VVD-fractie lezen dat sterke onderzoeks- en innovatie-ecosystemen
een grote rol spelen in de uitwisseling van kennis en ervaring tussen publieke en
private partijen. De leden vragen aan de Minister naar de internationale best practice
ecosystemen en vragen hoe en wat Nederland daarvan kan leren en implementeren.
In oktober hebben de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris
van Economische Zaken en Klimaat de kabinetsstrategie Versterken van onderzoeks- en
innovatie-ecosystemen5 met u gedeeld. Voor deze strategie heeft Dialogic een achtergrondstudie uitgevoerd
naar onderzoeks- en innovatie-ecosystemen in Nederland. In deze studie heeft Dialogic
onder andere ook drie internationale casestudies uitgevoerd: het windenergie-op-zee
ecosysteem in Duitsland, het Medicon ecosysteem op het gebied van Lifescience and Health in Zweden/Denemarken en het AI supercluster-ecosysteem in Montreal, Canada. Dialogic
is terughoudend met de term best practice omdat ieder ecosysteem een unieke geschiedenis en ontwikkeling kent. De drie internationale
casestudies bieden echter waardevolle lessen. Bij het windenergie-op-zee-ecosysteem
in Duitsland is duidelijk sprake van overheidsregie om via marktcreatie onderzoek
en innovatie (O&I) te stimuleren. Deze les is geïntegreerd in uitdaging vier in de
kabinetsstrategie ecosystemen: het betrekken van gebruikers bij O&I en marktcreatie.
Het Medicon ecosysteem in Zweden/Denemarken betreft niet alleen samenwerking tussen
deze twee landen maar ook, mede met behulp van Europese onderzoeksfaciliteiten, met
andere landen. Het belang hiervan is onder andere erkend in uitdaging negen van de
ecosysteemstrategie: verbindingen tussen ecosystemen. In het AI-ecosysteem in Canada
is veel aandacht voor het stimuleren van het absorptievermogen van kennis en innovaties
in de maatschappij waaronder het brede mkb. Dit is onderdeel van uitdaging vijf in
de kabinetsstrategie ecosystemen: vaardigheden en absorptiecapaciteit in het mkb.
De kabinetsstrategie beschrijft voor iedere uitdaging niet alleen de achtergrond maar
ook de oplossingsrichtingen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geagendeerde
stukken. Deze leden hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.
Geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen / Onderzoek
De leden van de CDA-fractie lezen dat voorafgaand aan de Raad wordt gesproken over
Horizon Europe en tijdens de Raad over onderzoekscarrières. Deze leden steunen de
Nederlandse inzet voor deze Raad, onder andere voor het breder erkennen en waarderen
van onderzoekers.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister schrijft «Nederland blijft [zich]
inspannen om excellentie en impact als leidende criteria te behouden in het onderzoeks-
en innovatiebeleid en financieringsmogelijkheden». Is haar indruk dat dit nu in voldoende
en in de juiste mate gebeurt? Indien niet, waar ziet de Minister punten voor verbetering?
Vindt zij dat de toegang tot financieringsmogelijkheden goed geborgd is? Waar blijkt
dit uit?
Ja, mijn indruk is dat dit nu voldoende en in de juiste mate gebeurt. Echter met het
oog op het krachtenveld, waarbij de Centraal- en Oost-Europese landen die over het
algemeen minder goed meekomen pleiten voor geografische criteria, is het van belang
dat Nederland deze boodschap blijft uitdragen.
Nederland presteert onverminderd goed onder het lopende kaderprogramma voor O&I, Horizon
2020, met een retourpercentage van 7,6%. Gezien de gelijkwaardige opzet van Horizon
Europe wordt verwacht dat Nederland ook weer goed zal deelnemen in de programmaperiode
2021–2027.6 Ter voorbereiding op de openstellingen («calls») onder Horizon Europe worden belanghebbenden
in het voorjaar via online evenementen geïnformeerd over financieringsmogelijkheden
die Horizon Europe biedt. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) blijft
een belangrijke rol vervullen bij het vergroten van de deelname van Nederlandse belanghebbenden
aan Europese onderzoek- en innovatieprogramma’s waaronder Horizon Europe.
De leden van de CDA-fractie delen de visie van de Minister dat «onderzoek, innovatie
en innovatief ondernemerschap floreren in goed aaneengesloten ecosystemen». Is de
Minister in dat kader bekend met de achtergrondstudie Onderzoeks- en innovatie-ecosystemen
in Nederland van Dialogic? Welke lessen trekt zij uit dit rapport? Hoe zouden in haar
ogen de aanbevelingen ten aanzien van de ecosystemenstrategie kunnen worden gebruikt
om te toetsen of nieuw beleid, wet- en regelgeving en instrumenten tegemoet komen
aan de versterking van specifieke ecosystemen?
Ja, de achtergrondstudie van Dialogic is bekend, zie hiervoor het antwoord op de vraag
van de VVD. De lessen uit deze studie zijn verwerkt in de kabinetsstrategie Versterken
van onderzoeks- en innovatie-ecosystemen7. Daarnaast ziet het kabinet het als taak om onderzoeks- en innovatie-ecosystemen
verder te versterken. Het is hierbij van belang dat ecosystemen het juiste instrumentarium
voor handen hebben, zowel ten behoeve van de brede kennisbasis als gerichte investeringen.
Ook in gesprekken met regionale overheden en publieke instellingen komt het belang
van versterking van ecosystemen aan bod. Op dit moment onderzoekt het kabinet of het
bestaande instrumentarium afdoende is en op welke wijze de aanbevelingen en handvatten
uit de strategie verder kunnen worden verankerd in beleid. Het kabinet brengt deze
opdracht ook graag onder de aandacht van zijn opvolgers.
Verslag ministeriële videoconferentie over onderzoek en innovatie 27 november 2020
De leden van de CDA-fractie lezen in het verslag van de ministeriële videoconferentie
dat «een groot deel van de lidstaten terughoudend was bij een additionele ambitie
van 1,25% van publieke investeringen in onderzoek en innovatie (O&I), met name in
tijden van economische crisis». Kan de Minister aangeven hoe juist de private investeringen
in onderzoek en innovatie zouden kunnen worden verhoogd, bijvoorbeeld door samen te
werken met industrie en bedrijfsleven zoals door een aantal lidstaten is ingebracht?
Hechte samenwerking van universiteiten en onderzoeksinstellingen met de industrie
en bedrijven kan inderdaad bijdragen aan het verhogen van de private investeringen
in O&I. In Nederland komt deze samenwerking op veel plaatsen al goed tot stand. Deze
samenwerking vormt dan ook één van de uitgangspunten van het nationale Missiegedreven
Topsectoren- en Innovatiebeleid. Daarbij geldt dat privaat commitment en investeringen
aansluiten bij de maatschappelijke opgaven en missies. Ook in het Europese onderzoeks-
en innovatiebeleid, met name binnen Horizon Europe, ligt een sterk accent op publiek-private
samenwerking (o.a. partnerschappen). Wat betreft mogelijkheden om private investeringen
te verhogen zijn nationaal diverse beleidsopties in beeld. Voor de beleidsopties uit
de Brede Maatschappelijke Heroverweging is in kaart gebracht of ze bij kunnen dragen
aan de ambitie van 2,5 procent R&D-uitgaven in Nederland.8 Voor een aantal van deze beleidsopties geldt dat uitgaven door de overheid ook uitgaven
van het bedrijfsleven uitlokken, zeker daar waar onderzoeks- en innovatie ecosystemen
versterkt worden. Dit multiplier effect is belangrijk om het totale percentage R&D uitgaven te verhogen. Dat geldt ook voor
investeringen in de brede kennisbasis, zoals in onderzoeksinfrastructuur, talent of
ongebonden onderzoek omdat dat bijdraagt aan een florerend innovatief ecosysteem en
daarmee direct en indirect talenten en bedrijven aantrekt en investeringen genereert.
Verslag Raad voor Concurrentievermogen 19 en 20 november 2020
De leden van de CDA-fractie brengen in herinnering dat de Europese Commissie in voorjaar
2021 een update van de Europese industriestrategie presenteert, waarin de effecten
van de coronacrisis zijn meegenomen. Wanneer kan de Kamer deze geüpdatete industriestrategie
precies verwachten, en wat weet de Staatssecretaris reeds over de inhoud van deze
update?
De Commissie is voornemens in het eerste of tweede kwartaal de update van de EU industriestrategie
te publiceren. De update zal met name ingaan op hoe het industriebeleid kan helpen
bij een snel herstel, hoe waardeketens weerbaarder gemaakt kunnen worden en welke
afhankelijkheden gereduceerd zouden moeten worden. Het Portugese voorzitterschap is
voornemens hier tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van 27 mei 2021 een beleidsdebat
over te houden. U zult over mijn inzet tijdens die Raad worden geïnformeerd via de
geannoteerde agenda die zal worden opgesteld.
De leden van de CDA-fractie steunen voorts het pleidooi voor versterking van het concurrentievermogen
van de Europese industrie via groene transities, het verminderen van ongewenste afhankelijkheid
van derde landen, en het borgen van de toegang tot essentiële ruwe materialen. In
het verslag van deze Raad schrijft de Staatssecretaris dat «meerdere lidstaten opriepen
tot een herziening van de staatssteunregels en de aanbestedingsregels, om zo meer
hulp te kunnen bieden aan bedrijven die willen verduurzamen». Welk standpunt heeft
Nederland hier ingenomen?
Ik heb aangegeven dat er meerdere instrumenten zijn waarmee duurzame ontwikkeling
van het concurrentievermogen van de Europese industrie gestimuleerd kan worden. Ook
heb ik benoemd dat een update van de Europese regelgeving nodig is om de groene transitie
adequaat te kunnen ondersteunen, bijvoorbeeld door het verzekeren van hoge milieustandaarden
en het toestaan van staatssteun voor innovatieve duurzame technologieën. Dit is nodig
voor het opschalen van deze technologieën en het creëren van de benodigde infrastructuur
en daarmee voor het halen van de klimaatdoelen. Daarnaast letten we bij de herziening
van deze regelgeving erop dat het gelijk speelveld op de interne markt geborgd blijft.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de «call-to-action» voor het
meer beschikbaar maken van financiering voor Europese innovatieve groeibedrijven.
Zij juichen dit toe. Deze leden lezen dat de Staatssecretaris in lijn met deze call-to-action
een programma voor start- en scale-ups heeft aangekondigd, waarvoor Nederland € 500
miljoen beschikbaar stelt. Wordt de Kamer nog nader over dit programma geïnformeerd?
Hoe zal dit programma eruit gaan zien, en op welke manier(en) zullen Nederlandse innovatieve
groeibedrijven hier toegang toe kunnen krijgen?
Het kabinet heeft inderdaad, samen met Invest-NL, een pakket aan maatregelen voor
start- en scale-ups en het groei-mkb aangekondigd. De Kamer wordt hier dit voorjaar
nader over geïnformeerd. Deze maatregelen zullen zijn gericht op de ondersteuning
van kennisintensieve start- en scale-ups om de technologische kennis en internationale
concurrentiepositie voor Nederland te beschermen via een fonds voor deeptech bedrijven. Ook zal een verkenning worden uitgevoerd naar hoe het ondersteunen van
alternatieve financiers kan worden vormgegeven om zo mogelijk het bestaande financieringsaanbod
in Nederland te verbreden. Onderdeel van dit pakket is tevens het Dutch Future Fund
waarin het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, het European Investment Fund (EIF) en Invest-NL momenteel al samenwerken om samen met private investeerders te
voorzien in de financieringsbehoefte van scale-ups.
De leden van de CDA-fractie vragen welke wetgevende dan wel niet-wetgevende voorstellen
van de Europese Commissie naar aanleiding van de aangenomen raadsconclusies over intellectueel
eigendom te verwachten zijn en op welke termijn.
De Commissie heeft alle oproepen tot actie in de aangenomen raadsconclusies over intellectueel
eigendom (IE) in het IE-Actieplan benoemd. Het eerste voorstel over handhaving is
al gedaan. Voorstellen over aanvullende beschermingscertificaten, modellen, niet-agrarische
geografische aanduidingen en standaard essentiële octrooien bevinden zich nog in de
voorbereidende fase, waardoor niet met zekerheid kan worden gezegd of er een wetgevende
of niet-wetgevend voorstel uit voortvloeit.
• Handhaving van intellectuele eigendomsrechten met betrekking tot online platforms: via de Digital Services Act (DSA) (2020/0361) van 15 december 2020 zijn wetgevende regels aangekondigd die voor
meer duidelijkheid over en een actualisering van de verantwoordelijkheden van online-platforms
op dit gebied moet zorgen. Het BNC fiche DSA zal nog voor het verkiezingsreces naar
uw Kamer worden gestuurd.
• Aanvullende beschermingscertificaten: het evaluatierapport is op 24 november 2020 verschenen. In het eerste kwartaal van
2021 wordt de impact assessment gepubliceerd. Een wetgevend voorstel wordt niet voor
de tweede helft van 2021 verwacht.
• Modellen: Het evaluatierapport en de impact assessment zijn op 24 november 2020 verschenen.
In het tweede kwartaal 2021 wordt de publieke consultatie gelanceerd. Een wetgevend
voorstel wordt niet voor 2022 verwacht.
• Niet-agrarische geografische aanduidingen: op 24 november 2020 is de impact assessment verschenen. In het tweede kwartaal van
2021 wordt de publieke consultatie gelanceerd. Een wetgevend voorstel wordt niet voor
2022 verwacht.
• Standaard essentiële octrooien: op 24 november 2020 is de pilotstudie over essentialiteitscontroles door derden verschenen.
In het eerste kwartaal van 2021 wordt de impact assessment gepubliceerd. Afhankelijk
van de uitkomst hiervan zal de Commissie al dan niet een voorstel doen.
Tijdens deze Raad zijn voor de industrie raadsconclusies opgesteld, zo lezen deze
leden. Nederland heeft hier input voor geleverd, waarover de Staatssecretaris schrijft
dat deze «grotendeels» is overgenomen. Kan de Staatssecretaris aangeven welke Nederlandse
input niet is overgenomen?
Het speerpunt van de inzet tijdens de onderhandelingen was strategische autonomie,
waar het kabinet heeft ingezet om dichtbij het compromis van de Europese Raad van
2 oktober te blijven: «Achieving strategic autonomy while preserving an open economy is a key objective of
the Union». Het kabinet vindt het van belang dat strategische autonomie niet tot protectionisme
gaat leiden wat ten koste zal gaan van een open economie die van belang is om internationaal
concurrerend te zijn en te blijven. Ook is ingezet om als aankomende stap eerst strategische
afhankelijkheden in kaart te brengen, een analyse te maken van de onderliggende problemen
en deze vervolgens op gepaste wijze te reduceren. Het kabinet wilde niet vooruitlopen
op de herziening van het mededingingsraamwerk. Daarnaast heeft het kabinet ingezet
om op te roepen tot een gestroomlijnder en transparanter proces rondom Important Projects of Common European Interest (IPCEIs) en te zorgen dat deze initiatieven selectief worden ingezet daar waar het
nodig is om maatschappelijke uitdagingen op te lossen en er sprake is van marktfalen.
De inzet van het kabinet hierop is niet altijd in letterlijke bewoording overgenomen,
maar het kabinet heeft zich kunnen vinden in de uiteindelijke compromistekst. Een
punt dat kabinet uit de tekst wilde halen was het punt omtrent key performance indicators in paragraaf 31 van de raadsconclusies9. In het verleden heeft dit geleid tot lastig te definiëren indicatoren en definities,
wat ten koste ging van de toegevoegde waarden. Enkele lidstaten wilden dit echter
graag in de Raadsconclusies houden en het Duitse voorzitterschap is hierin uiteindelijk
meegegaan. Voor Nederland was dit geen prioriteitspunt. Tijdens de onderhandelingen
is gekozen om te focussen op andere, eerder genoemde, prioriteiten en daarom is er
niet hard tegenin gegaan.
De leden van de CDA-fractie lezen voorts dat er ook raadsconclusies zijn vastgesteld
over aanbesteden, in het bijzonder over efficiënter aanbesteden, duurzaam aanbesteden
en aanbesteden in internationaal verband. De Staatssecretaris schrijft verder: «Op
Nederlands initiatief is in de tekst een oproep aan de Europese Commissie opgenomen
om de meerwaarde van de toepassing van aanbestedingsregels in sectoren waarin een
grensoverschrijdend belang vermoedelijk ontbreekt, zoals het sociaal domein, nogmaals
kritisch te bestuderen en te rapporteren over de resultaten en eventuele aanpassingen
van het wettelijk kader. Ook vraagt de tekst aandacht voor de toegang van het midden-
en kleinbedrijf tot overheidsaanbestedingen.» Wat is het vervolg van deze raadsconclusies?
Verwacht de Staatssecretaris dat deze, eenmaal aangenomen, zullen leiden tot voorstellen
van de Europese Commissie?
Raadsconclusies vormen een politiek standpunt van de Raad waarin verzoeken aan de
Europese Commissie opgenomen kunnen zijn. De Raadsconclusies over aanbesteden zijn
eind vorig jaar aangenomen.10 Ze bevatten onder meer een verzoek aan de Commissie om de economische gevolgen van
de toepassing van de aanbestedingsregels te evalueren in sectoren waar wellicht geen
grensoverschrijdend belang bestaat (zoals jeugd- en ouderenzorg). Concreet is het
verzoek aan de Commissie om verslag uit te brengen over de resultaten van deze evaluatie
en over eventuele noodzakelijke aanpassingen aan het rechtskader. Ook vragen de Raadsconclusies
de Commissie in diverse gevallen rekening te houden met het mkb, zoals bij de evaluatie
van de drempelwaarden voor Europese aanbestedingen. Het is op dit moment nog onbekend
hoe de Commissie invulling gaat geven aan deze en andere verzoeken. Ik zal dit nauwlettend
volgen en de Commissie hier zo nodig naar vragen.
De leden van de CDA-fractie valt ten aanzien van het thema ruimtevaart op dat strategische
autonomie een belangrijk discussiepunt was. Welke positie heeft Nederland in dit debat?
Wat vindt de Staatssecretaris van de opvatting van Eurocommissaris Breton dat ondersteuning
van de ruimtevaartindustrie, ook op nationaal niveau, noodzakelijk is, onder andere
om als Europa «op onafhankelijke wijze klimaat en luchtkwaliteit te kunnen monitoren
en autonome toegang tot de ruimte te behouden»? Hoe staat zij in dit kader tegenover
een Nationaal Ruimtevaartprogramma voor Nederland, waarnaar de leden als eens eerder
hebben gevraagd?
Nederland ondersteunt een autonome en betaalbare toegang van Europa tot, en gebruik
van, de ruimte. Niet alleen vormt ruimtevaart een essentieel onderdeel van onze hoogwaardige
kenniseconomie, satellieten voor plaats- en tijdbepaling behoren tot onze vitale infrastructuur.
Toegang tot de ruimte is een ook onmisbare schakel in onze nationale veiligheid. Dat
maakt investeren in de veiligheid, continuïteit, functionaliteit en het internationale
juridische kader van de Europese ruimtevaart onontkoombaar.
Tegen deze achtergrond behoort Nederland tot de oprichters van het Europees Ruimtevaartagentschap
(ESA) en investeert Nederland via ESA in Europese ruimtevaartinfrastructuur (waaronder
ESTEC) en ruimtevaartprogramma’s. Daartoe behoort ook het Aardobservatieprogramma
van ESA en de EU, waaraan Nederland met TROPOMI een toonaangevende bijdrage leverde.
Een ander voorbeeld is de Nederlandse bijdrage via ESA aan de ESA-lanceerbasis in
Kourou (Frans-Guyana) en de ontwikkelingsprogramma’s voor de Ariane 6 en VEGA-C draagraketten.
Voor Nederland mogen investeringen in strategische autonomie de ontwikkeling van een
open Europese economie echter niet in de weg staan.
De Nota Ruimtevaartbeleid 201911 kan worden gezien als het nationale ruimtevaartprogramma van Nederland. De inschrijving
in ESA-programma’s is een instrument om de ambities in dit programma te realiseren,
ook al worden ook nationale instrumenten gebruikt, zoals aanbestedingsprocedures en
subsidie-instrumenten. Per project of programma wordt het meest geschikte instrument
gekozen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat Nederland terughoudend wil zijn met betrekking
tot sectorspecifieke maatregelen voor de ruimtevaartsector op Europees niveau en erop
vertrouwt dat de sector zich kan herstellen «door de voortvarende uitvoering van de
Europese Unie en European Space Agency (ESA) ruimtevaartprogramma’s, die veelal een
lange looptijd hebben». Nederland loopt echter achter met investeringen in ruimtevaart:
met een bruto nationaal productaandeel van 4,64% in ESA draagt Nederland «slechts»
voor 2,2% bij aan het ESA-budget. Uit het onderzoek van Dialogic (naar aanleiding
van de motie van het lid Amhaouch c.s. over scenario's om de Nederlandse ruimtevaartambities
beter vorm te geven, Kamerstuk 24 446, nr. 67) komt bovendien een aantal knelpunten naar voren: onvoldoende ondersteuning vanuit
de overheid, het huidige investeringsklimaat, een gebrek aan mogelijkheden om mee
te doen in (inter)nationale programma’s, en de beschikbaarheid van gekwalificeerd
personeel. Hoe rijmt de Staatssecretaris de conclusies van Dialogic met haar standpunt
dat sectorspecifieke maatregelen niet nodig zijn en de sector zich min of meer vanzelf
zal herstellen?
De door ruimtevaartondernemingen ervaren knelpunten uit het onderzoek van Dialogic
hebben niet zozeer betrekking op de gevolgen van de huidige crisis. Ruimtevaartbedrijven
hebben veel last van wereldwijde reisbeperkingen en (tijdelijke) sluitingen van lanceerinrichtingen.
Daarnaast valt de vraag naar satellietcommunicatie uit sommige commerciële sectoren
(zoals de lucht- en cruisevaart) voor een groot deel weg. Daarom maken ruimtevaartbedrijven
gebruik van maatregelen uit het crisis- en herstelpakket, zoals de NOW-regeling. Het
kabinet volgt de situatie van de ruimtevaartbedrijven nauwlettend.
De gepercipieerde knelpunten voor ruimtevaartbedrijven uit het onderzoek van Dialogic
zijn herkenbaar en gelden slechts ten dele specifiek voor de ruimtevaartsector. In
de verschillende onderdelen van het bedrijvenbeleid worden de generieke knelpunten
in het Nederlandse ondernemingsklimaat aangepakt. Het kabinet zet zich bijvoorbeeld
op verschillende manieren in om de toegang van technische geschoold personeel tot
de arbeidsmarkt te vergroten. Aangezien deze tekorten sector-overstijgend zijn, is
de inzet generiek van aard. De inzet is gericht op het opleiden, omscholen en aantrekken
van technisch opgeleid personeel en blijft onverminderd van belang.
De beperkte (financiële) ondersteuning kan wel als een specifiek knelpunt voor de
ruimtevaart worden gezien. Het is juist dat Nederland in verhouding tot andere lidstaten
relatief weinig in optionele ESA-programma’s heeft ingeschreven, waardoor Nederlandse
bedrijven en kennisinstellingen een concurrentienadeel kunnen hebben. Binnen de huidige
budgettaire kaders blijft dit een aandachtspunt, dat door een volgend kabinet opnieuw
kan worden beoordeeld.
Dit neemt niet weg dat Nederlandse partijen mogelijk meer middelen kunnen halen uit
EU-programma’s. Het Netherlands Space Office (NSO) zet hier met RVO.nl extra stappen om partijen te ondersteunen bij het indienen
van projectvoorstellen. Daarnaast heeft het kabinet € 255 miljoen vrijgemaakt in 2021
als cofinanciering voor EU-projecten, inclusief Horizon Europe en het European Defense Fund, die relevant zijn voor de ruimtevaartsector.
Verslag van de videoconferentie informele Raad voor Consumentenbescherming op 7 december
De leden van de CDA-fractie kunnen zich goed vinden in het pleidooi voor meer aandacht
voor de rol en verantwoordelijkheden van platforms en dat consumenten online en offline
dezelfde bescherming moet kunnen genieten. «Veel lidstaten benadrukten met mij dat
goede samenwerking tussen lidstaten, Commissie en derde landen belangrijk is bij effectieve
consumentenbescherming.» Aldus de Staatssecretaris. Hoe wordt op dit moment met derde
landen samengewerkt, en met welke landen, en hoe zou dit kunnen worden verbeterd?
Om mondiale effectieve consumentenbescherming te realiseren is het belangrijk dat
verschillende partijen worden bereikt met onze boodschap. Het verschilt per partij
wat de meest effectieve manier is om deze boodschap over te dragen. In de eerste plaats
zijn er bilaterale gesprekken met derde landen, zowel vanuit beleid als vanuit toezicht.
Zo heb ik naar aanleiding van de motie van de leden Aartsen en Van Haga (Kamerstuk
35 300 XIII, nr. 28) een gesprek gevoerd met AliBaba om hen te verzoeken om voor hun producten de veiligheidseisen
te hanteren zoals die in Nederland gelden.
In Europees verband wordt ook op verschillende manieren met derde landen samengewerkt.
Consumentenbescherming krijgt bijvoorbeeld in toenemende mate aandacht bij het uitonderhandelen
van handelsverdragen tussen de EU en derde landen. Ook heeft de Commissie in haar
nieuwe Consumentenagenda aangekondigd in 2021 een actieplan op te willen stellen met
China, dat zich richt op samenwerking bij productveiligheid van online verkochte producten.
Tegelijk wordt op het vlak van toezicht in Europees verband de samenwerking versterkt.
Sinds januari 2020 is de herziene Europese verordening van toepassing die de samenwerking
tussen consumententoezichthouders versterkt en hen extra onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden
toekent. De Commissie richt zich niet alleen op wetgeving en gaat ook het gesprek
aan met de platforms zelf, waar de Product Safety Pledge een van de resultaten van is. Grote platforms uit derde landen, zoals Wish.com, AliExpress,
Amazon en eBay hebben deze Pledge ondertekend.
Tot slot worden met derde landen verschillende afspraken ontwikkeld die zich richten
op de bescherming van consumenten. Bijvoorbeeld binnen de WTO, waarbij 86 leden onderhandelen
in het kader van het Joint Statement Initiative on e-commerce over nieuwe afspraken die moeten zorgen voor een hoog niveau van consumentenbescherming
bij digitale handel.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
W.J.T. Renkema, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
R.D. Reinders, adjunct-griffier