Nota van wijziging : Nota van wijziging
35 603 Wijziging van de Tijdelijke wet Groningen in verband met de versterking van gebouwen in de provincie Groningen
Nr. 18 NOTA VAN WIJZIGING
            
Ontvangen 8 februari 2021
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel I, onderdeel F, wordt als volgt gewijzigd:
1. In het voorgestelde artikel 13i, zesde lid, wordt «in achtneming» vervangen door
                  «inachtneming».
               
2. In het voorgestelde artikel 13j, eerste lid, aanhef, wordt «binnen één jaar na
                  de dagtekening van de beoordeling, bedoeld in artikel 13i, derde lid, of zoveel eerder
                  als de minister in overleg met de eigenaar mogelijk acht» vervangen door «binnen een
                  in overleg met de eigenaar te bepalen redelijke termijn, maar uiterlijk binnen één
                  jaar na de dagtekening van de beoordeling, bedoeld in artikel 13i, derde lid,»
               
3. Na het voorgestelde artikel 13l wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 13m
1. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan aan de rechtmatige
                     gebruiker van een gebouw, niet zijnde de eigenaar, een vergoeding verstrekken voor
                     de door hem geleden schade die een direct gevolg is van:
                  
a. de beoordeling of het gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet; en
b. de voorbereiding en uitvoering van de versterkingsmaatregelen.
2. Bij regeling van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kunnen
                     nadere regels worden gesteld inzake de gebruikers die in aanmerking komen voor vergoeding
                     alsmede de gegevens die de gebruiker op verzoek van Onze Minister van Binnenlandse
                     Zaken en Koninkrijksrelaties overlegt voor het vaststellen van de hoogte van de vergoeding
                     en de wijze waarop de hoogte van de vergoeding wordt vastgesteld.
                  
B
Artikel I, onderdeel G, komt te luiden:
G
Artikel 15 komt te luiden:
Artikel 15
1. Onze Minister legt een heffing op aan een exploitant:
a. ter bestrijding van alle kosten gemaakt in verband met de uitvoering van de taken
                     en bevoegdheden, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdelen a en b, en zevende lid,
                     met uitzondering van de kosten die verband houden met de bezoldiging van de leden
                     van het Instituut, de huisvestingskosten van het Instituut en de BTW voor werkzaamheden
                     die door derden worden uitgevoerd in opdracht van het Instituut;
                  
b. ter bestrijding van de kosten gemaakt in verband met de uitvoering van de taken
                     en bevoegdheden, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel c, en achtste lid, indien
                     deze kosten gemaakt zijn ten behoeve van vergoeding van schade als bedoeld in deze
                     wet, met uitzondering van de BTW voor werkzaamheden die door derden worden uitgevoerd
                     in opdracht van het Instituut;
                  
c. ter bestrijding van alle kosten gemaakt door de overheid voor de voorbereiding
                     en uitvoering van de maatregelen om een gebouw aan de veiligheidsnorm te laten voldoen
                     en de maatregelen, bedoeld in artikel 13j, derde lid, indien het gebouw een beschermd
                     monument is, alsmede de kosten die daar direct verband mee houden, met uitzondering
                     van de BTW voor werkzaamheden die door derden worden uitgevoerd in opdracht van Onze
                     Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
                  
d. ter bestrijding van de kosten gemaakt in verband met de vergoedingen, bedoeld in
                     artikel 13m, eerste lid; en
                  
e. ter compensatie van het rentevoordeel dat de exploitant ondervindt als gevolg van
                     de afhandeling van schade door het Instituut, als gevolg van de voorbereiding en uitvoering
                     van maatregelen als bedoeld in onderdeel c, en de toekenning van de vergoedingen,
                     bedoeld in onderdeel d.
                  
2. De heffing wordt opgelegd aan de exploitant die ten tijde van het bekend worden
                     van de schade, waarop de kosten van vergoedingen die de basis vormen voor de heffing
                     betrekking hebben, exploitant is, respectievelijk aan de exploitant die ten tijde
                     van het maken van de kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, exploitant is,
                     respectievelijk aan de exploitant die ten tijde van het maken van de kosten, bedoeld
                     in onderdeel d, exploitant is. Indien deze schade bekend wordt of deze kosten gemaakt
                     worden na sluiting van het mijnbouwwerk, wordt de heffing opgelegd aan degene die
                     de laatste exploitant was.
                  
3. De hoogte van de heffing wordt vastgesteld bij regeling van Onze Minister.
4. Onze Minister kan een tussentijdse heffing opleggen tot ten hoogste het bedrag,
                     bedoeld in het derde lid, voor de kosten die op dat moment gemaakt zijn. De tussentijdse
                     heffing wordt verrekend met de definitieve heffing.
                  
C
In artikel I, onderdeel H, wordt het voorgestelde artikel 15b als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde tot en met vijfde
                     lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
                  
2. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan een uitkering als
                     bedoeld in artikel 15a van de Financiële-verhoudingswet verstrekken aan de gemeenten
                     Eemsdelta, Groningen, Het Hogeland, Midden-Groningen en Oldambt voor activiteiten
                     die verband houden met het uitvoeren van de versterking, of voor activiteiten die
                     gericht zijn op de verbetering van de sociale cohesie, en aan de provincie Groningen
                     voor activiteiten die deze activiteiten van deze gemeenten ondersteunen.
                  
2. In het derde lid (nieuw) wordt «Koninksrijksrelaties» vervangen door «Koninkrijksrelaties».
D
Artikel I, onderdeel J, wordt als volgt gewijzigd:
1. Subonderdeel 1 komt te luiden:
1. In het eerste lid wordt «Tenzij de Afdeling bestuursrechtspraak, indien van toepassing
                     gehoord de conclusie, bedoeld in artikel 8:12a van de Algemene wet bestuursrecht,
                     aanstonds beslist overeenkomstig het negende lid» vervangen door «Tenzij de Hoge Raad,
                     gehoord de procureur-generaal, dan wel de Afdeling bestuursrechtspraak, indien van
                     toepassing na het uitbrengen van een conclusie overeenkomstig artikel 8:12a van de
                     Algemene wet bestuursrecht, aanstonds beslist overeenkomstig het tiende lid».
                  
2. Aan subonderdeel 4 wordt toegevoegd «en wordt in de tweede volzin «indien zij een
                  mondelinge toelichting heeft bevolen» vervangen door «indien een mondelinge toelichting
                  is bevolen»».
               
3. In subonderdeel 6 wordt «Procureur-Generaal» vervangen door «procureur-generaal».
4. Subonderdeel 7 wordt als volgt gewijzigd:
a. Subsubonderdeel a komt te luiden:
a. de aanhef vervangen door «De Hoge Raad dan wel de Afdeling bestuursrechtspraak
                     bepaalt de dag waarop de Hoge Raad dan wel de Afdeling bestuursrechtspraak zal beslissen:»;.
                  
b. In subsubonderdeel c wordt «Procureur-Generaal» vervangen door «procureur-generaal».
5. Subonderdeel 8 komt te luiden:
8. In het achtste lid wordt in de eerste volzin na «De» ingevoegd «Hoge Raad dan wel
                     de» en worden in de tweede volzin «zij» en «haar» vervangen door «de Hoge Raad dan
                     wel de Afdeling bestuursrechtspraak».
                  
6. In subonderdeel 9 vervalt in het voorgestelde negende lid, eerste en tweede volzin,
                  «of vragen».
               
7. Subonderdeel 10 komt te luiden:
10. In het tiende lid (nieuw) wordt in de eerste volzin «De Afdeling bestuursrechtspraak
                     ziet af van beantwoording indien zij» vervangen door «De Hoge Raad dan wel de Afdeling
                     bestuursrechtspraak ziet af van beantwoording indien de Hoge Raad, gehoord de procureur-generaal,
                     dan wel de Afdeling bestuursrechtspraak», wordt in de tweede volzin na «De» ingevoegd
                     «Hoge Raad dan wel de» en wordt in de tweede volzin «haar» vervangen door «de».
                  
8. Subonderdeel 11 komt te luiden:
11. In het elfde lid (nieuw) wordt «de Afdeling bestuursrechtspraak, indien haar dat
                     geraden voorkomt» vervangen door «de Hoge Raad dan wel de Afdeling bestuursrechtspraak,
                     indien dat de Hoge Raad dan wel de Afdeling bestuursrechtspraak geraden voorkomt».
                  
9. Subonderdeel 12 komt te luiden:
12. Het twaalfde lid (nieuw) komt te luiden:
12. De Hoge Raad dan wel de Afdeling bestuursrechtspraak begroot in de uitspraak,
                     onder overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens artikel 8:75 van
                     de Algemene wet bestuursrecht, de kosten die partijen ingevolge dit artikel hebben
                     gemaakt.
                  
E
In artikel I, onderdeel K, subonderdeel 2, wordt in het voorgestelde artikel 18, tweede
                  lid, «een bestuursorgaan of, indien van toepassing, een belanghebbende» vervangen
                  door «een partij».
               
F
Artikel I, onderdeel L, komt te luiden:
L
Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt voor de bestaande tekst een zin ingevoegd, luidende «Artikel 27gc
                  van de Algemene wet inzake rijksbelastingen alsmede artikel 8:62 van de Algemene wet
                  bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing op de behandeling van een verzoek
                  om een prejudiciële uitspraak door de Hoge Raad.»
               
2. In het tweede lid wordt na «De» ingevoegd: «Hoge Raad dan wel de».
G
Artikel I, onderdeel M, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «wordt een artikel» vervangen door «worden twee artikelen».
2. Er wordt een voorgesteld artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 19b
In afwijking van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht is een exploitant geen
                  belanghebbende bij een besluit als bedoeld in artikel 2, derde lid.
               
H
Na artikel I, onderdeel M, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ma
Aan artikel 19b wordt toegevoegd «, of bij een versterkingsbesluit».
I
In artikel I, onderdeel N, wordt het voorgestelde artikel 22b als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «een normbesluit en een vaststelling op grond van NPR 9998
                  of een gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet, een versterkingsbesluit» vervangen door
                  «een beoordeling of een gebouw voldoet aan de veiligheidsnorm of een besluit daarover,
                  een besluit tot versterken» en wordt «artikel 13 k» vervangen door «artikel 13k».
               
2. Er worden vier leden toegevoegd, luidende:
4. Indien een beoordeling heeft plaatsgevonden voor een bij regeling van Onze Minister
                     van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te bepalen tijdstip en uit die beoordeling
                     blijkt dat een gebouw niet aan de veiligheidsnorm voldoet en de uitvoering van de
                     versterkingsmaatregelen nog niet is aangevangen, kan Onze Minister van Binnenlandse
                     Zaken en Koninkrijksrelaties op verzoek van de eigenaar het gebouw laten beoordelen
                     op een bij of krachtens artikel 13h voorgeschreven wijze.
                  
5. Indien een nieuwe beoordeling als bedoeld in het vierde lid plaatsvindt en krachtens
                     artikel 52g van de Mijnbouwwet voor het gebouw een besluit is vastgesteld, trekt Onze
                     Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het op grond van het tweede
                     lid daarmee gelijkgestelde besluit in en besluit Onze Minister van Binnenlandse Zaken
                     en Koninkrijksrelaties op basis van de nieuwe beoordeling overeenkomstig artikel 13i,
                     tweede tot en met zevende lid, en de artikelen 13j tot en met 13m.
                  
6. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan een vergoeding
                     verstrekken aan de eigenaar die op grond van het vierde lid in aanmerking komt voor
                     een nieuwe beoordeling.
                  
7. Bij regeling van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kunnen
                     regels worden gesteld over de vergoeding, bedoeld in het zesde lid.
                  
J
Aan artikel VII wordt toegevoegd «In dat besluit kan worden bepaald dat deze wet ten
                  aanzien van het in artikel I, onderdeel M, voorgestelde artikel 19b terugwerkt tot
                  en met 1 juli 2020.»
               
TOELICHTING
               
Met deze nota van wijziging worden enkele verbeteringen aangebracht in het wetsvoorstel.
Onderdeel A (artikel I, onderdeel F)
Eerste subonderdeel
Met het eerste subonderdeel wordt een redactionele verbetering doorgevoerd.
Tweede subonderdeel
Met het tweede subonderdeel wordt een redactionele verbetering doorgevoerd. Met deze
                  bepaling wordt beoogd een termijn van maximaal één jaar op te nemen waarbinnen het
                  versterkingsbesluit genomen moet worden, maar waarbij de Nationaal Coördinator Groningen
                  (NCG) ernaar streeft om het versterkingsbesluit, in overleg met de eigenaar, zo snel
                  mogelijk te nemen.
               
Derde subonderdeel
Indien een eigenaar van een gebouw schade lijdt die direct verband houdt met de voorbereiding
                  of uitvoering van versterkingsmaatregelen, maakt vergoeding van die schade deel uit
                  van de aanspraak van de eigenaar op vergoeding van de kosten voor de voorbereiding
                  en uitvoering van deze versterkingsmaatregelen. Deze aanspraak is opgenomen in het
                  versterkingsbesluit. In het wetsvoorstel is ervan uitgegaan dat indien een rechtmatige
                  gebruiker van het gebouw, niet zijnde de eigenaar, schade heeft die direct verband
                  houdt met de voorbereiding of uitvoering van de versterkingsmaatregelen, deze schade
                  vergoed wordt aan de eigenaar. Dit leidt tot complexe situaties zowel bij de vaststelling
                  van de schade als bij de verrekening ervan tussen de eigenaar en de gebruiker van
                  het gebouw. Het versterkingsbesluit waarin de schadevergoeding voor de gebruiker zou
                  worden opgenomen, wordt immers met de eigenaar voorbereid en is ook aan hem gericht,
                  wat de inschatting van de schade van de gebruiker bemoeilijkt. Verder kan de gebruiker
                  van het gebouw indien de eigenaar niet of slechts deels overgaat tot het vergoeden
                  van de kosten van de gebruiker, zijn schade alleen verhalen via een civielrechtelijke
                  procedure op de eigenaar. Dit leidt tot een onwenselijke situatie voor de gebruiker,
                  die ook niet in lijn is met het uitgangspunt van dit wetsvoorstel om de gehele versterkingsoperatie
                  bestuursrechtelijk in te richten. Aangezien het wetsvoorstel uitgaat van het ontzorgen
                  van de Groningers die geconfronteerd worden met schade ten gevolge van de versterking,
                  is dit geen wenselijke optie.
               
Met de voorgestelde wijziging van het wetsvoorstel wordt voorzien in de mogelijkheid
                  dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de schade die een gebruiker,
                  niet zijnde de eigenaar, heeft ten gevolge van de voorbereiding en uitvoering van
                  de versterkingsmaatregelen, rechtstreeks kan vergoeden aan de gebruiker. Onder schade
                  ten gevolge van de beoordeling of het gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet, wordt
                  onder meer verstaan een vergoeding voor de periode dat de gebruiker in het gebouw
                  aanwezig moet zijn voor het opnemen van het gebouw (artikel 13m, eerste lid, onderdeel a).
                  Bij de schade die de gebruiker heeft ten gevolge van de voorbereiding en uitvoering
                  van de versterkingsmaatregelen (artikel 13m, eerste lid, onderdeel b) kan gedacht
                  worden aan de inkomstenderving die een winkelier heeft omdat zijn zaak gesloten is
                  tijdens de uitvoering van de versterkingsmaatregelen. Onder een gebruiker, niet zijnde
                  de eigenaar, wordt onder meer verstaan een huurder, erfpachter of vruchtgebruiker.
                  Het kan zowel gaan om schade die een bewoner lijdt als om schade die een bedrijf lijdt
                  ten gevolge van de versterking van een gebouw. De gebruiker moet op een rechtmatige
                  wijze het gebouw in gebruik hebben. Hierdoor wordt voorkomen dat bijvoorbeeld krakers
                  aanspraak zouden kunnen maken op de vergoeding. In bijna alle gevallen is de gebruiker
                  van het gebouw bekend en zal de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
                  dus ambtshalve een besluit kunnen nemen. Indien in bepaalde situaties niet meteen
                  duidelijk is wie de gebruiker is, kan een gebruiker die geen ambtshalve besluit ontvangt
                  alsnog een aanvraag tot vergoeding van de kosten indienen bij de Minister van Binnenlandse
                  Zaken en Koninkrijksrelaties. Hierdoor wordt het vaststellen van de kosten klantvriendelijker
                  én efficiënter en worden civielrechtelijke procedures tussen de eigenaar en gebruiker
                  voorkomen. De vergoeding van de schade van de gebruiker wordt vastgelegd in een besluit
                  in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen de gebruiker bezwaar en beroep
                  kan instellen. De uitzondering van artikel I, onderdeel F (artikel 13l, tweede lid)
                  en artikel IV van het voorstel, op grond waarvan voor het versterkingsbesluit wordt
                  voorzien in beroep in eerste en enige aanleg bij de Afdeling bestuursrechtspraak van
                  de Raad van State, is op dit besluit niet van toepassing. De reden voor die specifieke
                  voorziening voor het versterkingsbesluit is dat hierdoor de versterkingsoperatie niet
                  te veel wordt vertraagd. De besluiten om schadevergoeding door gebruikers hebben echter
                  geen invloed op (de snelheid van) de uitvoering van de versterkingsmaatregelen. Deze
                  besluiten zien immers niet op de werkzaamheden, maar uitsluitend op de hoogte van
                  de vergoeding die wordt verstrekt voor schade ten gevolge van de uitvoering van de
                  werkzaamheden. Door dit artikel op te nemen in hoofdstuk 5 van het voorliggende wetsvoorstel
                  wordt uitsluitend de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bevoegd
                  tot het vergoeden van deze schade, aangezien in artikel 2, negende lid, wordt bepaald
                  dat het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) niet bevoegd is om maatregelen te
                  treffen of vergoedingen uit te keren voor zover het de versterking van gebouwen betreft
                  waarop hoofdstuk 5 van toepassing is.
               
Onderdeel B (artikel I, onderdeel G)
In artikel I, onderdeel G, van het voorstel (artikel 15) worden twee inhoudelijke
                  wijzigingen doorgevoerd. Naast de wijzigingen die al waren opgenomen in dit onderdeel,
                  leiden deze tot een aanzienlijk aantal redactionele wijzingen. In verband met de overzichtelijkheid
                  is er daarom voor gekozen dit artikel opnieuw vast te stellen. Onderstaand worden
                  de wijzigingen van artikel 15 ten opzichte van die in het oorspronkelijke wetsvoorstel,
                  toegelicht.
               
In de eerste plaats wordt in artikel 15, eerste lid, onderdelen a tot en met c, geregeld
                     dat de kosten van BTW voor werkzaamheden die door derden worden uitgevoerd in opdracht
                     van het IMG of de NCG worden uitgezonderd van de kosten die worden betrokken bij de
                     heffing. Bij werkzaamheden die door derden worden uitgevoerd in opdracht van het IMG
                     of de NCG kan worden gedacht aan het herstel van schade door een aannemer in opdracht
                     van het IMG (herstel in natura), de inhuur van deskundigen door het IMG en de NCG
                     en het uitvoeren van versterkingsmaatregelen door aannemersbedrijven. Deze uitzondering
                     is eerder abusievelijk niet opgenomen in de Tijdelijke wet Groningen en vloeit voort
                     uit de afspraak die hieromtrent is gemaakt in het Akkoord op Hoofdlijnen tussen de
                     Staat, Shell en ExxonMobil van 25 juni 2018 (bijlage bij Kamerstukken II 2017/18,
                     33 529, nr. 493). Deze uitzondering wordt gemaakt omdat, wanneer NAM zelf opdracht zou hebben verleend
                     tot de uitvoering van werkzaamheden door derden, NAM de BTW-kosten fiscaal had kunnen
                     aftrekken.
                  
In de tweede plaats wordt in verband met de toevoeging van artikel 13m (onderdeel A)
                     een grondslag opgenomen om de kosten voor de daar bedoelde vergoeding te verhalen
                     op de NAM.
                  
Daarnaast is in het eerste lid, onderdeel c, een verduidelijking aangebracht. Onder
                     de heffing kunnen worden gebracht de kosten voor de voorbereiding en uitvoering van
                     de maatregelen om een gebouw aan de veiligheidsnorm te laten voldoen en de maatregelen,
                     bedoeld in artikel 13j, derde lid, indien het gebouw een beschermd monument is, maar
                     ook kosten die daar direct verband mee houden voor zover die zich, als geen sprake
                     was geweest van versterking, niet zouden hebben voorgedaan. Hierbij kan het bijvoorbeeld
                     bij sloop-nieuwbouw of ingrijpende versterking gaan om het herstel van de weg nadat
                     deze als gevolg van de versterking is beschadigd. Deze kosten vallen onder de kosten
                     van de versterkingsoperatie, maar op grond van de oorspronkelijke tekst kon hierover
                     onduidelijkheid ontstaan.
                  
In het vierde lid is een redactionele wijziging doorgevoerd.
Onderdeel C (artikel I, onderdeel H)
In artikel 15b van het wetsvoorstel was reeds een grondslag opgenomen voor het regelen
                     van specifieke uitkeringen aan de provincie Groningen en gemeenten in de provincie
                     Groningen voor activiteiten die gericht zijn op de toekomstbestendigheid of de leefbaarheid
                     van de provincie Groningen. Op grond daarvan kunnen specifieke uitkeringen worden
                     geregeld ten behoeve van projecten die zijn goedgekeurd in een bestuursvergadering
                     van het Nationaal Programma Groningen, en ook kunnen andere specifieke uitkeringen
                     worden geregeld ten behoeve van de toekomstbestendigheid of de leefbaarheid van de
                     provincie Groningen.
                  
Met het nieuwe tweede lid dat met de onderhavige wijziging in artikel 15b wordt ingevoegd,
                     wordt het mogelijk om aan de gemeenten Eemsdelta, Groningen, Het Hogeland, Midden-Groningen
                     en Oldambt ook specifieke uitkeringen te kunnen verstrekken voor «activiteiten die
                     verband houden met het uitvoeren van de versterking» en «activiteiten gericht op de
                     verbetering van de sociale cohesie».
                  
Activiteiten die verband houden met het uitvoeren van de versterking kunnen bijvoorbeeld
                  inhouden de inpassingskosten die de gemeenten zullen maken in het kader van sloop
                  en nieuwbouw van huizen en bij de versterking.
               
Activiteiten gericht op de verbetering van de sociale cohesie betreffen bijvoorbeeld
                  de volgende situatie. In de Bestuurlijke afspraken versterking Groningen d.d. 6 november
                  20201 is opgenomen dat er financiële ruimte is gecreëerd om in specifieke situaties aanvullend
                  maatwerk te leveren om moeilijk uitlegbare verschillen binnen straten, dorpen of wijken
                  te voorkomen en daarmee sociale ontwrichting te voorkomen. Voor dit doeleinde kan
                  op grond van het nieuwe artikel 15b, tweede lid, een specifieke uitkering worden toegekend
                  aan de gemeenten Eemsdelta, Groningen, Het Hogeland, Midden-Groningen en Oldambt.
               
Ook wordt het op grond van het nieuwe tweede lid mogelijk om een uitkering te verstrekken
                     aan de provincie Groningen, voor activiteiten van de provincie die de «activiteiten
                     die verband houden met het uitvoeren van de versterking» en de «activiteiten gericht
                     op de verbetering van de sociale cohesie» in de genoemde gemeenten ondersteunen.
                  
In het derde lid (nieuw) is een spelfout gecorrigeerd.
Onderdeel D (artikel I, onderdeel J)
Met onderdeel D worden de volgende verbeteringen doorgevoerd.
1.
Subonderdeel 1 (artikel 17, eerste lid, TwG)
Deze wijziging corrigeert enkele formuleringen betreffende het uitbrengen van conclusies
                     bij de Hoge Raad en bij de Afdeling bestuursrechtspraak. Verder wordt een verwijzing
                     naar een door dit wetsvoorstel te wijzigen lidnummer toegevoegd.
                  
2 t/m 5 en 8.
Subonderdelen 4 t/m 8 en 11 (artikel 17, vierde, zesde, zevende en achtste lid en
                        elfde lid (nieuw), TwG)
Dit betreft taalkundige wijzigingen, rekening houdend met de omstandigheid dat «Hoge
                     Raad» mannelijk en «Afdeling bestuursrechtspraak» vrouwelijk is. Verder wordt de schrijfwijze
                     van «procureur-generaal» in overeenstemming gebracht met de schrijfwijze in artikel 117
                     van de Grondwet en artikel 111 van de Wet op de rechterlijke organisatie (zonder hoofdletters).
                  
6.
Subonderdeel 9 (artikel 17, negende lid (nieuw) TwG)
Uit het oogpunt van consistentie ten opzichte van de formuliering van andere bepalingen
                     in hoofdstuk 7 van de Tijdelijke wet Groningen (bijvoorbeeld de artikelen 17, achtste
                     lid, en 18, eerste lid) ligt het in de rede ook in het nieuwe artikel 17, negende
                     lid, te volstaan met formulering van het enkelvoud «de vraag» in plaats van «de vraag
                     of vragen». Dat neemt uiteraard niet weg dat het ook meerdere vragen kunnen zijn.
                  
7.
Subonderdeel 10 (artikel 17, tiende lid (nieuw) TwG)
Uit het oogpunt van symmetrie met artikel 27gc, achtste lid, van de Algemene wet inzake
                     rijksbelastingen wordt toegevoegd dat de Hoge Raad ten behoeve van het afzien van
                     beantwoording van de prejudiciële vraag de procureur-generaal hoort. Verder wordt
                     een taalkundige wijziging toegevoegd, rekening houdend met de omstandigheid dat «Hoge
                     Raad» mannelijk en «Afdeling bestuursrechtspraak» vrouwelijk is.
                  
9.
Subonderdeel 12 (artikel 17, twaalfde lid (nieuw) TwG)
Deze wijziging corrigeert enkele technische onvolkomenheden in de oorspronkelijk voorgestelde
                     wijziging van artikel 17, twaalfde lid (nieuw), van de Tijdelijke wet Groningen. In
                     de oorspronkelijk voorgestelde wijziging was een te schrappen zin blijven staan en
                     voorts was niet duidelijk geregeld dat ook de Hoge Raad bij de begroting van de kosten
                     van partijen overeenkomstige toepassing moet geven aan het bepaalde bij en krachtens
                     artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
                  
Onderdeel E (artikel I, onderdeel K)
Met deze wijziging wordt de formulering van artikel 18, tweede lid (nieuw) in overeenstemming
                  gebracht met die van artikel 17, twaalfde lid (nieuw), en artikel 8:75 van de Algemene
                  wet bestuursrecht.
               
Onderdeel F (artikel I, onderdeel L)
In de Tijdelijke wet Groningen is thans in artikel 19, eerste lid, alleen voorzien
                  in aanvullend procesrecht voor de prejudiciële procedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak.
                  Dit dient ook nog te gebeuren voor de prejudiciële procedure bij de Hoge Raad. Uit
                  het oogpunt van praktische toepasbaarheid voor de Hoge Raad is daarvoor in de hier
                  voorgestelde eerste zin van artikel 19, eerste lid, aangesloten bij het procesrecht
                  dat is geregeld voor de fiscale prejudiciële procedure in artikel 27gc van de Algemene
                  wet inzake rijksbelastingen, waarin diverse bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht
                  van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. Daar is de openbaarheidsregeling van
                  artikel 8:62 van de Algemene wet bestuursrecht toegevoegd, die in belastingzaken niet
                  van toepassing is vanwege het vertrouwelijke karakter van die zaken. Overigens zij
                  nog vermeld dat in de prejudiciële procedure bij de Hoge Raad geen verplichte rechtsbijstand
                  geldt, aangezien het een bestuursrechtelijke procedure betreft.
               
De wijziging van artikel 19, tweede lid, stond reeds in het oorspronkelijke wetsvoorstel.
Onderdelen G, H en J (artikel I, onderdelen M en Ma, en artikel VII)
Deze toevoeging dient om uit te sluiten dat een exploitant bezwaar en beroep zou kunnen
                  instellen tegen een schadevergoedingsbesluit van het IMG of een versterkingsbesluit
                  van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. In de memorie van toelichting
                  bij de Tijdelijke wet Groningen (Kamerstukken II 2018/19, 35 250, nr. 3, p. 9) is vermeld dat het oordeel over de vraag of een exploitant kan worden aangemerkt
                  als belanghebbende bij het besluit van het IMG – en nadat het wetsvoorstel tot wet
                  is verheven en in werking is getreden ook een versterkingsbesluit als bedoeld in artikel 13j
                  – voorbehouden is aan de bestuursrechter. Hoewel onwaarschijnlijk geacht, valt niet
                  volledig uit te sluiten dat een rechter een exploitant in een beroepszaak tegen een
                  heffingsbesluit als bedoeld in artikel 15 van de Tijdelijke wet Groningen niet ontvankelijk
                  verklaart omdat hij heeft verzuimd als mogelijk belanghebbende tegen de daaraan ten
                  grondslag liggende schadevergoedings- of versterkingsbesluiten bezwaar en beroep in
                  te stellen. Dit zou betekenen dat een exploitant tegen individuele schadevergoedings-
                  of versterkingsbesluiten in bezwaar en beroep zou moeten gaan om de mogelijkheid om
                  met succes tegen een heffingsbesluit in bezwaar en beroep te gaan, veilig te stellen.
                  Dat is uiteraard een onwenselijke situatie. Het zou indruisen tegen de bedoeling van
                  de Tijdelijke wet Groningen en ook dit wetsvoorstel, waarin de NAM als exploitant
                  juist op afstand wordt geplaatst van de schadeafhandeling en de versterkingsoperatie;
                  in die zin is deze toevoeging van artikel 19b te zien als een bevestiging van die
                  bedoeling. Het zou ook betekenen dat gedupeerden een tot hen gericht besluit aangevochten
                  zien worden en NAM daardoor indirect toch een rol speelt bij de afhandeling. Bovendien
                  betekent het langere onzekerheid voor bewoners over het in stand blijven van de schadevergoeding
                  of het versterkingsbesluit. Ook de NAM heeft aan het Ministerie van Economische Zaken
                  en Klimaat aangegeven dit een onwenselijke situatie te vinden en heeft daarom aangedrongen
                  op het expliciet regelen dat zij niet als belanghebbende tegen schadevergoedings-
                  of versterkingsbesluiten kan opkomen, om daarmee op voorhand de mogelijkheid van bezwaar
                  en beroep tegen heffingsbesluiten zonder beperkingen veilig te stellen zonder tegen
                  individuele besluiten aan bewoners in bezwaar en beroep te hoeven.
               
Omdat deze toevoeging van artikel 19b bedoeld is om wettelijk vast te leggen wat al
                     de bedoeling van de wetgever was bij de totstandkoming van de Tijdelijke wet Groningen
                     ten aanzien van de schadevergoedingsbesluiten, zal aan dat artikel terugwerkende kracht
                     worden verleend tot en met 1 juli 2020, de datum van inwerkingtreding van de Tijdelijke
                     wet Groningen. Hiermee wordt voorkomen dat de suggestie ontstaat dat NAM tot de inwerkingtreding
                     van het onderhavige wetsvoorstel (nadat het tot wet is verheven) wél als belanghebbende
                     bij de schadevergoedingsbesluiten zou moeten worden gezien.
                  
De uitsluiting van NAM als belanghebbende bij de versterkingsbesluiten behoeft geen
                     terugwerkende kracht, omdat de versterkingsbesluiten in de Tijdelijke wet Groningen
                     niet eerder dan bij inwerkingtreding van dit wetsvoorstel worden geregeld. Daarom
                     is deze uitsluiting separaat geregeld in een in artikel I in te voegen onderdeel Ma.
                  
Versterkingsbesluiten die voordien zijn genomen op grond van het Besluit versterking
                  gebouwen Groningen zijn op grond van artikel 22b, tweede lid, van het voorstel gelijkgesteld
                  met versterkingsbesluiten op grond van hoofdstuk 5 van de Tijdelijke wet Groningen
                  en vallen daarmee eveneens onder de reikwijdte van artikel 19b van het voorstel.
               
Onderdeel I (artikel I, onderdeel N)
In het in dit wetsvoorstel voorgestelde artikel 22b, tweede lid, is bepaald dat een
                  vaststelling of een gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet op basis van de beoordelingsmethodiek
                  die was vastgelegd in het Besluit versterking gebouwen Groningen (hierna: Besluit)
                  wordt aangemerkt als een beoordeling als bedoeld in artikel 13i, eerste lid van dit
                  wetsvoorstel. Die beoordelingssystematiek ligt ook ten grondslag aan versterkingsbesluiten
                  die genomen zijn op basis van het Besluit en die op basis van artikel 22b, tweede
                  lid, na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel worden aangemerkt als versterkingsbesluiten
                  als bedoeld in artikel 13j, eerste lid. Met het eerste subonderdeel worden enkele
                  tekstuele aanpassingen in artikel 22b, tweede lid, doorgevoerd om beter onderscheid
                  te maken tussen de beoordeling en de besluiten op grond van het Besluit, en die op
                  grond van deze wet.
               
Concreet worden de beoordelingen of een gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet op grond
                  van artikel 3 van het Besluit gedaan volgens de NPR:9998 uit 2018. Gezien de afbouw
                  van de gaswinning in Groningen is het risico op bodembeweging die de veiligheid van
                  gebouwen aantast, verminderd. Daarom is op basis hiervan een nieuwe beoordelingsmethodiek
                  ontwikkeld die nauwkeuriger aansluit bij de daadwerkelijke veiligheidsrisico’s. Daarom
                  zal het Besluit worden gewijzigd waardoor de beoordeling zal plaatsvinden volgens
                  een typologische beoordeling van gebouwen conform de methode beschreven in: Typologie
                  gebaseerde beoordeling van de veiligheid bij aardbevingen in Groningen, 3 juni 2020,
                  TNO of volgens de NPR:9998:2020. De commissies van Binnenlandse Zaken en Economische
                  Zaken en Klimaat van de Tweede Kamer hebben op 28 april 2020 verzocht om wijzigingen
                  van het Besluit twee weken voor te hangen bij de Kamer. Daarom heeft de Minister van
                  Economische Zaken en Klimaat bij brief van 17 december 2020 de voorgestelde wijziging
                  van het Besluit toegezonden aan de Tweede Kamer. De termijn voor deze voorhang loopt
                  tot 21 januari 2021. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur onder dit
                  wetsvoorstel zal in lijn hiermee worden bepaald dat in beginsel bij de beoordeling
                  de typologieaanpak wordt gehanteerd. De kern van de typologieaanpak is dat vergelijkbare
                  gebouwen of vergelijkbare faalmechanismen in gebouwen worden geïdentificeerd op bijbehorende
                  gebouwkenmerken. Indien de typologieaanpak niet toegepast kan worden, bijvoorbeeld
                  omdat het gebouw niet aan een typologie valt toe te wijzen, wordt bij herbeoordeling
                  de praktijkaanpak toegepast, en als dat niet mogelijk is, wordt de NPR:9998:2020 toegepast.
               
In de Bestuurlijke afspraken versterking Groningen d.d. 6 november 2020 is vastgelegd
                  dat alle gebouwen die al een versterkingsadvies hebben of waarover reeds op dat moment
                  bestuurlijke afspraken zijn gemaakt, op basis van die adviezen versterkt worden, tenzij
                  de eigenaar kiest voor een herbeoordeling. Eigenaren waarvan het gebouw is beoordeeld
                  voor de inwerkingtreding van het gewijzigde Besluit krijgen de keuze om ofwel hun
                  gebouw conform het eerder verstrekte advies te laten versterken ofwel indien de uitvoering
                  nog niet is gestart het gebouw opnieuw te laten beoordelen op basis van de nieuwste
                  inzichten. Omdat op dit moment de voorhang van de wijziging van het Besluit nog loopt
                  en dus het tijdstip van inwerkingtreding niet bekend is, zal bij regeling van de Minister
                  van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden bepaald dat eigenaren van gebouwen
                  waarvan de beoordeling heeft plaatsgevonden voor inwerkingtreding van de wijziging
                  van het Besluit de keuze krijgen tussen het onverkort laten toepassen van hun oude
                  versterkingsadvies en een herbeoordeling volgens de nieuwste inzichten. Eigenaren
                  krijgen de noodzakelijke informatie en tijd om een onderbouwde keuze te kunnen maken
                  en krijgen hierbij onafhankelijke ondersteuning. Indien eigenaren kiezen voor de (her)beoordeling
                  op grond van de nieuwe inzichten, zorgt dat er ook voor dat de beperkt beschikbare
                  capaciteit voor het uitvoeren van de versterkingsoperatie zo snel mogelijk daar wordt
                  ingezet waar versterking het hardst nodig is, waardoor de veiligheid in Groningen
                  zo snel mogelijk verbetert. In het voorgestelde vijfde lid wordt geregeld dat indien
                  op basis het Besluit reeds een norm- of versterkingsbesluit volgens de oude beoordelingsmethode
                  is genomen en de eigenaar kiest voor een herbeoordeling de Minister van Binnenlandse
                  Zaken en Koninkrijksrelaties het op grond van het tweede lid daarmee gelijkgestelde
                  besluit kan intrekken en op basis van de nieuwe beoordeling een besluit conform het
                  voorliggende wetsvoorstel neemt. In het voorgestelde zesde lid wordt geregeld dat
                  aan eigenaren die kiezen voor een herbeoordeling een financiële tegemoetkoming kan
                  worden verstrekt. In het voorgestelde zevende lid wordt bepaald dat bij ministeriële
                  regeling nadere regels kunnen worden gegeven omtrent die vergoeding. Hierbij kan gedacht
                  worden aan welke eigenaren in aanmerking komen voor de vergoeding alsmede de hoogte
                  van de vergoeding.
               
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, B. van ‘t Wout
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
B. van 't Wout, minister van Economische Zaken en Klimaat