Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Lodders over het bericht 'Miljardenvermogen vlucht uit Nederland wegens btw-plicht'
Vragen van het lid Lodders (VVD) aan de Staatssecretaris van Financiën (Fiscaliteit en Belastingdienst) over het bericht «Miljardenvermogen vlucht uit Nederland wegens btw-plicht». (ingezonden 23 december 2020).
Antwoord van Staatssecretaris Vijlbrief (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst)
(ontvangen 25 januari 2021).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Miljardenvermogen vlucht uit Nederland wegens btw-plicht»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Waarom beëindigt Nederland de btw-vrijstelling over de vergoedingen voor vermogensbeheer?
Welke Europese jurisprudentie en Nederlandse regelgeving ligt ter grondslag aan het
beëindigen van de btw-vrijstelling?
Antwoord 2
Conform de Europese btw-regelgeving past Nederland een vrijstelling toe op het beheer
van gemeenschappelijke beleggingsfondsen. Het beheer van een individueel vermogen
of van kredieten is verplicht belast met btw. Over dit onderscheid en de reikwijdte
van de vrijstelling heeft het Europese Hof van Justitie de afgelopen jaren meerdere
arresten gewezen, zoals JP Morgan Fleming, C-363/05, Deutsche Bank C-44/11, Wheels
C-424/11, ATP C-464/12, Fiscale eenheid X, C-595/13. In deze laatste Nederlandse zaak
heeft de Hoge Raad eind 2016 ook arrest gewezen (11/04540). Kern van deze jurisprudentie
is als volgt. Met de Europese harmonisatie van de wetgeving inzake de erkenning van
en het toezicht op beleggingsfondsen, is de beoordelingsvrijheid van lidstaten begrensd.
Als vrijgestelde collectieve beleggingsfondsen moeten worden beschouwd: beleggingen
die onder de icbe-richtlijn (2009/65/EG) vallen en binnen dat kader aan bijzonder
overheidstoezicht zijn onderworpen. Daarnaast gaat het om fondsen die geen icbe zijn,
maar dezelfde kenmerken als deze instellingen vertonen en dus dezelfde handelingen
verrichten of op zijn minst zodanig vergelijkbaar zijn met deze instellingen dat zij
ermee concurreren. Dit vereist deelneming door meerdere beleggers, waarbij de inleg
wordt belegd volgens het beginsel van risicospreiding en de deelnemers direct delen
in de rendementen en risico’s van de beleggingen door de beheerder(s) van het fonds
in de periode van hun deelname. Verder moet sprake zijn van daadwerkelijk, vergelijkbaar
overheidstoezicht. Op verzoek van de branche is op dit laatste punt in overleg met
toezichtspecialisten voorzien in het beleidsbesluit bijzonder overheidstoezicht (2019–42405).
Iedere individuele situatie moet langs deze lijnen worden beoordeeld, vergelijk ook
de guideline van het btw-comité (WP 949)2. Dit geldt ook voor de CLO-vennootschappen (collateralized loan obligations).
Vraag 3
Wat zijn de (financiële) gevolgen van het beëindigen van de btw-vrijstelling voor
beleggingsfondsen en specifiek voor beleggingsfondsen in herverpakte bedrijfsleningen
(«collateralized loan obligations», CLO’s)? Wat zijn de gevolgen voor (de portefeuilles
van) Nederlandse investeerders (bijvoorbeeld pensioenfondsen) wanneer CLO’s verplaatsen
naar andere landen?
Antwoord 3
Alleen het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen die voldoen aan de hiervoor
onder 2 bedoelde kenmerken is vrijgesteld van btw. Nederland telt een honderdtal CLO-securitisatievennootschappen.
Dit zijn privaatrechtelijke BV’s met aandeelhouder(s), die rentedragende obligatieleningen
uitgeven aan investeerders ter financiering van bepaalde, over te nemen activa zoals
bank- of bedrijfsleningen. Deze situatie is niet zonder meer vergelijkbaar met een
icbe-deelneming. Zo deelt de investeerder in geval van vastrentende obligaties niet
in de beleggingsopbrengsten en -risico’s. Er is dan in principe sprake van kredietverstrekking
in plaats van een risicodragende fondsbelegging. Bij btw-plicht ter zake van het beheer
voor alle CLO-BV’s zouden deze vennootschappen op jaarbasis naar schatting € 3,7 mio
btw moeten betalen over de aan hen berekende beheerkosten. De CLO-BV’s zijn tezamen
goed voor ongeveer € 0,3 mio vennootschapsbelasting. De financiële gevolgen van verplaatsing
naar een ander land hangen af van de (fiscale) regelgeving van het desbetreffende
land. Er zijn momenteel geen verdere financiële of (portefeuille)gevolgen voor Nederlandse
investeerders bekend.
Vraag 4
Kunt u reflecteren op het standpunt en de acties van de Europese Commissie op het
gebied van de securitisatiemarkt en de bancaire kredietverlening? Streeft Nederland
hetzelfde uitgangspunt na als de Europese Commissie? Zo ja, in hoeverre past de beëindiging
van de btw-vrijstelling over vermogensbeheer in het uitgangspunt van de Europese Commissie?
Zo nee, waarom niet? Op welke punten, en waarom, hanteert Nederland een ander uitgangspunt?
Antwoord 4
De Europese Commissie heeft het zogenoemde KMU (Kapitaalmarktenunie) actieplan geïntroduceerd.3 In dit actieplan doet de Europese Commissie wetgevende en niet-wetgevende voorstellen
met als één van de doelen het beschikbaar maken van meer kredietmogelijkheden voor
Europese bedrijven.
Dit omvat (in actiepunt 6) ook alternatieve (securitisatie)structuren voor kredietverlening,
waarvoor de Commissie de noodzaak van adequate regulering onderkent en onderzoekt.
Nederland wacht dit onderzoek af en zal dan kennisnemen van de uitgangspunten die
de Europese Commissie daarbij heeft gehanteerd. Er is geen relatie met de toepassing
van de collectieve beheervrijstelling die volgt uit de EU Btw-richtlijn 2006/112 EG
en de desbetreffende EU jurisprudentie.
Vraag 5
Kunt u een toelichting geven op het kort geding in oktober 2020 tussen de 78 beleggingsinstellingen
en de Nederlandse Staat over de btw-verplichting? Met welke argumenten kwam de rechter
tot welke conclusie? Hebben de beleggingsinstellingen na het verschijnen van de motivering
van de uitspraak verdere juridische stappen gezet?4
Antwoord 5
In 2007 heeft de Belastingdienst naar de destijds geldende stand van zaken de btw-positie
van de CLO-vennootschappen bevestigd. De ontwikkelingen nadien zoals hiervoor onder
2 vermeld hebben geleid tot een noodzakelijke heroverweging en intrekking van die
bevestiging met inachtneming van overgangstermijnen. De CLO-vennootschappen menen
dat de intrekking onrechtmatig is en hebben een kort geding tegen de Belastingdienst
aangespannen.
De voorzieningenrechter is tot het oordeel gekomen dat de opzegging niet onmiskenbaar
onjuist is en daarmee ook niet onrechtmatig, gelet op de onder 2 vermelde jurisprudentie
van het Europese Hof van Justitie en de Hoge Raad. Voor zover bekend hebben de CLO-vennootschappen
na de gemotiveerde uitspraak van 11 november 2020 geen verdere juridische stappen
ondernomen in de zin van bezwaar of beroep. Daarbij wordt opgemerkt dat zij vanwege
de (naar aanleiding van de Hoge Raad arresten van 4 december 2020 verlengde) overgangstermijnen
het oude standpunt nog mogen toepassen tot 1 juli a.s. en in een aantal specifieke
gevallen tot het latere einde van de looptijd van de kredietovereenkomsten waar de
CLO-transacties betrekking op hebben.
Vraag 6
Hoeveel van het type beleggingsfondsen dat belegt in herverpakte bedrijfsleningen
heeft sinds oktober 2020 Nederland verlaten? Welke gevolgen heeft dit voor de werkgelegenheid
in de financiële sector in Nederland? Hoeveel CLO’s hebben hun hoofdkantoor nog wel
in Nederland?
Antwoord 6
Inmiddels hebben 81 CLO vennootschappen hun portefeuille in economische zin overgedragen
aan Ierse vennootschappen. De overdracht van de juridisch eigendom is gepland in de
komende maanden. De betrokken Nederlandse werkgelegenheid betreft met name de trust-
en advieswerkzaamheden voor de ongeveer 100 CLO-BV’s, die geconcentreerd zijn bij
slechts enkele partijen.
Het vermogensbeheer en de besteding van het in de markt opgehaalde kapitaal zijn niet
gebonden aan de vestigingsplaats van de CLO.
Vraag 7
Kunt u een toelichting geven op het arrest van 4 december 2020 over bijzonder overheidstoezicht
voor CLO’s? Met welke argumenten kwam de Hoge Raad tot welke conclusie? Waarom heeft
u in een eerder stadium besloten tot beëindiging van de btw-vrijstelling terwijl de
casus over bijzonder overheidstoezicht bij CLO’s op dat moment nog aanhangig was bij
de Hoge Raad? Waarom heeft u niet gewacht tot de uitspraak van de Hoge Raad?
Antwoord 7
In de arresten van 4 december 2020 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een specifiek
beleggingsproduct van een beleggersgiro onder omstandigheden vergelijkbaar kan zijn
met een icbe, ook als de beheerder het financiële product aanbiedt onder diens vergunning
voor individueel vermogensbeheer. Hoewel dit ten opzichte van de onder 2 vermelde
ontwikkelingen wellicht weer meer ruimte biedt, is het arrest niet zonder meer van
toepassing op de afwijkende situatie van CLO’s. Behalve het overheidstoezicht op basis
van de beheervergunning, moeten ook de overige kenmerken van de CLO worden beoordeeld
in vergelijking met een vrijgesteld beheerde icbe en andersoortige financiële producten
zoals kredieten, waarvoor de uitvoering van beheer belast is met btw. In het licht
van de arresten van 4 december 2020 zal de Belastingdienst dit opnieuw zorgvuldig
doen, in welk kader de opzegging van de oude standpuntbepaling is opgeschort tot 1 juli
2021.
Vraag 8
Waarom heeft u ervoor gekozen de btw-vrijstelling te verlengen tot 1 juli 2021? Wat
zijn de gevolgen als blijkt dat in het arrest van 4 december 2020 dezelfde argumentatie
is gevolgd als in voorliggende casus van oktober 2020 en het toezicht op CLO’s dus
wel onder bijzonder overheidstoezicht valt?
Antwoord 8
Zoals hiervoor onder 7 vermeld is de overgangstermijn verlengd tot 1 juli 2021 om
een zorgvuldige herbeoordeling naar aanleiding van de arresten van 4 december 2020
mogelijk te maken. Naast een beoordeling van het toezicht op de CLO’s omvat dit de
beoordeling of de overige kenmerken van de CLO’s voldoende vergelijkbaar zijn met
een icbe.
Vraag 9
Wanneer verwacht u duidelijkheid te kunnen geven over de overeenkomstigheid van het
arrest van 4 december 2020 en het kort geding in oktober 2020 en de daarmee gepaarde
gevolgen voor de btw-vrijstelling voor beleggingsfondsen? Deelt u de mening dat vanwege
de onzekerheid die er nu heerst bij beleggingsfondsen en de al in gang gezette verhuizingen
deze duidelijkheid zo snel als mogelijk gegeven moet worden?
Antwoord 9
De nieuwe, ruime uitleg van de Hoge Raad in de arresten van 4 december 2020 vereist
een zorgvuldige bestudering van jurisprudentie, beleid, toezichtwetgeving en de feiten
en omstandigheden van individuele situaties. Ik streef ernaar om zo spoedig mogelijk
duidelijkheid te geven aan de CLO’s, ruim voor ommekomst van de overgangstermijn per
1 juli 2021. Daarnaast ben ik ook voornemens het besluit bijzonder overheidstoezicht
zo spoedig mogelijk aan te passen.
Vraag 10
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Antwoord 10
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.