Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Wiersma over het bericht ‘Strenger studieadvies leidt tot hogere cijfers’
Vragen van het lid Wiersma (VVD) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het bericht «Strenger studieadvies leidt tot hogere cijfers» (ingezonden 4 december 2020).
Antwoord van Minister Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen
22 januari 2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 1121
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Strenger studieadvies leid tot hogere cijfers» en het
onderzoek van onderwijswetenschapper Rob Kickert, die stelt dat studenten beter presteren
en hogere cijfers halen door het bindend studieadvies?1
Antwoord 1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Vraag 2 en 3
Klopt de constatering dat de studieresultaten van de studenten aan de Erasmus Universiteit
Rotterdam (EUR) verbeterd zijn na de invoering van een strenger bindend studieadvies
in 2011, op basis van studieresultaten van bijna zevenduizend studenten?
Hoe kijkt u aan tegen de strengere BSA-norm van de EUR, nu blijkt dat deze leidt tot
hogere studieresultaten van de studenten? Is uw oordeel ook positief dat dit middel
dus zorgt voor betere studieresultaten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2 en 3
Het werk van Kickert maakt duidelijk dat de hogere BSA-norm van 60 studiepunten er
voor zorgt dat meer studenten in het eerste jaar aan deze minimumeis voldoen.2 Op basis van dit onderzoek kan niet worden geconcludeerd of dit voor verschillende
opleidingen geldt. Ook kan niet worden vastgesteld of dit ook bij de afsluiting van
een studie tot betere resultaten leidt, of tot meer studentsucces. Daarnaast is niet
duidelijk of dit tot meer zelfselectie voor de poort leidt. In de Strategische Agenda
Hoger Onderwijs en Onderzoek (2019) is studentsucces gedefinieerd met nadruk op de
ruimte voor studenten tijdens hun studie voor zelfontplooiing en brede ontwikkeling
en als uiteindelijke doel het succesvol afronden van de studie en het behalen van
een diploma.
Kickert benadrukt dat het grootste verschil tussen BSA-normen zit in de snelheid van
voortgang uitgedrukt als het percentage studenten dat na een jaar het eerste jaar
gehaald heeft. De uiteindelijke voortgang (na twee jaar in het oude systeem, een jaar
in nieuwe) was bij bedrijfskunde en geneeskunde lager. Zoals Kickert schrijft: «Mijn
proefschrift zegt niets over welk percentage «het juiste» percentage is» (Kickert
2020, p. 144).
Het is dus belangrijk om te beseffen dat er (tenminste) drie maten voor studiesucces
zijn: de voortgang na een jaar, de voortgang na twee jaren en de gemiddelde cijfers.
Voor de interpretatie van Kickerts proefschrift dient verder te worden opgemerkt dat
het effect van het bindend studieadvies afhankelijk is van de onderwijscontext. Zoals
andere onderzoeken (onder andere: Sneijers & de Witte 20163, Panteia SEOR 20194) hebben aangetoond zijn de educatieve context, de aansluiting van toetsing bij leerdoelen
en het flankerend beleid op het gebied van studiebegeleiding en studie-advisering
van het grootste belang voor studentsucces. Hierbij is maatwerk belangrijk zodat de
ondersteunende middelen ook zijn toegesneden op de karakteristieken van een specifieke
studie en haar studenten.
Vraag 4
Bevreemdt het u, net als de onderwijswetenschapper, dat op de middelbare school leerlingen
worden verplicht alles in een jaar te halen, maar dat dit in het hoger onderwijs niet
overal het geval is? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dat ook in het hoger
onderwijs te bevorderen? Zo nee, waarom is dat?
Antwoord 4
Nee, dit bevreemdt mij niet. Deze vormen van onderwijs zijn niet goed te vergelijken.
De veronderstelling dat op de middelbare school leerlingen verplicht worden alles
in een jaar te halen is onjuist. Zo is het in het voortgezet onderwijs mogelijk om
over te gaan met onvoldoendes dan wel te blijven zitten, maar moeten studenten in
het hoger onderwijs, doorgaans, alle vakken met een voldoende afsluiten. In het hoger
onderwijs worden studenten daarnaast geacht zelf keuzes te maken.
Vraag 5
Welke gegevens heeft u over studenten die niet voldeden aan de BSA-norm op de EUR,
maar dezelfde studie voortzetten aan een andere universiteit? Hoeveel procent van
deze studenten halen uiteindelijk, zonder vertraging, dezelfde studie op een andere
universiteit?
Antwoord 5
Voor de onderzoekspopulatie die werd bestudeerd in het onderzoek van Kickert beschikken
we niet over deze informatie. Op basis van ouder onderzoek (bijvoorbeeld Cornelisz
et al. 20185, Spaai et al. 20196) wordt geconcludeerd dat de verwijzende functie van het BSA in veel gevallen (nog)
niet voldoende werkt. Het middels verwijzing zorgen voor de juiste student op de juiste
plek vraagt om actieve individuele begeleiding en een integrale blik op de factoren
die een rol spelen bij het succes van de individuele student. De regelgeving voor
het bindend studieadvies alleen biedt geen garantie voor adequate doorverwijzing van
studenten, deze is afhankelijk van het flankerend beleid binnen iedere onderwijscontext.
Vraag 6
Hoeveel hoger ligt het studiesucces aan de EUR in vergelijking met universiteiten
met een lagere norm van het bindend studieadvies? Ziet u dit als onderbouwing dat
het bindend studieadvies een goed instrument is, waardoor studenten beter presteren
en hogere cijfers halen?
Antwoord 6
Deze vergelijking is niet te maken. De onderzoeksresultaten over de actuele situatie
bij de EUR zijn alleen valide te vergelijken met de situatie bij de EUR voor de invoering
van het nieuwe BSA met de norm van 60 studiepunten. Het gaat dan om het bestuderen
van het onderscheid dat kan worden gemaakt tussen de voortgang na een jaar en de voortgang
na 2 jaren in het oude systeem (norm: 40–45 studiepunten) versus de voortgang die
wordt gemaakt in het nieuwe systeem met 60 studiepunten en dan alleen na een jaar.
Vraag 7
Hoe kijkt u naar de voornaamste kritiek uit het onderzoek dat de toetsing momenteel
op universiteiten niet op orde is? Deelt u de mening dat niet het BSA, maar deze verkeerde
toetsing het probleem is bij universiteiten en studenten? Welke maatregelen gaat u
nemen om dit op te lossen?
Antwoord 7
Adequate toetsing is een belangrijk onderdeel van het integraal werken aan onderwijskwaliteit
en heeft daarmee effect op studentsucces. Het werk aan passende toetsingsvormen heeft
de aandacht van het kabinet. Alternatieve toetsingsvormen worden onder andere onderzocht
door het Landelijk Netwerk Toegankelijk Toetsen en Examineren, gecoördineerd door
het Expertisecentrum Inclusief Onderwijs.
Vraag 8
Wat is de stand van zaken in de uitvoering van de motie-Wiersma7, waarin wordt gevraagd om de gesprekken te verbreden met onder andere universiteiten
over het bindend studieadvies? Welke signalen krijgt u vanuit de VSNU, VH en onderwijsinstellingen
over de effectiviteit van het bindend studieadvies?8 Onderschrijven zij de uitkomsten uit het genoemde onderzoek van onderwijswetenschapper
Rob Kickert?
Antwoord 8
Ik ben in gesprek met de VH en de VSNU over het bindend studieadvies naar aanleiding
van de diverse moties die over het BSA zijn aangenomen en zal de Kamer hierover dit
voorjaar nader informeren. Voor het lopend studiejaar heeft de VH al aangegeven de
BSA-norm coulant te hanteren. Op 14 januari kwam het bericht dat 14 universiteiten,
gezien de coronacrisis, de norm voor het BSA dit collegejaar generiek verlagen met
een bandbreedte van 10–15%.
De VH heeft nog geen officieel standpunt ingenomen over het bindend studieadvies,
maar duidelijk is, in de visie van de VH, dat diverse onderzoeken, zoals dat van Rob
Kickert, uitwijzen dat het BSA als sturingsinstrument onder bepaalde omstandigheden
zeker effectief kan zijn. De huidige wet biedt evengoed ruimte voor alternatieven
en daar wordt door diverse hogescholen reeds gebruik van gemaakt en/of mee geëxperimenteerd.
De VSNU verwijst naar een opiniërend artikel van rectoren in de Trouw9 (16-12-2020). Hierin wordt verwoord dat bij het werken aan studentsucces samenhangende
maatregelen en verbeteringen zijn doorgevoerd, zoals beter studeerbare programma’s,
intensievere begeleiding, en – als sluitstuk – het BSA. Uit de onderzoeken van de
afgelopen jaren blijkt volgens de rectoren dat de aanpak succesvol was: de uitval
is sterk verminderd, studenten studeren gemiddeld minder lang en de doorverwijzing
naar andere, beter passende studies is goed op gang gekomen. Uit studies van verschillende
universiteiten komt naar voren dat het BSA een belangrijk element is in deze verbeteringen.
Vanuit de VSNU en de VH wordt gesteld dat de universiteiten het instrument BSA willen
behouden als één van de sturingsinstrumenten. Samenwerking hierin met het voortgezet
onderwijs is wat de VSNU betreft een punt van aandacht, ook willen ze breder kijken
naar studentsucces. De VSNU denkt dan aan flankerend beleid op het gebied van instroom
(aansluiting voortgezet-wetenschappelijk onderwijs, studiekeuze, wisselstroom), toelating
en selectie en studentbegeleiding (zachte landing, studievoortgang).
Vraag 9
Kunt u zich verenigen met de uitkomsten van het proefschrift‘Raising the bar», en deelt u de mening dat het belangrijk is dat studenten gemotiveerd worden om goede
studieresultaten te halen en dat het bindend studieadvies hierbij een goed instrument
is? Zo nee, waarom en waarop baseert u die constatering?
Antwoord 9
Zoals hierboven reeds naar voren kwam, kan op grond van dit onderzoek niet zonder
meer worden gesteld dat het BSA een goed instrument is voor het vergroten van studentsucces.
Ik constateer dat Kickert’s proefschrift een nuttige bijdrage aan de discussie over
het bindend studieadvies kan leveren door de nadruk op het belang van de specifieke
onderwijscontext en het flankerend beleid.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.