Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Becker en Van Wijngaarden over de uitspraak van de Hoge Raad inzake het inreisverbod
Vragen van de leden Becker en Van Wijngaarden (beiden VVD) aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Rechtsbescherming over de uitspraak van de Hoge Raad inzake het inreisverbod (ingezonden 15 december 2020).
Antwoord van Staatssecretaris Broekers-Knol (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 20 januari
            2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 1230.
         
Vraag 1
            
Bent u bekend met het arrest van de Hoge Raad van 1 december 2020 over de gevolgen
               van het inreisverbod wanneer een illegaal persoon na uitvaardiging daarvan nog niet
               was uitgereisd?1
Antwoord 1
            
Ja.
Vraag 2
            
Welke gevolgen heeft de prejudiciële vraag van de Hoge Raad eerder gehad voor de inzet
               van artikel 197 Strafrecht (Sr) (strafbaarstelling bij negeren inreisverbod) voor
               personen die in weerwil van het inreisverbod nog in Nederland verbleven?2
Antwoord 2
            
De Hoge Raad heeft haar prejudiciële vraag aan het Europese Hof van Justitie in Luxemburg
               gesteld om duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of de Nederlandse bepaling in
               het strafrecht wel is toegestaan, tegen de achtergrond van de bepalingen van het Europese
               recht. De meeste strafrechters hebben, in afwachting van het oordeel van de Europese
               rechter, zaken die door het Openbaar Ministerie (OM) zijn aangebracht aangehouden
               totdat duidelijkheid bestond over de toepasbaarheid van de bepaling. Het aantal daadwerkelijke
               veroordelingen ter zake artikel 197 Sr is sterk teruggelopen, zoals ook aangegeven
               in de brief aan van 16 december 2020.3
Vraag 3
            
Hoeveel illegalen met een inreisverbod verblijven, in weerwil van hun inreisverbod,
               nu nog in Nederland? Tegen hoeveel van hen is het openbaar ministerie (OM) reeds tot
               vervolging overgegaan op basis van artikel 197 Sr? Hoeveel van hen zitten op dit moment
               op basis van artikel 197 Sr in detentie?
            
Antwoord 3
            
Het is niet mogelijk een precies beeld te geven van hoeveel vreemdelingen onrechtmatig
               in Nederland verblijven en dus ook niet hoeveel van hen een inreisverbod hebben. Wel
               kan ik u wijzen op de illegalenschatting, waarover uw Kamer bij brief van 16 december
               2020 is bericht. Artikel 197 Sr stelt zowel het verblijf in weerwil van een inreisverbod,
               als verblijf in weerwil van een ongewenstverklaring strafbaar. Een ongewenstverklaring
               wordt in sommige gevallen opgelegd aan een derdelander of aan een EU-burger die om
               redenen van openbare orde uit Nederland wordt geweerd. Ik kan op basis van de gegevens
               niet vaststellen hoeveel van de veroordelingen tot de ene of de andere categorie behoren.
               Wel is sprake van een zeer sterke daling van het aantal veroordelingen ter zake van
               artikel 197 Sr. Op peildatum 5 januari 2021 zitten volgens de gegevens van de Dienst
               Justitiële Inrichtingen (DJI) ongeveer 10 personen op een strafrechtelijke titel vast
               ter zake van artikel 197 Sr. Het gaat daarbij zowel om personen die in afwachting
               zijn van het oordeel van de strafrechter als personen die een straf uitzitten. Voor
               een deel van deze groep geldt dat naast artikel 197 Sr ook (verdenking van) andere
               delicten ten grondslag liggen aan de detentie.
            
Vraag 4
            
Hoeveel tijd krijgen illegaal in Nederland aanwezige personen gemiddeld om, na uitvaardiging
               van een terugkeerbesluit, vrijwillig terug te keren? Hoe vaak wordt deze termijn verlengd
               wanneer deze persoon niet is teruggekeerd? Hoe vaak wordt na overschrijding van deze
               termijn een inreisverbod uitgevaardigd? Welk beleid ligt ten grondslag aan de keuze
               voor verlenging, dan wel de keuze voor het uitvaardigen van een inreisverbod?
            
Antwoord 4
            
Een vreemdeling krijgt krachtens de Vreemdelingenwet 2000 als hoofdregel 28 dagen
               om uit eigen beweging te vertrekken. Deze termijn kan worden onthouden als er een
               risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken, als een verblijfsaanvraag
               als frauduleus of kennelijk ongegrond is afgewezen, of indien de vreemdeling een gevaar
               vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid. Een
               verlenging van de vertrektermijn heeft als doel de terugkeer daadwerkelijk mogelijk
               te maken en wordt daarom krachtens artikel 6.3 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000
               alleen toegepast in gevallen waarin duidelijk is dat de vreemdeling ook daadwerkelijk
               zal kunnen vertrekken in die termijn. Dit kan worden aangenomen als de reisbescheiden
               daadwerkelijk voorhanden zijn, of duidelijk is dat deze op korte termijn voorhanden
               zullen zijn. In de praktijk is dit slechts zelden aan de orde.
            
Echter ook als de termijn voor vrijwillig vertrek is verstreken, of deze wordt onthouden,
               kan gewerkt worden aan zelfstandig vertrek. De vreemdeling kan daarbij ook worden
               ondersteund, inclusief onderdak in de vrijheidsbeperkende locatie in afwachting van
               zijn terugkeer. Voorwaarde voor de ondersteuning is dat de vreemdeling daadwerkelijk
               wil meewerken aan zijn terugkeer. Als er een risico is dat de vreemdeling zich aan
               het toezicht kan onttrekken, kan vreemdelingenbewaring worden overwogen om zeker te
               stellen dat de vreemdeling beschikbaar blijft voor de terugkeer. Uitgangspunt is zelfstandige
               – en waar nodig ondersteunde – terugkeer waar dat kan, maar gedwongen verwijdering
               en vreemdelingenbewaring waar dat noodzakelijk is.
            
Als de terugkeer door toedoen van de vreemdeling niet mogelijk is en een inreisverbod
               met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000 of een ongewenstverklaring
               is opgelegd, is als laatste middel ook strafrechtelijke vervolging ingevolge het verblijf
               in Nederland mogelijk. Over de omstandigheden waaronder dit mogelijk is en de ontwikkelingen
               daaromtrent in de afgelopen jaren heb ik uw Kamer bij brief van 16 december 2020 geïnformeerd.
            
Vraag 5
            
Hoeveel illegalen verblijven, in weerwil van hun inreisverbod, in de landelijke vreemdelingenvoorziening
               of gemeentelijke opvang? Is het mogelijk hen te vervolgen op basis van artikel 197
               Sr? Is het OM naar uw weten ook voornemens dit te doen? Is hen het recht op opvang
               inmiddels ontzegd?
            
Antwoord 5
            
Op 1 november 2020 verbleven er 771 vreemdelingen in de pilot-LVV’s. Gezien de aard
               van de doelgroep, namelijk vreemdelingen zonder recht op verblijf of rijksopvang,
               hebben deze vreemdelingen vrijwel allemaal een licht inreisverbod, dat wil zeggen
               een inreisverbod met een duur tot en met 2 jaar, conform het beleid van de IND neergelegd
               in VC A4/2.3. Een licht inreisverbod wordt immers in de regel opgelegd aan onrechtmatig
               verblijvende vreemdelingen die onmiddellijk uit Nederland moeten vertrekken of waarvan
               de eerder opgelegde vertrektermijn is verstreken. Gezien het doel van de LVV, het
               vinden van een bestendige oplossing voor het illegale verblijf, vind ik het ook niet
               opportuun aan wie een licht inreisverbod is opgelegd, de opvang in de LVV te ontzeggen.
               De opvang en begeleiding kunnen namelijk bijdragen aan het bereiken van een bestendige
               oplossing, waaronder terugkeer.
            
Een zwaar inreisverbod is bedoeld voor personen die onrechtmatig in Nederland verblijven
               en een gevaar vormen voor de openbare orde en/of nationale veiligheid. Een dergelijk
               zwaar inreisverbod, dat wordt opgelegd met toepassing van artikel 66a, zevende lid,
               van de Vreemdelingenwet 2000 heeft een duur van 10 jaar of langer. Vreemdelingen met
               een dergelijk inreisverbod van 10 jaar of langer, komen in principe niet in aanmerking
               voor opvang in de LVV. Volgens de convenanten kan er in uitzonderlijke gevallen besloten
               worden om een vreemdeling die niet voldoet aan de doelgroep toch toe te laten. De
               opvang en begeleiding kunnen namelijk bijdragen aan het bereiken van een bestendige
               oplossing, waaronder terugkeer. Eind 2020 verbleef een gering aantal – minder dan
               10 – vreemdelingen in de LVV’s aan wie een zwaar inreisverbod is opgelegd.
            
Buiten de pilot-LVV’s is er vanuit het Rijk geen eenduidig cijfer te geven over het
               aantal illegalen in de gehele gemeentelijke opvang.
            
Met betrekking tot de vraag of het mogelijk is deze vreemdelingen te vervolgen op
               basis van artikel 197 Sr, kan ik het volgende opmerken. Vervolging van de vreemdeling
               die weet of behoort te weten dat aan hem een zwaar inreisverbod is uitgevaardigd,
               is mogelijk op grond van artikel 197 Sr. Echter, zoals hiervoor uiteengezet, zitten
               deze personen in de regel niet in de LVV. Vervolging zal steeds een individuele afweging
               van de politie en het OM zijn.
            
Vraag 6, 7 en 8
            
Hoe verhoudt het inreisverbod zich tot de ongewenstverklaring? In welke situatie is
               het uitvaardigen van een inreisverbod mogelijk en wanneer het uitvaardigen van een
               ongewenstverklaring?
            
Klopt het dat bij de implementatie van de terugkeerrichtlijn de strafbaarstelling
               gekoppeld is aan het (zwaar)inreisverbod en niet langer aan de ongewenstverklaring?
               Waarom is hier toen voor gekozen? Welke effecten heeft dit op de inzet van artikel
               197 Sr voor de aanpak van overlastgevende illegalen?
            
Hoe hebben andere EU-lidstaten het niet terugkeren, na afronding van het terugkeertraject,
               gesanctioneerd? Hoe verhoudt dit zich tot Europese jurisprudentie?
            
Antwoord 6, 7 en 8
            
Het is juist dat het een nationale keuze is geweest om de strafbaarstelling van de
               ongewenstverklaring opgenomen in artikel 197 Sr ook te verbinden aan het inreisverbod,
               en opleggen van een ongewenstverklaring uit te sluiten als de terugkeerrichtlijn van
               toepassing is. Dit onderwerp, en de samenhang tussen de ongewenstverklaring en het
               inreisverbod en een korte appreciatie van de situatie in andere EU-lidstaten is één
               van de onderwerpen waarover ik uw Kamer heb geïnformeerd bij brief van 16 december
               2020. De jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie laat er geen twijfel over
               bestaan dat een nationale strafrechtelijke sanctie is toegestaan, in die gevallen
               waarin gedwongen verwijdering niet kan worden gerealiseerd door toedoen van de vreemdeling.
               Ik zou voor een verdere uiteenzetting kortheidshalve willen verwijzen naar genoemde
               brief van 16 december jl.
            
Vraag 9
            
Deelt u de mening dat overlastgevende en criminele asielzoekers moeten worden aangepakt?
               Zo ja, welke ruimte ziet u om hiervoor artikel 197 Sr effectiever in te zetten?
            
Antwoord 9
            
Ja. Overlastgevend en crimineel gedrag is volstrekt onacceptabel. Zoals aangegeven
               in mijn brief van 10 november 2020, heb ik een breed palet aan maatregelen beschikbaar
               gesteld om de overlastproblematiek samen met betrokken partijen stevig aan te pakken.
               Bij criminele gedragingen is het in de eerste plaats aan de rechter om strafrechtelijke
               maatregelen op te leggen.
            
Ik ben van mening dat de ongewenstverklaring en daaropvolgend de strafvervolging als
               instrument tot de mogelijkheden zou moeten behoren om op lokaal niveau de meest problematische
               casuïstiek aan te pakken. Op de beperkingen en mogelijkheden ben ik ingegaan in mijn
               brief van 16 december 2020.4
Vraag 10
            
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg vreemdelingen- en asielbeleid
               op 21 januari 2021?
            
Antwoord 10
            
Ja.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
A. Broekers-Knol, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.