Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Beukering-Huijbregts over het bericht 'Vrouw met bijstand krijgt boodschappen, 7.000 Euro teruggevorderd'
Vragen van het lid Van Beukering-Huijbregts (D66) aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht «Vrouw met bijstand krijgt boodschappen, 7.000 Euro teruggevorderd» (ingezonden 29 december 2020).
Antwoord van Staatssecretaris Van ‘t Wout (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen
19 januari 2021)
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Vrouw met bijstand krijgt boodschappen, 7.000 Euro
teruggevorderd»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat vindt u van dat bericht? Vindt u het niet onredelijk dat iemand in de bijstand
die beetje hulp krijgt van bijvoorbeeld ouders in vorm van boodschappen daarvoor nu
zo zwaar wordt gestraft?
Antwoord 2
Het door u aangehaalde bericht, maar ook andere recente berichten, roepen zorgen op
over de hardheid binnen de Participatiewet en de mogelijkheden tot maatwerk. Die zorgen
neem ik zeer serieus. Ik heb deze zelf ook. De situatie vraagt om snel handelen en
oplossingen bieden waar nodig. In de brief waar de beantwoording van deze Kamervragen
onderdeel van uitmaakt, heb ik beschreven welke stappen ik op korte termijn wil zetten.
Daarbij geldt dat ik als staatssecretaris en dus stelselverantwoordelijke niet op
een individuele casus in kan gaan. Tegelijkertijd snap ik het vraagstuk bij deze casus:
wat mag je wel of niet aan giften ontvangen in de bijstand en wanneer moet je de gemeente
daarvan op de hoogte stellen? Kleine giften zoals die in het dagelijks verkeer gebruikelijk
zijn (de gebruikelijke verjaardag- of sinterklaascadeaus) horen geen gevolgen te hebben
voor het recht op bijstand. Anderzijds is het duidelijk dat een maandelijkse gift
van een hoog bedrag wel gevolgen voor het recht op bijstand heeft. Bij andere (beperktere)
giften, zeker als deze in natura worden aangeboden, is het antwoord op de vraag of
deze verantwoord zijn uit oogpunt van bijstandsverlening echt afhankelijk van de omstandigheden
van betrokkene. Dat maakt het complex, moeilijk voor de uitvoering en onduidelijk
voor de bijstandsgerechtigde, en dat – zo laten ook de verschillende casussen zien
– is onwenselijk. Samen met gemeenten wil ik daarom kijken of meer algemene kaders
kunnen worden opgesteld. Dergelijke kaders moeten meer duidelijkheid bieden over de
gevolgen van giften voor de bijstandsuitkering. Het evenwicht tussen het vangnetkarakter
van de bijstand en de menselijke maat blijft hierbij van belang.
Vraag 3
Welk signaal kreeg de gemeente van het inlichtingenbureau? Is daar direct op gehandeld
om een hogere terugvordering te voorkomen?
Antwoord 3
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, kan ik niet op de individuele casus
ingaan. Gemeenten leveren maandelijks bij het Inlichtingenbureau een bestand (BSN)
aan van personen met een bijstandsuitkering. Het Inlichtingenbureau (IB) bevraagt
die gegevens bij verschillende bronnen, zoals bijvoorbeeld UWV, de Belastingdienst
of de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), de RDW (voor voertuigbezit) etc. Wanneer
er overlap ontstaat tussen een periode waarin een persoon bijstand ontvangt en een
situatie die mogelijk van invloed is op het recht of de hoogte van de bijstand, dan
is er sprake van «samenloop».
Als het IB samenloop constateert tussen een uitkeringsperiode en bijvoorbeeld een
dienstverband, dan volgt hiervan een automatisch signaal aan gemeenten.
Gemeenten kunnen op basis van de uitkomsten nader onderzoek instellen en zo nodig
de uitkering aanpassen.
Bij detentiesignalen heeft de VNG laatstelijk onderzocht hoe deze signalen door gemeenten
worden opgepakt. Uit dit onderzoek – waarvan de conclusies zijn bijgesloten bij de
Signaleringsbrief 2020 – komt naar voren dat gemeenten deze signalen binnen een dag
tot een maand oppakken, waarbij het merendeel van de gemeenten de signalen binnen
twee weken heeft opgepakt.
Vraag 4 en 5
De gemeente heeft volgens de Participatiewet gehandeld en het hele bedrag teruggevorderd;
had de gemeente hier ook anders kunnen handelen gegeven de wet? Bijvoorbeeld door
af te zien van terugvordering over verleden?
Deelt u de mening dat deze straf een voorbeeld is van een afwezige menselijke maat?
Kan bijvoorbeeld afgeweken worden van de Nibud-norm?
Antwoord 4 en 5
Als een bijstandsgerechtigde de inlichtingenplicht niet heeft nageleefd, zal de gemeente
moeten bepalen of deze schending gevolgen heeft voor zijn recht op bijstand en of
te veel bijstand is verstrekt. Als het gaat om niet gemelde giften kunnen de Nibud-normen
daarbij richting gevend zijn, maar dat valt binnen de beoordelingsvrijheid van de
gemeente. Heeft de gemeente vastgesteld dat te veel bijstand is verstrekt, dan is
zij op basis van de wet – bij schending inlichtingenplicht – gehouden dit bedrag terug
te vorderen. Gemeenten kunnen echter bij dringende redenen geheel of gedeeltelijk
van terugvordering afzien. Van dringende redenen is sprake bij bijzondere omstandigheden
in het individuele geval.
Ik begrijp dat dit strenge regels zijn. Regels die van belang zijn voor het draagvlak
voor het stelsel. Anderzijds ben ik ook van mening dat onredelijke hardheid in dit
verband moet worden voorkomen en dat er aandacht moet zijn voor de individuele omstandigheden
van de betrokkene. Ik wil balans brengen in de regelgeving en de uitvoering daarvan.
In overleg met gemeenten kijk ik op dit moment naar de mogelijkheden hiervoor.
Vraag 6
Is een gemeente verplicht ook nog 50% boete bovenop een vordering te zetten? Zo ja,
vindt u dat redelijk?
Antwoord 6
Op grond van de wet is het schenden van de inlichtingenplicht boetewaardig gedrag.
De hoogte van die boete staat niet op voorhand vast. Dit is onder meer afhankelijk
van de mate van verwijtbaarheid en de draagkracht van betrokkene. De gemeente kan
daarbij met een waarschuwing volstaan als het benadelingsbedrag minder dan € 150 bedraagt
of de betrokkene uit eigen beweging binnen redelijke termijn alsnog de juiste informatie
aan de gemeente meldt.
Van een boete moet worden afgezien indien elke verwijtbaarheid ontbreekt (artikel
5:41 Awb) en daarnaast kan ook bij dringende redenen van het opleggen van een boete
worden afgezien.
Vraag 7
Biedt de wet voldoende ruimte voor maatwerk of moet er meer ruimte geboden worden
bijvoorbeeld door beperkte ontvangst van hulp mogelijk te maken, door niet over verleden
te sanctioneren en of door af te kunnen zien van een boete?
Antwoord 7
In de antwoorden op vraag 5 en 6 heb ik aangegeven welke ruimte gemeenten op dit moment
hebben om in het kader van handhaving maatwerk te bieden. In mijn brief over fraude
in de sociale zekerheid heb ik aangegeven dat ik het van belang vind dat we streng
zijn waar nodig en zacht waar het kan.2 De menselijke maat moet centraal staan. Tegelijkertijd moet er een gepaste reactie
zijn als burgers willens en wetens overtreden. In de brief doe ik drie voorstellen
te komen tot een gebalanceerd handhavingsbeleid, zodat de eenduidigheid wordt vergroot,
uitvoerders hun werk beter kunnen doen en de focus sterker op preventie komt te liggen.
Op het terrein van meer menselijke maat in de handhaving ga ik in lijn met de kabinetsreactie
op het rapport «ongekend onrecht» over de kinderopvangtoeslagaffaire op zoek gaat
naar regelgeving die in de praktijk te hard uitpakt. Op het terrein van de Participatiewet
wordt in ieder geval gekeken naar de terugvorderingsplicht en terugvorderingstermijn.
Hierbij is het van belang om in het kader van zorgvuldigheid en uitvoeringbaarheid
om gemeenten te betrekken. Op korte termijn zal ik daarom een aantal ronde tafels
organiseren en samen met o.a. de VNG en de Landelijke Cliëntenraad een signaleringsteam
instellen. Met dit signaleringsteam wil ik signalen van burgers en professionals die
tegen de hardheid van de Participatiewet aanlopen actief benutten. Het gaat daarbij
om casuïstiek op het terrein van rechtmatigheid en handhaving. De «rode draden» en
signalen die uit de casuïstiek naar boven komen, dienen als input voor noodzakelijke
aanpassingen in beleid, regelgeving of de uitvoering.
Toelichting:
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Jasper van
Dijk (SP), ingezonden 29 december 2020 (vraagnummer 2020Z25848).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B. van 't Wout, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.