Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Nispen inzake de wettelijk verankering van de Code zaakstoedeling
Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Minister voor Rechtsbescherming over de wettelijk verankering van de Code zaakstoedeling (ingezonden 1 december 2020).
Antwoord van Minister Dekker (Rechtsbescherming) (ontvangen 18 januari 2021). Zie
ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 1197.
Vraag 1
Herinnert u zich nog uw eerdere antwoorden op Kamervragen over de Code zaakstoedeling?1
Antwoord 1
Ja, die herinner ik mij.
Vraag 2 en 3
Waarom heeft u er niet voor gekozen om de zaakstoedeling per wet te regelen?
Kunt u toelichten waarom de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van Mens
(EHRM) aangaande Miracle Europe KFT tegen Hongarije, van 12 januari 2012, nr. 5774/13
toch niet heeft geleid tot een wettelijke verankering van de zaakstoedeling?
Antwoord 2 en 3
Naar aanleiding van de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens
(EHRM) Miracle Europe KFT t. Hongarije (12 januari 2012, nr. 5774/13) heb ik onderzocht
of deze uitspraak noodzaakt tot nadere wettelijke verankering van de door de Rechtspraak
ontwikkelde Code zaakstoedeling, zoals vermeld in mijn antwoord op 20 januari 2020
op uw eerdere vragen hierover.2 De EHRM-jurisprudentie vereist een systeem voor zaakstoedeling op basis van objectieve,
transparante en controleerbare criteria. Uit de EHRM-jurisprudentie vloeit echter
niet de eis voort dat deze uitgangspunten of criteria bij wet in formele zin moeten
zijn gecodificeerd. De uitwerking van het systeem voor de toedeling van zaken kan
in lagere regelgeving plaatsvinden, met een grondslag bevoegdheid in formele wetgeving,
zoals het huidige artikel art. 20 lid 1c wet RO. De lagere regelgeving is in dit geval
de op 14 februari 2020 gepubliceerde Code zaakstoedeling die de gerechten vervolgens
uitwerken in hun bestuursreglementen. Met de publicatie van de Code zaakstoedeling
wordt tevens gestand gedaan aan de motie van het lid Van Nispen (Tweede Kamer 2018–2019,
33 861, nr.3 bij het plenaire debat op 1 februari 2018 in verband met de uitbreiding van de mogelijkheden
om ten aanzien van voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren disciplinaire maatregelen
op te leggen en tevens andere maatregelen te treffen. In deze motie wordt de regering
verzocht om in samenspraak met de Raad voor de rechtspraak te zorgen voor meer transparantie
bij de toedeling van zaken aan individuele rechters.
Vraag 4
Eisen het EU-recht en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens
en de fundamentele vrijheden (EVRM) niet dat alle zaken aselect worden toebedeeld?
Antwoord 4
Nee, dat is niet het geval. Uit het in vraag drie genoemde EHRM-arrest Miracle Europe
KFT t. Hongarije vloeit voort dat, wanneer zaken niet aselect worden toebedeeld, de
criteria op basis waarvan zaken dan worden toebedeeld, objectief, transparant en controleerbaar
moeten zijn. Uitgangspunt van internationale standaarden, zoals het rapport van de
European Commission for Democracy through Law (Venetië Commissie)4 en de standaard voor de zaakstoedeling van het Europese Netwerk van Raden voor de
rechtspraak5 is dat zaken binnen gerechten in beginsel neutraal en willekeurig worden toebedeeld
aan rechters. Daarbij kan de deskundigheid en ervaring van rechters een rol spelen.
Ook is er ruimte om rekening te houden met de werkbelasting.
Vraag 5
Deelt u de mening dat punt 4 van de Code zaakstoedeling (en de toelichting daarop)
ruimte laat aan het gerechtsbestuur om in een onbepaald aantal zaken op grond van
vage en subjectieve criteria een zaak aan een rechter toe te delen en dat dit derhalve
niet leidt tot een voorafbepaalde, transparante en objectieve zaakstoedeling aan rechters?6
Antwoord 5
In punt 4 van de Code zaakstoedeling staat: «De zaken worden in beginsel aselect aan
de rechters toegedeeld. In de zaakstoedelingsregeling wordt bepaald welke categorieën
van zaken niet aselect worden toegedeeld, omdat de toedeling ervan maatwerk vergt.»
Vervolgens wordt in de toelichting op punt 4 van de Code beargumenteerd waarom en
in welke gevallen het nodig kan zijn dat de teamvoorzitter een zaak op maat toedeelt.
Voorbeelden die daarvan worden gegeven zijn (potentieel) geruchtmakende zaken, clusters
van zaken en vervolgzaken. Daarmee geeft de Rechtspraak invulling aan de eisen die
voortvloeien uit de jurisprudentie van het EHRM en de in het antwoord op vraag 4 genoemde
internationale standaarden, die ruimte laten om in bepaalde gevallen af te wijken
van een willekeurige toedeling van zaken.
Vraag 6 en 7
Bent u bereid om de zaakstoedeling alsnog wettelijk te verankeren met een aselecte
toedeling? Zo nee, waarom niet?
Indien het antwoord op vraag 6 nee is, bent u dan wel bereid om minimaal het uitgangspunt
van aselecte toedeling van alle zaken in de wet vast te leggen?
Antwoord 6 en 7
Een nadere wettelijke verankering acht ik niet noodzakelijk, zoals ik heb toegelicht
in het antwoord op de vragen 2 en 3.
Vraag 8
Deelt u de mening dat een transparante, objectieve wijze van zaakstoedeling extra
van belang is nu rechters geen invloed hebben op de keuze van de gerechtsbesturen
en er door de Raad van State recentelijk een gebrek aan voldoende vertrouwen is geconstateerd
tussen de besturen en de werkvloer?7
Antwoord 8
De aanwezigheid van een systeem van zaakstoedeling dat voldoet aan de internationale
eisen is onder alle omstandigheden van groot belang in een democratische rechtsstaat.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.