Schriftelijke vragen : Lacunes in de beoordeling van Wageningen Environmental Research over het onderzoek naar landbouwgif in koeienmest bij veebedrijven in weidevogelgebieden in Gelderland
Vragen van het lid Wassenberg (PvdD) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over lacunes in de beoordeling van Wageningen Environmental Research over het onderzoek naar landbouwgif in koeienmest bij veebedrijven in weidevogelgebieden in Gelderland (ingezonden 18 januari 2021).
Vraag 1
Kunt u bevestigen dat een van de oorzaken voor de dramatische afname van weidevogels
is dat kuikens van weidevogels onvoldoende voedsel (waaronder mestkevers) in weilanden
vinden en hierdoor verhongeren?
Vraag 2
Kunt u bevestigen dat u stelt dat «Wageningen UR constateert dat de laboratoriumanalyses
in het rapport van Buijs en Samwel-Mantingh onvoldoende onderbouwd zijn»? Hebben de
schrijvers van het rapport van Wageningen Environmental Research (WEnR) contact opgenomen
met deze onderzoekers, met Eurofins of Rikilt om zich daarmee meer duidelijkheid te
verschaffen?1
Vraag 3
Kunt u uw onderzoeksopdracht aan WEnR met de Kamer delen?
Vraag 4
Heeft u WEnR de opdracht gegeven om de door Buijs en Samwel-Mantingh gevonden individuele
stoffen te toetsen aan de hand van standaard toxiciteitstesten van de Organisation
for Economic Cooperation and Development (OECD), die slechts van enkele standaard
bodemorganismen (en meestal slechts alleen van de worm) bekend zijn?
Vraag 5
Kunt u bevestigen dat WEnR in haar onderzoek schrijft dat zij 906 metingen heeft getoetst
op eco-toxicologische effecten, maar dat zij zich in werkelijkheid heeft beperkt tot
alleen 390 metingen in de mest?
Vraag 6
Kunt u aangeven waarom WEnR de gemeten bestrijdingsmiddelen in de bodem en in het
voer niet heeft getoetst?
Vraag 7
Heeft u WEnR de opdracht gegeven om de mest eerst door de bodem te verdunnen en daarna
de schadelijkheid voor bodemorganismen (en niet van mestkevers) te onderzoeken?
Vraag 8
Kunt u aangeven waarom bij deze methode geen rekening is gehouden met de bestrijdingsmiddelen
die reeds in de bodem aanwezig waren (op het moment van toediening van de drijfmest)
en ook niet met het feit dat er in werkelijkheid altijd sprake is van meerdere mestgiften?
Vraag 9
Deelt u het inzicht dat voordat de (door WEnR veronderstelde) verdunning van de mest
door de bodem (met een factor 15 wordt toegepast, ruim 70% van de bemonsterde mest
giftig is voor de door WEnR gebruikte toetsorganismen?
Vraag 10
Bent u bekend met de resultaten van het onderzoek van professor Vijver (Universiteit
Leiden) waarin werd aangetoond dat de werkelijke toxiciteit van het door haar geteste
bestrijdingsmiddel in het ecosysteem duizenden malen groter was dan onder laboratoriumcondities?2
Vraag 11
Is het u bekend waarom WEnR hier geen rekening mee heeft gehouden bij de gevonden
stoffen?
Vraag 12
Bent u van mening dat de resultaten van de standaard toxiciteitstesten voor bestrijdingsmiddelen
uitgevoerd voornamelijk aan de worm en de springstaart, overdraagbaar zijn op de effecten
voor insecten (zoals de mestkever)? Zo ja, op welke wetenschappelijke bron baseert
u dat?
Vraag 13
Kunt u bevestigen dat het WEnR-rapport een veiligheidsfactor van 10, 100 of 1000 toepast
voor de toxiciteit voor insecten? Hoe is deze veiligheidsfactor onderbouwd, op basis
van welke studies is hiervoor gekozen en reflecteert deze veiligheidsfactor naar uw
inzicht de biologische realiteit?
Vraag 14
Deelt u het inzicht dat de keuze van de veiligheidsfactor van cruciaal belang is voor
de door WEnR getrokken conclusies?
Vraag 15
Deelt u het inzicht dat, mocht blijken dat de veiligheidsfactor 10, 100 of 1000 te
laag is, dit betekent dat de conclusies van het WEnR-rapport ongeldig zijn? Zo nee,
waarom niet?
Vraag 16
Waarom heeft het WEnR-rapport het verband tussen pesticiden in het krachtvoer en de
afwezigheid van mestkevers in de mest niet beoordeeld?
Vraag 17
Deelt u het inzicht dat door de toegepaste beoordeling het WEnR chronische effecten,
zoals het schadelijkheid voor de voortplanting, regeneratie, het zenuwstelsel en het
afweersysteem van pesticiden op mestkevers en andere insecten, onzichtbaar zijn gebleven?
Vraag 18
Wat is de verklaring van de schrijvers van het WEnR-rapport voor de afwezigheid van
mestkevers in het merendeel van de onderzochte koeienvlaaien op veehouderijbedrijven
(ook daar waar geen anti-parasitaire middelen werden aangetoond)? Heeft u hier zelf
een verklaring voor?
Vraag 19
Kunt u bevestigen dat u heeft gesteld dat «zowel WUR als Ctgb [aangeeft] dat mogelijk
nader onderzoek wenselijk is. Ik zal daarom hierover met WUR en Ctgb in gesprek gaan»?
Hebben deze gesprekken inmiddels plaatsgevonden? Zo ja, wat was de uitkomst daarvan?3
Vraag 20
Deelt u de mening dat er voor een goede beoordeling van de gevonden residuencocktails
in mest, bodem en voermonsters onvolledige kennis is van de schadelijkheid voor de
voor weidevogelkuikens meest essentiële insecten?
Vraag 21
Deelt u de mening dat meer empirisch onderzoek naar de effecten van de gevonden residuen
in mest en krachtvoer op het bodemleven en op mestkevers nodig is? Zo ja, stelt u
voor een dergelijk onderzoek financiële middelen beschikbaar? Zo nee, waarom niet?
Vraag 22
Deelt u de mening dat de effectiviteit van reeds uitgevoerde weidevogelbeschermingsprogramma’s
zeer laag was en de effectiviteit van nieuwe programma’s beperkt zal blijven zolang
er geen zicht is op de gehele voedselketen van deze vogels en op de invloed van landbouwgif
daarop?
Vraag 23
Hoe bent u van plan de belasting van het Nederlandse grasland met landbouwgif te verminderen?
Indieners
-
Gericht aan
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Indiener
F.P. Wassenberg, Tweede Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.