Brief commissie : Jaarverslag van de commissies voor de verzoekschriften betreffende de werkzaamheden in het vergaderjaar 2019-2020
35 586 Verslagen van de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven
A/ Nr. 2 BRIEF VAN DE COMMISSIES VOOR DE VERZOEKSCHRIFTEN
Aan de Voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 januari 2021
Namens de Commissie voor de Verzoekschriften van de Eerste Kamer1 en de Commissie voor de Verzoekschriften en Burgerinitiatieven van de Tweede Kamer2 der Staten-Generaal bied ik u hierbij het jaarverslag aan van de commissies betreffende
de werkzaamheden in het vergaderjaar 2019–2020.
De voorzitter van de commissie van de Eerste Kamer, Van Strien
De voorzitter van de commissie van de Tweede Kamer, Koopmans
De griffier van de commissies, De Vos
Inleiding
De commissies brengen verslag uit over hun werkzaamheden in het parlementaire jaar
2019–2020. Dit jaarverslag bestrijkt de periode van de derde dinsdag in september
2019 tot de derde dinsdag in september 2020. Vorig jaar hebben de commissies voor
het eerst sinds acht jaar conform de reglementen weer een jaarverslag uitgebracht.
Door deze re-introductie van het jaarverslag dit jaar door te zetten en door verbeterde
transparantie naar burgers werken de commissies aan versterkte transparantie. De commissies
maken in dit verslag enkele algemene opmerkingen en lichten hun werkzaamheden cijfermatig
toe.
Algemeen
Grondslag van de werkzaamheden van de commissies is artikel 5 van de Grondwet: «Ieder
heeft het recht verzoeken schriftelijk bij het bevoegd gezag in te dienen».
Beide Kamers der Staten-Generaal zijn als bevoegd gezag in de zin van dit artikel
aan te merken. De commissies, die verslag uitbrengen aan de Kamers ter besluitvorming,
hebben de ministeriële verantwoordelijkheid als aanknopingspunt of kapstok voor de
behandeling en beoordeling van verzoekschriften. De bevoegdheid van de commissies
kan niet verder strekken dan hun medewetgevende en controlerende bevoegdheden.
De commissie uit de Tweede Kamer vergadert normaliter eens per 6 tot 8 weken, maar
is in het verslagjaar 4 keer bijeengekomen. De reden hiervoor is gelegen in het feit
dat de commissie vanaf maart 2020 tot eind mei 2020 in verband met de Kamerbrede corona-maatregelen
de vergaderingen tot nader order moest uitstellen. De commissie uit de Eerste Kamer
vergadert op het moment dat er verzoekschriften gereed zijn voor bespreking (dat is
in het parlementaire jaar 2019–2020 twee keer geweest). Ook de commissie uit de Eerste
Kamer moest in verband met de corona-maatregelen terughoudend zijn met het plannen
van vergaderingen. Waar mogelijk heeft de commissie gewacht met het plannen van een
vergadering tot de agenda voldoende omvangrijk was en er heeft ook per e-mailprocedure
afstemming over vervolgstappen plaatsgevonden.
Indieners van een verzoekschrift (adressanten) maken zelfstandig de keuze, om hen
moverende redenen, om hun verzoekschrift bij de Tweede Kamer of de Eerste Kamer in
te dienen.
De commissie uit de Tweede Kamer heeft dit jaar besloten dat zij haar huidige reglement,
dat in 2006 in werking is getreden, wil herzien zodat het reglement duidelijker wordt
voor burgers en beter zal aansluiten op de huidige werkzaamheden. De commissie heeft
dit jaar in samenwerking met Bureau Wetgeving van de Tweede Kamer wijzigingsvoorstellen
gedaan met het oog op een inwerkingtreding van het herziene reglement gelijktijdig
met het herziene Reglement van Orde van de Tweede Kamer.
Ontvankelijkheid verzoekschriften
Uitgangspunten van de commissies voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van verzoekschriften
zijn:
– het moet een individuele aangelegenheid zijn; kritiek op wetsvoorstellen of de wet,
op besluiten die jegens anderen zijn genomen of op gedragingen van de overheid in
het algemeen lenen zich dus niet voor behandeling door de commissie;
– het moet een verantwoordelijkheid van de rijksoverheid betreffen, m.a.w. er moet sprake
zijn van ministeriële verantwoordelijkheid; besluiten en gedragingen van bijvoorbeeld
gemeenten, zelfstandige bestuursorganen en particulieren lenen zich dus niet voor
behandeling door de commissie;
– het moet niet mogelijk zijn om de kwestie voor te leggen aan de rechter; ook als verzuimd
is om dat te doen en het niet langer mogelijk is, kan de commissie de kwestie niet
in onderzoek nemen. De commissie (lees: de Kamer) neemt dus nooit de plaats van de
rechter in;
– de kwestie mag niet reeds door de Nationale ombudsman zijn behandeld dan wel in behandeling
zijn genomen;
– adressant moet aantoonbaar bezwaar hebben gemaakt bij de betreffende instantie.
De commissie uit de Tweede Kamer heeft in het parlementaire jaar 2019–2020 drie verslagen
over individuele verzoekschriften uitgebracht, die allen door de Kamer zijn overgenomen.
Zo was er bijvoorbeeld een verzoek tot berekening van erfbelasting naar het partnertarief
met toepassing van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 63 van de Algemene
wet inzake rijksbelastingen en onderdeel 2 van het Besluit aanstaande partners van
een persoon die haar partner is verloren na een relatie van 10 jaar maar niet getrouwd
was (Kamerstuk 35 364, nr. 5). De Staatssecretaris van Financiën heeft uitgelegd waarom hij niet aan dat verzoek
tegemoet kan komen en de commissie heeft deze lijn gevolgd. Ook was er een verzoekschrift
van een kleinschalig woon/zorgproject met betalingsachterstanden bij de Belastingdienst
die werden veroorzaakt door de administratieve verwerking van de WLZ/WMO door gemeenten
en het Persoonsgebonden budget door de SVB, en de lange periode die met de verwerking
bij gemeenten en SVB is gemoeid. In dit geval heeft de Staatssecretaris n.a.v. het
verzoekschrift direct besloten een maatwerkoplossing aan te bieden gelet op de afhankelijkheid
van de kwetsbare cliënten van de adressant en de lange verwerkingstijd van betalingen
door gemeenten en SVB. De behandeling van dit verzoekschrift hoefde de verdere procedure
van behandeling niet te volgen omdat er al een oplossing werd gevonden waar ook de
adressant tevreden mee was.
Kwijtschelding en betalingsregeling
In dit verslagjaar bevatten veel verzoekschriften klachten over het niet kunnen treffen
van een betalingsregeling dan wel over het afwijzen van een verzoek tot kwijtschelding
van een belastingschuld. In de meeste gevallen van afwijzing van de betalingsregeling
heeft de Belastingdienst de betalingscapaciteit van de adressant vastgesteld volgens
vast beleid ingevolge de bepalingen van de Leidraad Invordering 2008. Voor ondernemingen
betekent dit dat een betalingsregeling alleen wordt toegestaan als er voor de totale
schuld zekerheid wordt gesteld en de betalingsregeling niet langer loopt dan twaalf
maanden. Voor particulieren houdt dit in onder andere in dat het uitstel tot betaling
voor hen maximaal twaalf maanden mag duren tenzij zich bijzondere omstandigheden voordoen.
De commissies willen niet, als gehandeld is volgens bestaand beleid zoals vastgelegd
in de Leidraad Invordering 2008, in individuele gevallen voor een uitzondering pleiten
om precedentwerking te voorkomen.
De commissies constateren dat er regelmatig klachten worden ontvangen van personen
die het niet eens zijn met de hoogte van de aanslagen of boetes die zijn opgelegd
door de Belastingdienst. De commissie wil onderstrepen dat in die gevallen bezwaar
moet worden ingediend bij de inspecteur van de Belastingdienst. Indien adressant het
niet eens is met de uitspraak op het bezwaarschift kan in beroep worden gegaan bij
de belastingrechter. De commissies nemen nooit de plaats van de rechter in en kunnen
dus geen onderzoek instellen naar de hoogte van opgelegde aanslagen.
De commissies zien steeds vaker dat er uitspraken van de Belastingdienst op beroepschriften
naar aanleiding van een afwijzende beschikking op een verzoek om kwijtschelding van
een belastingschuld worden toegezonden in de hoop dat de commissies kwijtschelding
kunnen verlenen (wat niet het geval is). Het vermoeden van de commissies is dat hierbij
meespeelt dat de Belastingdienst bij de uitspraak op het beroepschrift (waartegen
geen beroepsmogelijkheden meer openstaan) in de brief aangeeft: «als u een klacht
heeft over de afhandeling van uw beroepschrift, kunt u zich richten tot de Nationale
ombudsman, de Commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven van de Tweede
Kamer of de Commissie voor de Verzoekschriften van de Eerste Kamer». Adressanten schrijven
de Nationale ombudsman en de commissies vervolgens aan in de hoop dat zij de uitkomst
van het beroepsprocedure kunnen wijzigen en als zij te horen krijgen dat dit niet
het geval is (genoemde instanties kunnen enkel klachten over de wijze van behandeling
door de Belastingdienst tijdens de beroepsprocedure in behandeling nemen) zijn zij
dikwijls erg teleurgesteld. Het zou burgers en de commissies helpen wanneer de Belastingdienst
de communicatie op dit punt zou verduidelijken.
Hardheidsclausule
Artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalt «Onze Minister is bevoegd
voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden
van overwegende aard, welke zich bij de toepassing van de belastingwet mochten voordoen».
Over deze bepaling bestaan veel misverstanden. Verondersteld wordt door adressanten
dat de hardheidsclausule is bedoeld als tegemoetkoming (verzachting) omdat hun persoonlijke
en/of financiële omstandigheden daarom vragen. Maar deze bevoegdheid is al door de
wet beperkt: het moet gaan om een situatie waarin sprake is van een ernstige onbillijkheid. Bovendien moet sprake zijn van gevolgen in een individueel geval die
leiden tot een ander resultaat dan de wetgever voor ogen stond bij de totstandkoming
van de wettelijke bepalingen. Het gaat dus om situaties die de wetgever niet heeft
voorzien bij de totstandkoming van de wet maar die later, bij de toepassing van de
wet, tot niet bedoelde gevolgen zouden leiden. Dat doet zich niet vaak voor zodat
de Staatssecretaris van Financiën naar het oordeel van de commissie de hardheidsclausule
in de voorliggende gevallen terecht niet heeft toegepast, hoewel dit wel eens kan
leiden tot schrijnende gevolgen.
ENKELE CIJFERS
In het navolgende worden enkele cijfermatige gegevens gepresenteerd, waarbij onderscheid
wordt gemaakt tussen de commissie uit de Eerste Kamer en de commissie uit de Tweede
Kamer.
Tabel 1. Algemeen
I
II
totaal
Ingediend tijdens verslagjaar
20
188
208
In behandeling genomen
3
6
9
In het verslagjaar werden in totaal 208 verzoekschriften ingediend (zie tabel 1).
De meeste verzoekschriften werden rechtstreeks aan één van de commissies gericht,
de overige werden door de Voorzitter van één der Kamers of door andere commissies
daaruit of door individuele leden doorgezonden.
Tabel 2. Wijze van afhandeling
I
II
totaal
%
In behandeling genomen
3
6
9
100
waarvan:
met verslag
0
3
3
33,3
aanhangig
0
2
2
22,2
ingetrokken/behandeling
voortijdig afgebroken
3
1
4
44,4
Een ingetrokken verzoekschrift is weliswaar in behandeling genomen en had tot een
verslag kunnen leiden, ware het niet dat de indiener in enig stadium te kennen heeft
gegeven geen verdere behandeling te wensen om welke reden dan ook of in het geheel
niet meer heeft gereageerd op een verzoek om inlichtingen of commentaar. Het kan ook
zo zijn dat de commissie door onjuiste of onvolledige informatieverstrekking door
de indiener geen aanleiding heeft gezien de behandeling voort te zetten.
Tabel 3. Reden van afdoening zonder behandeling
1.
Algemene beleidsaangelegenheid
38
2.
Aangelegenheid voor Openbaar Ministerie/Klacht n.a.v. uitspraak rechter
11
3.
Aangelegenheid van een medeoverheid/ZBO/agentschappen
27
4.
Beslissing van overheidsinstantie nog niet bekend/voortijdige klacht
16
5.
Reeds door Nationale ombudsman in behandeling genomen
34
6.
Algemene klacht tegen beslissing Belastingdienst
41
7.
Bij beide commissies ingediend
14
8.
Overige redenen
18
Totaal
199
Uiteraard kan een adres om meer dan één reden zonder verslag worden afgedaan. Alleen
de eerste of belangrijkste reden is in de tabel verwerkt.
De verzoekschriften onder 1 betreffen doorgaans pleidooien voor het wijzigen van de
wet en/of het overheidsbeleid. Zij worden ter verdere behandeling doorverwezen naar
een vaste commissie uit één der Kamers.
Onder categorie 8 vallen volstrekt ongemotiveerde verzoekschriften (ook na een verzoek
om nadere motivering), klachten met betrekking tot personen naar wier functioneren
reglementair door de commissies geen onderzoek mag worden ingesteld (waaronder leden
van de rechterlijke macht) en verzoekschriften die, kennelijk zonder machtiging, namens
een derde worden ingediend.
Verzoekschriften die niet in behandeling kunnen worden genomen, vergen, hoewel deze
niet de volle formele procedure van een verzoekschrift doorlopen, veel ambtelijke
zorg. Adressanten wordt gemotiveerd medegedeeld waarom hun brief zich niet leent voor
verdere behandeling.
In een aantal gevallen komt een adressant na verloop van enige tijd terug op een door
de commissie afgedaan verzoekschrift, zonder dat daarbij sprake is van nieuwe feiten
of omstandigheden. Niet elke adressant legt zich direct neer bij het gegeven dat commissie
noch Kamer iets voor hem of haar kan betekenen. Almacht van het parlement veronderstellende,
wordt bijvoorbeeld voorbijgegaan aan de relatieve autonomie van medeoverheden of de
onaantastbaarheid van rechterlijke vonnissen of aan het feit dat sprake is van een
klacht over een ZBO.
De gemiddelde behandelingsduur in het verslagjaar is elf maanden. De commissies kunnen
de behandelingsduur3 slechts ten dele beïnvloeden. Zij stellen zowel bewindspersonen als adressanten reactietermijnen,
maar willigen verzoeken om uitstel, mits gemotiveerd, vrijwel altijd in, waarbij overigens
geen onbeperkt uitstel wordt verleend. Ook recesperioden waarin verslagen vastgesteld
noch goedgekeurd worden door de commissie respectievelijk de Kamer kunnen bijdragen
aan een langere behandelingsduur. Dit jaar hebben ook de corona-maatregelen een rol
gespeeld, de commissievergaderingen van maart tot en met mei moesten worden uitgesteld.
Omdat het gros van de verzoekschriften die in behandeling worden genomen betrekking
hebben op het beleidsterrein van het Ministerie van Financiën, zijn dit jaar de werkafspraken
ten aanzien van beantwoordingstermijnen met Financiën herbevestigd.
Burgerinitiatieven
Een burgerinitiatief is een verzoek van één of meer natuurlijke personen aan de Tweede
Kamer om een duidelijk omschreven voorstel te bespreken en er een standpunt over in
te nemen.
De inhoudelijke eisen luiden als volgt:
– het voorstel is nieuw; de laatste twee jaar is het onderwerp niet in besluitvormende
zin in de Tweede Kamer aan de orde geweest;
– het voorstel gaat over een onderwerp waarover de Tweede Kamer beslist, dus over een
kwestie die de rijksoverheid en níet een andere overheid aangaat en géén privékwestie
is;
– het voorstel mag niet in strijd zijn met in ons land diepgewortelde normen en waarden;
– het voorstel gaat niet over de Grondwet, de belastingen of de begrotingswetten;
– Het burgerinitiatief moet een duidelijk voorstel bevatten, bijvoorbeeld om een bepaald
verbod af te schaffen of juist in te voeren. Dus niet slechts het verzoek om aan een
bepaald onderwerp een debat te wijden of enkel een klacht. De indiener moet, met andere
woorden, duidelijk aangeven wat hij/zij wilt veranderen aan de huidige wet- en regelgeving
of het huidige beleid.
Een burgerinitiatief dient een bijlage te bevatten waaruit blijkt dat ten minste 40.000
andere kiesgerechtigde personen het voorstel steunen door bekendmaking van hun naam,
adres, geboortedatum en nationaliteit. De commissie is van mening dat zij nog niet
over de beste mogelijkheden beschikt om de handtekeningen/steunbetuigingen bij een
burgerinitiatief te controleren. Met name de in het verslagjaar toegepaste methode
van de steekproef waarbij een groot deel van de steunbetuigers is aangeschreven, blijkt
in de praktijk erg arbeidsintensief niet eenvoudig te interpreteren. De commissie
heeft dit jaar besloten dat zij onderzoek wilt doen naar betere methoden om de handtekeningen
te kunnen controleren. Momenteel werkt de commissie de mogelijkheid uit om handtekeningen
te gaan toetsen aan de Basisregistratie Personen (BRP).
De commissie wordt regelmatig per telefoon, brief of mail om informatie gevraagd over
de voorwaarden waaraan een burgerinitiatief moet voldoen en hoe zo’n initiatief moet
worden opgestart. De commissie verschaft ook regelmatig informatie over het verschil
tussen een petitie en een burgerinitiatief. Het gebeurt vaak dat initiatiefnemers
er toch voor kiezen om een petitie aan de Kamer aan te bieden omdat zij verwachten
dat het verzamelen van de benodigde steunbetuigingen (te) lang zal gaan duren of omdat
zij op korte termijn hun standpunt onder de aandacht van Kamerleden willen brengen.
In het verslagjaar ontving de commissie per brief of mail 27 verzoeken om informatie
over het starten van een burgerinitiatief.
In het parlementaire jaar 2019–2020 heeft de commissie 3 burgerinitiatieven in ontvangst
genomen, onderzoek verricht en verslag uitgebracht. Het gaat om het burgerinitiatief
«Ik ben onbetaalbaar» waarin de initiatienemers het voorstel doen om het kopen van
seks strafbaar te stellen, het burgerinitiatief «Stop de hondenbelasting» waarin wordt
verzocht om artikel 226 van de Gemeentewet te schrappen en daarmee gemeenten de bevoegdheid
te ontnemen om hondenbelasting te heffen en om het burgerinitiatief «EHBO in het onderwijs»
met het verzoek om EHBO – gericht op levensreddende vaardigheden – standaard onderdeel
van het lesprogramma te maken op middelbare scholen. De commissie heeft de Kamer ten
aanzien van alle drie de initiatieven geadviseerd deze ontvankelijk te verklaren.
Aan zowel de vereiste van minimaal 40.000 geldige steunbetuigingen als de vereiste
dat het onderwerp de 2 jaar voorafgaand aan de indiening niet in besluitvormende zin
aan orde is geweest, is voldaan.
De Kamer heeft ingestemd met de verslagen van de commissie en daarmee bepaald dat
de initiatiefnemers in de gelegenheid moeten worden gesteld om het burgerinitiatief
mondeling nader toe te lichten. Respectievelijk de vaste commissie voor Justitie en
Veiligheid, de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de vaste commissie voor
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben besloten de initiatieven aan te melden voor
plenaire behandeling zodat de Kamer een standpunt over het initiatief zal innemen.4 Ook in dit verslagjaar, op 12 februari 2020, heeft het plenaire debat over het reeds
in 2016 ingediende burgerinitiatief «Internetpesters aangepakt» plaatsgevonden (Handelingen II
2019/20, nr. 53, item 4).
De voorzitter van de commissie uit de Eerste Kamer, Van Strien
De voorzitter van de commissie uit de Tweede Kamer, Koopmans
De griffier van beide commissies, De Vos
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.M.G. Koopmans, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
A.C.W. de Vos, griffier