Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 635 Wijziging van de Erfgoedwet en de Wet op de economische delicten in verband met EU-verordening (EU) 2019/880 inzake het binnenbrengen van cultuurgoederen
Nr. 5 VERSLAG
Vastgesteld 12 januari 2021
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder
het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam
voorbereid.
Inhoudsopgave
blz.
I
ALGEMEEN
1
1.
Inleiding
2
1.1
Aanleiding en achtergrond
2
2.
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
3
2.1
Inhoud van het voorstel
3
3.
Administratieve lasten
3
4.
Uitvoering, toezicht en handhaving
4
5.
Evaluatiebepaling
4
6.
Consultatie
4
I ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Wijziging van
de Erfgoedwet en de Wet op de economische delicten. Echter, zij hebben hierover nog
een aantal vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel. Zij hebben nog een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de D66-fractie hebben voorliggend voorstel gelezen en hebben daarover
nog enkele vragen.
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie vragen ten eerste of het klopt dat het voorstel een EU-verordening
betreft en dat er hierdoor dus geen mogelijkheden zijn voor lidstaat opties. De leden
vragen of de regering inzicht heeft in hoeveel cultuurgoederen verhandeld zijn uit
de landen waar oorlog wordt gevoerd en heeft de regering inzicht in hoeveel van deze
goederen zich in Nederland bevinden en om hoeveel kapitaal dit gaat.
Ook lezen de leden dat met deze nieuwe verordening een sluitend systeem voor controle
aan de buitengrens van de Europese Unie op de invoer en uitvoer van cultuurgoederen
in de Europese Unie tot stand is gekomen. Wat maakt deze verordening anders dan de
al bestaande verordeningen die ook de in- en uitvoer van cultuurgoederen betreffen?
Wat voor gevolgen heeft dit specifiek voor Nederland, zo vragen de leden. Ook lezen
de leden dat deze verordening niet geldt voor cultuurgoederen die in het douanegebied
van de Unie werden vervaardigd of ontdekt; zijn hiervoor andere verordeningen van
toepassing?
De leden van de CDA-fractie merken op dat zij met de regering onderschrijven dat de
illegale uitvoer van erfgoed de kern van een beschaving aantast. De regering noemt
in dit verband Irak en Syrië, Jemen en Libië, waar tijdens de oorlogen plundering
van archeologische vindplaatsen heeft plaatsgevonden.
De leden van de D66-fractie vragen wat de inschatting van de regering is hoe vaak
voorliggende regelgeving toegepast zal gaan worden.
Voorts vragen de leden de regering toe te lichten wat de voorliggende wetswijziging
precies betekent voor het reguliere museale bruikleenverkeer. Als bruiklenen eerst
ergens opgeslagen moeten worden, dan kan dat voor vertraging zorgen en dat is onwenselijk.
Kan de regering voorts ophelderen wat de uitwerking is van het tijdelijk opslaan voor
douanecontrole, zo vragen de leden.
1.1 Aanleiding en achtergrond
De leden van de CDA-fractie zijn met de regering van mening, dat illegale uitvoer
van erfgoed uit conflictgebieden voorkomen moet worden. Deze leden constateren dat
in sommige conflicten van beide zijden terroristische strategieën worden gebruikt,
zoals in Jemen. In andere gevallen speelt een corrupte regering waarschijnlijk ook
een rol in de uitvoer van cultuurgoederen, zoals in Syrië. Deze leden vragen of het
voorliggende wetsvoorstel effectief is in dergelijke gevallen. Ook vragen deze leden
of het voorliggende wetsvoorstel niet belemmert dat bijvoorbeeld internationale organisaties
cultuurgoederen in een dreigende situatie kunnen veiligstellen.
De leden constateren voorts dat er al afzonderlijke sanctieregelingen zijn voor Irak
(2004) en Syrië (2012) met een strafbepaling in de Wet economische delicten. Dergelijke
conflicten zijn illustratief voor de mogelijke bedreiging van cultureel erfgoed in
conflictgebieden. Politieke groeperingen (bijvoorbeeld gelieerd aan het heersende
regime) vallen niet automatisch onder de minimale definitie van terrorisme. Wordt
deze uitvoer dan niet aangemerkt als terrorismefinanciering, terwijl het plunderen
en onrechtmatig uitvoeren evenzeer schadelijk is, zo vragen deze leden.
2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
2.1 Inhoud van het voorstel
De leden van de VVD-fractie merken op dat hoe cultuurgoederen teruggegeven moeten
worden niet is opgenomen in de verordening, en dus ook niet in het onderhavige wetsvoorstel.
Hoe gaat de regering hier invulling aan geven, waarop baseert de regering deze keuze
en wie of welke organen zijn geraadpleegd voor advies hierover?
De leden merken op dat het stelsel van vergunningen en verklaringen op Europees niveau
nog wordt uitgewerkt. Is er vanuit Nederland nog een mogelijkheid om hier punten voor
in te brengen, zoals de hoogte van de kosten van de vergunning, zo vragen zij.
De leden van de CDA-fractie vragen of de strafbaarstelling van illegale uitvoer van
cultuurgoederen uit het land van herkomst niet zal leiden tot meer opslag van cultuurgoederen
in freeports. Deze leden constateren, dat er al heel veel bijzondere en belangrijke
cultuurgoederen in deze freeports zijn opgeslagen. Freeports zijn een plek bij uitstek
om kunst op te slaan buiten het zicht van autoriteiten. Op welke wijze draagt het
voorliggende wetsvoorstel bij aan beter zicht op de handelsstromen, zo vragen deze
leden. Ook vragen deze leden in hoeverre het voorliggende wetsvoorstel bijdraagt aan
de bestrijding van het witwassen van drugsgelden door middel van de handel in cultuurgoederen.
Op grond van de EU-verordening moeten eigenaren van goederen met een vergunning kunnen
aantonen dat deze rechtmatig verkregen zijn. Als het object afkomstig is van een terroristische
groepering, vormt deze procedure waarschijnlijk een obstakel. Echter, in het geval
dat de «verkopende partij» een buitenlandse regering is, dan kan deze ook de officiële
documenten aanleveren die de schijn wekken van een rechtmatige verkoop aan een particulier,
terwijl de realiteit is dat deze cultuurgoederen onrechtmatig verkregen zijn in een
conflictsituatie. De leden vragen de regering hierop nader in te gaan.
De leden constateren dat voor de categorieën in de bijlage, deel C van de verordening
een ouderdomsdrempel geldt van 200 jaar en een financiële drempel van 18.000 euro
per stuk (memorie van toelichting, blz. 7). Deze leden vragen de regering deze beperking
van de reikwijdte van het wetsvoorstel nader toe te lichten.
De leden van de D66-fractie vragen de regering waarop de grens van 18.000 euro of
meer voor het afgeven van een importeursverklaring door de invoerder is gebaseerd,
zoals geformuleerd staat in de bijlage, deel C van de verordening.
3. Administratieve lasten
De leden van de VVD-fractie merken op dat de gevolgen voor burgers (kunstkopers, verzamelaars,
reizigers), culturele stichtingen, kunsthandel, kunsttransporteurs, erfgoedinstellingen
zoals musea, archieven en bibliotheken en anderen naar verwachting beperkt zullen
zijn. Dit zal een extra administratieve last opleveren, al is de zwaarte ervan nog
moeilijk in te schatten, zo lezen de leden. Wanneer krijgt de regering inzicht in
deze kosten? Heeft de regering de hierboven genoemde groepen de nieuwe kosten voorgelegd?
Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de reacties hierop, zo vragen de leden.
4. Uitvoering, toezicht en handhaving
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed
(Inspectie) een aantal knelpunten voorziet, die ook gevolgen heeft voor de werklast.
Genoemd worden een toename van toezicht op erfgoed van meer dan 50 landen die geen
partij zijn bij het UNESCO-verdrag 1970, de bijbehorende controle van wettelijk beschermd
erfgoed en herkomstonderzoek, onbekendheid met contactpersonen in die landen en taalbarrières.
De leden vragen hoe de regering deze werklast gaat ondervangen. Gaat de regering nu
al nadenken over hoe deze werklast verlaagd gaat worden, aangezien de Inspectie er
al voor waarschuwt, of maakt de regering de keuze om te wachten. Kan de regering het
antwoord hierop toelichten, zo vragen de leden.
De leden van de CDA-fractie constateren, dat de Inspectie een aantal knelpunten voorziet,
die ook gevolgen heeft voor de werklast. Genoemd worden een toename van toezicht op
erfgoed van meer dan 50 landen die geen partij zijn bij het UNESCO-verdrag 1970, de
bijbehorende controle van wettelijk beschermd erfgoed en herkomstonderzoek, onbekendheid
met contactpersonen in die landen en taalbarrières (memorie van toelichting, blz. 10).
Deze leden veronderstellen dat de andere Europese lidstaten met dezelfde knelpunten
in de uitvoering te maken hebben. Op welke wijze wordt Europese samenwerking voor
de aanpak van deze knelpunten vormgegeven, zo vragen deze leden.
De leden lezen dat de Inspectie het voorstel uitvoerbaar en handhaafbaar acht, mits
er beschikbare extra capaciteit komt van 1 fte. Deze leden vragen, of er al voorzien
is in de bedoelde uitbreiding van de capaciteit bij de Inspectie. Deze leden vragen
of er met de aangegeven uitbreiding voldoende capaciteit, maar ook voldoende kennis
en expertise bij de Inspectie en de douane is om de handel in cultuurgoederen te controleren.
5. Evaluatiebepaling
De leden van de VVD-fractie merken op dat de Commissie over de uitvoering binnen de
EU een verslag aan het Europees Parlement voorlegt. De voorlegging moet plaatsvinden
binnen drie jaar na de datum waarop deze verordening als geheel van toepassing is
geworden, dus uiterlijk op 28 juni 2025, zo lezen de leden. Hierin zal aandacht worden
besteed aan de praktische uitvoering, inclusief de gevolgen voor marktdeelnemers in
de Unie, in het bijzonder het MKB1, zo lezen de leden. De evaluatie vindt echter drie jaar na de datum van de toepassing
van de verordening plaats, wat gaat de regering doen als er tussentijds signalen zijn
vanuit het MKB over dat de praktische uitvoering obstakels opwerpt? Wat kan het Europees
Parlement precies met een dergelijk verslag? Kunnen zij dan onderdelen aanpassen?
Zo ja, op welke manier? Zo nee, welke toevoeging heeft het dan om het verslag aan
het Europese Parlement voor te leggen, zo vragen de leden.
6. Consultatie
De leden van de D66-fractie vragen de regering of zij het goed begrijpen dat er is
afgezien van consultatie omdat een EU-verordening altijd rechtstreeks werkt in de
nationale rechtsorde, en dat er daardoor geen ruimte zou zijn om eventuele wijzigingsvoorstellen
die naar voren kunnen komen in een consultatie niet verwerkt kunnen worden in voorliggende
wetgeving. Voorts zijn deze leden van mening dat het altijd belangrijk is dat betrokkenen
en belanghebbenden goed betrokken en geïnformeerd worden over nieuwe regelgeving en
zij steunen dan ook de inzet van de regering om met hen hierover regelmatig het gesprek
te voeren.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.