Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 599 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht in verband met de invoering van een verbod op dienstverrichting door derdelandverzekeraars
Nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 8 januari 2021
INLEIDING
De regering is de vaste commissie voor Financiën erkentelijk voor de aandacht die
zij aan het onderhavige wetsvoorstel heeft geschonken en voor de door haar daarover
gestelde vragen. De vragen worden zo veel mogelijk beantwoord in de volgorde van het
door de commissie uitgebrachte verslag. Voor zover vragen, vanwege overeenkomst in
onderwerp, gezamenlijk beantwoord zijn, is dit vermeld.
ALGEMEEN
De leden van de PVV-fractie merken op dat Nederland van oudsher toestaat dat levens-
en schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is diensten verrichten
naar Nederland. Echter, er zijn in de loop der jaren steeds meer eisen aan Nederlandse
en andere EU-verzekeraars gesteld, waardoor er geen sprake meer is van een gelijk
speelveld. De leden van de PVV-fractie vragen om een overzicht (inclusief uitwerking)
te geven van de maatregelen die in de loop der jaren ervoor gezorgd hebben dat er
geen sprake meer is van een gelijk speelveld.
De voornaamste bron van nieuwe regelgeving van de afgelopen jaren die van toepassing
is op verzekeraars is de richtlijn solvabiliteit II1. Deze richtlijn is in 2016 in werking getreden en is in Nederland geïmplementeerd
in de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de daarop gebaseerde algemene maatregelen
van bestuur2. De belangrijkste wijzigingen die de richtlijn heeft ingevoerd, zijn waardering op
marktwaarde van de verzekeringsbalans en de introductie van het risicogeoriënteerd
toezicht (solvabiliteitseisen zijn afhankelijk van het risicoprofiel). Deze en andere
eisen zijn verder uitgewerkt in de Verordening solvabiliteit II3. De op de voorgaande richtlijnen gebaseerde, relatief eenvoudige, berekening van
de solvabiliteit was gestoeld op enerzijds een berekening van een percentage van de
technische voorzieningen en anderzijds op de waargenomen schade in het betreffende
jaar. De aan te houden solvabiliteit werd vervolgens vastgesteld aan de hand van de
berekening die de hoogste uitkomst opleverde. Tegenwoordig moet de berekening van
de solvabiliteit risicogeoriënteerd plaatvinden. Deze berekening is veel gecompliceerder
dan de vroegere berekening. Bij deze systematiek is niet alleen de omvang van de aanwezige
solvabiliteit van belang, die gebaseerd is op waardering op marktwaarde, maar ook
de inschatting van de risico’s en de berekening daarvan. Indien een derde land deze
systematiek niet kent, is het moeilijk om te beoordelen of de eisen gelijkwaardig
zijn.
Voorts zijn de standaarden op het gebied van de bedrijfsuitoefening (zoals governance,
risicomanagement en uitbesteding) verhoogd en zijn de regels die van toepassing zijn
op het toezicht op verzekeringsgroepen uitgebreid evenals die voor de samenwerking
tussen toezichthouders. Dit maakt dat de standaarden binnen de EU/EER hoger zijn geworden,
een ontwikkeling die niet noodzakelijkerwijs in derde landen heeft plaatsgevonden.
Voor een globaal overzicht inclusief uitwerking wordt verwezen naar de bijlage.
Voorts merken deze leden op dat in geval van problemen De Nederlandsche Bank (DNB)
en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) beperkt zijn in hun mogelijkheden om Nederlandse
polishouders te beschermen. Zij willen weten of dit betekent dat de Nederlandse polishouders
helemaal niet beschermd zijn of enigszins beschermd zijn (en zo ja, op welke wijze?).
Kan de regering voorbeelden geven van situaties waarbij dit complicaties met zich
mee heeft gebracht?
In het kader van de procedure van artikel 2:45 Wft en alvorens levens- of schadeverzekeringen
met polishouders in Nederland te mogen sluiten, dient een levens- of schadeverzekeraar
uit een derde land te voldoen aan verschillende (prudentiële) voorwaarden die bescherming
van polishouders tot doel hebben: zo moet de verzekeraar onder andere aantonen dat
hij in het land van zijn zetel bevoegd het schade- of levensverzekeringsbedrijf uitoefent
en dat hij voldoende solvabel is. De Wft voorziet niet in een verplichting tot het
indienen van periodieke rapportages bij DNB, op basis waarvan zij toezicht zou kunnen
houden op de activiteiten of de solvabiliteit van de verzekeraar. Doorlopend prudentieel
toezicht op dergelijke verzekeraars ligt bij de toezichthouder van het land waar de
verzekeraar zijn zetel en een vergunning heeft.
Tevens willen de leden van de PVV-fractie weten hoe het komt dat samenwerkingsafspraken
met de buitenlandse toezichthouders beperkt zijn. Hoe wordt dit veroorzaakt en hoe
is dit op te lossen? Waarom wordt er aangegeven dat Nederlandse maatregelen in deze
context niet effectief zullen zijn?
Zoals aangegeven voorziet de Wft niet in een rapportageverplichting en evenmin in
een intrekking van het recht op dienstverrichting nadat een verzekeraar aan de initiële
vereisten van artikel 2:45 Wft heeft voldaan. Anders dan bij EU-verzekeraars – waarvoor
onder de Solvency II-regelgeving een bindend informatiedeling- en samenwerkingsraamwerk
tussen toezichthouders bestaat – is DNB bij een derdelandverzekeraar afhankelijk van
de toezichthouder in diens land voor onder andere informatieverstrekking en notificaties
omtrent toezicht. Internationaal bestaan geen bindende wettelijke regels die deze
toezichthouders verplichten tot samenwerking. Hierbij komt dat het aantal verzekeringen
van derdelandverzekeraars dat in Nederland wordt gesloten veelal beperkt is, waardoor
Nederland en de Nederlandse toezichthouder lagere prioriteit geniet bij de toezichthouder
van het derde land. Andersom is het tijdrovend om tot dergelijke samenwerkingsafspraken
te komen, wat het lastig maakt om tijdig op nieuwe marktontwikkelingen te reageren.
Daarbij komt dat veelal zowel DNB als de Autoriteit Financiële Markten zijn betrokken.
Bedacht moet worden dat bijvoorbeeld in de Verenigde Staten het toezicht per staat
is georganiseerd. Zodra er een verzekeraar met zetel in een van die staten uit de
VS voornemens is diensten te verrichten naar Nederland en notificeert, zou er een
samenwerkingsovereenkomst moeten worden gesloten met de toezichthouder van die staat.
Bovendien zijn dergelijke afspraken niet altijd zinvol: het notificeren voor dienstverrichting
betekent niet noodzakelijkerwijs dat de betrokken verzekeraar ook daadwerkelijk diensten
gaat verrichten. De voorgestelde wetswijziging heeft als doel om voor dit alles een
oplossing te bieden door een vergunning te eisen voor een door een dergelijke verzekeraar
opgerichte levens- of schadeverzekeraar in Nederland of een bijkantoor in Nederland,
waardoor DNB de mogelijkheid heeft rapportages te vragen.
Het kan op problemen stuiten om aan een verzekeraar met zetel buiten de Europese Unie
die geen vestiging in Nederland heeft maatregelen op te leggen, omdat er in Nederland
geen aangrijpingspunt voor die maatregelen aanwezig is. Zo kan bijvoorbeeld het effectueren
van een bestuurlijke boete of dwangsom in het buitenland niet of nauwelijks mogelijk
zijn indien die maatregel niet wordt erkend in het buitenland.
Verder merken de leden van de PVV-fractie op dat door het verbod op verkoop door derdelandverzekeraars
de regelgeving op verzekeringsgebied in lijn komt met die van de andere lidstaten
die al een dergelijk verbod kennen. De leden van de PVV-fractie willen weten welke
andere lidstaten al een dergelijk verbod hebben ingevoerd en welke lidstaten nog voornemens
zijn dit verbod in te voeren. Zijn er ook lidstaten die dit verbod niet willen invoeren?
Alle andere lidstaten kennen al een dergelijk verbod, met uitzondering van Luxemburg
dat het verrichten van diensten toestond. Luxemburg heeft het beleid inmiddels aangepast.
Voorts merken de leden van de PVV-fractie op dat DNB een impactanalyse heeft verricht
door aan dertig derdelandverzekeraars die in het register van DNB zijn opgenomen in
verband met dienstverrichting naar Nederland een uitvraag te sturen met vragen over
onder andere het bedrag aan bruto premies dat geschreven wordt in Nederland, de technische
voorziening voor Nederlandse verplichtingen en de gemiddelde resterende looptijd van
de verzekeringsverplichtingen. De leden van de PVV-fractie vragen nader in te gaan
op de uitkomst van de impactanalyse en met name ten aanzien van de drie genoemde punten.
Hoeveel aangeschreven verzekeraars hebben niet gereageerd op de uitvraag van DNB?
Het totale bedrag aan bruto premies van de levens- en schadeverzekeraars in Nederland
die op de uitvraag hebben gereageerd – acht van de 30 – bedraagt € 95 miljoen en het
totale bedrag van de technische voorzieningen bedraagt € 100 miljoen. De gemiddelde
resterende looptijd is een jaar. Van nog eens zes aangeschreven derdelandverzekeraars
kon op basis van openbare informatie of via de derdelandtoezichthouder worden vastgesteld
dat zij het verzekeringsbedrijf hadden beëindigd.
Vervolgens merken de leden van de PVV-fractie op dat DNB op basis van de uitkomsten
van de analyse geconstateerd heeft dat de omvang van dienstverrichting door deze verzekeraars,
relatief beperkt is en geconcentreerd is bij twee verzekeraars. De leden van de PVV-fractie
vragen hoeveel schadeverzekeringen er in Nederland zijn afgesloten bij de desbetreffende
schadeverzekeraar. Wat gaat er met deze schadeverzekeringen gebeuren nu er een verbod
op verkoop door derdelandverzekeraars komt?
Op basis van informatie ontvangen uit de uitvraag bij derdelandverzekeraars blijkt
dat het aantal gesloten verzekeringen bij deze twee schadeverzekeraars ongeveer 257.000
bedraagt.
Deze verzekeringen blijven geldig, maar het verrichten van diensten zal op termijn
niet langer mogelijk zijn. Op grond van het wetsvoorstel wordt het verrichten van
diensten niet abrupt verboden: het wetsvoorstel kent een overgangstermijn van 24 maanden.
Binnen zes maanden na het van kracht worden van de wet moeten de desbetreffende verzekeraars
een vergunningaanvraag bij DNB indienen dan wel een afwikkelplan ter goedkeuring voorleggen
aan DNB. Indien door DNB een vergunning wordt verleend voor een dochtenonderneming
of bijkantoor in Nederland, of de verzekeraar conform een van de manieren beschreven
in het antwoord op de VVD-fractie over vergunningsaanvragen bij DNB een andere oplossing
heeft gevonden, kunnen deze polissen vanuit het VK worden overgedragen naar deze nieuwe
vestiging. In dat geval verandert er niets voor een polishouder. Indien er geen vergunning
wordt verleend, of de verzekeraar besluit geen aanvraag te doen en de verzekeraar
draagt de portefeuille niet over aan een andere verzekeraar met vergunning, zal de
polishouder op den duur dekking moeten zoeken bij een andere aanbieder.
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat er niet precies
kan worden aangegeven hoeveel derdelandverzekeraars, inclusief verzekeraars met zetel
in het Verenigd Koninkrijk, er in Nederland actief zijn. De leden van de CDA-fractie
vragen de regering of er niet een mogelijkheid bestaat dat verzekeraars die zich terugtrekken
van de Nederlandse markt dit ook melden bij de DNB of AFM, zodat altijd helder is
welke verzekeraars nog actief zijn op de Nederlandse markt. De leden van de CDA-fractie
willen verder aandacht vragen voor het gegeven dat op de Nederlandse markt het voor
een aantal sectoren steeds moeilijker wordt om zich te verzekeren. De leden van de
CDA-fractie denken daarbij aan de agrarische sector, maar ook bij recyclingbedrijven
of in de taxibranche. Steeds minder verzekeraars bieden polissen aan, constateren
de leden van de CDA-fractie. Daarom vragen deze leden of dit besluit nu zulke gevolgen
heeft dat in branches waar het toch al moeilijk was een polis te krijgen, dit nog
moeilijker wordt. Indien dat zo is, willen de leden van de CDA-fractie weten hoe de
regering de mogelijkheid voor ondernemers binnen deze sectoren om zich te kunnen verzekeren
gaat vergroten. Acht de regering het sowieso niet raadzaam om meer buitenlandse aanbieders
aan te trekken om met polissen te komen voor die sectoren waarbij het aanbod niet
of nauwelijks aanwezig is, zo vragen de leden van de CDA-fractie. In dat kader vragen
de leden van de CDA-fractie wie, de regering of de toezichthouder, verantwoordelijk
is voor de diversiteit van de verzekeringsmarkt.
Op grond van de Wft moeten verzekeraars voortaan over een vergunning van DNB beschikken
om in Nederland hun activiteiten te verrichten. DNB houdt een openbaar register bij
waarin alle vergunninghoudende verzekeraars zijn opgenomen met vermelding van type
(levensverzekeraars, natura-uitvaartverzekeraars, schadeverzekeraars en herverzekeraars)
en vestigingslocatie. Door de vergunningseis krijgt DNB beter inzicht in wie nog actief
is, omdat bij staking van de werkzaamheden de vergunning wordt ingetrokken. Buitenlandse
verzekeraars zouden het aanbod kunnen vergroten voor moeilijk verzekerbare risico’s.
Praktijk is echter dat buitenlandse verzekeraars (ook andere lidstaten) vaak terughoudend
zijn in grensoverschrijdende dienstverrichting, omdat zij veelal minder bekend zijn
met de marktomstandigheden en regelgeving in andere landen. Deze terughoudendheid
speelt waarschijnlijk een grotere rol bij moeilijk verzekerbare risico’s. Enig effect
op het aantal aanbieders van verzekeringen ten aanzien van moeilijk verzekerbare risico’s
valt echter niet uit te sluiten. Hoewel de regering, de wetgever of toezichthouder
geen directe mogelijkheid hebben om de diversiteit in de verzekeringsmarkt te vergroten,
kan beleid dit wel stimuleren. Ik onderken het belang van een diverse en innovatieve
financiële sector. Ook DNB en de AFM stimuleren innovatie door initiatieven als de
Regulatory Sandbox, waarbij binnen het wettelijk kader en bestaande toezichtstandaarden
ruimte wordt gegeven aan nieuwe (technologische) ontwikkelingen. De Autoriteit Consument
en Markt (ACM) kan op basis van de Mededingingswet handhavend optreden tegen kartelvorming
en misbruik van machtspositie op de verzekeringsmarkt.
Dit besluit maakt een uitzondering voor de herverzekering, zo constateren de leden
van de CDA-fractie. Deze leden lezen dat verzekeraars onder bepaalde randvoorwaarden
nog wel herverzekeringen buiten de EU kunnen aanbieden. De argumentatie daarvoor is
risicospreiding, zo begrijpen de leden van de CDA-fractie. Maar, zo willen de leden
van de CDA-fractie weten, waarom kan dit risico niet binnen de Europese Unie voldoende
worden gespreid? Maakt het deze wet niet onnodig ingewikkeld door weer een uitzondering
te plaatsen op een herverzekering, zo vragen de leden van de CDA-fractie?
Veel van de grootste herverzekeraars bevinden zich buiten de EU, zoals Swiss Re, Berkshire
Hathaway, China Re, Reinsurance Group of America en Lloyd's. Sommige zeer specifieke
risico’s worden slechts door een beperkt aantal herverzekeraars gedekt. Lloyd’s is
daarvan een voorbeeld en deze herverzekeraar bevindt zich buiten de Unie. Herverzekering
is van oudsher veel internationaler dan directe verzekering. Dit is vermoedelijk ook
de reden waarom de richtlijn solvabiliteit II het verrichten van diensten door herverzekeraars
toestaat.
Een uitzondering voor herverzekeraars leidt mijns inziens overigens niet tot onnodig
ingewikkelde wetgeving, immers is herverzekering door verzekeraars door middel van
het verrichten van diensten reeds onder de huidige wetgeving toegestaan. Deze dienstverrichting
geeft Nederlandse verzekeraars een grotere keuze en draagt op die wijze bij aan meer
concurrentie.
De leden van de CDA-fractie hebben enkele vragen over de overgangstermijnen. In het
bijzonder vragen de leden van de CDA-fractie of de overgangstermijnen voldoende zijn
om tot een fatsoenlijke afwikkeling te komen. Hoe wordt omgegaan met personen die
zojuist een nieuwe verzekering zijn aangegaan waarna blijkt dat er binnen 24 maanden
afgewikkeld moet worden, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
De contractduur voor schadeverzekeraars is doorgaans een jaar, waardoor het mogelijk
is een goede overgang naar een andere schadeverzekeraar te bewerkstelligen. Voorts
kunnen de overeenkomsten worden overgedragen aan een andere schadeverzekeraar met
een vestiging binnen de EU. Levensverzekeringscontracten kennen veelal een langere
looptijd. Deze contracten kunnen door de levensverzekeraar worden overgedragen aan
een andere levensverzekeraar met een vestiging binnen de EU en worden dus niet afgewikkeld.
Een dergelijke overdracht kost tijd, waarmee met het kiezen van de overgangstermijn
rekening is gehouden.
Klopt het dat verzekeraars uit landen als Zwitserland, Noorwegen en IJsland niet vallen
onder dit verbod, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Deze leden vragen wat daar
de reden voor is.
De richtlijn solvabiliteit II is een EER (Europese Economische Ruimte) relevante tekst
en die richtlijn geldt dus ook voor de EER. Hiertoe behoren ook Noorwegen en IJsland.
Zwitserland is geen EER lidstaat en het verbod geldt dus wel voor dat land.
Ten slotte willen de leden van de CDA-fractie weten of dit besluit ook consequenties
heeft voor Nederlandse verzekeraars in derdelanden, landen buiten de Europese Unie.
Hoe vergewist het kabinet zich ervan dat deze maatregel geen kwaad bloed zet in het
Verenigd Koninkrijk, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Deze leden vragen ook
of deze maatregel niet gebruikt kan worden om de onwil van de Europese Unie aan te
tonen om met het Verenigd Koninkrijk tot goede afspraken te komen.
Voor zover bekend kennen veel staten een verbod op dienstverrichting voor directe
verzekeraars. Er worden dan ook geen noemenswaardige gevolgen verwacht voor verzekeraars
met zetel in Nederland.
De Europese Commissie en vrijwel alle andere lidstaten zijn van mening dat de richtlijn
solvabiliteit II het verrichten van diensten naar de EU door verzekeraars met zetel
buiten de EU verbiedt. Nederland heeft zich bij die interpretatie neergelegd. Gezien
nagenoeg alle lidstaten een dergelijk verbod al hanteren, is het niet de verwachting
dat het feit dat Nederland als laatste lidstaat deze interpretatie volgt nog kwaad
bloed zal zetten in het Verenigd Koninkrijk.
1. Verbod op dienstverrichting door verzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat
is
De leden van de VVD-fractie kunnen uit de memorie van toelichting niet opmaken hoe
het voorliggende wetsvoorstel zich verhoudt tot de lopende onderhandelingen over Brexit,
terwijl het Verenigd Koninkrijk in dit verband de meest in het oog springende niet-lidstaat
is. Zij vragen de regering uitvoerig toe te lichten hoe dit voorstel zich verhoudt
tot Brexit, een mogelijk handelsakkoord en andere ontwikkelingen. Had het niet voor
de hand gelegen dit wetsvoorstel ná 1 januari 2021 in te dienen, met het oog op de
onderhandelingen?
Naar aanleiding van een inventarisatie van toegangsbepalingen in de nationale regelgeving
van de lidstaten werd duidelijk dat Luxemburg en Nederland een andere uitleg gaven
aan een bepaling in de richtlijn solvabiliteit II dan de andere lidstaten. Het is
gebruikelijk dat de interpretatie van bepalingen van richtlijnen gelijkluidend zijn.
Dat staat los van Brexit. In dit geval speelt Brexit wel een rol omdat de Europese
Commissie en de lidstaten één lijn willen trekken in het kader van de Brexit onderhandelingen.
Het doet dan vreemd aan indien twee lidstaten dienstverrichting vanuit het Verenigd
Koninkrijk toestaan en de andere lidstaten niet. Juist vanwege de Brexit is het de
wens van de Europese Commissie dat de Nederlandse regelgeving zo snel mogelijk op
één lijn wordt gebracht met die van de andere lidstaten.
Vanzelfsprekend is het mogelijk in het kader van een handelsakkoord af te spreken
dat verzekeraars met zetel in het Verenigd Koninkrijk weer diensten mogen verrichten
naar de Europese Unie. Verwacht mag worden dat in dat geval wel geëist zal worden
dat de regelgeving in het Verenigd Koninkrijk gelijkwaardig blijft aan die van de
EU om een gelijk speelveld zo veel mogelijk te waarborgen.
De leden van de VVD-fractie zouden graag weten welk percentage van de verzekeringsmarkt,
uitgesplitst naar leven en schade, wordt geraakt door dit wetsvoorstel. Ook is hun
niet duidelijk hoe de overgang nu verloopt. Deze leden lezen dat er dertig derdelandverzekeraars
in het register van DNB zijn opgenomen in verband met dienstverrichting naar Nederland.
Zij lezen dat een uitvraag is gestuurd naar deze verzekeraars met vragen over het
bedrag aan brutopremies dat in Nederland wordt geschreven, de technische voorziening
voor Nederlandse verplichtingen en de gemiddelde resterende looptijd van de verzekeringsplichtigen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat niet al deze dertig verzekeraars hebben gereageerd
op deze uitvraag, maar dat er wel conclusies zijn getrokken op basis van deze uitvraag.
Hoeveel van deze dertig hebben niet gereageerd op de uitvraag en is bekend waarom
zij niet hebben gereageerd? De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of er nog een
tweede uitvraag zal worden gedaan.
Acht verzekeraars hebben gereageerd op de uitvraag. Van zes verzekeraars is op basis
van openbare informatie of informatie van de derdelandtoezichthouder vastgesteld dat
zij het verzekeringsbedrijf inmiddels hebben gestaakt. Zestien verzekeraars hebben
niet gereageerd, ook niet na rappels. Daarmee is het totaal van verzekeraars waarvan
de gegevens bekend zijn veertien van dertig. Daarom mag worden verwacht dat de dienstverrichting
vooral geconcentreerd is bij twee grotere derdelandverzekeraars. Dat maakt dat de
impact van die overige verzekeraars op de totale markt, en ook op polishouders, beperkt
zal zijn. Alle geregistreerde verzekeraars zullen tijdig door DNB over de wetswijziging
worden geïnformeerd.
Op basis van de informatie ontvangen van derdelandverzekeraars die gereageerd hebben
op de uitvraag, blijkt dat het bij deze verzekeraars in Nederland vrijwel allemaal
schadeverzekeringen betreft. Het percentage van de totale Nederlandse schademarkt
vertegenwoordigd door de derdelandverzekeraars die op de uitvraag hebben gereageerd
is ca. 0,8%, op basis van geschreven bruto premies.
Ervan uitgaande dat met de vraag hoe de overgang nu verloopt, wordt bedoeld wat er
met in dienstverrichting gesloten verzekeringsovereenkomsten gebeurt, wordt voor een
antwoord verwezen naar de desbetreffende vraag van de leden van de leden van de CDA-fractie.
De leden van de D66-fractie lezen dat met de voorgestelde wetswijziging de regelgeving
in lijn wordt gebracht met die van de andere lidstaten die eveneens een dergelijk
verbod op dienstverrichting kennen, alsook met de wens van de Europese Commissie die
op dit gebied een uniform beleid voorstaat. Kan de regering aangeven welke andere
lidstaten dit betreft en vooral ook welke lidstaten een geen verbod hebben ingesteld
of van plan zijn deze in te stellen? Ziet de regering mogelijkheden voor verzekeraars
om via lidstaten die een dergelijk verbod niet hebben ingesteld, toch verzekeringen
aan te bieden in Nederland?
Verwezen wordt naar het antwoord op de desbetreffende vragen van de leden van de PVV-fractie.
De leden van de D66-fractie vragen of er plannen zijn vanuit de Europese Commissie
om het uniforme beleid dat zij voorstaan ook kracht bij te zetten bijvoorbeeld door
een verordening en zo ja, hoe kijkt de regering daarnaar?
De mening van de Europese Commissie is gestoeld op een interpretatie van de richtlijn
solvabiliteit II. Nu deze materie al in die richtlijn is geregeld, is een verordening
niet nodig. Er zijn mij dan ook geen plannen bekend van de Europese Commissie om nog
iets hierover te regelen in een verordening.
In 2019 is door DNB een impactanalyse uitgevoerd om te achterhalen wat de mogelijke
gevolgen van dit wetsvoorstel zouden zijn. Hiervoor is een uitvraag gedaan bij dertig
derdelandverzekeraars. Is dit aantal, dat is opgenomen in het register van DNB in
verband met dienstverrichting naar Nederland op dit moment ook nog dertig of is dit
sinds 2019 afgenomen? Ook lezen de leden van de D66-fractie dat niet alle aangeschreven
derdelandverzekeraars gereageerd hebben. Hoeveel hebben er precies gereageerd? Daarbij
wordt gesteld dat de omvang van dienstverrichting door deze derdelandverzekeraars
in Nederland relatief beperkt is. Graag ontvangen deze leden meer informatie hierover.
Om hoeveel unieke verzekerden zou het hier precies gaan en wat was de gemiddelde resterende
looptijd van de verzekeringsverplichtingen in 2019?
Het aantal derdelandverzekeraars in het register van DNB is sinds de uitvraag per
saldo afgenomen. Momenteel staan 27 derdelandverzekeraars geregistreerd bij DNB. Het
totaal aantal verzekeringen in Nederland van de derdelandverzekeraars die gereageerd
hebben op de uitvraag (acht van de 30) betreft 257.000; deze hebben een gemiddelde
resterende looptijd van een jaar. Voor de overige uitkomsten van de uitvraag wordt
verwezen naar de desbetreffende vraag van de leden van de VVD-fractie.
2. Regeldrukkosten en financiële gevolgen
De leden van de VVD-fractie lezen dat 170 verzekeraars met een zetel in het Verenigd
Koninkrijk diensten verrichten naar Nederland. Volgens recente informatie blijkt dat
er nog ongeveer 45 van deze 170 actief zijn in Nederland. Waarom heeft DNB niet het
exacte aantal actieve verzekeraars in beeld?
Onder de Solvency II-regelgeving dient een Europese verzekeraar bij de toezichthouder
in zijn land grensoverschrijdende dienstverrichting binnen de EU te notificeren. Die
toezichthouder is verantwoordelijk voor toezicht op de activiteiten van de verzekeraar.
DNB is daarmee afhankelijk van de toezichthouder in het VK – de Prudential Regulation
Authority (PRA) – voor informatie over dergelijke rechtstreekse dienstverrichting
door een Britse verzekeraar in Nederland. Daarbij komt dat niet in alle gevallen na
notificatie ook daadwerkelijk gestart is met het sluiten van verzekeringen; noch wordt
in alle gevallen genotificeerd bij staken van de dienstverrichting. Dit alles kan
informatiebeschikbaarheid beperken.
In het kader van Brexit heeft DNB contact gezocht met de PRA en in samenwerking met
de PRA geïnventariseerd hoeveel Britse verzekeraars daadwerkelijk diensten verrichten
naar Nederland.
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat er na de Brexit-transitieperiode een dochteronderneming
of bijkantoor in Nederland of elders in de Europese Unie moet worden gevestigd om
dienstverrichting te kunnen voortzetten. Uit informatie blijkt dat reeds enkele verzekeraars
als gevolg van Brexit een dergelijke vergunningsaanvraag hebben gedaan bij DNB. De
leden van de VVD-fractie willen weten hoeveel verzekeraars dit exact zijn. Hoeveel
van deze ongeveer 45 nog actieve hebben nog geen vergunningsaanvraag gedaan en zijn
daarnaast voornemens hun activiteiten te staken?
Bij DNB hebben zich meerdere verzekeraars gemeld voor een vergunningtraject. Uiteindelijk
hebben 3 partijen een vergunning verkregen.
Veel verzekeraars hebben gekozen voor een andere route dan een vergunningaanvraag
in Nederland om na Brexit in de EU/Nederland werkzaam te kunnen blijven, bijvoorbeeld:
1) het oprichten van een verzekeraar met zetel in een andere EU-lidstaat om van daar
uit een bijkantoor in Nederland te openen, waarna vervolgens de dienstverrichtingsportefeuille
wordt overgedragen vanuit het Verenigd Koninkrijk naar dat nieuwe bijkantoor in Nederland.
2) zetelverplaatsing vanuit het Verenigd Koninkrijk naar een andere EU-lidstaat en van
daar uit een bijkantoor in Nederland openen en vervolgens de dienstverrichtingsportefeuille
vanuit het VK over te dragen naar dat nieuwe bijkantoor in Nederland.
Op basis van de huidige informatie van DNB, de Europese verzekeringstoezichthouder
(EIOPA) en de PRA, bedraagt het aantal Britse verzekeraars dat na Brexit niet langer
diensten naar Nederland zou mogen verrichten momenteel negen. Het aantal verzekeringen
in Nederland van deze verzekeraars bedraagt 5.400. DNB zal zich er samen met EIOPA
en de PRA voor blijven inspannen dat ook deze laatste verzekeraars passende maatregelen
nemen.
De leden van de VVD-fractie willen weten hoeveel polishouders hierdoor onverzekerd
raken, zodra deze verzekeraars geen vergunningsaanvraag doen in Nederland of een ander
lid van de Europese Unie. Zij vragen zich af of deze polishouders hier actief over
worden geïnformeerd door de regering of door de verzekeraar. Zo nee, gaat de regering
hierbij nog actief informeren aan deze polshouders dat zij niet meer verzekerd zijn,
zodra de wetgeving van kracht wordt?
Als een verzekeraar geen vergunningsaanvraag doet in Nederland of een andere lidstaat,
heeft dat niet tot gevolg dat een polishouder onverzekerd is. De overeenkomst blijft
onverminderd van kracht en de verzekeraar en polishouder blijven gehouden de overeenkomst
na te komen. Wel zou de verzekeraar na afloop van de overgangstermijn de toezichtwet
overtreden.
Vanzelfsprekend zal de verzekeraar de polishouder tijdig moeten inlichten over het
feit dat hij de overeenkomst niet meer kan verlengen of moet overdragen om verrassingen
voor de polishouder te voorkomen.
De leden van de D66-fractie constateren dat er in deze paragraaf goed ingegaan wordt
op de financiële gevolgen en de administratieve lasten verbonden aan dit wetsvoorstel
voor derdelandverzekeraars. Echter, deze leden zouden graag meer informatie zien over
deze gevolgen voor afnemers van verzekeringen bij derdelandverzekeraars die geen diensten
meer mogen leveren na eventuele aanname van dit wetsvoorstel en geen bijkantoor zullen
openen. Hoe worden zij hier precies van op de hoogte gesteld en, binnen bepaalde perken,
voorzien van hulp bij het oversluiten van verzekeringen? En hoe wordt precies omgegaan
met situaties waarin de looptijd van de verzekeringsverplichtingen langer is dan de
gegeven termijn van twee jaar? Wat zijn dan de (financiële) gevolgen voor verzekerden?
Verwezen wordt naar het antwoord op de desbetreffende vragen van de leden van de VVD-fractie.
In aanvulling daarop wordt nog opgemerkt dat indien de verzekeringnemer zijn polis
met behulp van een tussenpersoon heeft gesloten, het in de rede ligt dat de tussenpersoon
zal helpen om een andere verzekeraar te vinden. Indien de looptijd van een overeenkomst
langer is dan de gegeven termijn zal de desbetreffende verzekeraar zijn verzekeringsportefeuille
moeten overdragen. Er zijn daarbij geen financiële gevolgen voor de polishouder.
De Minister van Financiën,
W.B. Hoekstra
BIJLAGE
In onderstaande tabel wordt op hoofdlijnen aangegeven waar de wijzigingen die op grond
van de richtlijn solvabiliteit II nodig waren zijn geïmplementeerd. Voor een volledige
opsomming wordt verwezen naar de integrale transponeringstabel in Bijlage B bij het
Implementatiebesluit richtlijn en verordening solvabiliteit II.4
Richtlijn
Verordening
Wft
Besluit
Solvabiliteit
Artt. 87 t/m 135
Artt. 62 t/m 257 (titel I, Hoofdstukken IV tot en met VIII)
Artt. 3:53, 3:54, 3:55, 3:55a, 3:57, 3:59, 3:60, 3:62
Besluit prudentiële regels Wft:
artt. 49a, 49b, 52, 54,55, 59, 65 t/m 68 en 70 t/m 73.
Technische voorzieningen
Artt. 76 t/m 86
Artt. 17 t/m 61 (Titel I, hoofdstuk III)
Artt. 3:67, 3:69a, 3:73b, 3:79 en 3:84.
Besluit prudentiële regels Wft:
artt. 114 t/m 122.
Verzekeringsgroepen
Artt. 212 t/m 266
Artt. 328 t/m 377
Artt. 3:270 t/m 3:272, 3:282, 3:283, 3:285, 3:288. 3:288a t/m 3:288k
Besluit prudentieel toezicht financiële groepen Wft:
art. 4a t/m 4f en 5 t/m 9.
Beloningsregels
Art. 275
Bedrijfsuitoefening
40 t/m 72
Art. 258 t/m 275
Artt. 3:8, 3:9, 3:17, 3:73b.
Besluit prudentiële regels Wft:
13, 17, 18, 26.2 t/m 25.4, 27d, 26e, 28 t/m 31, 131, 134c t/m 134e,
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Financiën