Verslag van een notaoverleg : Verslag van een notaoverleg, gehouden op 8 december 2020, over internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap (IMVO)
26 485 Maatschappelijk verantwoord ondernemen
               35 495 Initiatiefnota van de leden Voordewind, Alkaya, Van den Hul en Van Ojik over Tegen
            slavernij en uitbuiting – een wettelijke ondergrens voor verantwoord ondernemen
         
Nr. 361 VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG
            
Vastgesteld 29 december 2020
De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft
                     op 8 december 2020 overleg gevoerd met mevrouw Kaag, Minister voor Buitenlandse Handel
                     en Ontwikkelingssamenwerking, over:
                  
− de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d.
                              16 oktober 2020 inzake nota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor
                              internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap» (Kamerstuk
                           26 485, nr. 337);
− de initiatiefnota van de leden Voordewind, Alkaya, Van den Hul en Van Ojik «Tegen
                              slavernij en uitbuiting – een wettelijke ondergrens voor verantwoord ondernemen» (Kamerstuk
                           35 495, nr. 2);
− de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d.
                              10 juli 2020 inzake kabinetsreactie op SER-advies «Kansen pakken en risico's beheersen;
                              Over de samenhang tussen de SDG's en IMVO» (Kamerstuk
                           26 485, nr. 332);
− de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d.
                              10 juli 2020 inzake rapport evaluatie IMVO-convenanten (Kamerstuk
                           26 485, nr. 333);
− de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d.
                              14 september 2020 inzake reactie op het verzoek van het lid Kuzu, gedaan tijdens de
                              regeling van werkzaamheden van 1 september 2020, over Oeigoerse dwangarbeid (Kamerstuk
                           35 207, nr. 36);
− de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d.
                              1 december 2020 inzake kabinetsreactie op het National Baseline Assessment (NBA) «Bedrijfsleven
                              & Mensenrechten – Een onderzoek naar de stand van de implementatie van de United Nations
                              Guiding Principles on Business and Human Rights in Nederland» (Kamerstuk
                           33 826, nr. 36).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, De Roon
De griffier van de commissie, Van Toor
Voorzitter: Amhaouch
Griffier: Meijers
Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Alkaya, Amhaouch, Bouali, Van den Hul,
                  Voordewind en Weverling,
               
en mevrouw Kaag, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Aanvang 17.07 uur.
De voorzitter:
Welkom bij dit notaoverleg Internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen.
                     Ook welkom aan de Minister, die wat vertraagd was, omdat de andere Minister blijkbaar
                     te laat in de plenaire vergadering was. Kan gebeuren. We hebben mevrouw Van den Hul
                     van de PvdA, die ook namens GroenLinks spreekt, want die is verhinderd. We hebben
                     de heer Bouali namens D66, de heer Alkaya namens de Socialistische Partij, de heer
                     Weverling namens de VVD en aan mijn rechterzijde de heer Voordewind van de ChristenUnie.
                     De spreektijd is zes minuten in eerste termijn voor de PVV, het CDA, D66, GroenLinks,
                     de SP, de PvdA – de PVV is niet aanwezig – en vier minuten voor de ChristenUnie.
                  
Ik wil met jullie afspreken, als jullie het goed vinden, drie interrupties in de eerste
                     termijn. We kijken hoever we daarmee gaan komen. We zullen na de eerste termijn een
                     schorsing doen. Er was net een beetje geroezemoes, want er is ook de persconferentie
                     om 19.00 uur. We kijken of we daar tien minuten van mee kunnen pikken. Dat hangt ervan
                     af hoe dit dadelijk gaat lopen. Als dat pragmatisch ingepast kan worden, gaan we dat
                     doen, en anders moeten we dat helaas voorbij laten gaan, maar dat zien we dadelijk.
                     Ik geef het woord aan mevrouw Van den Hul namens de Partij van de Arbeid en namens
                     GroenLinks.
                  
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Hartelijk dank, voorzitter. Pruiken van afgeschoren mensenhaar van Oeigoerse gevangenen
                     die bij binnenkomst van de strafkampen gedwongen werden hun hoofd kaal te scheren.
                     Katoen geproduceerd door dwangarbeid. Kleding gemaakt in onveilige fabrieken. Palmolie
                     gemaakt door vrouwen die stelselmatig te maken hebben met discriminatie, seksueel
                     geweld en landonteigening. Zomaar wat voorbeelden van producten die ook in Nederland
                     nog steeds te koop zijn, en zo kan ik nog wel even doorgaan.
                  
Alle inspanningen ten spijt, de trieste constatering vandaag is dat van maatschappelijk
                     verantwoord ondernemen in de praktijk nog veel te weinig terechtkomt en dat de meest
                     gemarginaliseerden, zoals vrouwen, kinderen, mensen in armoede en etnische of religieuze
                     minderheden daar dagelijks slachtoffer van worden. En een minstens zo trieste constatering
                     is dat er tijdens deze kabinetsperiode geen verandering in gaat komen.
                  
Zojuist werd een motie aangenomen van GroenLinks, PvdA, SP, ChristenUnie en SGP, die
                     verzoekt om bedrijven aan te sporen te vertrekken uit Xinjiang en zo nodig uit China.
                     Wij kijken uit naar de brief van de Minister over de uitvoering hiervan. De Minister
                     erkent weliswaar de misstanden, zo bleek ook weer uit de beantwoording van mijn Kamervragen
                     over misstanden in Guatemala, naar aanleiding van onderzoek van ActionAid, maar wijst
                     bij vragen over toezicht of naleving van OESO-richtlijnen keer op keer niet naar zichzelf
                     maar naar het bedrijfsleven.
                  
Sterker nog, de Minister is positief gestemd dat bedrijven zelf zoeken naar oplossingen,
                     zo lezen we. Ik ben bang dat ik dat optimisme niet deel, want uitgezonderd de prijzenswaardige
                     inzet van een klein groepje koplopers kunnen we niet anders dan concluderen dat het
                     allemaal veel en veel te langzaam gaat. Ik heb het al eerder gezegd: waar geen wil
                     is, is een wet. Daarom doen wij samen met ChristenUnie, GroenLinks en SP in onze initiatiefnota
                     voorstellen voor bindende afspraken over due diligence, zoals ook de SER bepleit.
                     Als het aan ons ligt doen we dat zowel in Nederland als in Europa; niet of-of, maar
                     en-en. We hebben niet de luxe om af te wachten tot Brussel het heeft geregeld, om
                     ondertussen kostbare tijd verloren te laten gaan om mens en milieu in onze ketens
                     te beschermen. Dat is wel het voorstel van deze Minister. Hoe reëel acht de Minister
                     het dat we op deze manier de 90%-doelstelling in 2023 gaan halen?
                  
Duitsland en Finland kiezen er juist wel voor om nationale wetgeving te ontwikkelen,
                     als opstap naar Europese regelgeving. In Frankrijk bestaat mvo-wetgeving al sinds
                     2017. Waarom pakt de Minister die handschoen niet op? Al eerder kwamen wij met de
                     Wet zorgplicht kinderarbeid. De Minister geeft aan bouwstenen voor die wet verder
                     te willen uitwerken, maar zij wil pas eind volgend jaar de AMvB aan de Kamer voorleggen.
                     Waarom duurt het zo lang?
                  
Bij de convenanten is voor mij de grote vraag wat de Minister daarmee wil, want de
                     ondersteuning en de rol van de Minister blijven vooralsnog onduidelijk, terwijl er
                     in verschillende rapporten op wordt gewezen dat de convenanten niet afgeschaald maar
                     juist versterkt moeten worden, met een sterkere positie voor vakbonden en maatschappelijke
                     organisaties, meer sturing, transparantie en scherpere monitoring door de overheid.
                  
De heer Bouali (D66):
Ik wilde al eerder interrumperen, toen mijn collega Van den Hul van de Partij van
                     de Arbeid begon over de verschillende landen en wetgevingstrajecten. Ze noemde Duitsland,
                     maar volgens mij is Duitsland nog niet in een wetgevingstraject beland. Hoe kijkt
                     mevrouw Van den Hul daar tegenaan? Dat en-en snap ik. Ik snap ook dat je oplossingen
                     wil aandragen. Maar hoe zorg je ervoor dat je dadelijk niet een enorme lappendeken
                     hebt van allemaal landen die verschillende dingen gaan doen? De Fransen hebben due-diligencewetgeving,
                     zoals we weten. In Duitsland zijn ze er nog niet uit. In Zwitserland hebben ze zojuist
                     in een referendum tegen imvo gestemd. Hoe kijkt u daar tegenaan?
                  
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Daarom is het zo belangrijk om afspraken te maken op Europees niveau en op nationaal
                     niveau. Ik betoog dat we niet de luxe hebben om af te wachten totdat er Europees draagvlak
                     is voor die due-diligencewetgeving. We hebben gezien bij andere voorbeelden dat dat
                     nog wel even kan duren. Daarom pleit ik voor een en-en-aanpak.
                  
De heer Bouali (D66):
U neemt dus voor lief dat we het niet voor elkaar krijgen op Europees niveau en dat
                     we dan een lappendeken aan regels hebben. Of zegt u dat Europees wel de voorkeur heeft;
                     laten we het Europees regelen, want dan hebben we al die landen bij elkaar? Dan hoeven
                     we niet een lappendeken aan nationale regels op te stellen.
                  
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Nee, mijn voorkeur is heel duidelijk. Ik wil én nationale wetgeving én Europese wetgeving,
                     net als in het scenario dat in het SER-advies wordt bepleit; allebei. Een Europees
                     traject is hartstikke belangrijk voor dat level playing field. Daar spreken ook bedrijven
                     over. Daar kan ik me van alles bij voorstellen. Tegelijkertijd vind ik het ontzettend
                     belangrijk dat we daar niet op wachten en dat we nu al stappen zetten in Nederland
                     om die due- diligencewetgeving te borgen. We hebben eerder een kleine voorzet gedaan
                     door die Wet zorgplicht kinderarbeid, maar daarmee pak je niet het hele probleem.
                     Daarom pleiten wij, samen met de ChristenUnie, SP en GroenLinks, voor die due-diligencewetgeving,
                     ook op landelijk niveau. We hebben werkelijk de luxe niet om nog een dag langer te
                     wachten.
                  
De heer Bouali (D66):
Mijn enige punt was: als je en-en doet, dan heb je dalijk én 27 nationale wetgevingen
                     én een Europese wetgeving. Dat is mijn enige zorg, maar misschien komt mevrouw Van
                     den Hul daar later nog op terug.
                  
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dat is een zorg die ik niet deel. Ik wil snel actie.
Ik ga door met mijn betoog. Kan de Minister toezeggen dat continuering en versterking
                     van de convenanten wordt geborgd? Een andere zorg die bij de convenantpartijen leeft
                     en die ook in het KIT-rapport wordt verwoord, betreft onvoldoende betrokkenheid van
                     sociale partners in productielanden. Verschillende vakbonden stellen daarom voor dat
                     de Nederlandse overheid ook de sectorale sociale dialoog ter plaatse helpt stimuleren,
                     bijvoorbeeld door de dialoog tussen brancheorganisaties, werknemersorganisaties en
                     ngo's toe te voegen als criterium voor de ondersteuning van imvo-convenanten. Hoe
                     kijkt de Minister naar dit voorstel?
                  
Dan een thema dat ook al bij de begroting aan de orde kwam en dat vandaag niet mag
                     ontbreken: beleidscoherentie. Niet alleen binnen deze portefeuille moet imvo hoger
                     op de agenda, ook binnen andere departementen, zoals EZ en BZK. Ook het inkoopbeleid
                     moet OESO-proof, net als de steun aan bedrijven, zoals we al eerder bepleitten. Eerder
                     antwoordde de Minister op vragen dat bedrijven die gebruik willen maken van het financieringsinstrumentarium
                     van BuHa-OS de OESO-richtlijnen niet alleen moeten onderschrijven, maar ook naleven.
                     Kan de Minister bevestigen dat onderschrijving en naleving van die richtlijnen geldt
                     als voorwaarde voor iedere vorm van subsidie voor deelname aan handelsmissies en inkoopbeleid
                     van de overheid, of dit nu ODA of non-ODA betreft?
                  
Wat betreft duurzaam inkopen door het Rijk is er nog een wereld te winnen. Volgens
                     de IOB worden de internationale sociale voorwaarden (ISV) slechts bij 2,5% van de
                     totale aanbestedingswaarde van de overheid gebruikt. Al eerder diende ik hierover
                     een motie in. De Minister gaf toen aan hierover in gesprek te zijn met haar collega
                     op BZK. Ik hoor graag wat de stand van zaken is. Hoe wordt imvo rijksbreed vormgegeven?
                     Welke verantwoordelijkheid neemt de Minister zelf als SDG-coördinerend bewindspersoon?
                     Neemt de Minister gender ook mee in haar beleidskader voor rijksbrede imvo-inzet?
                     Waarom genderimpact niet standaard toepassen als wegingscriterium?
                  
Dan het imvo-loket dat de Minister wil oprichten. Om ook in het Zuiden effect te hebben
                     is het van belang dat arbeids- en vakbondsrechten een centrale plek krijgen bij de
                     ondersteuning en informatie die dit punt gaat bieden. Ook de SER wijst in zijn imvo-advies
                     op het belang van vrijheid van vakvereniging en collectieve onderhandeling. Krijgen
                     die twee rechten een centrale plek bij het steunpunt en worden zij benoemd als prioriteit?
                  
Tot slot, een leefbaar loon, vaak door bedrijven weggewimpeld als niet realistische
                     luchtfietserij, gevolgd door een heleboel ja, maars. Ja, maar hoe bereken je dat dan?
                     Ja, maar ze hebben nu toch werk? Ja, maar, ja, maar. Allemaal waar misschien, maar
                     het is niet genoeg. Een rekenvoorbeeld. Onlangs kreeg de nieuwe CEO van Douwe Egberts
                     een tekenbonus van tussen 10 en 30 miljoen in aandelen. Dat is dus ongeveer de helft
                     van wat het bedrijf jaarlijks zegt te investeren in verantwoorde inkoop.
                  
Veel koffieboeren verdienen geen leefbaar inkomen. Met één cent extra zou een espresso
                     met Colombiaanse bonen armoedevrij zijn. Met vier cent extra betalen we de echte prijs;
                     genoeg om alle sociale en milieukosten te compenseren. Maar dat gebeurt niet. Die
                     bonus gaat niet naar de boeren maar naar de boardrooms, net als supermarkten nog steeds
                     onvoldoende doen om hun verantwoordelijkheid te nemen om uitbuiting in hun ketens
                     te voorkomen en producenten een eerlijk aandeel te betalen. Kortom, mensen zijn nog
                     steeds de marge, en dat moet stoppen.
                  
De voorzitter:
Dank, mevrouw Van den Hul. Ruim binnen de tijd. Dan geef ik het woord aan de heer
                     Bouali van D66.
                  
De heer Bouali (D66):
Dank u wel, voorzitter, en ook van mijn kant dank aan de initiatiefnemers voor hun
                     nota. Voor mijn partij is internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen altijd
                     een belangrijk onderwerp geweest. We zien imvo ook een steeds centraler thema worden
                     als we spreken over handel. Niet alleen in Nederland gelukkig. Zo was er onlangs bijvoorbeeld
                     in Zwitserland een referendum over imvo. We spraken vorige week zelf al over ontbossing
                     in een ander notaoverleg, maar ook bij de begroting. Bij Buitenlandse Handel staat
                     nu, naast het verdienvermogen van Nederland, ook het aanpakken van misstanden in handelsketens
                     steeds meer centraal. Beide zeer belangrijk voor een groot handelsland als Nederland,
                     want we moeten ons realiseren hoeveel producten die we consumeren of gebruiken, uit
                     het buitenland komen en welke impact dit heeft. Zo heb ik al vaker gesproken over
                     het kopje koffie van de Colombiaanse boer – mijn collega Van den Hul had het er net
                     ook over – tot de Utrechtse Douwe Egberts. Maar ook een T-shirt vrij van kinderarbeid
                     of een televisie geproduceerd zonder dat het milieu daaronder moet leiden, hoort bij
                     imvo. De coronacrisis legt nog eens bloot hoe afhankelijk landen van elkaar zijn.
                     We zagen bijvoorbeeld door de economische onzekerheid in Nederland dat er op grote
                     schaal orders werden geannuleerd in Bangladesh, waardoor bedrijven en werknemers in
                     de knel kwamen.
                  
De IMVO-convenanten zijn inmiddels geëvalueerd. Hoewel ze in sommige verbanden vooruitgang
                     hebben geboekt, blijkt meer nodig te zijn. Wat mij persoonlijk betreft, vind ik het
                     toch teleurstellend te zien dat weinig bedrijven imvo-beleid uiteindelijk echt hebben
                     opgenomen. Uiteindelijk zijn het de bedrijven die we echt nodig hebben om deze klus
                     te klaren. We moeten niet stoppen met de IMVO-convenanten. Zo hebben ook CNV, FNV,
                     VNO-NCW en MKB Nederland bepleit. Is de Minister het eens dat we het kind niet met
                     het badwater weg moeten gooien en in ieder geval met de IMVO-convenanten door moeten
                     gaan? Graag een reactie. Het is duidelijk dat we verder moeten kijken hoe we onze
                     toeleveringsketens verduurzamen en maatschappelijk verantwoord inrichten.
                  
Voorzitter. We zien dat andere landen aan de slag gaan met imvo. In Frankrijk is er
                     nu due-diligencewetgeving en in Duitsland zijn hier discussies over. Er dreigt wel
                     versnippering te ontstaan, waardoor we een lappendeken krijgen aan wetgeving en maatregelen
                     die niet op elkaar aansluiten. Bedrijven die in verschillende Europese landen opereren,
                     moeten voldoen aan verschillende eisen. Ook de initiatiefnemers schrijven dat Europese
                     regelgeving op dit onderwerp eigenlijk de ideale situatie is. Daarnaast geeft de SER
                     aan dat een beleidsmix op Europees niveau de grootste impact heeft op de keten. Dat
                     is waar het D66 uiteindelijk ook om gaat. We willen niet een papiermolen creëren.
                     We willen dat de omstandigheden op de grond voor vrouwen, mannen, kinderen, natuur,
                     dier en klimaat beter en veiliger worden. D66 is daarom blij om te zien dat er nu
                     serieus werk wordt gemaakt van imvo-beleid op Europees niveau.
                  
Het is belangrijk dat het momentum behouden blijft. Kan de Minister in het voorjaar
                     van 2021 de Kamer informeren over de ontwikkelingen in de Europese Unie? Wat doet
                     Commissaris Reynders precies? Zo weten we op tijd of er voldoende vooruitgang wordt
                     gemaakt. Daarop aansluitend: ik schetste net het gevaar van de lappendeken. Hoe kijken
                     de initiatiefnemers aan tegen het risico dat dadelijk alle lidstaten afzonderlijk
                     wetgeving gaan maken en er daarbovenop nog eens een EU-traject komt? Wat mij betreft
                     zetten we in op EU-maatregelen en werken we tegelijkertijd aan een mix van nationale
                     maatregelen voor het geval dat de Europese resultaten te lang uitblijven.
                  
De voorzitter:
Ik zie een interruptie van de heer Alkaya, de heer Voordewind en mevrouw Van den Hul.
De heer Alkaya (SP):
Een vraag aan D66. Zit er wat D66 betreft ook een einddatum aan waarop, als de Europese
                     Unie niet tot een richtlijn of een verordening komt, de lidstaten zelf actie moeten
                     ondernemen?
                  
De heer Bouali (D66):
Een goede vraag. Ik heb de laatste tijd veel contact gehad met Brussel en met de OESO.
                     Dat weet de heer Alkaya. We zijn daar samen op bezoek geweest. Wat mij betreft moet
                     er in de zomer van 2021 toch echt wel duidelijk zicht zijn op EU-wetgeving in een
                     vergevorderd stadium. Als dat niet het geval is, mogen we wat mij betreft gaan werken
                     aan nationale maatregelen.
                  
De voorzitter:
De heer Alkaya, nog een interruptie.
De heer Alkaya (SP):
Dat is helder. Dat moeten we noteren, denk ik. Wat belangrijk is: als we pas in de
                     zomer van 2021 beginnen, zijn we natuurlijk weer een paar jaar verder voordat zo'n
                     wet ingevoerd en daadwerkelijk geïmplementeerd is. De Minister geeft aan dat er al
                     voorwerk gedaan moet worden. Zullen we dan vandaag wel aan het kabinet vragen dat
                     het voorwerk heel concreet is, in de vorm van misschien een conceptwet die al ter
                     consultatie online geplaatst kan worden? Dan kunnen we er al over nadenken. Dan kunnen
                     ook maatschappelijke organisaties erover nadenken. Als de Europese Unie er dan inderdaad
                     te lang over doet, kunnen we in 2021 snel stappen maken. Anders zijn we zo weer een
                     jaar verder.
                  
De heer Bouali (D66):
We hebben er lang over zitten nadenken. Ikzelf heb heel lang zitten kijken hoe we
                     dit het beste kunnen aanvaren. Op zich ben ik er wel een voorstander van om bouwstenen
                     klaar te zetten. Dan hebben we in ieder geval dingen klaar staan. Waar bij mij de
                     twijfel zit, waar ik moeite mee heb, is het volgende. Als we dadelijk allemaal die
                     verschillende wetten en regels hebben in de Europese Unie en ieder land zijn eigen
                     gang gaat, dan komen we echt wel aan die lappendeken. Ik probeer daarvoor een oplossing
                     te vinden. Dat is ook een vraag van mij aan u allen, die de initiatiefnota hebben
                     geschreven. Hoe kijkt u daar tegenaan? Ziet u daar geen risico? Maar wat mij betreft
                     kunnen we inderdaad wel alvast aan bouwstenen gaan werken, zodat we, als het straks
                     zo ver is en de Europese Unie er nog niet uit is, wel aan de slag kunnen in Nederland.
                  
De voorzitter:
De heer Alkaya, derde interruptie.
De heer Alkaya (SP):
Dan tot slot. Ik vroeg specifiek om een conceptwet die ter consultatie gepubliceerd
                     zou moeten worden. Bouwstenen vind ik goed, maar als Tweede Kamer hebben wij daar
                     geen weet van. Ik kan me voorstellen dat het kabinet daar achter de schermen mee bezig
                     is. Dat is goed. Alleen, ik wil er als volksvertegenwoordiger over kunnen nadenken.
                     Ik kan me voorstellen dat bedrijven erover willen nadenken, dat maatschappelijke organisaties
                     er ook over willen nadenken. Dus een stapje verder dan bouwstenen, namelijk een conceptwet
                     die ter consultatie online wordt geplaatst. Is de heer Bouali het met mij eens dat
                     dat ook nog prima zou kunnen voor zomer 2021? In mijn eigen tekst zal ik ingaan op
                     hoe ik zelf aankijk tegen het Europese traject en dergelijke.
                  
De heer Bouali (D66):
Dan aarzel ik toch. Ik ben wat voorzichtiger dan u. Laten we eerst volop inzetten
                     op dat Europese Unietraject en Commissaris Reynders blijven aanmoedigen om dit zo
                     snel mogelijk op te pakken. De signalen zijn positief, maar we horen dadelijk misschien
                     van de Minister ook de inschatting van het kabinet. Wat conceptwetgeving betreft:
                     ik ben echt een beetje bang dat we straks te veel wetten hebben van allemaal verschillende
                     EU-lidstaten. Dus wat mij betreft kan die stap wat later genomen worden, als we zien
                     dat het op Europees niveau niet werkt.
                  
De voorzitter:
De heer Voordewind en dan mevrouw Van den Hul.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik heb even uw eigen verkiezingsprogramma erbij gepakt. Dat spreekt ook over wetgeving
                     als bedrijven zich niet houden aan de OESO-richtlijnen. Dat wordt weliswaar ook verweven
                     met Europa, maar u spreekt ook bedrijven aan. Als ze niet meewerken, wilt u het afdwingen
                     via wetgeving. U zegt: we wachten de bouwstenennotitie af; dan hebben we iets. Maar
                     dat kan natuurlijk een tijd duren. De Minister zelf heeft in eerdere debatten gezegd,
                     afgelopen zomer nog, dat het nog wel een tijdje gaat duren, omdat die molens niet
                     zo snel draaien. Dus waarom doet u niet met ons mee? Laten we de bouwstenen gaan maken
                     via een initiatiefwet.
                  
De heer Bouali (D66):
Het doet mij altijd plezier dat de heer Voordewind ons verkiezingsprogramma leest.
                     Ik heb het voor de zekerheid ook maar even uitgeprint, want ik vermoedde al dat hij
                     daarmee zou komen. Het klopt inderdaad dat wij het graag op Europees niveau willen
                     regelen. Daar waar bedrijven in gebreke blijven, volgt dan wetgeving. Ik heb net ook
                     een vraag gesteld aan de initiatiefnemers. Daar zit een serieuze gedachte achter.
                     Want volgens mij verschillen wij met de initiatiefnemers niet ten aanzien van wat
                     we willen bereiken op het gebied van imvo. Ik heb al eerder aangegeven dat we wat
                     mij betreft nu vol inzetten op het Europese Unietraject, want daar beginnen de radars
                     te draaien en dat ziet er goed uit. Maar ik ben er ook niet zeker van of gerust op.
                     In dat geval vindt u ons wel aan uw zijde. Als het te lang duurt of niet de goede
                     kant op gaat, willen we inderdaad wel nationale wetgeving.
                  
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Maar dat kan natuurlijk nog wel een tijdje duren, want Eurocommissaris Reynders is
                     nog maar bezig met een internetconsultatie, of een consultatie via verschillende lidstaten,
                     dus we moeten nog maar zien of er in het najaar een eerste gedachtegang ligt. Wij
                     gaan – of tenminste: ik ga – het niet meer meemaken. Als u dan niet met de initiatiefwetgeving
                     meegaat, bent u dan wel bereid om met ons aan de Minister te vragen om nog voordat
                     deze kabinetsperiode is afgelopen precies aan te geven welke bouwstenen in zo'n Europese
                     richtlijn of wetgeving moeten liggen?
                  
De heer Bouali (D66):
Allereerst hoop ik dat de heer Voordewind dat wel meemaakt, maar ik neem aan dat hij
                     bedoelde «als Kamerlid». Nee, dat was ook mijn vraag aan de bewindsvrouwe: hoe is
                     nou de concrete invulling van die bouwstenen? Maar zoals ik ook al tegen de collega
                     van de SP zei: wat mij betreft is er ook een datum. We zeggen: als er in de zomer
                     2021 signalen zijn dat dit niet de goede kant op gaat, dan vindt u ons aan uw zijde.
                  
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Misschien dan afrondend, voorzitter? Ik begrijp dat dat mijn derde interruptie is.
                     De heer Bouali vraagt bouwstenen aan de Minister, maar zijn eigen verkiezingsprogramma,
                     dat natuurlijk pas voor na de verkiezingen geldt, stuwt hem op tot grote hoogtes en
                     vraagt hem ook al het een en ander. Welke bouwstenen zou hij de Minister dan willen
                     meegeven? Herkent hij zich in de initiatiefnota die er nu ligt en in de uitwerking
                     van de OESO-richtlijnen, waarin gezegd wordt dat alle bedrijven in ieder geval een
                     algemene zorgplicht hebben? Vervolgens moet je gaan kijken naar de proportionaliteit
                     als het gaat om de grootte van bedrijven. Geeft hij dat de Minister mee?
                  
De heer Bouali (D66):
Ja, ik herken me inderdaad in uw nota, maar ik heb ook duidelijk aangegeven dat wat
                     mij betreft – en daar zit toch echt wel het nuanceverschil – we dit nu echt Europees
                     moeten gaan aanvaren, vanwege het effect van Europese wetgeving die dan voor de hele
                     Europese Unie geldt en die het uniform maakt voor alle bedrijven in de Europese Unie.
                     Daarmee kunnen we ook echt verschil on the ground maken, want dat doen we denk ik
                     niet als we het alleen op Nederlands territorium van toepassing laten zijn. Maar dat
                     is wel de sequence wat mij betreft. We gaan het Europees aanvaren, zodat er ook echt
                     verschil gemaakt kan worden voor die Colombiaanse koffieboer waar we het zojuist over
                     hadden. Als dat niet snel zichtbaar wordt, dan willen we inderdaad met u verder gaan
                     kijken hoe er een intelligente mix van wetgeving en bouwstenen kan zijn.
                  
De voorzitter:
Voordat ik mevrouw Van den Hul het woord geef: we hebben vandaag een notaoverleg,
                     en dus geen initiatiefnotaoverleg waarin de heer Voordewind iets moet verdedigen of
                     toelichten. Dat wil ik even benoemd hebben. We doen drie interrupties in tweeën, dan
                     hebben we iets meer ruimte. Ik zie dat we wat tijd hebben, dus ga uw gang, mevrouw
                     Van den Hul.
                  
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ik snap heel goed dat de heer Bouali zegt: wij willen Europese wetgeving. Ik zei net
                     al: dat willen wij ook. Wat ik niet snap, is dat hij zegt: totdat die er is, doen
                     wij niks. Want diezelfde koffieboer in Colombia waar de heer Bouali net naar verwees,
                     zit nu met de gebakken peren. Ik gaf net in mijn spreektekst een aantal schrijnende
                     voorbeelden van mensen aan het andere einde van de productieketen die echt zwaar getroffen
                     worden door de uitwassen van bedrijven die zich niet aan de OESO-richtlijnen houden.
                     We weten dat dat de overgrote meerderheid is. Want het is schrijnend om te zien, maar
                     de overgrote meerderheid houdt zich niet aan die due-diligenceverplichting vanuit
                     de OESO-richtlijnen. Wat is dan de boodschap van de heer Bouali aan die koffieboer,
                     aan die producenten in Bangladesh in de sweatshops, in al die uiteinden van de keten
                     die, totdat de Europese wetgeving er is, nog steeds aan het kortste einde trekken?
                     Moeten die dan maar gewoon geduldig afwachten? Waarom niet nu al actie?
                  
De heer Bouali (D66):
Het woord «oneindig» hebt u mij niet in de mond horen nemen. U zegt «oneindig». Ik
                     heb aangegeven dat Europese wetgevingstrajecten en due diligence wat mij betreft zo
                     snel mogelijk opgetuigd moeten worden, dus daar is geen sprake van oneindigheid. Ik
                     kijk alleen naar hoe we het verstandig kunnen aanvaren. Wat mij betreft is dat in
                     de Europese Unie inzetten op due diligence. Dat is niet oneindig: dat is al over een
                     halfjaar. En als dat niet lukt, dan wil ik met u gaan kijken of we er inderdaad in
                     de Kamer voor kunnen zorgen dat er maatregelen in Nederland worden genomen. Het is
                     allemaal niet eenvoudig, want je verandert die processen niet zomaar. We hebben dat
                     gezien bij de wetgeving tegen kinderarbeid die destijds ingediend is. Daarmee zijn
                     we ook nog steeds niet waar we moeten zijn. Er is een advies van de Raad van State
                     dat niet negatief is, maar dat die wetgeving eigenlijk bekritiseerde. Wat mij betreft
                     is dat toch wel heel snel gegaan allemaal. Dus als we het nu aanvaren, varen we het
                     wat mij betreft echt goed aan en doen we het Europees, zodat we die koffieboer echt
                     kunnen helpen. Mocht Europa nou zeggen «dit schuiven we op de lange baan», dan vindt
                     u mij aan uw zijde om te zeggen: oké, maar dan gaan we het hier nationaal aanpakken.
                  
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Maar dan hebben we dus kostbare tijd verloren, tijd die we kunnen investeren om nu
                     al de eerste stappen te zetten, zoals de heer Alkaya en de heer Voordewind voor mij
                     al hebben bepleit. De heer Bouali waarschuwt de hele tijd voor een lappendeken, want
                     dat is eigenlijk het enige argument dat ik van D66 hoor om niet nu al stappen te zetten
                     naar nationale bindende wetgeving. Voor het overige zegt de heer Bouali: het einddoel
                     deel ik; die afspraken moeten worden nageleefd. Maar is dat argument van die lappendeken
                     dan erger? Is een lappendekenscenario dat hij hier nu als groot doemscenario schetst,
                     erger dan kinderen die nog steeds in sweatshops werken? Is dat erger dan pruiken van
                     mensenhaar? Is dat erger dan dwangarbeid? Dat vind ik een weging. Ik vind dat werkelijk
                     een scheef beeld van de realiteit, want we kunnen nu wel degelijk de eerste stappen
                     zetten. Is het makkelijk? Nee. Is de kinderarbeidwetgeving compleet en fantastisch?
                     Nee, dat zult u mij ook niet horen zeggen. Maar het is een stap, zodat we elke dag
                     wat doen om dit menselijk leed te voorkomen en om te zorgen dat bedrijven zich nou
                     echt aan de afspraken gaan houden.
                  
De heer Bouali (D66):
Ik snap heel goed waar u vandaan komt. Ik heb ook aangegeven dat ik in ieder geval
                     ook teleurgesteld ben als ik zie hoe de participatie van het Nederlandse bedrijfsleven
                     is geweest. Maar ik blijf er wel bij dat de impact het allerbelangrijkste is. Als
                     wij als Europese Unie gezamenlijk dit probleem tackelen, dan hebben we een grotere
                     impact dan wanneer we nu als Nederland alvast allerlei dingen gaan zitten bekokstoven,
                     die we misschien dadelijk toch weer moeten gaan aanpassen omdat het op Europees niveau
                     anders moet. Ik heb gewoon een hele duidelijke voorkeur; daar verschillen u en ik
                     misschien in. Die lappendeken is inderdaad problematisch, maar laten we wel wezen:
                     deze discussie wordt nu overal in Europa gevoerd. Ik gaf net aan dat ook in Zwitserland
                     de weging is: hoe gaan we dit nou aanvaren? In Duitsland zijn ze er ook nog steeds
                     niet uit. Gaan we nu nationale wetgeving invoeren of wachten we op Brussel? Die discussie
                     is dus niet alleen hier in het Nederlands parlement, maar die is breed. Mijn voorkeur
                     is dat we dit Europees aanvaren, omdat we dan een echt grote impact hebben. Dan bereiken
                     we namelijk wat u wil.
                  
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
De heer Bouali zegt: ik wil impact. Maar welke impact maak je als je afwacht? Dan
                     maak je nul impact. Door nu niks te doen, is er nu ook nul impact. Dan stel je die
                     impact uit. En ja, ik wil die Europese impact ook, maar door te zeggen dat je als
                     Nederland geen impact hebt, doe je toch echt een aantal Nederlandse bedrijven tekort.
                     Douwe Egberts, het bedrijf dat ik noemde in mijn spreektekst, heeft 9% van de wereldwijde
                     koffiemarkt. Zo zijn er nog een aantal hele grote bedrijven die soms in positieve
                     zin en helaas vaak ook in negatieve zin in het nieuws zijn. Ik noem een Shell; ik
                     kan zo nog wel even doorgaan. Dat zijn bedrijven die een hele grote wereldwijde voetafdruk
                     nalaten en waarop Nederlandse due-diligencewetgeving wel degelijk een globale positieve
                     impact zou kunnen hebben.
                  
De heer Bouali (D66):
U probeert mij ergens mee naartoe te nemen, terwijl we eigenlijk dezelfde mening hebben.
                     Ik zie die misstanden ook. U weet ook hoe ik daarin sta en dat ik die wil bestrijden.
                     Alleen: Europa is al bezig. Dat zeg ik tegen u, maar u vergeet dat de hele tijd en
                     stapt daar overheen. Er is nu een consultatie aan de gang. Reynders pakt het op. Mijn
                     vraag is of het kabinet ons daarvan op de hoogte kan blijven houden via brieven, zodat
                     we kunnen zien of die wetgeving er inderdaad komt en we een vinger aan de pols kunnen
                     houden. U doet net alsof dat hele Brusselse gewoon niet bestaat en u bent alleen maar
                     gefocust op dat Nederlandse. Dat doe ik liever niet. Ik heb liever dat we zeggen:
                     Brussel is inmiddels aan zet, daar wordt gewerkt, daar is een consultatie uitgeschreven
                     die naar alle lidstaten en naar alle bedrijven is gestuurd, en daar komt binnenkort,
                     denk ik, een eerste analyse. Als dat er goed uitziet en het Brussel lukt om due-diligencewetgeving
                     in de hele Europese Unie vast te stellen, dan heeft dat mijn voorkeur, ja.
                  
De voorzitter:
Dank. De heer Bouali gaat verder met zijn inbreng.
De heer Bouali (D66):
Dat vind ik heel fijn, voorzitter. Ik was bijna bang dat u ging zeggen …
De voorzitter:
Er hebben wat interrupties plaatsgevonden, dus we gaan netjes verder. Gaat uw gang.
De heer Bouali (D66):
Ik heb nog een heel mooi verhaal, meneer de voorzitter. Ik wil nog twee observaties
                     maken. Allereerst blijf ik uiteraard graag benadrukken dat D66 staat voor een betere,
                     eerlijke en duurzame handel. Imvo en handelsverdragen zijn instrumenten om deze doelen
                     te verwezenlijken. Dat doen we niet door tegenover elkaar te staan. Onze werelden
                     bestaan namelijk niet in een vacuüm waarin we van elkaar gescheiden kunnen leven,
                     zonder in dialoog te zijn, zonder te handelen, maar waar we elkaar enkel berispen.
                     Samenwerking is nodig, in ieder geval wat mij betreft, en geen zijlijn. Samenwerken
                     als landen, als bedrijven, ngo's en burgers.
                  
De tweede observatie die ik graag wil maken, is dat het belangrijk is dat we eerlijk
                     zijn, ook tegenover onszelf. We beogen met imvo om mens en natuur te helpen; het effect
                     op de grond moet centraal staan in de uitvoering. Als we lokale boeren in de armoede
                     drukken door onze maatregelen, zijn we nog verder van huis. Als we bijvoorbeeld ontbossing
                     tegengaan, moeten we ook daar helpen de boeren te verduurzamen, zoals mijn amendement
                     over ontbossing van de Amazone vorig jaar. Vergeet in ieder geval de praktijk niet.
                     Ik geef u dit allen ter overweging.
                  
Toen ik dit debat aan het voorbereiden was, zat ik door de foto's te bladeren van
                     een van onze dienstreizen, in Colombia. Ik weet niet wie er allemaal mee waren, maar
                     ik denk de meesten van ons. We hebben toen ook met een koffieboer gesproken. Je ziet
                     heel vaak dat de maatregelen die wij hier in Europa en in Nederland nemen, direct
                     effect hebben op die lokale boeren. Die observatie leidt ertoe dat ik nog wil zeggen
                     dat het belangrijk is dat we niet in een vacuüm redeneren.
                  
Ik wil in ieder geval de initiatiefnemers bedanken voor deze nota. Ik kijk uit naar
                     de beantwoording door de Minister en door de initiatiefnemers.
                  
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Oké. Dan ga ik door naar de heer Alkaya.
De heer Alkaya (SP):
Dank u wel, voorzitter. Eigenlijk vind ik «internationaal maatschappelijk verantwoord
                     ondernemen» een rare term, want het beschrijft een manier van ondernemen die eigenlijk
                     de norm zou moeten zijn. Alle ondernemingen zouden al verantwoord moeten handelen
                     en ter verantwoording geroepen moeten kunnen worden voor al hun doen en laten wereldwijd.
                     Maar dat is helaas nog niet het geval. Niemand wil bijdragen aan corruptie, uitbuiting,
                     mensenrechtenschendingen of milieuvervuiling ergens anders in de wereld of in eigen
                     land, waar dan ook, maar toch weten wij allemaal dat ondernemingen die dat echt kunnen
                     uitsluiten, nog steeds uitzonderingen zijn. Daarom hebben wij nog steeds een aparte
                     term voor dat soort ondernemingen, apart beleid en zelfs het zoveelste aparte Kamerdebat
                     daarover.
                  
In de eerste plaats vind ik dat natuurlijk een schandvlek voor de multinationals die
                     dat veroorzaken, die daar nog steeds aan de basis van liggen. Maar vlak daarna vind
                     ik dat ook een schandvlek voor de regering. Die probeert namelijk al sinds 2013 multinationals
                     te stimuleren om vrijwillig missstanden in hun productieketens tegen te gaan. Ik vind
                     dat naïef. Het is ook tevergeefs gebleken, want ons voedsel gaat nog te vaak gepaard
                     met landroof, uitbuiting en drinkwatervervuiling, onze kleding wordt nog te vaak geproduceerd
                     door dwangarbeid en onze energie wordt nog te vaak gewonnen door corruptie. En zo
                     zou ik nog wel even kunnen doorgaan.
                  
Het kabinetsbeleid heeft dus overduidelijk gefaald in dit opzicht. Zonder een wettelijke
                     basis is verantwoord ondernemen te vrijblijvend gebleken, precies zoals wij al jarenlang
                     zeggen. Uit evaluatie is gebleken dat slechts 1,6% van de bedrijven in de aangewezen
                     risicosectoren is bereikt met een convenant. En ook het percentage van de grote bedrijven
                     in Nederland dat de OESO-richtlijnen onderschrijft, blijft achter; D66 gaf dat zojuist
                     ook al aan. In 2019 was dit slechts 35%, terwijl het vorige kabinet al op 90% wilde
                     zitten. Dit kabinet heeft die doelstelling overgenomen en wil in 2023 op 90% zitten.
                     Maar zo gaan we dat natuurlijk weer niet halen, want het is te vrijblijvend. Nu pas,
                     aan het einde van haar kabinetsperiode, geeft de regering toe dat dwingender beleid
                     nodig is en dat is gewoon zonde.
                  
Mijn eerste vraag aan de Minister is dan ook of zij spijt heeft dat zij niet eerder
                     heeft ingegrepen. Voelt zij zich schuldig voor de tijd die is verspeeld en die eigenlijk
                     nog steeds wordt verspeeld, zoals de interruptiedebatjes zojuist lieten zien? In het
                     regeerakkoord staat dat na twee jaar zou worden bezien of er dwingende maatregelen
                     genomen konden worden en zo ja, welke dan. Die formulering had ruimte geboden aan
                     een assertieve Minister die bedrijven echt wil dwingen tot verantwoord ondernemerschap.
                     Het is geen sluitende redenering. Waarom heeft de Minister die ruimte in het regeerakkoord
                     niet beter benut, vraag ik mij af. Hoe verklaart zij het gebrek aan voortgang op dit
                     onderwerp?
                  
Meerdere woordvoerders hebben al aangegeven dat Duitsland en Finland al werken aan
                     een wet. We hebben gezien dat ze in Frankrijk al een dergelijke wet geïmplementeerd
                     hebben. De Fransen geven aan dat verantwoord ondernemerschap eerst binnen de bedrijven
                     was weggestopt bij een duurzaamheidsafdeling, maar na die wet is gepromoveerd tot
                     de board. Het is chefsache geworden. Alleen al de theoretische mogelijkheid van een
                     sanctie heeft bij alle grote bedrijven in Frankrijk en al hun toeleveranciers geleid
                     tot meer verantwoordelijkheidsbesef.
                  
In de nieuwste nota laat ook onze regering eindelijk het besef zien dat de meeste
                     bedrijven alleen stappen zetten in deze richting als zij meer geld kunnen verdienen
                     of als zij daartoe worden gedwongen, bijvoorbeeld door hun eigen overheid. Of de Europese
                     overheid, maar in ieder geval door een overheid. Ze doen het niet vrijwillig.
                  
Voorzitter. Ik wil wat specifieker ingaan op de lappendeken dan ik eigenlijk in mijn
                     spreektekst had staan. Het is belangrijk dat dit probleem wordt opgelost. Ik zie het
                     probleem ook dat er een lappendeken ontstaat, maar eigenlijk zeggen we dan dus dat
                     we een aantal fte op juridische afdelingen van multinationals belangrijker vinden
                     in de tussentijd dan de misstanden die ontstaan in al die landen waar multinationals
                     actief zijn. Want op heel veel andere terreinen is er ook een lappendeken, in Europa
                     of daarbuiten. Dat vinden we alsnog belangrijk om met nationale wetten en regels aan
                     te pakken. Dat leidt er inderdaad toe dat er administratieve druk komt bij bedrijven.
                     Idealiter vermijd je dat. Maar als je iets wil bereiken en het lukt niet internationaal,
                     het lukt niet Europees, wat we al jaren zien, moet je ook bereid zijn om nationaal
                     in te grijpen. Dat zien we nu helaas niet. Wij zien nog meer vertraging en dat is
                     teleurstellend.
                  
Ik vraag mij ook af waarom de regering ondertussen, tijdens het wachten, ook de steun
                     en de commitment aan de convenanten vermindert. De overheid is zo geen speler meer
                     in die convenanten. Ik vraag mij verder af of de financiële ondersteuning daar ook
                     niet onder gaat lijden. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat de Minister imvo-beleid
                     nu afbouwt in plaats van het verder op te bouwen? Een Europese aanpak laat namelijk
                     nog op zich wachten en het lijkt erop dat wij de Nederlandse aanpak alvast aan het
                     afbouwen zijn. Dat kan niet de bedoeling zijn.
                  
De convenanten kunnen met een wettelijke basis wellicht wél goed functioneren. Daarom
                     pleit ik er dus voor om niet te wachten op Europa maar zo snel mogelijk in Nederland
                     te beginnen met een nationale wet die het mogelijk maakt om bedrijven te beboeten
                     als zij onvoldoende doen om overduidelijke misstanden in hun productieketen aan te
                     pakken.
                  
We hebben samen met de ChristenUnie, de Partij van de Arbeid en GroenLinks alvast
                     een voorstel gedaan om niet meer tijd te verspillen, maar ik roep ook het kabinet
                     op om alvast, bijvoorbeeld in het eerste kwartaal, in ieder geval nog voor de verkiezingen,
                     een conceptwet te publiceren, zodat we daarover kunnen nadenken. Anders moet de Kamer
                     inderdaad een eigen initiatief nemen. Maar ik zou het het beste vinden na zo'n slechte
                     evaluatie, als het kabinet nu al, in deze kabinetsperiode, stappen zet.
                  
Voorzitter. Tot slot wil ik het ook nog even hebben over het bindend VN-verdrag over
                     ondernemingen en mensenrechten. Daar gaat het ook over. Er wordt al sinds 2014 onderhandeld.
                     Helaas zijn belangrijke westerse landen afwezig bij die onderhandelingen. Wij hebben
                     hier een motie aangenomen om onze regering te vragen om die landen middels diplomatieke
                     betrekkingen toch over de streep te trekken. Ik vraag mij af hoe het daarmee staat.
                  
Kortom, er lijkt de afgelopen jaren nog te weinig bereikt om mensenrechtenschendingen,
                     corruptie en milieuvervuiling door bedrijven te stoppen. Daar moet meer aan gebeuren.
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank, meneer Alkaya. Dan ga ik door naar de heer Weverling van de VVD.
De heer Weverling (VVD):
Dank u, voorzitter. Maatschappelijk verantwoord werken is onderdeel van de identiteit
                     van de Nederlandse ondernemer. Onze bedrijven hebben een lange traditie van ondernemen
                     met oog voor sociale belangen, ook buiten Nederland. Dat is belangrijk, want onze
                     bedrijven hebben zich natuurlijk gewoon verantwoord te gedragen in het buitenland.
                     En ook in Nederland, overigens. Een andere Nederlandse traditie, die van het poldermodel,
                     heeft ons op dat vlak al veel opgeleverd. Door middel van samenwerking tussen bedrijven
                     in de convenantenaanpak is ook internationaal veel vooruitgang geboekt.
                  
Het Tropeninstituut, de SER en het IOB hebben in hun evaluaties allemaal aangetoond
                     wat de meerwaarde is van IMVO-convenanten. Convenanten dragen effectief bij aan de
                     bewustwording over imvo, ze faciliteren de naleving van afspraken door bedrijven,
                     ze zijn essentieel bij kennisopbouw en kennisdeling over imvo en ze bevorderen een
                     dialoog met alle partijen. Ook lezen we dat de langstlopende convenanten voor textiel
                     en banken het meest succesvol zijn en dat het succes van andere convenanten nog niet
                     kan worden beoordeeld, omdat de looptijd nog onvoldoende is. Hoe kijkt de Minister
                     naar het feit dat de langstlopende convenanten het meeste effect hebben gehad en hoe
                     beoordeelt zij het feit dat ook uit haar eigen nota volgt dat nog nauwelijks gezegd
                     kan worden of de convenantenaanpak succesvol kan zijn of niet? Desondanks komt de
                     Minister nu met een uitgebreid nieuw voorstel. Op basis van de vijf V's moet de naleving
                     van imvo-regels verbeterd worden. Daar hebben wij vragen over. De Minister schrijft
                     terecht dat brede regelgeving op Europees niveau de voorkeur geniet omdat die bijdraagt
                     aan een gelijk speelveld, effectiever is en stapeling van regelgeving voorkomt. Regelgeving
                     op Europees niveau is daarmee altijd te verkiezen boven een nationaal initiatief.
                     Vandaag staat zo'n nationaal initiatief op de agenda. Ik neem aan dat de Minister
                     hier ook haar appreciatie van dat initiatief helder kan geven. Het verstoort het gelijke
                     speelveld en is niet effectief. Kan de Minister bevestigen dat zij dat ook zo ziet?
                  
Op Europees niveau wordt door zowel de Commissie als het parlement gewerkt aan voorstellen.
                     Het kabinet wil in de zomer van 2021 de balans opmaken. Wat die balans ook moge zijn,
                     ze zal niets veranderen aan het feit dat Europese initiatieven effectiever zijn. Is
                     de zomer van 2021 niet te kort dag, aangezien oplossingen in Europees verband, op
                     welk beleidsterrein dan ook, vaak een kwestie van langere adem zijn? Kan de Minister
                     hierbij ook reflecteren op andere initiatieven die het kabinet terecht Europees aanpakt,
                     zoals de totstandkoming van het IPI? Kan de Minister toezeggen dat de zomer van 2021
                     niet echt een harde datum is maar een indicatie? Als blijkt dat een voorstel dan nog
                     niet compleet is, maar er wel aan zit te komen, kunnen we het vanuit het oogpunt van
                     een effectief imvo-beleid niet maken om dan, net als met de convenanten, te voorbarig
                     ons vertrouwen op te zeggen in deze route. Is de Minister dat ook van mening?
                  
De Minister schrijft dat ze bouwstenen die nodig zijn, wil klaarzetten voor een wettelijke
                     imvo-verplichting, ongeacht of deze op Europees niveau of op nationaal niveau wordt
                     ingevoerd. Staat zij daarmee alleen open voor een Europese oplossing die voldoet aan
                     haar eigen bouwstenen? En is de Minister het met de VVD eens dat juist compromisbereidheid
                     nodig is om in een EU van 27 lidstaten grensoverschrijdende problemen aan te pakken?
                     Zolang niet duidelijk is wat dat voorstel precies inhoudt, heeft nationaal beleid
                     geen zin. Zulk nationaal beleid zal dan toch weer moeten worden aangepast.
                  
De Minister richt zich primair op Europese regelgeving maar wil nationale verplichtende
                     wetgeving nog niet uitsluiten, hoewel inmiddels overduidelijk is dat zulke wetgeving
                     alleen maar contraproductief werkt. Kan de Minister toelichten wat zij dan concreet
                     bedoelt met «effectief en uitvoerbaar» als zij het over Europese regelgeving heeft?
                     Deelt de Minister de opvatting dat een Europees voorstel dat juridische aansprakelijkheid
                     voor bedrijven bevat, in ieder geval niet uitvoerbaar is?
                  
Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft ook uitgebreid naar de imvo-maatregelen
                     gekeken en doet een aantal terechte aanbevelingen. De Minister geeft aan te willen
                     onderzoeken welke regeldruk voortvloeit uit wetgeving voor kleinere bedrijven en het
                     mkb. Het principe dat eerst onderzocht moet worden wat de impact op de regeldruk is
                     voor ondernemers, moet natuurlijk voor alle wetgevende en verplichtende initiatieven
                     gaan gelden, dus ook voor de bouwstenen die de Minister wil gaan uitwerken.
                  
Kan zij toezeggen dat een onderzoek naar regeldruk en impact op het mkb een onderdeel
                     zal zijn bij de uitwerking van iedere bouwsteen? Dat is van groot belang, want het
                     moet helder zijn dat ieder voorstel wel uitvoerbaar moet zijn voor het mkb, het midden-
                     en kleinbedrijf. Dat betekent dat bij de eerste V van de Minister – verplichten –
                     voor het mkb een andere maatstaf moet gaan gelden dan voor grotere bedrijven. Dat
                     blijkt ook duidelijk uit het advies van de SER. Hoe is de Minister van plan om in
                     haar eigen bouwstenen en in haar positie in Europa de doelgroep voor verplichtende
                     imvo-regelgeving af te bakenen? Waar ligt wat haar betreft de grens? Hoe zorgt ze
                     ervoor dat de positie van het mkb met zijn beperkte capaciteit om de naleving van
                     allerlei extra regels te waarborgen, speciale aandacht krijgt?
                  
De voorzitter:
Ik zie een interruptie van de heer Alkaya.
De heer Weverling (VVD):
Volgens mij hadden we alle interrupties al gehad, voorzitter. Nederlandse bedrijven
                     kennen een lange traditie van …
                  
De voorzitter:
We hebben een interruptie van de heer Alkaya en dan een van de heer Voordewind.
De heer Weverling (VVD):
O, waren we daar niet al doorheen? Ik dacht ik rond het even af, maar oké.
De voorzitter:
We doen drie keer in tweeën. Meneer Alkaya.
De heer Alkaya (SP):
De VVD noemt een aantal zaken die wat de VVD betreft in die bouwstenen meegenomen
                     zouden moeten worden. Zouden die bouwstenen dan niet ook naar de Kamer gestuurd moeten
                     worden vrij binnenkort, zodat de VVD dat zelf kan controleren, misschien in de vorm
                     van een conceptwet?
                  
De heer Weverling (VVD):
Alles op zijn tijd, meneer Alkaya.
De heer Alkaya (SP):
En wat is die tijd volgens de VVD? Want de VVD geeft hier allemaal zaken aan die in
                     die bouwstenen meegenomen moeten worden. Dat is blijkbaar superbelangrijk voor de
                     VVD. Dan ga ik ervan uit dat de heer Weverling toch ook de mogelijkheid wil hebben
                     om dat te controleren. Die mogelijkheid zou ik hem dan niet willen ontnemen. Daarom
                     zeg ik tegen hem: laten we samen aan het kabinet vragen om die bouwstenen bijvoorbeeld
                     in de vorm van een conceptwet naar buiten te brengen. Wanneer moet dat dan gebeuren?
                  
De heer Weverling (VVD):
Laat helder zijn dat imvo-wet- en regelgeving van belang is. Wij vinden dat dit op
                     Europees niveau moet gaan plaatsvinden. Er moet onderscheid zijn tussen het grotere
                     bedrijfsleven en het mkb-bedrijfsleven. Je moet een broedende kip ook niet storen,
                     en wij vinden dus dat we het kabinet bezig moeten laten zijn met de zaken waarmee
                     ze nu bezig zijn. Die bouwstenen ontvangen wij wel zodra het kabinet daar klaar mee
                     is. Mocht dat eerder zijn, dan ontvangen wij die uiteraard graag. Maar ik hoor dat
                     graag eerst van de Minister. Wat ons betreft: stap voor stap. Dit is inderdaad heel
                     belangrijk en ik wil uiteraard niet ontkennen dat het enorm van belang is om internationaal
                     maatschappelijk verantwoord te ondernemen. We hebben onlangs een interessante sessie
                     daarover gehad met betrekking tot de textielbranche. Ik denk dat iedereen hier het
                     belang van dit onderwerp onderschrijft.
                  
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik ga het toch even vertellen: dit verhaal van de heer Weverling klinkt vrij hard,
                     maar hij is eigenlijk een heel sociaal mens en heeft wel degelijk een hart om te strijden
                     tegen kinderarbeid en uitbuiting en zo. Dat weet ik van hem. Alleen ziet hij dat misschien
                     in een andere volgorde. Daarover verschillen we misschien een klein beetje van mening,
                     hoewel we gezamenlijk het regeerakkoord hebben ondertekend. Daar heeft de heer Weverling
                     toch ook getekend voor dwingende maatregelen. Er stond niet in het regeerakkoord dat
                     dat pas over een jaar of over twee jaar gebeurt, en ook niet dat we dat alleen maar
                     Europees gaan doen. Er stond: deze regering gaat kijken naar dwingende maatregelen.
                     Komt hij daar nu op terug? Zegt hij: met dat deel van het regeerakkoord ben ik het
                     eigenlijk niet meer eens? Dat moeten we wel even goed scherp hebben. Dat hoor ik graag
                     van hem.
                  
De heer Weverling (VVD):
Ik neem uiteraard graag de complimenten in ontvangst dat ik iemand ben met een groot
                     hart. Ik weet niet of u het zo zei, maar dat is dan even mijn eigen interpretatie.
                     Dank u wel. Ik denk dat wij hetzelfde regeerakkoord hebben ondertekend en volgens
                     mij staat daar duidelijk in dat daaraan gewerkt kan gaan worden, maar dat dat niet
                     nog in deze kabinetsperiode door de Kamer ondertekend moet zijn. Voor mijn gevoel
                     zetten wij dus al hele goede stappen met elkaar. Ten eerste hebben we al een hele
                     goeie rondetafel gehad. We hebben nu deze discussie. Dus wij zetten stappen en daar
                     sluiten wij onze ogen zeker niet voor.
                  
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik ga de heer Weverling natuurlijk niet vangen op woordjes. We zijn een beetje aan
                     het einde van deze kabinetsperiode, dus dat heeft ook weinig zin. Maar ik wil hem
                     toch wel wijzen op zijn uitspraak over de SER. Die zei volgens hem: het is contraproductief
                     als je dat niet op Europees niveau doet, want je moet dat vooral wel op Europees niveau
                     doen. De SER heeft dat niet precies zo gezegd. Die zegt: je moet eigenlijk wel tot
                     die wetgeving overgaan. De SER zegt ook dat het nadenken en het uitwerken van hoe
                     dergelijke wetgeving eruit moet komen te zien, juist productief werkt. Want met die
                     gereedschapskist kun je straks ook naar Brussel toe. Is de heer Weverling het wel
                     met mij eens dat het goed zou zijn als de Minister die bouwstenen nog voor het einde
                     van deze kabinetsperiode zou maken?
                  
De heer Weverling (VVD):
Volgens mij zitten wij nog niet eens zo heel ver van elkaar vandaan. Daarom zitten
                     we ook in een coalitie – zeg ik via u, voorzitter, tegen de heer Voordewind – maar
                     het gaat erom dat we het stap voor stap moeten doen. Nu worden er bouwstenen opgeleverd
                     door het kabinet, althans daar wordt over nagedacht. Wij discussiëren er vandaag over.
                     Wij zeggen zelf: denk aan het mkb. Zo zijn er eigenlijk diverse invalshoeken die ook
                     weer als bouwstenen dienen voor het denkwerk waar het kabinet nu mee bezig is.
                  
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Tot slot. Die bouwstenen liggen er nog niet. Er wordt een aanzet gegeven in deze notitie
                     dat die bouwstenen er moeten gaan komen. Maar ze moeten er nog komen. Al het grondwerk
                     moet nog beschreven worden. Vindt de heer Weverling dat de notitie met die bouwstenen
                     er nog voor het einde van deze kabinetsperiode moet komen?
                  
De heer Weverling (VVD):
Kijk, wat er in het regeerakkoord staat, is dat de convenanten worden voortgezet en
                     dat na twee jaar wordt bezien of – en zo ja, welke – dwingende maatregelen genomen
                     kunnen worden. Er staat dus «of». Wij zitten nu in een soort momentum waarin wij met
                     elkaar bespreken wat de mogelijkheden zijn, en de VVD doet daarbij ook een duit in
                     het zakje. Volgens mij hebben wij niet gezegd dat het niet van belang is. Ik onderschrijf
                     het dus nog steeds. Ik begrijp best dat er veel behoefte is aan tempo en dat we allemaal
                     voor 17 maart bepaalde zaken willen realiseren, omdat we anders deze Kamer weer verlaten.
                     Ik begrijp het allemaal best, maar het moet ook stapsgewijs en zorgvuldig. Onze voorkeur
                     heeft de Europese wetgeving, omdat het anders, een beetje in de trant van wat de heer
                     Bouali van D66 zegt, een lappendeken zou kunnen worden door Europa heen en ik denk
                     dat dat niet verstandig is.
                  
De voorzitter:
Ik zie nog een interruptie van de heer Bouali.
De heer Bouali (D66):
Kort. Het is niet eens een echte interruptie richting de heer Weverling, maar richting
                     de heer Voordewind. Hij vraagt net aan de collega van de VVD naar de SER. De SER geeft
                     wel duidelijk drie opties. De heer Voordewind slaat al één weg in. Volgens mij is
                     de collega van de VVD het met mij eens dat de SER dat advies heeft geschreven met
                     die verschillende wegen. Er zijn drie opties. De SER geeft daar verder geen advies
                     over, dus de bal ligt nu bij het kabinet en bij de Tweede Kamer. Mijn vraag aan de
                     heer Weverling is of hij dat SER-advies met die drie routes ondersteunt.
                  
De heer Weverling (VVD):
Ik denk dat er een goed SER-advies ligt inderdaad, zeg ik via de voorzitter tegen
                     de heer Bouali.
                  
De voorzitter:
Oké. De heer Weverling van de VVD …
De heer Weverling (VVD):
Die heeft nog een warm slotpleidooi.
De voorzitter:
Die heeft nog een minuut voor zijn betoog.
De heer Weverling (VVD):
En dan gaan we kijken of mevrouw Van den Hul nog een interruptie heeft.
De voorzitter:
Niet emotioneel worden, meneer Weverling.
De heer Weverling (VVD):
Nou, dat zal niet helemaal meevallen. Als je wacht met een interruptie tot aan het
                     einde van een betoog, is het dan eigenlijk nog een interruptie? Dat vraag ik me af.
                     Ja? Ik probeer u te helpen, want u hebt geen interrupties meer.
                  
Goed. Mijn conclusie. Nederlandse bedrijven kennen een lange traditie van maatschappelijk
                     verantwoord ondernemen. Natuurlijk is het altijd mogelijk om één negatief voorbeeld
                     uit te zoeken, maar een eerlijke beschouwing van ons imvo-beleid toont aan dat er
                     een hele hoop wel goed gaat. Daarom is het zonde dat de convenantenaanpak niet een
                     eerlijke kans heeft gekregen. We moeten voorkomen dat hetzelfde gebeurt met de Europese
                     route van imvo-regelgeving. Niet alleen voor onze bedrijven die anders met allerlei
                     met nationale wetgeving uit de markt worden geprijsd, maar juist ook voor de mensen
                     voor wie dit allemaal gedaan wordt: de mensen in het buitenland op wie het handelen
                     van onze bedrijven impact heeft. Voor die mensen moeten we kiezen voor de meest effectieve
                     route en dat is de Europese route.
                  
Dank u.
De voorzitter:
Ik zei net dat u nog één minuut had, maar u heeft nog ruim meer de tijd. U bent aan
                     het eind gekomen van uw betoog. Ik zie mevrouw Van den Hul, voor een interruptie.
                  
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Voorzitter. Dan even niet op het punt van de bindende wetgeving, want daar hebben
                     we al veel over gewisseld, maar op het punt van de convenanten. Dat is wat mij betreft
                     ook een belangrijke en hoort in het rijtje met een boel ennen, wat mij betreft: Europees,
                     nationaal en wat mij betreft ook de convenanten. Ik hoorde hier toch warme woorden
                     over die convenanten. Dat is een goede stap. Een van de conclusies uit de evaluatie
                     van die convenanten is dat eigenlijk het ondersteunen en faciliteren van die convenanten
                     versterkt zouden moeten worden en dat er dus niet minder, maar meer steun en ook bemoeienis
                     naartoe zouden moeten gaan om het succes van die convenanten te borgen. Ik ben heel
                     benieuwd hoe de VVD kijkt naar die aanbeveling.
                  
De heer Weverling (VVD):
Ik denk dat het een heel goede aanbeveling is. De vraag is alleen wat dadelijk de
                     status is van convenanten als er regelgeving is. In principe onderschrijf ik de aanbeveling
                     waar u ook enthousiast over bent. De convenanten kunnen zeker hun werk doen. Dat hebben
                     ze al gedaan. Hoe langer de convenanten lopen, hoe beter ze hun werk hebben gedaan.
                     Daar zijn we dus zeker enthousiast over.
                  
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Is de VVD dan ook bereid om daaraan de consequentie te verbinden van die brede vertegenwoordiging?
                     Dat is wat mij betreft een van de succesfactoren van onze convenanten. Het is eigenlijk
                     een poldermodel in het klein, want daar zit de hele polder aan tafel. Vakbonden zitten
                     aan tafel en ngo's ook, al gaat dat in sommige convenanten iets beter dan in andere.
                     Die hebben ook steun nodig. Is de heer Weverling dan ook bereid om daar samen met
                     ons een lans voor te breken, om te zorgen dat die convenantspartijen ook echte ondersteuning
                     krijgen en gefaciliteerd worden in het werk dat ze doen? Want dat is ook wel degelijk
                     wat er wordt aanbevolen, om die convenanten te versterken. En daar hoort ook extra
                     ondersteuning bij.
                  
De heer Weverling (VVD):
Nou, ik denk zeker dat ik dat graag wil ondersteunen. Ik heb alleen één voorbehoud.
                     Voor mij gaat het om wat de status van de convenanten is als we Europese regelgeving
                     hebben en welke financiële impact het heeft. Welke impact heeft het om die ondersteuning
                     te bieden waar u nu op doelt? Ik heb dat niet helemaal op mijn netvlies, maar ik wil
                     daar zeker niet afwijzend tegenover staan.
                  
De voorzitter:
Dan gaan we naar de heer Voordewind van de ChristenUnie.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Het is mooi dat onze initiatiefnota hier op de agenda staat.
                     De Minister heeft er al op gereageerd. Ik zal daar zo op terugkomen.
                  
Voorzitter. We hebben inderdaad in het regeerakkoord afgesproken om na twee jaar de
                     evaluaties te doen. Als je de evaluaties bekijkt – ik heb ze hier ook bij me, van
                     het KIT en van de SER – is de conclusie eigenlijk – ik vrees dat ik kan zeggen dat
                     ik die twee of drie jaar geleden eigenlijk al inschatte – dat het onvoldoende is.
                     We zien dat 1,6% van de bedrijven uit de dertien risicosectoren nu actief participeert.
                     Dat is echt veel te laag. We zien dat op dit moment nog maar 35% de OESO-richtlijn
                     uitwerkt, terwijl we op 90% moeten zitten in 2023, zoals collega Alkaya al zei.
                  
De conclusie is dat we echt naar wetgeving moeten kijken. In de nota die we hebben
                     geschreven met de verschillende partijen hebben we gezegd dat het ideaal zou zijn
                     als dat Europese wetgeving zou zijn, maar we voorzagen al – we zijn nu bezig met een
                     initiatiefwetsvoorstel om door te pakken met elkaar – dat dat nog een tijd zou gaan
                     duren. Niet alleen wij voorzagen dat, maar ook de Minister. Die heeft in de zomer
                     of eigenlijk al in maart verschillende prognoses gegeven waaruit bleek dat dat nog
                     wel lang op zich zou kunnen laten wachten. Ze zei er ook bij dat dat niet echt een
                     eenduidige uitkomst gaat geven, omdat de verschillende lidstaten daar anders over
                     denken. De Minister zegt dat zij niet meer met een verplichting of een wet komt, maar
                     dat zij de Europese route opgaat. Waarom is ze nu veranderd van mening? In de zomer
                     zei ze nog: het zou goed zijn als wij overgaan naar nationale wetgeving, zoals het
                     regeerakkoord eigenlijk al voorschreef. Waarom is zij daar nu op teruggekomen?
                  
Voorzitter. De Minister heeft op onze nota gereageerd. Zij zegt eigenlijk een beetje
                     een valse tegenstelling te zien. Zij zegt dat de nota eigenlijk zegt dat je het op
                     alle bedrijven moet gaan toepassen. Zij vindt dat je dat proportioneel moet doen en
                     dat zou dan in tegenstelling zijn met onze nota, terwijl die heel duidelijk – het
                     kan zijn dat iemand daar overheen heeft gelezen, hoor – beschrijft dat je dat proportioneel
                     moet doen. De Minister zegt: wat we wel gemeen hebben met de nota, is dat we het allebei
                     op Europees niveau willen doen, idealiter. Dat klopt. Dat staat erin. Maar aan het
                     einde van nota staat – daar komt die voorspelling weer terug – dat dat nog een tijdje
                     zal duren. De initiatiefnemers zeggen dus: laten we nou met een nationale wet beginnen,
                     omdat dat de boel onder druk kan zetten. Wij zijn natuurlijk niet de enigen die dat
                     hebben gedaan. Het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Zwitserland, Duitsland, Italië
                     en Spanje – we hebben ze allemaal opgesomd in de initiatiefnota – hebben natuurlijk
                     ook niet op hun handen gezeten en zijn ook aan de slag gegaan. Dat kan alleen maar
                     tot een betere Europese regelgeving leiden. Dus waarom het naar voren schuiven?
                  
Dan mijn tweede vraag, over die bouwstenen. Is de Minister ambitieus en zegt zij:
                     ik ga die bouwstenennotitie nog voor het einde van deze kabinetsperiode naar de Kamer
                     sturen? En zo ja, kan ze al een doorkijkje geven naar waar zij dan aan denkt? Wij
                     denken er als initiatiefnemers aan om een algemene zorgplicht te organiseren voor
                     alle bedrijven en om, als het gaat om toezicht, te kijken naar grote bedrijven, vanaf
                     250. Dat is ook de richtlijn van Brussel op dat punt. Ziet de Minister zo'n reikwijdte
                     ook zitten? Kortom, kan de Minister daar al het een en ander over zeggen?
                  
Dan ten slotte – ik zie dat ik alweer aan de vier minuten ben – de IMVO-convenanten.
                     Kan de Minister voor maart 2021 inzicht geven in het nieuwe beleid voor sectorale
                     samenwerking – want daar vindt de Minister het wel van belang om door te gaan – inclusief
                     de doelstellingen en minimum kwaliteitseisen voor de initiatieven en de rollen die
                     de overheid ook kan oppakken in die samenwerkingsinitiatieven? Blijft het kabinet
                     ook zorgen voor financiering van initiatieven? Ik hoor graag haar reactie.
                  
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank, meneer Voordewind. Dan geef ik even het voorzitterschap over aan mevrouw Van
                     den Hul, voor mijn eigen inbreng.
                  
Voorzitter: Van den Hul
De voorzitter:
Dank u wel, voorzitter. Dan geef ik hierbij graag het woord aan de heer Amhaouch,
                     die zal spreken namens de fractie van het CDA.
                  
De heer Amhaouch (CDA):
Dank, voorzitter. De strategische agenda van het kabinet op imvo is mede gebaseerd
                     op het SER-advies en de evaluatie van de convenanten door het Tropeninstituut, het
                     KIT. Daarnaast is er ook nog een initiatiefnota. Ik wil de initiatiefnemers ten eerste
                     complimenteren met de nota en het werk dat zij hebben verricht. Ik had er zelf voor
                     gekozen om dit gescheiden te houden van de beleidsnota van het kabinet. Ik zal me
                     nu focussen op de positie van het kabinet, omdat we wat mij betreft spreken over de
                     weg naar een beter imvo-beleid. Ik heb het over een mix aan maatregelen, welke maatregelen
                     we willen inzetten en wanneer. De initiatiefnemers van de nota pleiten voor een brede
                     due-diligencewetgeving. Voor ons komt dat nog echt te vroeg. De Minister stelt de
                     Europese route voor en de evaluatie van de voortgang daarvan komt in de zomer van
                     2021. Dat zou volgens mij het moment moeten zijn om het voorstel uit de initiatiefnota
                     in debat te brengen. Dat duurt te lang, hoor ik de initiatiefnemers in koor zeggen.
                     Ook daar ben ik het niet mee eens. We komen van ver, maar de onderzoeken en evaluaties
                     tonen wat mij betreft aan dat we nog lang niet alle middelen die we tot onze beschikking
                     hebben, hebben geoptimaliseerd. Ik wil het Nederlandse bedrijfsleven niet met extra
                     wetgeving opzadelen en wil geen wegen inslaan als we op oude wegen nog niet uitgewandeld
                     zijn.
                  
Voorzitter. Ik wil het eerst hebben over de convenanten, dan over de mogelijkheid
                     om wetgeving in te zetten en ten slotte over de keuze van de Europese weg. In de evaluatie
                     wordt gesteld dat het voor een aantal recent afgesloten IMVO-convenanten vanwege de
                     looptijd nog te vroeg is om inzicht te krijgen in de voortgang. Ik lees dat het KIT
                     stelt dat bij de sectoren met een IMVO-convenant meer voortgang te zien is dan bij
                     sectoren zonder IMVO-convenant. De conclusie van het KIT is dat de convenanten niet
                     het gewenste resultaat hebben. Ik heb het idee dat deze conclusie vooral te maken
                     heeft met het gegeven dat maar 1,6% van de bedrijven convenanten heeft onderschreven
                     en dat deze beperkte dekking erg zwaar weegt. Dat is ook bedenkelijk. Maar wat was
                     dan de verwachting voor deelname? Waar hebben we op ingezet en hoe komt het dat er
                     maar zo weinig bedrijven bereikt zijn? Ik zie daarin echt een rol voor de Minister.
                  
Terugkomend op de initiatiefnota vind ik de roep om wetgeving om deze reden onbegrijpelijk.
                     Ik vind de weg die de Minister kiest verstandiger en meer aansluiten op gekozen imvo-beleid.
                     We hebben beleid rondom convenanten opgesteld. We evalueren, verbeteren en evalueren
                     weer. Dan kunnen we wellicht wettelijke maatregelen nemen. Dat zou wat mij betreft
                     de goede volgorde moeten zijn. Wetgeving moet een sluitstuk zijn.
                  
In het onderzoek van het KIT worden succesfactoren van de convenantenaanpak benoemd,
                     zoals publieke druk, intrinsieke motivatie en vertrouwen. Zijn deze drie factoren
                     volledig benut of bereikt? Nee, zou ik zeggen. Gaat wetgeving helpen om meer bedrijven
                     te genereren? Zorgt wetgeving voor een intrinsieke motivatie? Ik denk het niet. Maar
                     die motivatie is juist belangrijk om deze gemeenschappelijke doelstellingen te bereiken.
                     Ik vraag de Minister daarom nadrukkelijk het aanjagen van convenanten als onderdeel
                     van haar beleidsmix op te nemen.
                  
Dan over het sluitstuk van de wetgeving. Het moet op basis van positieve stimulering,
                     niet op basis van straffen. «Goed voorbeeld doet volgen» is hierbij het credo. Wanneer
                     bedrijven verantwoordelijkheid nemen voor een keten, moet dat aantrekkelijk zijn.
                     Ik zou, wanneer de Wet zorgplicht kinderarbeid eenmaal geïmplementeerd is, willen
                     monitoren welk effect die heeft. In de behandeling in de Tweede Kamer was mijn fractie
                     kritisch op deze wet. Ik zie bij de bedrijven echt wel een verantwoordelijkheid voor
                     het bestrijden van kinderarbeid. Laten we beginnen met het implementeren van deze
                     wet.
                  
Voor mijn fractie is het gelijke speelveld van groot belang. Nederland moet als handelsland
                     voorzichtig zijn zichzelf buiten de markt te prijzen door massa's nationale koppen
                     te plaatsen. Nederland handelt mondiaal. Het moet dus ook groot denken als we misstanden
                     in waardenketens willen aanpakken. Het CDA pleit niet voor niets voor de sterke duurzaamheidsclausules
                     in de Europese handelsverdragen. Het moet dus nadrukkelijk Europees. Er moeten geen
                     nationale drempels opgeworpen worden waardoor belangrijke economische sectoren in
                     Nederland niet meer kunnen concurreren met derde landen. Imvo-eisen moeten de bescherming
                     vormen voor de hoge standaard die we op de Europese markten hanteren. Dat moet dus
                     ook Europees worden geregeld.
                  
Voorzitter, ik ben aan het einde gekomen.
De voorzitter:
Dat was het einde van het betoog van de heer Amhaouch. Ik kijk even rond. Ik zie verder
                     geen vragen. Dan geef ik hierbij het voorzittersstokje virtueel terug aan de heer
                     Amhaouch. O, nee, er is toch nog een vraag van de heer Voordewind.
                  
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ja, als dat mag. Ik zat namelijk nog even na te denken over de opmerking: wij moeten
                     dat tijd gunnen. Ik doe dit dossier inmiddels veertien jaar. Wij zijn in die veertien
                     jaar van een bewustwording en onderschrijven van bedrijven van 15% naar 35% gegaan.
                     Wij zijn dus nog heel ver weg van die 90%. Je ziet het trouwens ook in andere bedrijven
                     die geen wetgeving hebben. Hoelang wil de heer Amhaouch dan nog? Nog veertien jaar?
                     Wat is zijn deadline om wel tot die wetgeving over te gaan? Of zegt hij: als Europa
                     zover is, gaan we wel een keer aanhaken? Maar wat is dat sluitstuk dan?
                  
De heer Amhaouch (CDA):
Dank voor de interruptie van de heer Voordewind. Ik moet tussentijds iets opmerken.
                     De heer Voordewind zegt dat hij er nu veertien jaar mee bezig is. Laatst had ik een
                     debat over economie. Toen had ik de heer Van der Lee voor me, die zei: ik ben al 30
                     jaar lid van GroenLinks en pleit hiervoor. Ik heb dus allemaal senioren voor me op
                     dit terrein, maar dat even terzijde. Ik wil beginnen met het volgende. De heer Alkaya
                     gaf vandaag aan: imvo zou de norm moeten zijn voor alles. We onderstrepen de OESO.
                     We gaan uit van het Rijnlands denken van het bedrijfsleven, ook in Nederland. Wij
                     gaan fatsoenlijk om met onze mensen en onze planeet. Ik ben ervan overtuigd dat er
                     in de afgelopen veertien jaar hele grote stappen zijn gezet. Kijk naar de certificeringen
                     op verschillende producten. Veertien jaar geleden waren die er niet. Kijk naar duurzame
                     palmolie of duurzame koffie, die net genoemd zijn. Ik heb er af en toe moeite mee
                     dat we de multinationals in een bepaalde hoek zetten. Kijk naar Unilever, FrieslandCampina
                     en Douwe Egberts. Ik zeg niet dat die er al zijn en al op 100% zitten. Maar als je
                     kijkt naar de verduurzamingsslag die zij hebben gemaakt, zie je dat ze op 60% à 65%
                     zitten. We moeten nog een stuk. Ik denk dus dat er wel degelijk grote stappen zijn
                     gemaakt, misschien wel mede door u, meneer Voordewind, door elke keer kritisch te
                     zijn.
                  
Dan ligt er de Wet zorgplicht kinderarbeid. Ik weet nog dat ik die mocht behandelen
                     toen ik in 2016 Kamerlid werd. Ik doel op het voorstel van de heer Van Laar. Nu is
                     het het wetsvoorstel-Kuiken. Het ligt klaar in de Tweede Kamer en de Eerste Kamer.
                     Ik zou zeggen: laten we beginnen met het uitvoeren daarvan. Dat is ook een stuk wetgeving.
                     Het CDA is niet principieel tegen wetgeving.
                  
Dan kom ik op een ander punt, en dat is het laatste. Ik denk dat we moeten streven
                     naar minimale bodemwetgeving in Europa. Daar mogen we best wel beginnen over na te
                     denken, maar het liefst wisselen we het ook uit met andere landen. Maar het moet wel
                     in de gedachte die de heer Weverling noemde: als wij nieuwe wetgeving toevoegen, moeten
                     we ook kijken hoe we het mkb kunnen helpen met andere wetgeving of met het weghalen
                     van andere regels. We moeten niet alleen maar blijven stapelen. Dat is, denk ik, een
                     heel belangrijk punt. Ten tweede moeten we kijken welke zelfreguleringsmiddelen die
                     de afgelopen jaren zijn ingezet succesvol zijn gebleven en gestimuleerd moeten worden.
                     Ga dus niet een bloemkool of een kerstboom – in deze tijd moeten we praten over een
                     kerstboom – aan wetgeving optuigen. Laten we kijken wat minimaal nodig is, zodat we
                     het in Europa – we hebben namelijk één Europese markt – kunnen uitvoeren.
                  
De voorzitter:
Dank voor dit uitgebreide antwoord, meneer Amhaouch. Meneer Voordewind ziet aanleiding
                     tot een vervolgvraag.
                  
De heer Voordewind (ChristenUnie):
De heer Amhaouch heeft gelijk: er is niet niets gebeurd. Er is wel degelijk sprake
                     van duurzame koffie, duurzame palmolie en duurzaam hout. Denk ook aan conflictmineralen.
                     Dat is nu in gang gezet. Maar je ziet wel dat dat allemaal producten zijn op onderdelen.
                     Dat zijn single producten. Ze zijn ook single-source. Die kan je dus vrij makkelijk
                     herleiden. De heer Amhaouch begon zijn betoog met: het moet zo zijn – dat is het Rijnlands
                     model – dat elk bedrijf fatsoenlijk opereert en dat we alle bedrijven kunnen houden
                     aan de OESO-richtlijnen. Maar die OESO-richtlijnen zijn in de breedte bedoeld. Daarbij
                     gaat het om arbeidsrechten en milieurechten. Nu hebben we de Wet zorgplicht kinderarbeid,
                     maar die is ook weer op een deeltje. De Kamer heeft die wet aangenomen. Ook ik heb
                     voorgestemd, maar ik heb in dat debat ook gezegd: het is maar één deel. Het is goed
                     hoor, want het is een eerste stap, maar het is maar één deel. Als de heer Amhaouch
                     niet die kerstboom wil, zouden we als Nederland en natuurlijk als Europa moeten kijken
                     wat het hele pakket, waar die bedrijven aan moeten voldoen, zou kunnen behelzen in
                     een gewone OESO-richtlijnenwet, zoals de Fransen inmiddels ook hebben. De heer Alkaya
                     zei al dat we in Parijs zijn geweest bij de OESO. We hebben de meneer gesproken die
                     die wet heeft gemaakt. Hij zei: hij ligt nu boven op de stapel bij de boardrooms.
                     Men heeft het er nu over. Het is nu niet alleen maar ergens een fte'tje onderaan de
                     ladder. Het werkt dus wel degelijk versterkend als je een soort bodemwetgeving erin
                     kan leggen. Mijn vraag aan de heer Amhaouch is of hij dat ziet. Ziet hij de urgentie
                     voor het kabinet om zo snel mogelijk aan die bouwstenen te gaan werken?
                  
De heer Amhaouch (CDA):
Twee dingen: de urgentie en het tempo. Dat was vandaag volgens mij ook een vraag van
                     de heren Alkaya en Bouali: hoe snel? Zij vroegen: heeft u er een tijdslimiet aan gekoppeld?
                     Ik vind het heel belangrijk dat wij samen definiëren welke stappen we willen doorlopen.
                     Als we het eens zijn over de stappen en de inhoud, komt er een bepaalde uitkomst uit.
                     Ik heb grote huivering als we onder stomend kokend water een wet gaan optuigen en
                     denken we dat er van alles gebeurt als we die wet hebben opgetuigd. Dat gaat «m niet
                     worden. Zijn we het er dadelijk over eens om de juiste bouwblokken die werden genoemd
                     – de modules of bouwblokken; ik hoor dat het «de bouwstenen» was – in die wet op te
                     zetten? Dat mag. Dat moeten we samen doen met andere landen. We moeten nu niet het
                     wiel gaan uitvinden en voorkomen dat de Engelsen, de Fransen of de Oost-Europeanen
                     straks zeggen: dit gaat ons veel te ver; dit past niet. We moeten samen zoeken naar
                     die bouwstenen en naar een minimale bodemwetgeving. Daar zijn wij voor. Laten we dat
                     op Europees niveau doen. Wij zeggen niet: we moeten als Nederland niks doen. Ik zie
                     op heel veel terreinen dat we als Nederland elke keer de kop erop willen zetten en
                     dat we er te weinig effort in steken om het Europees te doen. Ik heb dat gezien met
                     de vliegtaks en ik zie het nu ook weer met andere zaken, zoals duurzame brandstoffen.
                     Laten we dus samen optrekken. We hebben een Europese markt. Ik kom uit de grensregio.
                     Daar zijn geen fysieke grenzen. In een knipoog zit je in Duitsland of België. Laten
                     we er samen in optrekken.
                  
De voorzitter:
Dank. Dan geef ik hierbij nu echt het voorzittersstokje terug aan de heer Amhaouch.
Voorzitter: Amhaouch
De voorzitter:
Dank, mevrouw Van den Hul. Ik kijk heel even naar mijn rechterzijde. Dan pakken we
                     nu … Ik ben even hardop aan het denken over wat nu het wijste is met het oog op de
                     persconferentie. Ik kijk even naar de mensen in de zaal. We hebben tot 21.00 uur.
                     Ik hoor iemand zeggen: de persconferentie kunt u ook terugkijken. Dat kan. Oké. Dan
                     pakken we een dinerpauze tot 19.00 uur.
                  
De vergadering wordt van 18.19 uur tot 19.02 uur geschorst.
De voorzitter:
Het is 19.00 uur geweest. De schorsing is voorbij. We gaan verder met de eerste termijn
                     van de Minister voor de beantwoording van de vragen van de Kamerleden. Ik geef het
                     woord aan de Minister.
                  
Minister Kaag:
Veel dank, meneer de voorzitter. Veel dank ook aan de Kamerleden voor niet alleen
                     de interesse, maar ook voor de terechte druk om als Nederland de doelstelling en de
                     ambitie voor wat betreft maatschappelijk verantwoord ondernemen internationaal nog
                     verder te verhogen en duidelijke kaders daarvoor te hebben. Over het wat zijn we het
                     eens. Dit kabinet, de kabinetten voor ons en ik denk ook de toekomstige kabinetten,
                     willen echt werk maken van maatschappelijk verantwoord ondernemen, ongeacht de enorme
                     moeilijkheden die dit nog steeds teweeg zal brengen. Wat we ook weten en wat ik ook
                     hier hoor, is dat we het sneller willen doen, dat we het breder willen uitzetten,
                     dat het meetbaar moet zijn, dat er een goede rapportage moet komen, en ook natuurlijk
                     de juiste overweging en inzet op sancties bij niet-naleving door bedrijven.
                  
Dan kom ik op het hoe. Ik zal zo terugkomen op de beantwoording van de specifieke
                     vragen van de Kamer. Het gaat natuurlijk om een mix van instrumenten zoals ik die
                     ook aan u heb voorgelegd. De basis daarvan waren altijd goede evaluaties en goede
                     studies. Dus ik wil wel een kanttekening plaatsen. Dit kabinet heeft op basis van
                     het regeerakkoord ingezet op twee jaar kijken hoe de convenanten lopen en dan een
                     goede evaluatie uitvoeren. Dat vergt zorgvuldigheid en gesprekken met betrokkenen.
                     De SER heeft daar mooi werk van gemaakt, evenals het Koninklijk Instituut voor de
                     Tropen, zodat we echt een goede basis hebben met een meetlat waaraan we onze weging
                     kunnen afmeten. Dat heeft ervoor gezorgd dat er een zorgvuldig pakket voorligt. Er
                     is vertraagd noch traag gehandeld. Dit zijn complexe processen. Zorgvuldigheid gaat
                     boven tijdsdruk.
                  
Ik heb in mijn brief aan u geschetst dat er een enorme kentering heeft plaatsgevonden
                     op EU-terrein. De nieuwe Commissaris Reynders wil echt werk maken van de inzet op
                     maatschappelijk verantwoord ondernemen door de lens van wetgeving. Hij heeft gebruik
                     gemaakt van de vele gesprekken die wij met hem hebben gevoerd en de input die we hebben
                     kunnen delen. De verwachting is nu dat tussen het eerste en tweede kwartaal de EU
                     met breed uitgewerkte wetgeving komt. Dus dit is een herziening van wat de eerdere
                     verwachting van het kabinet was. Dat zeg ik meteen richting de heer Voordewind. Dit
                     is eigenlijk een overtreffing van de verwachtingen die we hadden. Het is gelukkig
                     ook een veel beter resultaat dan we hadden kunnen hopen.
                  
Daarom heeft het kabinet, natuurlijk ook indachtig de aanbevelingen van de sociaaleconomische
                     Raad, gezegd: als de Commissie daadwerkelijk komt met breed uitgewerkte wetgeving,
                     dan hebben we de Europese Unie, de grootste interne markt, mee, dan hebben we impact,
                     dan hebben we ook een afgeleide van in ieder geval invloed, maar een vorm van economische
                     macht – als die wetgeving daadwerkelijk is uitgewerkt. Het is natuurlijk nog steeds
                     een als, maar de politieke wil is enorm. Nederland is een van de koplopers, ook op
                     Europees niveau. Er komt wat mij betreft een nieuw weegmoment – dat zal ik met deze
                     Kamer in februari 2021 delen – als de EU-consultaties die nu plaatsvinden, afgerond
                     zijn. Dan kan ik stellen dat de EU tussen april en juni het hele pakket kan afronden
                     of dat er alsnog een aantal kinken in de kabel zit.
                  
Ik ben nog bezig met mijn introductie, meneer de voorzitter, maar misschien heeft
                     mevrouw Van den Hul al een vraag. Ik kom nog met specifieke details, maar dit is puur
                     mijn introductie.
                  
Dan kunnen we inderdaad anders kijken. De sociaaleconomische Raad heeft ook gezegd
                     dat we dit idealiter uitwerken op EU-niveau, maar dat voorbereiding op nationaal niveau
                     even belangrijk blijft. Dat deel ik ook met een aantal leden van deze Kamer. Het is
                     niet of-of. Het is een beetje meer van én op het Europese niveau, omdat ik de inschatting
                     maak dat deze Commissaris en deze Commissie heel reëel, keihard trekt aan de uitwerking
                     van wetgeving. Maar het én zit in de uitwerking op nationaal niveau van de bouwstenen,
                     die een kritisch onderdeel zijn van wetgeving. Dan kom ik ook op een tijdpad.
                  
Wij werken dus in een breder kader op deze manier. Het is een hybride vorm van wat
                     de SER heeft geadviseerd. Het is Europees niveau, maar we laten niet de uitwerking
                     van de bouwstenen liggen totdat er een ja of nee van de Europese Commissie komt. Er
                     wordt ook aan een nationaal traject gewerkt. Daarom – dat is een antwoord alvast aan
                     de heer Alkaya – wil ik dat ook delen. We gaan de consultatie starten. Ik wil ook
                     in een appreciatie delen met deze Kamer hoe ver die elementen zijn. We zetten dus
                     proactief in op de beïnvloeding van het Europese traject. We zijn dus bezig ook met
                     het delen van onze eigen bouwstenen, een appreciatie en de gevolgen van de studies.
                     Die heb ik aangeboden deze week aan Commissaris Reynders in een non-paper. En we werken
                     aan een publieke consultatie met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en andere
                     departementen. Deze delen we ook. Ik zal u in februari hiervan op de hoogte stellen.
                  
Wat zijn nou de onderdelen of de bouwstenen die genoemd zijn?
De voorzitter:
Ik zie twee interrupties. Of wilt u nog het blokje afmaken?
Minister Kaag:
Het blokje bouwstenen is misschien wel handig in dezen, denk ik zo.
De voorzitter:
Oké, dan doen we dat. Daarna de heer Voordewind.
Minister Kaag:
Welke onderdelen werken we uit voor wetgeving? Wat gaat het opleveren? We zijn ermee
                     gestart. Er is een aantal vragen gesteld over de reikwijdte van de wet. De doelgroep
                     waarop de wetgeving van toepassing moet zijn, moet zo worden gekozen dat die impact
                     heeft, zonder dat bedrijven bezwijken onder regeldruk die ze gewoon niet aankunnen.
                     Dan heb ik het over de mkb'er of de eenmanszaak die natuurlijk ook braaf zijn werk
                     wil doen of zich wil houden aan maatschappelijk verantwoord ondernemen. Bij reikwijdte
                     wil je een kritische massa aan bedrijven bereiken, waardoor je vaak ook de facto de
                     toeleverancier bereikt.
                  
Het ligt voor de hand om te kiezen voor bedrijven met een bepaalde omvang. Dat is
                     nu de gedachte. Bijvoorbeeld bij grote bedrijven waarvan we sowieso echt moeten eisen
                     en verwachten dat ze aan de imvo-normen voldoen en die onderschrijven, oftewel de
                     90%-doelstellingen. Dit zijn bedrijven met meer dan 500 medewerkers en een totale
                     activa hoger dan 20 miljoen euro of een netto-omzet hoger dan 40 miljoen euro. Het
                     is ook belangrijk dat we bedrijven meenemen die een hoog risico vormen door de landen
                     waarin ze werken of door de sector waarvan we weten dat die inherent risico's met
                     zich meebrengt. Dat kan ook een onderdeel vormen van die reikwijdte. De toetssteen
                     blijft hierbij ook effectiviteit.
                  
Voor de toets op regeldruk – dat kwam ook voort uit de vragen van de heer Weverling
                     en de heer Amhaouch – en proportionaliteit zal ik de hulp inroepen van het Adviescollege
                     toetsing regeldruk, zodat de elementen van de regelgeving concreter worden. Ik heb
                     ook de EU Regulatory Scrutiny Board, de raad voor regelgeving toetsing, verzocht te
                     kijken naar de regeldruk bij de vormgeving van de Europese regelgeving.
                  
Tweede bouwsteen: eisen aan bedrijven. Het kabinet zet in op verankering van de zes
                     stappen van de OESO-richtlijnen in wetgeving. Dat betekent dat bedrijven imvo moeten
                     integreren in hun beleid en managementsystemen. Dat is ontzettend belangrijk, want
                     we kunnen van alles zeggen en inkaderen, maar het moet ook op de werkvloer gebeuren
                     en er moet managementtoezicht op zijn. De negatieve gevolgen moeten geïdentificeerd
                     en beoordeeld worden. Ze moeten dan de stappen zetten die een einde kunnen maken,
                     in ieder geval in hun ketenverantwoordelijkheid, aan de negatieve gevolgen, of die
                     te voorkomen of te beperken. Er moet een toepassing komen en de resultaten moeten
                     worden gemonitord. En er moet een transparante rapportage worden geleverd over hoe
                     de gevolgen worden aangepakt.
                  
Ik doe even een heel raar uitstapje. U kunt zich nog de debatten herinneren over seksuele
                     uitbuiting en machtsmisbruik in de humanitaire sector. Daar zeggen we niet dat er
                     nul risico mag voorkomen, want dat is niet haalbaar, maar we vragen wel om zero tolerance.
                     Daar gaat natuurlijk dit deel van het beleid ook over. De bedrijven moeten ook zorgen
                     voor herstelmaatregelen, wanneer die van toepassing zijn, of hieraan meewerken. Dit
                     is iets wat we zelf gaan uitwerken in de bouwstenen, maar ook meegeven aan de EU.
                     Een bedrijf moet ook aantonen hoe het aan deze zes stappen gaat voldoen. We kijken
                     naar vergelijkbare wetgeving in andere landen en naar de conflictmineralenrichtlijn
                     om te gebruiken wat al goede elementen zijn.
                  
De derde grote bouwsteen bestaat uit twee delen: toezicht en sancties. Een wet moet
                     natuurlijk ook tanden hebben om te kunnen werken. Bedrijven moet rechtszekerheid worden
                     geboden, maar het is ook belangrijk dat toezicht leidt tot een betere prestatie door
                     de bedrijven. Dan wordt er gekeken naar het zogeheten dynamisch toezicht. Dus aan
                     de ene kant wordt er gekeken naar een goede praktijk of best practice en aan de andere
                     kant moet er bij niet-naleving gesproken worden over sancties.
                  
In Frankrijk – in Duitsland is de wet nog niet geformuleerd – spreekt men over het
                     algemeen over een geldboete. Ik denk zelf ook dat reputatieschade tegenwoordig bij
                     transparante rapportages, bij publicaties, een even goed middel kan zijn, een additioneel
                     middel. Maar een wet gaat niet uit van reputatieschade. Het is aan de klant om richting
                     een bedrijf te laten weten dat hij zijn producten niet meer wil kopen. Op dit moment
                     wordt er in veel vormen van wetgeving gekeken naar geldboetes. Alle andere maatregelen
                     komen neer op sancties. Dat is op dit moment nog niet voorzien.
                  
De tijdlijn voor de uitwerking van wetgeving. Ik zei al – de heer Alkaya was er nog
                     niet – dat ik deze in het voorjaar van 2021 af wil hebben. Die zal dan ook aan een
                     publieke consultatie onderworpen worden, maar dit is uitgaande van de wens van het
                     kabinet dat we het beter vinden en slimmer als het ambitieniveau van Commissaris Reynders
                     kan leveren. Dat is in het eerste of tweede kwartaal van volgend jaar. Als wetgeving
                     dan is afgerond binnen Europa, prima, maar wij gaan tegelijkertijd door met uitwerking
                     van de bouwstenen die onderdeel vormen van nationale wetgeving. Dan komt er een consultatiemoment,
                     een nieuw appreciatiemoment van de zijde van het kabinet. Ik zal hier even pauzeren,
                     want er zijn misschien wat vragen.
                  
De voorzitter:
Er zijn inderdaad een tweetal vragen, te beginnen met mevrouw Van den Hul en daarna
                     de heer Voordewind. Mevrouw Van den Hul.
                  
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ik ben blij om te horen dat het kabinet toch stappen wil zetten. Eindelijk, zou ik
                     willen zeggen. Maar ik ben toch niet gerustgesteld over dat tijdpad. Ik zou de Minister
                     daarom toch willen vragen om dat verder voor ons in te kleuren. Ik had het er net
                     al over in een interruptiedebatje, onder anderen met de heer Bouali: die mensen in
                     China, in Bangladesh, in Guatemala, Nigeria en andere plekken waar we het vandaag
                     over hebben, hebben echt geen tijd te verliezen. Dus mijn vraag aan de Minister is
                     heel concreet wanneer zij denkt dat ook nationale wetgeving in consultatie kan gaan.
                     Wanneer verwacht zij de geactualiseerde appreciatie waar net naar werd verwezen? Hoe
                     reëel is het dan om die doelstelling van 90% in 2023 te halen?
                  
Minister Kaag:
In eerste instantie wil ik toch zeggen dat dit kabinet heeft geleverd binnen alle
                     mogelijke tijdpaden die we hebben gezet. Daar is niet van afgeweken. Dit is de eerste
                     keer dat er in een kabinet echt wordt gesproken over wetgeving. We hebben goede studies,
                     goede evaluaties geleverd, niemand maakt beleid op basis van aannames, je moet het
                     bewijzen, ook om bedrijven en klanten mee te nemen. Er ligt een heel breed kader.
                     Daarom hebben wij de Europese Commissie en Commissaris Reynders kunnen aansporen en
                     kunnen overtuigen dat hij haast moet maken, dat de basis er ligt en dat de goede voorbeelden
                     er liggen. De wetgeving die wij voorstaan, op Europees niveau en op nationaal niveau,
                     is veel breder dan de Franse wetgeving. Die betreft bedrijven die 5.000 werknemers
                     of meer hebben. Ik heb het al over een reikwijdte van bedrijven van 500 werknemers.
                     De Duitse wetgeving is nog niet eens begonnen, en gaat het misschien niet eens politiek
                     halen, want er ligt nog geen akkoord achter. Dus we kunnen wel appels en peren met
                     elkaar vergelijken, hier ligt iets heel concreets en iets heel specifieks, met grote
                     invloed op de Europese Commissie. Dat is één. Ik heb net al gezegd dat er een tijdpad
                     is: ik geef in februari een appreciatie aan deze Kamer. Het is nu 8 december, februari
                     ligt twee maanden van nu. Wetgeving is complex. We kunnen geen wonderen verwachten
                     tussen nu en 1 januari. Het is misschien makkelijk om dat te zeggen, maar ik ga uit
                     van geloofwaardig beleid en geloofwaardige politiek, waarbij ik wil leveren wat ik
                     zeg. Februari.
                  
Ik heb net ook gezegd dat het tijdpad voor de Commissie ergens tussen april en juni
                     is. In de tussentijd gaan wij verder met de uitwerking van de bouwstenen. Dat heb
                     ik ook zojuist gemeld. In diezelfde periode zullen wij consultaties gaan organiseren.
                     Dit in antwoord op een terechte vraag van de heer Alkaya. Wij denken dat wij dat ook
                     in de periode tussen februari en april kunnen doen. Tegelijkertijd: als we weten hoe
                     ver of minder ver dan gedacht de Europese Commissie kan gaan. Dat zijn heel krappe
                     tijdpaden als ik kijk vanuit het nu, eerlijk gezegd. Dus er wordt heel veel aan getrokken,
                     er wordt heel veel werk verricht.
                  
Ik ben ook afhankelijk, gelukkig, van de SER, want die levert geweldig goed werk.
                     Die willen wij betrekken, ook weer bij de gesprekken met de vakbonden en maatschappelijke
                     organisaties en om de juiste link te leggen als het gaat om toegang tot een klachtenmechanisme,
                     wat ik zelf voorstel dat we dat in Nederland een beetje analoog gaan opzetten met
                     wat er nu op Europees niveau gebeurt voor wat betreft de handelsverdragen. Ik stel
                     voor om dat te gaan onderzoeken en op te zetten. Het zeggen is één ding, het daadwerkelijk
                     uitwerken is een heel andere zaak. Dat betreft heel veel mensen, en wetgeving is een
                     complexe zaak. Dus ik denk dat er heel veel ambitie en heel veel vaart achter zit.
                     Maar ik benadruk nogmaals: als het op Europees niveau echt snel en goed geregeld kan
                     worden, dan heb ik iedereen hier gehoord dat dat natuurlijk het optimale is. Maar
                     we gaan niet wachten op Europa, wij gaan tegelijkertijd verder. Dus ik zou ook elke
                     suggestie, misschien onbedoeld, dat het kabinet wil wachten, omdat het op Europees
                     niveau niet zou lukken, ver van me willen werpen, want dat is niet zo. Het zijn parallelle
                     trajecten, maar met een hoge politieke verwachting en eisen op Europees niveau, omdat
                     dat veel meer gaat leveren voor al die mensen die mevrouw Van den Hul hier steeds
                     aanhaalt. Die grote zorgen deel ik, maar we kunnen niet alles van vandaag op morgen
                     oplossen op een gedegen manier. Uiteindelijk willen we brede wetgeving, een gelijk
                     speelveld en impact, zodat het daadwerkelijk iets gaat leveren voor de mensen daar.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Van den Hul nog?
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Die ambitie delen wij. En die ambitie kan wat ons betreft niet hoog genoeg zijn. Ik
                     gaf net al aan: op dit moment zijn mensen nog steeds de marge. Dan heb ik het niet
                     alleen over het verhaal bindende wetgeving, dan heb ik het over wat er nu bijvoorbeeld
                     gebeurt in de ketens. Ik gaf het voorbeeld van de supermarkten, ik gaf het voorbeeld
                     van de koffie. Uiteindelijk zijn nu de mensen de marges en gaan de bonussen niet naar
                     de boeren die onze koffiebonen produceren, maar naar de boardrooms van de grote koffiemerken.
                     Dat is de problematiek waarmee we worstelen. We weten dat er nu een enorm lage compliance
                     met de OESO-richtlijnen is. Dat is natuurlijk het startpunt waarom we überhaupt over
                     die bindende richtlijnen spreken. Mijn vraag aan de Minister was ook hoe haalbaar
                     90% in 2023 is. Is dat nog een realistisch scenario? Wat gaat zij in de tussentijd
                     doen om te zorgen dat we de realiteit echt omdraaien en dat echt ook andere stappen
                     worden gezet? We hebben vandaag gelukkig een motie aangenomen – ik noemde dat al in
                     mijn spreektekst – over de situatie in China. Welke andere stappen gaat deze Minister
                     nog zetten om er toch voor te zorgen dat bedrijven zich wel degelijk aan die verantwoordelijkheid
                     houden en dat mensen niet langer de marge zijn, maar dat mensenrechten en milieu uiteindelijk
                     bovenaan staan, en niet de bottom line zijn?
                  
Minister Kaag:
Hier worden weer allerlei dingen door elkaar gehaald, vrees ik. Imvo gaat natuurlijk
                     om mens en planeet, en klimaat. Het gaat om een eerlijk loon, het gaat om duurzaamheid.
                     Daar trekken we met z'n allen aan. Het is dus geen of-of. Het hele beleid is daar
                     juist op gericht en de convenanten ook. Zoals u weet, spreek ik met grote regelmaat,
                     meer dan me lief is, omdat ik dan tot mijn treurnis moet constateren dat bedrijven
                     nog steeds niet voldoen aan de imvo-richtlijnen, met CEO's. Ik voer al gesprekken
                     en schrijf brieven om bedrijven te wijzen op de eisen die wij hebben in het kader
                     van nog steeds de vrijwillige naleving van de OESO-richtlijnen. Dat er nog veel meer
                     moet gebeuren qua onderschrijving en qua ondersteuning, is een kentering die bereikt
                     zal worden als er een wetgevend kader ligt, of dat nou op Europees of op nationaal
                     niveau is. Intussen gaan wij gewoon door met het Ministerie van Economische Zaken
                     en met VNO-NCW en MKB-Nederland om bedrijven nogmaals bewust te maken van het feit
                     dat ze moeten meedoen. Inderdaad, ze worden uitgesloten van handelsmissies – dat doe
                     ik de laatste jaren al – en standaard van ODA-gelden of andere financiering. Dat kan
                     al niet, tenzij je de richtlijnen, al zijn die nu nog vrijwillig, onderschrijft. Alleen:
                     het probleem is natuurlijk dat vrijwilligheid vaak heeft geleid tot vrijblijvendheid.
                     Het laatste, hebben we in veel AO's besproken, willen we niet. We willen een kentering,
                     maar het zijn heel complexe processen. We moeten niet doen alsof als we vandaag met
                     een bedrijf spreken, morgen alles is veranderd. Het laatste wat niet kan, zoals u
                     ook heeft gemerkt aan mijn brief over de situatie in China, en waarvoor we de rechtsbasis
                     niet hebben, is bedrijven dwingen te vertrekken. Maar we kunnen wel in alle stappen
                     onder het huidige kader in de keten wijzen op de verwachtingen, de rapportages, de
                     kentering en het maken van de afweging waar ze dan zouden willen produceren of dat
                     ze zouden moeten vertrekken in het kader van de richtlijnen waarvan wij verwachten
                     dat ze daaraan voldoen. Dat heb ik ook in september in een brief, en in vele AO's
                     al aangegeven.
                  
Ik ga nu verder met de uitwerking van de wetgeving.
De voorzitter:
Er is een vraag van de heer Voordewind.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Het is goed om te horen dat de Minister zo ambitieus aan de gang is. Dat wist ik niet.
                     Ik wist alleen dat er een consultatieronde liep, maar ik wist niet dat deze Minister
                     al input had gegeven aan de Eurocommissaris waar zij aan denkt. Ik ben dan wel benieuwd
                     of daar een notitie van is en of de Kamer die ook kan krijgen. Ik denk aan iets als
                     een beschrijving van de contouren. Is dat mogelijk? Dan neemt zij de Kamer mee in
                     dit proces. Dat zou wel aardig zijn. De Minister heeft gezegd dat, als ze naar de
                     reikwijdte kijkt, ze denkt aan 500 medewerkers of een netto omzet van 40 miljoen.
                     Hoe is zij bij die 500 gekomen? Ik begrijp namelijk dat de Europese richtlijn voor
                     een groot bedrijf 50 is. Heeft zij andere richtlijnen van Brussel gekregen? Hoe onderbouwt
                     zij die grens daar?
                  
Ten slotte. De OESO-richtlijnen vragen eigenlijk due diligence van alle bedrijven.
                     Het heten wel richtlijnen voor multinationals, maar als je kijkt, dan zie je dat ze
                     dat vragen aan alle bedrijven. Is de Minister het ermee eens dat je in de reikwijdte
                     de algemene zorgplicht voor iedereen moet beschrijven, maar dat je je in het toezicht
                     dan misschien moet toespitsen op wat de Minister de meeste impact noemt? Wel een algemene
                     zorgplicht voor bedrijven, maar in het toezicht verder uitwerken. Daar denken wij
                     aan als het gaat om onze wetgeving. Maar ik ben benieuwd waar de Minister aan denkt.
                  
Minister Kaag:
Het is interessant dat de heer Voordewind spreekt over «zijn» wetgeving versus «onze»
                     wetgeving. Ik hoop dat we tot één vorm van wetgeving komen.
                  
Ik denk dat we een verschil moeten maken in de zorgplicht, de algemene verwachting
                     die je hebt van bedrijven, bijvoorbeeld de mam en pap-shop. Waar doen ze hun inkopen?
                     Is dat verantwoord? Weten ze waar het vandaan komt? Dat is al een mooie start aan
                     de inkopende kant. Die hebben we ook bij de overheid; ik kom straks terug op de vragen
                     van mevrouw Van den Hul daarover. En de grotere kant. Wie maakt het meeste verschil?
                     Daar is onze keuze om te zeggen: wat is het type bedrijven dat het grootste verschil
                     kan maken bij zo'n eerste aanzet?
                  
Ik ben het ermee eens dat je uiteindelijk wil dat iedereen betrokken is, maar die
                     bouwstenen zijn wel met elkaar verbonden. Je moet dan ook kijken wie wel de consequenties
                     kan beoordelen en de veranderingen teweeg kan brengen. Bij veel kleine bedrijven die
                     heel afhankelijk zijn, die alleen in Nederland produceren of inkopen, hebben we een
                     andere verwachting dan bij bedrijven die internationaal georiënteerd zijn. We hebben
                     het ook over internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het is niet alleen
                     nationaal georiënteerd. Het gaat ook om de reikwijdte die een bedrijf kan hebben,
                     om de effectiviteit en waar toezicht op gehouden kan worden. Voor de hele kleine bedrijven
                     is dat bijna onmogelijk.
                  
Daarom is er ook een gesprek geweest, zoals de heer Weverling zegt. Als je bijvoorbeeld
                     kijkt naar het mkb, is het voor bepaalde mkb'ers bijna onmogelijk om aan die regeldruk
                     te voldoen. We moeten dat ook kunnen toespitsen en we moeten daar ook maatwerk in
                     kunnen leveren. Dit is ook een belangrijk onderdeel als er een consultatie van start
                     gaat. We willen niet alleen de meningen en gedachten horen van maatschappelijke organisaties,
                     van de vakbonden en anderen, maar ook juist van MKB Nederland, van specifieke bedrijven,
                     over hoe het zit in sectoren. Maatwerk betreft ook sectoren. De textielsector is heel
                     anders dan bijvoorbeeld de staalverwerkende industrie. De loonsituaties zijn anders.
                     De gezondheidsrisico's zijn anders. Ik wil niet alles met de mantel der liefde bedekken,
                     maar maatwerk is heel belangrijk en dat is ook het doel. Daarbij is zorgvuldigheid
                     ook relevant.
                  
Ik denk dat we elkaar in de uitwerking heel goed kunnen vinden. Zoals ik al heb gesteld
                     in de schriftelijke reactie op de initiatiefnota van de heer Voordewind: wij zien
                     heel veel overeenkomsten of convergentie, dus dat zal ook een bredere basis leveren.
                     Ik deel graag met deze Kamer de elementen die wij gedeeld hebben met de Europese Commissie,
                     Commissaris Reynders. Deze komen erg overeen, of eigenlijk moeten zij hetzelfde zijn,
                     maar dan anders verwoord, omdat ik nu mondeling zeg wat de bouwstenen zijn en wat
                     de ambitie is.
                  
De voorzitter:
Ik zie nog een interruptie van de heer Voordewind.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dank voor de toezegging dat de input die Eurocommissaris Reynders heeft gekregen,
                     ook naar de Kamer komt. Ik ben erg benieuwd. Nog even over de algemene zorgplicht.
                     De Minister zegt dat het gaat om bedrijven die internationale handel bedrijven.
                  
Minister Kaag:
Niet alleen.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
U zei: imvo is internationaal ondernemen. Is de Minister dan nog wel van mening dat
                     je de algemene zorgplicht als uitgangspunt neemt? Er wordt natuurlijk heel veel ingekocht
                     via groothandels en die kopen het internationaal in. Daarmee zouden al die bedrijven
                     die bij die groothandels kopen, zelfs in Europa, zeg maar uitgezonderd zijn van de
                     algemene zorgplicht. Vindt de Minister nu dat dat niet het geval kan zijn, dat je
                     een algemene zorgplicht hebt, en daarnaast proportioneel moet gaan kijken in hoeverre
                     je dat toezicht zou kunnen doen bij bedrijven die internationaal opereren? Het een
                     sluit het ander volgens mij niet uit.
                  
Minister Kaag:
Nee, daar ben ik het mee eens. Daarom heb ik het ook gehad over verwachtingen en eisen.
                     Als we meteen het juridische embleem gebruiken van de zorgplicht, zitten we in een
                     ander kader. Ik denk dat het belangrijk is dat we weten dat een mkb'er die ergens
                     inkoopt, zich kan oriënteren. Die moet weten aan de hand van een keurmerk of informatie
                     die beschikbaar wordt gesteld, wat hij koopt en waar het is geproduceerd en onder
                     welke omstandigheden. Dat is waar we ook naartoe willen. Hoe meer informatie, des
                     te beter de keuzes. Dan kun je ook risico's mijden als klant of als inkopend klein
                     bedrijf. De grotere, internationaal georiënteerde ketens, of op Europees niveau opererend,
                     hebben een grotere zorgplicht, om het zo te noemen. Er zijn gradaties in. Dan zit
                     je tegelijkertijd bij effectiviteit en proportionaliteit. Ik ga niet met een bazooka
                     achter een mug aan bijvoorbeeld; helemaal niet met een bazooka, voor de goede orde.
                  
De heer Alkaya (SP):
Allereerst excuus dat ik de eerste paar minuten heb gemist. Tijdens het rennen heb
                     ik het digitaal wel kunnen volgen, dus ik heb alles meegekregen. Ik vind het aan de
                     ene kant wel een verademing dat we het over de kaders of over de inhoud kunnen hebben
                     en dat we het eens zijn over het doel. Ik vind dat de Minister goede toezeggingen
                     doet. Die staan genoteerd. Tegelijkertijd vraag ik me af of het nog wordt meegenomen,
                     als we het nu over die kaders gaan hebben. Krijgen we nog de kans, met het verkiezingsreces
                     en dergelijke, om daar binnen afzienbare tijd over te spreken? Daar gaan we zelf over,
                     maar daar ben ik naar op zoek. Op basis van dit verhaal heb ik allemaal vraagtekens
                     in mijn hoofd en daar zou ik het ook inhoudelijk over willen hebben. Nu blijft het
                     bij een mondelinge toezegging van de Minister. Hoe ziet ze dat proces voor zich, ook
                     met het oog op de Kamer en de verkiezingen die eraan komen?
                  
De voorzitter:
Hoe ziet het proces eruit?
Minister Kaag:
Ik kan een schriftelijke toezegging doen over welk tijdpad er wordt gelopen. Dan kan
                     ik er met de ambtenaren naar kijken, ook van de andere ministeries die hieraan mee
                     moeten werken. Wij doen dit niet solo. Buitenlandse Zaken heeft zeer beperkte wetgevende
                     capaciteit, zoals u weet. Dit wordt breed, interdepartementaal opgetrokken. Ik heb
                     net de ambitie geschetst. Ik geef sowieso in februari een appreciatie van het Europese
                     traject. Dat heb ik toegezegd. De consultaties op Europees niveau zijn 8 februari
                     afgerond, zoals beschreven door de Commissie. Dan zouden we heel snel onze appreciatie
                     met u moeten kunnen delen. Tegelijkertijd voeren wij zelf consultaties ter uitwerking
                     van de bouwstenen zoals beschreven. Die zijn in het voorjaar. Ik wil er in tweede
                     termijn op terugkomen of ik dat een beetje naar voren kan halen, maar je kunt geen
                     bloed uit een steen krijgen. Ik wil even checken of dat mogelijk is. Ik begrijp de
                     wens, maar ik denk dat er heel veel voor ligt. Ik begrijp uw vraag over de verkiezingen
                     en de rol van de Tweede Kamer, maar ik wil het project wel zorgvuldig kunnen afronden.
                     Dat is ook bestuurlijke verantwoordelijkheid.
                  
De heer Alkaya (SP):
Dat snap ik, maar in de praktijk ben ik bang dat dit aan een nieuwe Kamer zal zijn,
                     als je ervan uitgaat dat dit controversieel wordt verklaard. Dan zie ik toch wel dat
                     er vertraging gaat komen. Daarom wil ik nog één inhoudelijk punt maken. Ik snap dat
                     je het afbakent tot de grootste bedrijven, zoals Frankrijk heeft gedaan, alleen dan
                     met een lager getal. Dat vind ik in eerste instantie proportioneel. Ik sta ook onder
                     de initiatiefnota. Ik ga ervan uit dat het uiteindelijk voor alle bedrijven gaat gelden,
                     maar als eerste stap zou ik dat proportioneel vinden. In het interruptiedebatje met
                     de heer Voordewind is er gesproken over als het mkb het afneemt van een groot bedrijf,
                     maar het kan ook andersom zijn. Daar heeft Nederland ook een belangrijke positie in.
                     Er kunnen heel veel toeleveranciers zijn die aan Nederlandse multinationals leveren.
                     Ik ga er eigenlijk vanuit dat het ook die kant op werkt. Dan kunnen we best veel bedrijven
                     gelijk te pakken krijgen, omdat Nederland thuishaven is van heel veel hoofdkantoren
                     van grote bedrijven. Als je en de toeleveranciersketen en de afnemersketen in die
                     wettelijke eisen betrekt, kun je daarin ook heel wat mkb-bedrijven meenemen, zonder
                     dat je de slager op de hoek afzonderlijk ook due-diligence-eisen oplegt. Kan de Minister
                     dat bevestigen?
                  
Minister Kaag:
Ja, ik denk dat het interessant is. Ik zal het in tweede termijn bevestigen. Er komt
                     mij een heel pertinent voorbeeld voor de geest: Tommy Hilfiger heeft een soort hoofdkantoor
                     in Amsterdam. Ze halen veel producten uit China, uit de provincie Xinjiang. Indachtig
                     ons eigen beleid, dat al voor de aangenomen motie van toepassing was, ga ik in gesprek
                     met dat hoofdkantoor. Ik ga niet Tommy Hilfiger in New York bellen, want ze zitten
                     hier in Nederland. Dus ja, dat kan, en winkels kopen in van Tommy Hilfiger, zonder
                     productnamen te willen noemen, maar het is geen advertentie, gelukkig.
                  
De heer Alkaya (SP):
Tot slot. In dit voorbeeld zou ik ervan uitgaan dat die eis voor verantwoord ondernemerschap
                     zowel geldt voor een mkb'er die Tommy Hilfigerkleding in de winkel heeft liggen, want
                     Tommy Hilfiger moet eraan voldoen, als voor bedrijven in het buitenland die in de
                     productieketen en de toelevering van die producten zitten en die ook aan die eis moeten
                     voldoen, dus dat het beide kanten opgaat. Dan denk ik inderdaad dat we toch een hele
                     slag kunnen slaan, omdat Nederland zo veel hoofdkantoren heeft, om allerlei redenen,
                     soms om fiscale redenen, dat we heel wat multinationals op die manier kunnen dwingen
                     om verantwoorder te ondernemen. En dan hebben we volgens mij toch iets goeds bereikt.
                  
Minister Kaag:
Ja, maar ik ga nu niet vooruitlopen op de schriftelijke uitleg wat de bouwstenen zijn,
                     met het tijdpad, de omvang en de reikwijdte van de bedrijven erbij. Ik denk dat we
                     elkaar goed begrijpen. Als je dit doet, moet je het goed doen. Het moet breed zijn;
                     daarom blijft ook het Europese niveau van belang. Als we dat kunnen afronden in afzienbare
                     tijd, is dat heel wenselijk, want dan trek je al die bedrijven mee en gebruik je ook
                     de slagkracht van Brussel daarvoor. Dat is nog even af te wachten. Mijn appreciatie
                     daarvan komt zo snel mogelijk na 8 februari.
                  
De voorzitter:
De Minister vervolgt haar betoog.
Minister Kaag:
De Minister kijkt even waar ze gebleven is, want we hebben hiermee meteen een aantal
                     vragen afgerond.
                  
Het volgende was misschien geen vraag, maar is iets wat ik zelf wil delen: welke sancties
                     willen we zien in een Europees voorstel? Hoe zal het toezicht eruitzien in Europa?
                     Dat is ook een beetje in relatie tot de nota van de heer Voordewind. We praten sowieso
                     over adequaat toezicht, maar dat moet uitgewerkt worden. Bedrijven – dat herhaal ik
                     – hebben rechtszekerheid nodig. Het kan niet zo zijn dat ze het idee hebben dat ze
                     opeens worden onderworpen aan de grillen van wetgeving die maar één kant opgaat. Het
                     toezicht moet altijd, ook op Europees niveau, leiden tot een betere prestatie van
                     bedrijven. Dat willen we allemaal. We willen dat bedrijven concurrerend kunnen blijven
                     en banen creëren en tegelijkertijd dat er duurzaam wordt ondernomen als het gaat om
                     mens en planeet en een eerlijk en leefbaar loon, vooral in de productielanden. Ook
                     op Europees niveau wordt er gesproken over sancties in de vorm van geldboetes. Andere
                     sancties worden, naar ik begrijp, op dit moment niet overwogen.
                  
Dan kom ik terug op een aantal opmerkingen over het Adviescollege toetsing regeldruk.
                     Het adviescollege merkt op dat er bij het alleen op nationaal niveau doorgaan – dat
                     was een beetje het debat dat u onderling had – en afwachten wat er in Europa gebeurt
                     in plaats van actief aan te dringen op de Europese kant, een ongewenste stapeling
                     kan komen die juist de beleidscoherentie zou ondermijnen en onnodige administratieve
                     lasten voor veel bedrijven tot gevolg zou hebben. Dat zou de kleinere bedrijven helemaal
                     treffen. Het is dus niet zo dat, zoals ik oppikte uit het debat, de verstoring of
                     de lastenopstapeling gebruikt worden om maar te zeggen dat we nog wel even afwachten
                     wat er gebeurt. Nee, het zijn echt reële zorgen voor veel bedrijven. Zeker de midden-
                     en kleinbedrijven zijn daar bang voor. Dit is iets wat we serieus meegeven. Als je
                     doorgaat met een zorgvuldige uitwerking van nationale bouwstenen en continu kijkt
                     wat er gebeurt in Europa, denk ik dat je niet die onnodige opstapeling van lasten
                     krijgt omdat we keuzes kunnen maken voor of het een of het ander. Sowieso zullen de
                     Nederlandse bouwstenen heel goed aansluiten bij een Europees kader of zijn deze de
                     input geweest voor onderdelen van een Europees kader. Tegen de heer Weverling zeg
                     ik dat hij zich geen zorgen hoeft te maken. Ik heb 30 jaar lang internationaal onderhandeld
                     en ik geloof dat ik het woord «compromis» kan spellen. Politiek is namelijk de kunst
                     van het compromis. Als Nederland zijn we gewend dat onze stijl niet altijd goed wordt
                     ontvangen, maar de inhoud verwelkomd wordt.
                  
Dan kijk ik meteen naar het VN-Verdrag inzake Business and Human Rights, het bedrijfsleven
                     en mensenrechten. Ik kijk daarbij naar de heer Alkaya. Indachtig zijn motie gaan wij
                     heel braaf verder met het blijven betrekken van landen om te kijken of we met een
                     andere koplopersploeg nog verder kunnen om inhoud te kunnen blijven geven aan de onderhandelingen
                     over dit verdrag. We hebben de posten ingezet, we hebben een aantal van de OESO-landen
                     gesproken en ambassadeurs op pad gestuurd. Bijna niemand is op dit moment nog bereid
                     gebleken om zich aan te sluiten bij een andere vorm van initiatief om het verdrag
                     nieuw leven in te blazen. Zoals u weet, heeft de Europese Commissie in Genève gezegd
                     dat zij geen mandaat wil vragen in Brussel. Ik doe hier wel de toezegging dat ik nog
                     een keer bij de juiste Commissaris formeel de vraag ga neerleggen of dit wijs is en
                     of dit de eindafweging van de Commissie kan en mag zijn. Ik vind het te belangrijk
                     en ook een verkeerd signaal in deze fase. Indachtig de verkiezing van kandidaat-president
                     Biden is er misschien ook sprake van «nieuwe ronde, nieuwe kansen». Hiermee hoop ik
                     uw vragen over uw eigen motie te hebben beantwoord.
                  
Voordat ik doorga met de specifieke vragen die gesteld zijn, wil ik nog iets meegeven
                     over de Wet zorgplicht kinderarbeid, kort gezegd de wet-Kuiken. We werken dit uit.
                     Dit is sowieso een verplichting. De afspraak in de Eerste Kamer met mevrouw Kuiken
                     was ook dat in de uitwerking van de studies en de evaluaties, en indachtig de voorstellen
                     van het kabinet voor wat betreft internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen,
                     deze wet een onderdeel daarvan zou moeten vormen. Velen van ons zien het belang van
                     de Wet zorgplicht kinderarbeid, maar we willen die idealiter verankeren in een breder
                     kader. Dat blijft nog steeds de inzet, maar ik wil wel bevestigen dat we doorgaan
                     met de uitwerking van deze Wet zorgplicht. In het ergste geval zouden we alleen dat
                     element hebben. Het mag niet een slachtoffer worden van een mogelijke vertraging.
                     Ik stuur niet op vertraging, zoals u weet, maar alles is mogelijk in het leven en
                     ook ik kan onder een bus lopen. Je weet het maar nooit.
                  
Er is een vraag gesteld over de evaluatie van het Koninklijk Instituut voor de Tropen.
                     Ik vond dat een aantal hele belangrijke aanbevelingen. Die worden meegenomen in de
                     uitwerking van de sectorale samenwerking, onder andere verbetering van de monitoring
                     en rapportage, verbetering van de interne transparantie, verbetering van de outreachstrategie
                     om juist meer bedrijven te betrekken en dus ook de 90%-doelstelling te gaan halen,
                     en het bieden van doelgerichte ondersteuning van het midden- en kleinbedrijf en het
                     faciliteren van dialogen tussen alle betrokken partijen. Wel blijft het ministerie
                     betrokken, ook qua personele ondersteuning en financiering van convenanten. Als de
                     convenanten aflopen, gaan zij door indachtig het plan dat er dan wetgeving zal zijn.
                     Dan worden deze voortgezet in vormen van sectorale samenwerking. We gaan dus door,
                     maar ze worden vertaald naar sectorale samenwerking. Binnen de lopende convenanten
                     kijken we naar de aanbevelingen van het Koninklijk Instituut voor de Tropen en kijken
                     we hoe we dat voort kunnen zetten binnen sectorale samenwerking. Dat hangt heel erg
                     af van de sector, of het cacao is of textiel. Het is dus niet zo dat het ministerie
                     of de overheid zich terugtrekt. Er volgt een nieuwe fase.
                  
De heer Weverling zei dat bijvoorbeeld bij de bankenconvenanten en de verzekeringsinstellingen
                     de langstlopende convenanten relatief gezien de beste resultaten hadden. Hij vroeg
                     of het dan niet zaak is om convenanten nog langer te laten lopen. De aanbeveling van
                     het KIT is om die om te zetten in sectorale samenwerking, indachtig het feit dat we
                     wetgeving zullen hebben. Bovendien hebben evaluaties en studies aangetoond dat we
                     gewoon niet genoeg kilometers kunnen maken op basis van de convenantenaanpak. Daarom
                     gaan we door met deze hopelijk intelligente combinatie van verschillende maatregelen.
                     Het duurt gewoon te lang. Dat is een conclusie die we denk ik met z'n allen kunnen
                     delen. Dat ondermijnt het vertrouwen in zowel de effectiviteit als de reikwijdte van
                     maatschappelijk verantwoord ondernemen. Er is meer nodig.
                  
Dan ga ik door met een aantal specifieke vragen. Ik denk dat ik de vraag van mevrouw
                     Van den Hul over nationale wetgeving en de balans tussen EU en nationaal heb beantwoord.
                  
De heer Weverling vroeg of ik kan toelichten wat in het kader van de voorstellen bedoeld
                     wordt met «uitvoerbaar en effectief». Met een uitvoerbaar voorstel bedoelen we de
                     afbakening van de doelgroep en of er gekeken wordt naar proportionaliteit en regeldruk.
                     Uw zorg, en die deel ik, gaat met name over het midden- en kleinbedrijf. Met een effectief
                     voorstel bedoelen we natuurlijk of het in lijn is met de OESO-richtlijnen. Het kan
                     ertoe leiden dat bedrijven hiermee gewoon meer gaan ondernemen. We willen resultaat
                     sorteren. Daar komt het wat mij betreft op neer als het effectief is. Dus: minder
                     schendingen, of idealiter geen schendingen, toegang tot het recht, geen getroffenen,
                     toegang tot een klachtenmechanisme.
                  
De heer Weverling vroeg ook of ik kan bevestigen dat nationale wetgeving de markt
                     kan verstoren. De hele inzet van dit kabinet of een volgend kabinet zal natuurlijk
                     zijn dat dit niet de bedoeling is en dat wetgeving de markt moet reguleren op een
                     manier waarop eenieder in de keten beschermd is, zowel mensen in productielanden als
                     mensen hier. Ik denk niet dat het verstorend is. Het moet beschermend werken. Met
                     alles in het kader van het gelijk speelveld hebben we ook altijd gekeken of we de
                     lat hoger moeten leggen. Een gelijk speelveld kan nooit een excuus zijn om de lat
                     lager te leggen. Dat hebben we in veel AO's besproken.
                  
De heer Weverling vroeg ook of ik ervoor opensta … O ja, dat is de wet van het compromis.
                     Die heb ik al benoemd. Hij vroeg of we ook compromissen kunnen aanvaarden.
                  
De heer Bouali vroeg of ik kan toezeggen om de Tweede Kamer dit voorjaar te informeren
                     over de voortgang. Dat heb ik gedaan, omtrent Commissaris Reynders.
                  
De heer Weverling vroeg waarom ik het naar voren ging schuiven. Ik geloof dat ik al
                     duidelijk heb gemaakt dat er niet wordt geschoven. Er is veel ambitie. Er is ook veel
                     druk en veel werkinzet om juist te kunnen afronden en om ook compleet en transparant
                     daarover te zijn.
                  
De heer Weverling vroeg, maar ik meen dat ik die vraag al in mijn introductie heb
                     beantwoord, of de zomer van 2021 niet te kort dag is voor een deadline van de EU.
                     Nee, zoals het nu lijkt absoluut niet. Maar goed, ik wil niet op een later moment
                     mijn woorden moeten inslikken. Alle indicaties, op EU-niveau, op Commissarisniveau
                     en op het niveau van de Raad, zijn nu dat dat niet zo is.
                  
Over de bouwstenen hebben we gesproken.
De heer Alkaya vroeg waarom ik niet eerder dwingende wetgeving heb ingevoerd, terwijl
                     daar ruimte voor was in het regeerakkoord. U heeft het misschien op weg hiernaartoe
                     al gehoord: we hebben het tijdpad bewandeld zoals de afspraak was in het regeerakkoord.
                     U bent in alle stappen meegenomen. Ik denk dat we nu op een doorbraakmoment zijn.
                     Zo zou ik het eerder zien. Er ligt veel voor.
                  
De heer Voordewind vroeg of ik van mening was veranderd, omdat ik zei dat het goed
                     was om in te zetten op nationale wetgeving. Ik heb mijn eigen taal en tekst er nog
                     eens op nagezocht. Ik geloof dat ik dezelfde balans heb aangeslagen, alleen zag het
                     er op het moment van dat gesprek – ik weet niet meer wanneer dat precies was – nog
                     niet zo rooskleurig uit op EU-politiek niveau. Dat is veranderd. Ik zou dus zeggen
                     dat wij blij verrast zijn. Commissaris Reynders heeft hier echt vaart achter gezet,
                     wat heel goed is, onder grote aansporing van onder andere Nederland.
                  
De convenanten hebben we al benoemd. Er is gevraagd of de convenanten worden geborgd.
                     Ik heb net al gezegd dat we ze afronden. Er blijft financiering mogelijk. De BZ-inzet
                     blijft natuurlijk ook, met anderen, maar het wordt voortgezet op basis van de aanbevelingen
                     van het KIT. Dat betekent sectorale samenwerking.
                  
De voorzitter:
Er is een interruptie van de heer Weverling.
De heer Weverling (VVD):
Kan de Minister nog wat meer duiding geven van het verschil tussen de convenantenaanpak
                     en de sectorale samenwerking? Wat ziet zij dan als de rol van de overheid? Hoe actief
                     wordt die?
                  
Minister Kaag:
Dat is een hele goede vraag, die ik zelf ook had. Volgens mij is het een beetje een
                     voortzetting van hetzelfde, want een convenant vindt plaats binnen een sector. Omdat
                     er wordt uitgegaan van een kader van imvo-maatregelen is het convenant ten dele achterhaald
                     en wordt het ingehaald door de nieuwe realiteit. De sectorale samenwerking is dus
                     het deel dat de bedrijven, maatschappelijke organisaties en vakbonden zelf kunnen
                     voortzetten met inzet of ondersteuning van de overheid, maar het is een onderdeel.
                     Het is niet meer het enige deel. Voorheen hadden we alleen de convenanten, nu hebben
                     we een kader dat wettelijk is en een mogelijk dwingend element heeft. Het deel van
                     de convenanten dat samenwerking betrof, wordt voortgezet. Het is dus een aanpassing
                     binnen een verschuivend kader, zou ik zeggen. Dat is het verschil. En ja, we blijven
                     betrokken. Het is echt gebaseerd op de aanbevelingen van het Koninklijk Instituut
                     voor de Tropen.
                  
De heer Weverling heeft een vraag gesteld die ik al heb beantwoord, maar ik zal dat
                     herhalen. Hij zei dat de langstlopende convenanten het succesvolst waren. Ja, dat
                     is zo, maar ik denk niet dat we de tijd en het politieke geduld hebben om nog langer
                     te wachten tot andere convenanten dusdanig kunnen aantrekken. Het hangt ook echt van
                     de sector af. Het verbaast mij niet dat bijvoorbeeld de banken sneller hebben kunnen
                     handelen. Een textielproducent in Bangladesh … We zijn zo lang bezig met het Rana
                     Plaza-akkoord. Ik heb zelf ook op hoog niveau onderhandeld in Bangladesh en elders
                     toen het spaak dreigde te lopen. De afhankelijkheid van de politieke wil en inzet
                     van anderen is te groot. Dat willen we natuurlijk ook veranderen, zodat dat wij het
                     optimale en wenselijke doen al naar gelang onze inzichten over mensenrechten, leefbaar
                     loon en andere belangrijke kwesties.
                  
Er was nog een vraag van de heer Weverling. Hoe kijk ik aan tegen de conclusie dat
                     de effectiviteit van de convenanten eigenlijk nog niet duidelijk kan zijn? Ik denk
                     dat we dat nu uitgebreid hebben benoemd.
                  
Dan de vraag van de heer Voordewind of ik voor maart inzicht kan geven in nieuw beleid
                     voor sectorale samenwerking. We zijn ermee bezig. Het is misschien nog niet klaar,
                     maar ik wil dat wel zo snel mogelijk doen. Ik zal een datum geven. De heer Voordewind
                     vroeg specifiek naar maart, maar ik zal hem gewoon de datum geven die erbij hoort.
                     Ik weet niet of hij maart bedoelde met het oog op de verkiezingen, maar ik kijk gewoon
                     naar het ambtelijke pad dat ervoor nodig is.
                  
De heer Amhaouch vroeg waar we op hebben ingezet met de convenanten en wat de verwachting
                     was. De inzet was natuurlijk altijd de OESO-richtlijnen, alsmede de risico's mijden
                     en het liefst uitbannen uit de keten op basis van vrijwillige samenwerking. Ik denk
                     dat bewustwording ook een heel goede winst is geweest. Er is heel veel werk verricht.
                     Heel veel bedrijven doen hier echt heel goed aan mee en hebben hun eigen rol goed
                     opgepakt. We kunnen ook niet stellen dat de convenanten op alle terreinen hebben voldaan
                     aan ons bredere palet aan verwachtingen, maar daarmee zijn de convenanten niet onsuccesvol.
                     Het is niet het enige middel dat het doel helpt te bereiken. Het doel is maatschappelijk
                     verantwoord ondernemen. Ik denk dat dat een breed gedeelde conclusie is van vele partners.
                  
Dan de laatste twee setjes vragen. Mevrouw Van den Hul vroeg hoe het imvo in de inkoop
                     rijksbreed wordt toegepast. De beleidsinzet uit de nota over het versterken en verbreden
                     van de toepassing van internationale sociale voorwaarden wordt verwerkt in een strategiedocument,
                     zodat het interdepartementaal kan worden aangepakt. Dat is in het eerste kwartaal
                     van volgend jaar klaar voor de uitvoering. In het tweede kwartaal kunnen we de contractvoorwaarden
                     van de rijksoverheid voor de hele keten communiceren. Er is ook een pilot gestart
                     voor het opnemen en versterken van kennis en capaciteit onder inkopers en contractmanagers.
                     Ik ben het met u eens dat het Rijk ook hier het goede voorbeeld moet geven. Dat is
                     ook de inzet; dat is heel belangrijk. Ik blijf dus in gesprek met mijn collega van
                     BZK, maar u weet dat er veel gedelegeerde inkoop is die niet op centraal niveau plaatsvindt,
                     maar door gemeentes en provinciale staten.
                  
Hoe wordt in de nieuwe nota rekening gehouden met genderimpact? Dat is ontzettend
                     belangrijk. Het is natuurlijk al een onderdeel van de OESO-richtlijnen en de UN Guiding
                     Principles, maar ik denk dat er nog meer moet gebeuren, aangezien vrouwen het meest
                     getroffen zijn en ook het meest gemarginaliseerd. Ik zal dit dus speciaal meenemen,
                     ook bij de consultaties.
                  
Een andere vraag van mevrouw Van den Hul was of gender- en vakbondsvrijheid ook een
                     plek krijgen aan het loket. Ja. Ik ben voornemens om uit te zoeken en uit te werken
                     hoe we het klachtenmechanisme van de Commissie dat net gelanceerd is en waarover we
                     nog in dialoog zijn, ook richting Eerste Kamer, kunnen gebruiken om zoiets ook nationaal
                     op te zetten, ook als het gaat om de uitwerking van toegang tot een klachtenmechanisme.
                     We kijken of we dat kunnen meenemen als we het op nationaal niveau verder uitwerken.
                     Er is veel goed werk verricht door de EU en er is geen reden om dat niet over te nemen
                     als een best practice. Dan is er een bredere toegang, ook voor lokale getroffenen.
                  
Ik heb al geantwoord op de vraag over het onderschrijven van de OESO-richtlijnen over
                     de toegankelijkheid van financiering. We hebben de 90%-doelstelling gehaald.
                  
Dan ben ik bij de laatste vragen. U vroeg terecht hoe we in productielanden ter plaatse
                     een brede sectorale dialoog kunnen voeren zodat partners daar betrokken kunnen worden.
                     Zoals u weet steunen we het versterken van de sociale dialoog via Mondiaal FNV en
                     CNV Internationaal. Ook willen we met de Dutch Employers» Cooperation Programme, het
                     DECP, optrekken om dat nog te versterken. U vroeg terecht of ambassades en het personeel
                     aldaar niet meer kunnen doen. Dat hoort bij de imvo-toolkit die ambassades hebben,
                     maar ik zal onze ambassades er nogmaals op wijzen dat ze al die kansen niet moeten
                     laten lopen. Ze weten dat de bedrijven er zitten. Een ambassade kan geen politieagent
                     spelen, maar ze moeten wel heel proactief bedrijven betrekken en ze moeten kwesties
                     opnemen die onder de aandacht worden gebracht door ngo's. Daarbij moeten ze een meer
                     dan faciliterende rol spelen, zoals we ook verwachten richting de Nederlandse belastingbetaler
                     en de verantwoordelijkheid richting de mensen aldaar.
                  
Dan de laatste twee. De vraag over business en human rights van de heer Alkaya heb
                     ik al beantwoord. De heer Weverling vroeg naar IPI. Zoals u weet zijn de IPI-onderhandelingen
                     weer hervat. Ze hadden eerder afgerond moeten zijn, maar door corona loopt het iets
                     langzamer en trager dan gepland. Uw vraag was volgens mij ook bedoeld om te suggereren
                     dat het allemaal niet zo snel zal lopen op EU-niveau. Ik behoor natuurlijk tot een
                     heel pro-Europese partij, maar ik geloof niet dat ik hier een te rooskleurige bril
                     heb opgezet. Ik ben zelf prettig verrast door de vaart die de Commissaris wil nemen
                     en zoeken, maar the proof of the pudding is in the eating. Ik kom er dus op terug
                     in de appreciatie die ik wil geven.
                  
De voorzitter:
De Minister is klaar. Zijn er nog vragen overgebleven? De heer Alkaya.
De heer Alkaya (SP):
Ja, over dat bindend VN-verdrag over multinationals en mensenrechten. Kan de Minister
                     een duiding geven van waarom de Europese Commissie, de Commissaris, wel overstag lijkt
                     te gaan met Europese regels, maar niet zo'n VN-verdrag zou steunen? Is de inschatting
                     van de Minister dat de Europese Commissie de Europese wet ziet als vervanging van
                     zo'n VN-verdrag? In mijn ogen, in mijn beleving, zijn ze aanvullend aan elkaar.
                  
Minister Kaag:
Nee, dat denk ik niet, maar ik wil hier voorzichtig zijn. Ik kan hier schriftelijk
                     kort op terugkomen. Ik denk eerlijk gezegd dat de inzet van de onderhandelingen zoals
                     die tot voor kort door Ecuador werden geleid heel problematisch was, in de vaststelling
                     van de typen bedrijven en de reikwijdte en in het niet kunnen meenemen van een aantal
                     belangrijke lidstaten, waardoor misschien ook het proces zelf ten dele helaas het
                     politieke momentum heeft verloren. Er zijn een groot aantal observaties gedeeld, ook
                     door de EU, en die zijn nooit meegenomen. Het werd dus eerlijk gezegd een beetje,
                     van ver bekeken, vreemdsoortig onderhandelingsproces. Tussen corona en al het andere
                     dat speelt, kan het dus zijn dat het dusdanig het politieke momentum heeft verloren
                     dat het moeilijker was om het op te pikken. Ik weet ook niet of vertegenwoordiging
                     van de Europese Commissie in Genève dit allemaal zo nauwkeurig heeft afgestemd. Ik
                     zei al dat ik het zelf weer op wil nemen met de Commissie in Brussel, om daar te horen
                     waar het aan schort en wat er wel mogelijk is.
                  
De heer Voordewind (ChristenUnie):
De Minister had het even over het toezicht en de sancties. Daarbij zei ze in een bijzin:
                     dan denken we aan het toezicht zoals we dat ook kennen bij internationale handelsverdragen.
                     Ik neem aan dat ze het dan heeft over ICS. Ze schudt haar hoofd. Kan ze daar dan meer
                     over zeggen? Hoe ziet ze dat toezicht dan functioneren op Europees niveau, op Nederlands
                     niveau? Dat punt van de conflictmineralen loopt dan via de Inspectie Leefomgeving
                     en Transport. Hoe zou je dat dan doen op Europees niveau? Zijn daar gedachtes over
                     in de bouwstenen waar de Minister aan werkt?
                  
Minister Kaag:
Nee, ik verwees naar het klachtenmechanisme op Europees niveau dat net gelanceerd
                     is. Dat is niet alleen in het kader van CETA, maar we hebben het gedeeld met de Eerste
                     Kamer voor wat betreft de toekomstige discussie over CETA. Dat is het nieuwe klachtenmechanisme,
                     waarbij het maatschappelijk middenveld, vakbonden en direct getroffenen zich direct
                     kunnen melden bij een meldpunt in Brussel. Dat noemde ik. Ik heb geen enkele melding
                     van ICS gemaakt. Dit was in het kader van handelsverdragen. Hoe op het op dit moment
                     eventueel op Europees niveau geregeld kan worden, weet ik niet. Dat is een vraag die
                     we ook uit hebben staan in Brussel. Dat weten we niet. Wij denken natuurlijk hier
                     zelf aan een centraal meldpunt, een imvo-meldpunt dat opgestart zal worden en versterkt
                     moet worden. We denken niet aan het NCP, omdat het NCP zelf heeft aangegeven daar
                     niet het mandaat voor te hebben.
                  
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dat is interessant, een meldpunt. Is dat meldpunt dan gekoppeld aan eventueel eigen
                     wetgeving als Brussel niet zo snel loopt, waar je als ngo of persoon een melding kunt
                     doen en waar dan de procedure zoals we die hebben afgesproken nationaal in werking
                     treedt? Ik hoor de Minister ook een steunpunt noemen. Dat is toch wat anders denk
                     ik, want dat ging over die sectorale samenwerking. Dit is dus een meldpunt, maar dat
                     moet dus ook de capaciteiten hebben om onderzoek te doen als er klachten zijn. Dat
                     wordt dan een substantieel meldpunt met onderzoekscapaciteiten, neem ik aan.
                  
Minister Kaag:
Op dit moment spreken we natuurlijk nog over ideeën die uitgewerkt gaan worden. Op
                     Europees niveau kan ik dat op dit moment niet zeggen. We gaan onze ideeën over de
                     bouwstenen meegeven. Er zijn twee dingen. Er is een NCP en we denken over de opstart
                     van een imvo-steunpunt voor bedrijven, voor iedereen die sowieso deze periode nog
                     maatschappelijker moet gaan ondernemen, ook in het kader van mogelijke nationale wetgeving.
                     Een meldpunt is een nieuw element dat ik meldde, waar inderdaad directe klachten gedeponeerd
                     kunnen worden. Hoe substantieel moet dat worden? Ik noemde het klachtenmechanisme
                     van Brussel, dat net gelanceerd is. Volgens mij heeft dat nog weinig staf en weinig
                     capaciteit, dus we moeten ook kijken hoe het daar wordt uitgewerkt, zodat wij daar
                     lering uit kunnen trekken. Idealiter, nogmaals, willen we dit allemaal op Europees
                     niveau regelen, want dan heb je meer slagkracht, meer menskracht en meer financiering
                     om dat goed te doen, laten we wel wezen.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Van den Hul, interruptie.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dank, voorzitter. Nog één laatste punt en dat is het leefbaar loon. Ik gaf net een
                     aantal voorbeelden. Wat ik een even tekenend als pijnlijk voorbeeld vind, is dat er
                     in de boardroom van een groot koffiemerk een bonus op tafel komt voor een nieuwe CEO
                     alleen maar om het contract te tekenen, terwijl je als je helemaal aan het andere
                     einde van de keten gaat zitten, in Zuid-Amerika, ziet dat koffieboeren geen eerlijke
                     betaling krijgen voor hun producten. Datzelfde zien we natuurlijk in de bloemenbedrijven
                     in Afrika, bij Nederlandse bloementelers waar vooral vrouwen werken. We zien het in
                     de kledingsector. We zien het overal, dat toch bedrijven blijven volhouden dat een
                     leefbaar loon heel ingewikkeld is. Ik ontken niet dat het ingewikkeld is, maar ik
                     vind dat toch niet genoeg. Dat verschil tussen wat hier in de boardrooms aan bonussen
                     op tafel komt en wat er aan het andere einde van de productieketen wordt ingeleverd
                     ligt nu daar, die marge ligt nu daar, en dat moet anders. Ik ben heel benieuwd hoe
                     de Minister dat ziet en of zij de discussie over het leefbaar loon onderdeel acht
                     van het gesprek dat we hier vandaag hebben over de beweegrichting binnen de wetgeving.
                  
Minister Kaag:
Zoals mevrouw Van den Hul weet, hebben we net een pilot opgestart met de Internationale
                     Arbeidsorganisatie om onderzoek te doen naar de definitie en de uitwerking van leefbaar
                     loon onder verschillende economische omstandigheden. Een Zwitsers leefbaar loon is
                     hoger dan een Nederlands leefbaar loon. In alle landen zijn er verschillen. Daarom
                     hebben we juist de Internationale Arbeidsorganisatie gevraagd – daar zijn we een van
                     de weinigen in – om dat eens goed uit te zoeken, want het is onderdeel van duurzaamheid
                     en van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Of je dan nu al kan
                     zeggen «en dit is dan onderdeel van het kader», gaat 50 stappen verder. Dan moet u
                     gesprekken voeren met de Minister van Economische Zaken en bedrijven. Dan heb je het
                     ook echt over een gelijk speelveld. Er is een minimumgrens en daar gaat het natuurlijk
                     ook over: op dit moment is het minimumloon in land X ver beneden wat maatschappelijk
                     verantwoord is. Dat zijn we nu aan het uitzoeken. Dat is een element dat je mee moet
                     nemen, mijns inziens.
                  
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ik snap dat de Minister niet op de uitkomsten van dat grote ILO-onderzoek vooruit
                     kan lopen, maar ik hoor haar ook zeggen dat de inzet op leefbaar loon wel degelijk
                     onderdeel uitmaakt van de bredere imvo-aanpak.
                  
Minister Kaag:
Dat is het altijd al geweest.
De voorzitter:
We gaan naar de tweede termijn. Ik begin bij mevrouw Van den Hul. Er kunnen eventueel
                     moties worden ingediend, want het is een notaoverleg. In het kader van het coronaprotocol
                     moet ik melden dat u de motie na het voorlezen ervan aan de kant moet leggen, zodat
                     de bode die kan meenemen. Ik geef het woord aan mevrouw Van den Hul.
                  
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dank voorzitter. Ik spreek vanavond nog steeds ook namens de heer Van den Nieuwenhuijzen,
                     de gewaardeerde collega van GroenLinks. Ik zeg vast ook in de richting van de bode
                     dat ik vier moties heb vanavond. Daar begin ik meteen mee.
                  
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het Nederlandse bedrijfsleven, vakbonden en maatschappelijke organisaties
                  ambitieus samen verder willen werken aan het voorkomen van negatieve impact en het
                  versterken van positieve impact in de internationale ketens en de oprichting van een
                  imvo-steunpunt daarbij behulpzaam kan zijn;
               
constaterende dat de SER in het «Samen naar duurzame ketenimpact»-advies concludeert
                  dat het moeilijk blijkt voor bedrijven om structurele risico's zoals gebrek aan gendergelijkheid
                  en vrijheid van vakvereniging integraal mee te nemen in het doen van due diligence;
               
verzoekt de regering bij de oprichting van het imvo-steunpunt gebruik te maken van
                  de kennis en ervaring met de complexe context door onder meer vakbonden en maatschappelijke
                  organisaties te betrekken,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul en Van den Nieuwenhuijzen. Naar
                     mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
                  
Zij krijgt nr. 339 (26 485).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat uit het KIT-rapport over imvo-convenanten blijkt dat er onvoldoende
                  betrokkenheid is van sociale partners in productielanden;
               
overwegende dat de Nederlandse overheid de mogelijkheid heeft deze betrokkenheid te
                  stimuleren;
               
verzoekt de regering een goed gerichte sectorale, sociale dialoog toe te voegen als
                  criterium bij toekomstige ondersteuning van imvo-convenanten,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul en Van den Nieuwenhuijzen. Naar
                     mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
                  
Zij krijgt nr. 340 (26 485).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat imvo-convenanten een grote bijdrage leveren aan een praktische invulling
                  en uitvoering van de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles;
               
overwegende dat de Nederlandse overheid, als lidstaat van de OESO en de VN, een belangrijke
                  rol heeft bij het implementeren van de OESO-richtlijnen en de UNGP's door overheid
                  en bedrijven;
               
verzoekt de regering de (financiële) ondersteuning van en betrokkenheid bij imvo-convenanten
                  te continueren,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul en Van den Nieuwenhuijzen. Naar
                     mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
                  
Zij krijgt nr. 341 (26 485).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het kabinet er in de Aanbestedingswet voor gekozen heeft om mvi
                  (en dus ook de isv) niet te verplichten richting andere overheden en alleen de toepassing
                  te stimuleren en dat op dit moment slechts 2,5% van de totale aanbestedingswaarde
                  bij de overheid isv toepast;
               
constaterende dat de IOB aanbeveelt om een interdepartementaal coördinatiemechanisme
                  of -orgaan te creëren dat de ontwikkeling en implementatie van het (i)mvo-beleid aanstuurt
                  en regelmatig het parlement informeert en dat een dergelijk mechanisme nu ontbreekt;
               
overwegende dat voor de Kamer onduidelijk is hoe mvi (en dus ook de isv) door andere
                  overheden wordt toegepast;
               
verzoekt de regering alle onderdelen van de centrale overheid te verplichten om een
                  actieplan voor maatschappelijk verantwoord inkopen te ontwikkelen en te publiceren,
                  met daarbij aandacht voor de toepassing van internationale sociale voorwaarden, en
                  de Kamer hierover jaarlijks te informeren,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul en Van den Nieuwenhuijzen. Naar
                     mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
                  
Zij krijgt nr. 342 (26 485).
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Tot slot, voorzitter. Onze inzet is volgens mij heel erg duidelijk, want dat staat
                     natuurlijk ook in de nota die we mede hebben ingediend, op initiatief van collega
                     Voordewind van de ChristenUnie, waarvoor nogmaals ook mijn dank. De inzet is duidelijk:
                     waar geen wil is, is een wet. Volgens mij hebben we vanavond wel bredere instemming
                     in deze commissie dan er weleens is geweest op dit onderwerp. Dus dat vind ik een
                     stap voorwaarts. Ik ben ook blij met de toezegging van de Minister om niet alleen
                     op Europa te wachten, maar om ook op landelijk niveau stappen te zetten. Ik denk dat
                     wij hier met elkaar moeten constateren dat het, wat wij hier ook doen, nog steeds
                     niet genoeg is, zolang er nog misstanden zijn waarvan we allemaal helaas dagelijks
                     getuige kunnen zijn. Dat is een opdracht aan ons allemaal, ongeacht met welk startpunt
                     we in dit gesprek zitten. Dat is iets waar wij ons wat mij betreft nooit bij mogen
                     neerleggen.
                  
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank, mevrouw Van den Hul van de PvdA, ook namens GroenLinks. De heer Bouali, aan
                     u het woord.
                  
De heer Bouali (D66):
Dank u wel, voorzitter. Dank voor de beantwoording van de vragen door de Minister.
                     Ik ben in ieder geval heel blij met wat de Minister zei over de oproep van CNV, FNV
                     en VNO-NCW en MKB-Nederland over de mvo-convenanten. Het stelt ons gerust dat er in
                     ieder geval een sectorale benadering zal zijn. Dat is goed, ook om te horen dat er
                     financiële hulp voor blijft bestaan.
                  
Ik denk in ieder geval dat we op een goed moment zijn beland, een moment waarop we
                     Europese activiteit zien. Dat moeten we zeker omhelzen. Ik had er al een debat over
                     met een aantal van mijn collega's, maar als we nu dat momentum hebben van Europa,
                     moeten we dat met beide handen aangrijpen, ook omdat we daarmee impact creëren. Ik
                     denk dat impact echt heel belangrijk is. Als wij als blok, als Europa, een aantal
                     zaken kunnen regelen die de allerarmsten in de wereld, de koffieboeren in Colombia
                     of die kledingfabrikant in Bangladesh, kunnen helpen, komen we veel verder. Dat is
                     echt iets uit mijn hart. Ik ben heel blij dat dit nu loopt. Maar ik deel ook de analyse
                     dat we, als dat niet gaat lopen en het Europese convenant vertraagd wordt, moeten
                     kijken wat we dan wel kunnen doen, als Nederland, als land.
                  
Wat ook bijzonder is, is dat we stappen maken. Ik herinner me nog heel goed dat we,
                     toen ik in 2010 op het Ministerie van Buitenlandse Zaken werkte, met dat Ruggie-framework
                     bezig waren. Ook daarbij was Nederland een duwer en een pleitbezorger van de Ruggie-principles.
                     Dat is inmiddels heel lang geleden. Ik ben blij dat dit kabinet, dat de Minister nu
                     heeft aangegeven dat er echt stappen worden gemaakt. In die vier jaar hebben we het
                     stappenplan afgewerkt. We zijn tot een analyse gekomen van waar we nu staan. Ik denk
                     dat dat ook een belangrijk moment is om ons te realiseren dat we nu de weg vooruit
                     hebben gevonden op dit belangrijke onderwerp.
                  
Dank aan collega Voordewind voor zijn volhardendheid om dit altijd op een bijna charmante
                     manier, zelfs richting de VVD vandaag, te presenteren. Ik wens hem ook heel veel succes.
                     Ik ga ervan uit dat hij dit na zijn Kamerwerk een warm hart blijft toedragen. Nogmaals
                     dank aan de Minister maar ook aan de ambtelijke ondersteuning voor de goede en snelle
                     beantwoording van alle vragen.
                  
De voorzitter:
Dank, meneer Bouali. Dan ga ik door naar de heer Alkaya.
De heer Alkaya (SP):
Dank u wel, voorzitter, en dank aan de Minister voor de beantwoording. Zij noemt dit
                     een doorbraakmoment en geeft aan dat er meer stappen in Brussel zijn gezet dan verwacht
                     op dit onderwerp. Dat is natuurlijk hoopgevend. Toch kan zij het ons niet kwalijk
                     nemen dat wij nog wat terughoudend zijn met ons enthousiasme daarover, denk ik. Want
                     het duurt al vrij lang.
                  
Ik had gepland om vandaag twee moties in te dienen. Een daarvan zal ik niet indienen,
                     omdat ik de Minister het voordeel van de twijfel wil geven. Zij zegt namelijk toe
                     dat nog in februari de bouwstenen worden gestuurd. De motie die ik wilde indienen
                     om nog een conceptwet in consultatie te brengen, dien ik dan niet in, want ik ben
                     benieuwd naar die bouwstenen. Maar als die er op 8 februari zijn, of in de week van
                     8 februari komen, zal de praktijk wel zijn dat deze Kamer, in deze samenstelling,
                     het er niet meer over zal hebben. We lopen dus toch weer wat vertraging op. De hoop
                     is dat er in een volgend kabinet socialisten zitten, al dan niet radicaal, die ook
                     doorzetten en zo'n wet in de realiteit brengen. Daarom dien ik toch een motie in.
                  
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
spreekt uit dat er nog in 2021 een wet geïmplementeerd moet worden, nationaal dan
                  wel Europees, die multinationals in Nederland verplicht verantwoord te ondernemen
                  conform de OESO-richtlijnen,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Alkaya. Naar mij blijkt, wordt de indiening
                     ervan voldoende ondersteund.
                  
Zij krijgt nr. 343 (26 485).
De heer Alkaya (SP):
Ik deel de mening dat een Europese verordening dan wel richtlijn meer impact zal hebben.
                     De vraag is natuurlijk hoe die eruit zal zien en hoelang dat zal duren. Daarom vind
                     ik het belangrijk dat wij als Tweede Kamer toch uitspreken dat wij in 2021 in ieder
                     geval die stap gezet willen hebben. Ik hoor van D66 dat de zomer van 2021 een soort
                     deadline is. Daarom hoop ik dat we met brede steun zo'n motie kunnen aannemen en ook
                     een opdracht kunnen geven aan dit of een volgend kabinet om hiermee echt aan de slag
                     te gaan, zodat wij de misstanden die ook onze multinationals in de wereld veroorzaken,
                     kunnen aanpakken. Dan kunnen we ervoor zorgen dat verantwoord ondernemerschap echt
                     de norm wordt. Dan hoeven we er geen aparte term meer voor te gebruiken en kan iedereen
                     ervan uitgaan dat alle producten en diensten die in Nederland verkocht en geconsumeerd
                     worden op een verantwoorde manier, zonder uitbuiting en milieuschade, tot stand zijn
                     gekomen.
                  
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank, meneer Alkaya. Het woord is aan de heer Weverling van de VVD.
De heer Weverling (VVD):
Dank, voorzitter. Volgens mij hadden we een goed debat met elkaar, met een breed idee
                     van wat er zou moeten gebeuren. Volgens mij worden er ook goede, voortvarende stappen
                     gezet. Dat is erg prettig om te constateren.
                  
Ik heb één motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat imvo-regelgeving op nationaal niveau minder effectief is dan regelgeving
                  op Europees niveau, tot stapeling van regelgeving zal leiden en het gelijke speelveld
                  tussen Nederlandse en andere Europese bedrijven verstoort;
               
verzoekt de regering geen nationale verplichtende regelgeving voor te stellen zolang
                  er zicht is op een effectief en uitvoerbaar Europees alternatief,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Weverling. Naar mij blijkt, wordt de indiening
                     ervan voldoende ondersteund.
                  
Zij krijgt nr. 344 (26 485).
Dank, meneer Weverling. Dan ga ik door naar de heer Voordewind van de ChristenUnie.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dank, voorzitter. Goed om te horen van de Minister hoe zij er al mee bezig is. Het
                     geeft mij in ieder geval meer de zekerheid dat er wel degelijk dingen lopen, meer
                     dan ik tot nu toe wist. Ik deel niet helemaal haar optimisme dat het heel snel geregeld
                     gaat worden in Brussel. Misschien is het te veel argwaan, maar ik merk op andere gebieden
                     … Denk aan het migratiepact. Er ligt inmiddels wel een pact, maar er is ook nog een
                     consultatieronde. Er moet nog heel veel water door de Rijn vloeien voordat daar overeenstemming
                     over is. Ik weet ook dat er verschillende wetgeving ligt op dit gebied. Dus veel lidstaten
                     zullen hun eigen insteek hebben bij het voorstel van Reynders. Het zal dus nog wel
                     even duren.
                  
Ik begrijp van de Minister dat er toch nog steun komt voor die sectorale samenwerking.
                     Ik zie de Minister knikken. Het wordt dus niet helemaal losgelaten, maar de overheid
                     bemoeit zich er nogal mee. Ik heb nu niet helemaal het plaatje en de procesgang voor
                     ogen. Misschien is het nog wel goed om dat scherp te krijgen. Ik hoor de Minister
                     zeggen: in het voorjaar probeer ik de bouwstenen naar de Kamer te krijgen. Tegelijkertijd
                     heeft ze het gehad over een appreciatie op de consultatieronde van Brussel, die 8 februari
                     is afgerond. Die appreciatie probeert ze dan in februari naar de Kamer te krijgen.
                     Omdat ik het niet helemaal scherp heb, en ik geen mogelijkheid meer heb om op een
                     ander moment een motie te doen, probeer ik het toch maar via een motie scherp te krijgen.
                     Die motie luidt als volgt.
                  
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de evaluaties van het Nederlandse imvo-beleid tot de conclusie hebben
                  geleid dat alleen vrijwillige maatregelen niet voldoende zijn om naleving van de OESO-richtlijnen
                  te bevorderen;
               
overwegende dat aanbevolen wordt ook dwingende maatregelen deel uit te laten maken
                  van een doordacht samenstel van beleidsmaatregelen;
               
overwegende dat de Minister bouwstenen wil aandragen ten behoeve van Europese imvo-wetgeving
                  en ten behoeve van de uitwerking van de Wet zorgplicht kinderarbeid;
               
verzoekt het kabinet nog voor het einde van deze kabinetsperiode met een nota te komen
                  waarin zij deze bouwstenen voor toekomstige wetgeving uitwerkt en daarin een algemene
                  zorgplicht voor alle bedrijven op te nemen, overeenkomstig de OESO-richtlijnen,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening
                     ervan voldoende ondersteund.
                  
Zij krijgt nr. 345 (26 485).
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dan geef ik even het woord aan mevrouw Van den Hul, als voorzitter.
Voorzitter: Van den Hul
De voorzitter:
Dan geef ik hierbij als interim-voorzitter graag het woord aan de heer Amhaouch namens
                     het CDA.
                  
De heer Amhaouch (CDA):
Dank, voorzitter, en dank aan de Minister voor de beantwoording. Nogmaals dank aan
                     de heer Voordewind voor de initiatiefnota. Ik wil dit pleidooi vandaag afsluiten met
                     dat het glas voor mij wel halfvol is. Ik denk dat er in de afgelopen veertien jaar
                     heel veel gebeurd is. Denk aan de ondersteuning die de SER heeft gegeven en de bedrijven
                     die mee hebben gedaan in al die convenanten. Ik denk dat er heel hard gewerkt is aan
                     het textielconvenant.
                  
Ik denk ook dat we de grote bedrijven als eerste moeten aanspreken. Dat zijn de Marsen,
                     de Nestlés. Dat zijn de bedrijven die we verder moeten brengen. Er zijn heel veel
                     keurmerken. Die vraag heb ik nog aan de Minister. Er is een woud aan keurmerken, zoals
                     Rainforest, UTZ en Fairtrade. Dat zijn zelfreguleringsmechanismen. Hoe gaat u die
                     een plek geven? Want dat zijn de bedrijven die impact kunnen maken. Vorige week of
                     een paar dagen terug stond er: Tony's Chocolonely is geen chocoladeverkoper maar een
                     impactmaker. Zelf zegt die: ik ben te klein om het verschil in de wereld te maken
                     qua grote impact, maar ik kan wel bewustzijn creëren. Ik denk dat dat de richting
                     is. Laten we de grote bedrijven erop aanspreken. Ik denk ook dat de grote bedrijven
                     willen en moeten. Er is geen vrijblijvendheid meer. De mensen, de kopers, de klanten,
                     vragen er ook naar. Ik steun de lijn van de Minister om het via Europa te doen. Dit
                     zou echt een heel mooi unicum zijn, dat we het niet nationaal maar in een hoog tempo
                     Europees gaan regelen.
                  
De voorzitter:
Dan geef ik hierbij het voorzitterschap terug aan de heer Amhaouch.
Voorzitter: Amhaouch
De voorzitter:
Dank. Dan schors ik deze vergadering voor tien minuten, tot 20.25 uur. Dan kunnen
                     jullie allemaal snel de persconferentie terugkijken.
                  
De vergadering wordt van 20.14 uur tot 20.25 uur geschorst.
De voorzitter:
We zijn weer compleet en we gaan verder met de tweede termijn van de Minister, voor
                     de beoordeling of appreciatie van de moties en de openstaande vragen. Het woord is
                     aan de Minister.
                  
Minister Kaag:
Dank u wel. Ik kan me geen openstaande vragen herinneren, mijnheer de voorzitter,
                     dus dan ga ik over tot de beoordeling van de moties. De motie-Van den Hul/Van den
                     Nieuwenhuijzen op stuk nr. 339: oordeel Kamer. Dat geldt ook voor de motie-Van den
                     Hul/Van den Nieuwenhuijzen op stuk nr. 340, met de toevoeging dat de laatste alinea
                     spreekt over IMVO-convenanten. In de toekomst zullen dat sectorale samenwerkingsverbanden
                     worden. Als ik de motie zo mag lezen, is die ook oordeel Kamer. De motie-Van den Hul/Van
                     den Nieuwenhuijzen op stuk nr. 341 is ook oordeel Kamer.
                  
Dan de motie op stuk nr. 342. Ik zou de indieners willen verzoeken om deze aan te
                     houden, want dan kan ik overleg plegen met de Minister van Binnenlandse Zaken.
                  
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ik ben bereid deze aan te houden.
De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Van den Hul stel ik voor haar motie (26 485, nr. 342) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Minister Kaag:
Dan de motie op stuk nr. 343. Mij is geadviseerd dat deze uitspraak een oproep aan
                     uzelf is. Ik heb daar verder geen mening over, meneer Alkaya.
                  
Dan de motie op stuk nr. 344. Als ik deze zo mag lezen dat de een-na-laatste alinea
                     luidt: verzoekt de Nederlandse regering geen internationaal verplichtende regelgeving
                     voor te stellen zolang er reëel zicht is op een effectief en uitvoerbaar Europees
                     alternatief, dan zijn we eigenlijk al op het Europese kader en dan kunnen we het bij
                     wijze van spreken afhameren. Dan kan ik de motie oordeel Kamer geven. Maar als u bedoelt
                     dat het kabinet niet doorgaat zoals ik al heb gepland, met de uitwerking van bouwstenen
                     en aanleveren aan de Europese Unie, zodat we klaar zijn als het faalt op Europees
                     niveau, dan wordt het lastig. Maar ik denk dat de eerste lezing de correcte is.
                  
De heer Weverling (VVD):
Ja, zal ik de motie aanpassen? Is dat voor iedereen prettiger? Hoe wilt u deze dan
                     geformuleerd hebben, mevrouw de Minister?
                  
Minister Kaag:
We hebben nu een aantal uren gesproken. Ik heb gezegd dat het kabinet de voorkeur
                     geeft aan een Europees wetgevingstraject, dat snel afgehandeld moet worden. Onze inschatting
                     is dat het heel snel kan gaan lopen en afgerond kan worden. In de tussentijd ga ik
                     wel verder met de uitwerking van de bouwstenen die onderdeel vormen van een nationaal
                     wetgevingskader. De voorkeur blijft uitgaan naar Europa, maar we willen niet traineren
                     of wachten op Europa om dat via traject twee af te ronden, als dat niet komt. Dat
                     is het meer. Het zijn communicerende vaten. Als ik de motie zo kan lezen, met deze
                     uitleg, kan ik deze oordeel Kamer geven. Dan weet u wat de inzet van het kabinet nog
                     steeds blijft. Wij gaan door zoals ik hier een aantal uren uiteen heb gezet.
                  
De voorzitter:
U hoeft de motie niet aan te passen, als u kan leven met de toelichting van de Minister.
De heer Weverling (VVD):
Ik onderschrijf de toelichting.
Minister Kaag:
Ik zei ook: zolang er reëel zicht is. De nadruk is op effectief en uitvoerbaar. Mijn
                     hele uitleg is de lezing van het kabinet.
                  
De voorzitter:
Dat is voldoende. Ik zie dat de heer Weverling kan leven met de toelichting en de
                     lezing van de Minister.
                  
De heer Weverling (VVD):
En daarmee oordeel Kamer. Jazeker.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Even een vraag ter verduidelijking van de motie. Zicht op is wat anders dan dat er
                     echt concrete wetgeving ligt. Zicht op kan nog wel een of twee jaar duren.
                  
De voorzitter:
Volgens mij moeten we de discussie niet overdoen, meneer Voordewind. De Minister heeft
                     net een hele toelichting gegeven op de motie van de heer Weverling. Dat is de context
                     van deze motie.
                  
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik vroeg mij even af wat de bedoeling van de indiener van de motie was, want het is
                     gebruikelijk om daarnaar te kijken. Vindt hij dat er een reëel voorstel op tafel moet
                     liggen of dat er zicht op moet zijn? Nu staat er «reëel zicht».
                  
De voorzitter:
Ja, maar er is een motie ingediend door de heer Weverling. Daar is een reactie, een
                     interpretatie van de Minister op gekomen. Er is gevraagd aan de heer Weverling of
                     hij daarmee kan leven. Daar heeft hij ja op gezegd en nu ga ik door. We gaan niet
                     met elkaar over de beoordeling van de moties spreken.
                  
De heer Weverling (VVD):
Meneer Voordewind was zo charmant vanavond, maar nu zit hij in de contramine. Ik onderschrijf
                     wat de Minister zegt. Ik begrijp dat zij niet op haar handen gaat zitten. Ze heeft
                     sowieso heel veel te doen tot 17 maart. Zij is bezig met die bouwstenen en dat zijn
                     communicerende vaten. Nou ja, er is genoeg over gezegd, dus u kunt met een gerust
                     hart voorstemmen, meneer Voordewind.
                  
De voorzitter:
We moeten gewoon voortgang maken.
Minister Kaag:
Wellicht mag ik nog ongevraagd het woordje «reëel» toevoegen aan de motie, dan kan
                     dat alle zorgen wegnemen.
                  
De voorzitter:
Dat staat hierbij genoteerd.
Minister Kaag:
Dan de laatste motie op stuk nr. 345, van de heer Voordewind. Deze kwam misschien
                     voort uit zorgen over een tijdpad, om dat duidelijk te hebben voor een politieke weging.
                     Mag ik deze zo lezen dat ik in februari kom met een appreciatie van het kabinet over
                     reëel zicht op Europese wetgeving, het kader en het tijdpad? Dan is de consultatie
                     afgerond. Wij komen in februari met een appreciatie. Bij die tussenstand geef ik ook
                     een uitvoerige update van de voortgang bij de uitwerking van de bouwstenen. Ik heb
                     eerder gezegd dat de bouwstenen pas in april afgerond zullen zijn, naar ambtelijke
                     inschatting. In februari kan ik een totale voortgangsrapportage meegeven, maar het
                     wordt geen nota. Als ik de motie zo mag lezen als ik nu heb gezegd, waarbij ik heb
                     herhaald wat ik eerder heb gesteld, kan ik deze motie oordeel Kamer geven. Een hele
                     nota, met een volledige uitwerking en afronding van de bouwstenen, nog voor het einde
                     van deze regeerperiode, dat is niet mogelijk en dat heb ik eerder ook niet gesuggereerd.
                     We mikken op april, maar de kabinetsappreciatie en de inschatting over Europa komen
                     al in februari.
                  
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dan maak ik er «brief» van in plaats van «nota».
Minister Kaag:
Een uitgebreide update in briefvorm.
De voorzitter:
Ook dat staat genoteerd.
Minister Kaag:
Dan is het oordeel Kamer.
De voorzitter:
Dan zijn we aangekomen bij de toezeggingen. Er zijn een paar toezeggingen gedaan.
                     Die ga ik even benoemen.
                  
− De Minister informeert de Kamer in februari over vorderingen in de EU op het gebied
                           van imvo-wetgeving, inclusief nieuwe wegingsmomenten.
                        
− De Minister deelt input die gegeven is aan Eurocommissaris Reynders ook met de Kamer.
− De Minister informeert de Kamer over het tijdpad voor meer informatie over nieuw beleid
                           sectorale samenwerking.
                        
− De Minister komt schriftelijk terug op de positie van de Europese Commissie inzake
                           VN-Verdrag inzake bedrijfsleven en mensenrechten.
                        
Minister Kaag:
Een suggestie, ik denk dat ik de tweede en derde toezegging in één brief kan combineren.
De voorzitter:
Dat is akkoord. Dan zijn we aan het einde gekomen van dit notaoverleg IMVO. We danken
                     de Minister maar ook de staf en de Kamerleden en natuurlijk ook de mensen die thuis
                     mee hebben gekeken.
                  
Sluiting 20.32 uur.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 R. de Roon, voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
- 
              
                  Mede ondertekenaar
 T.J.E. van Toor, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
