Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Groothuizen over het bericht 'Pedojagers slaan weer toe: hoofd tegen de stoeprand'
Vragen van het lid Groothuizen (D66) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het bericht «Pedojagers slaan weer toe: hoofd tegen de stoeprand» (ingezonden 20 november 2020).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 18 december
2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 1102.
Vraag 1
Bent u bekend met het item «Pedojagers slaan weer toe: hoofd tegen de stoeprand» van
15 november 2020?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2 t/m 5
Is het u bekend of de politie en het Openbaar Ministerie (OM) dergelijke incidenten
als zodanig registreren? Zo nee, waarom niet?
Indien het antwoord op vraag 2 «ja» is, kunt u dan aangeven of er uit die registratie
blijkt dat er inderdaad sprake is van een recente toename van dit soort incidenten?
Indien het antwoord op vraag 2 «ja» is, blijkt uit die registratie ook of er een toename
is in het gebruik van geweld en het veroorzaken van letsel?
Indien het antwoord op vraag 2 «ja» is, blijkt uit die registratie ook welke gevolgen
dergelijke incidenten hebben voor de vervolging van de (vermeende) zedendelinquenten?
Blijkt bijvoorbeeld dat de 'pedo-jacht' leidt tot vrijspraken, sepots en/of strafvermindering?
Antwoord 2 t/m 5
Het Openbaar Ministerie en de politie registreren dit niet apart, omdat deze kwalificatie
niet in de systemen zit. Voor het werk van de politie en het OM is zo’n nadere kwalificatie
ook niet nodig voor de juiste afhandeling van zaken.
Het OM en de politie registreren het delict op basis van de wet en het wetsartikel.
Dat zijn doorgaans algemeen geformuleerde artikelen. Specifieke fenomenen (denk aan
financieel misbruik van ouderen, genitale vrouwenverminking etc) vallen daardoor meestal
onder algemenere artikelbenamingen, zoals fraude, oplichting, mishandeling, diefstal
etc. Als een bepaald fenomeen zich heel veel voordoet en het benoemd is als een beleidsprioriteit
van het OM, kan hiervoor een maatschappelijke classificatie ontwikkeld worden. Dit
geldt ook voor de politie. Een beoordelaar labelt dan de zaak met die extra classificatie.
Dat is bijvoorbeeld zo voor geweld tegen politieagenten. Het OM en de politie zijn
om begrijpelijke redenen zeer terughoudend met het aanmaken van nieuwe classificaties
omdat het belangrijk is dat het stelsel overzichtelijk blijft.
Gelet op het voorgaande antwoord, behoeven de vragen 3 t/m 5 geen nader antwoord.
Vraag 6 t/m 9
Bent u, gezien uw eigen oproep, die van Reclassering Nederland en die van portefeuillehouders
burgerparticipatie van het OM de politie om te stoppen met «pedojagen», van mening
dat actieve burgerparticipatie een rol zou kunnen of moeten spelen in de opsporing
van zedendelicten?2
3
Indien het antwoord op vraag 6 «ja» is, welke rol ziet u dan weggelegd voor burgerparticipatie
in dit kader en welke plannen heeft u om daar structureel inhoud, sturing en afbakening
aan te geven?
Indien het antwoord op vraag 6 «nee» is, op welke wijze gaat u dan een actief ontmoedigingsbeleid
vormgeven om het zogenoemde «pedojagen» te doen stoppen?
Indien het antwoord op vraag 6 «nee» is, bent u dan van mening dat het in het wetsvoorstel
Seksuele Misdrijven voorgestelde artikel 248 WvSr aanpassing behoeft, nu in dat artikel
(net zoals in het huidige artikel 248e WvSr) «grooming» strafbaar wordt gesteld, ook
als het beoogde slachtoffer een «burger-opspoorder» is die zich voordoet als een minderjarige?
Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke opties ziet u dan om het wetsvoorstel Seksuele Misdrijven
(en/of de memorie van toelichting daarop) zodanig aan te passen dat de inzet van «lokpubers»
door burgeropspoorders ontmoedigd dan wel uitgesloten wordt?4
Antwoord 6 t/m 9
De vraag naar de wenselijkheid van actieve burgerparticipatie bij zedendelicten is
niet eenduidig met een ja of nee te beantwoorden. Het hangt onder meer af van de vorm
van burgerparticipatie, de rol van de burgerparticipant en de omstandigheden van het
geval. Het spreekt voor zich dat ik een actieve betrokkenheid van de burgers op prijs
stel, mits binnen de grenzen van de wet. Ik wijs, dat moge duidelijk zijn, iedere
vorm van eigenrichting af.
Slachtoffers en getuigen van zedendelicten kunnen een belangrijke bijdrage leveren
aan het vergaren van het bewijs, bijvoorbeeld door altijd aangifte te doen dan wel
een getuigenverklaring af te leggen bij de politie, maar ook door het vastleggen van
bepaalde gegevens, zoals het maken van foto’s of screenshots en/of het veiligstellen
van (bijvoorbeeld) kleding of andere voorwerpen die kunnen bijdragen tot het bewijs.
Aan de andere kant van het spectrum ligt het optreden als lokpuber door burgers. Zoals
ik u eerder berichtte, is het uitdrukkelijk niet de bedoeling om de inzet van lokpubers
voor het verlenen van assistentie aan de opsporing door niet-overheidsinstanties of
burgers mogelijk te maken.5 Dit is onwenselijk, omdat het niet strookt met het uitgangspunt van een integere
en behoorlijke strafrechtspleging, nu het gevaar voor uitlokking – al dan niet in
een strafbare variant (zie artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht) – en eigenrichting,
waaronder public shaming groot is. Ook de schending van de privacy van betrokkenen is aanwezig. Het verschaffen
van informatie door het doen van meldingen over seksueel strafbaar gedrag op het internet,
zoals het aantreffen van kinderporno of kinderen die slachtoffer worden van grooming,
is uiteraard wel zeer welkom bij de politie.
Als burgers onrechtmatig bewijsmateriaal hebben vergaard betekent dit niet dat het
niet kan worden gebruikt als bewijsmiddel in een opsporingsonderzoek. In de jurisprudentie
is bepaald dat als het openbaar ministerie en de politie geen bemoeienis hebben gehad
met de onrechtmatige bewijsvergaring het in beginsel mag worden gebruikt. Het OM moet
bij het nemen van de vervolgingsbeslissing een aantal afwegingen maken. Ten eerste
of het aangeleverde materiaal al dan niet in combinatie met ander bewijsmateriaal
betrouwbaar is en zal kunnen leiden tot een wettige en overtuigende bewezenverklaring
van het strafbare feit. Ten tweede of de bewijsvergaring en de informatie die bekend
is over de toegepaste methoden verenigbaar zijn met een behoorlijke en integere strafrechtspleging.
Dit hangt af van de aard en ernst van de gemaakte inbreuk, hetgeen OM en politie bekend
is over de wijze van vergaring, de mogelijkheden tot falsificatie en/of verificatie
van het materiaal, en de ernst van het strafbare feit waarvoor het bewijs is verzameld.
Ik wil de mogelijkheden die het huidige recht aan de politie biedt om als «lokpuber»
(opsporingsambtenaar die zich voordoet als minderjarige) te fungeren in het kader
van de opsporing behouden. Het is een instrument om grooming en verleiding van een
minderjarige, vormen van seksueel kindermisbruik die veelal geheel online plaatsvinden
en daardoor moeilijk op te sporen zijn, te bestrijden. Bovendien kan worden voorkomen
dat ernstigere strafbare feiten, zoals fysiek misbruik of seksuele uitbuiting, plaatsvinden.
Zoals ik in het meest recente halfjaarbericht politie reeds heb aangekondigd ga ik
met de politie en het OM in gesprek over de vraag of en zo ja, wat nog meer nodig
is om het gedrag van burgers in goede banen te leiden als zij gevraagd of ongevraagd
assistentie verlenen aan de opsporing. Hierbij zullen we ook nader ingaan op de inzet
van lokprofielen door burgers.
Vraag 10
Kunt u aangeven of, en zo ja op welke wijze, de politie onderzoek doet naar, of contact
heeft met, de «online communities» waarnaar wordt verwezen in het genoemde item en
waar de zogenoemde «pedojagers» hun acties voorbereiden?
Antwoord 10
Hierover kan ik u geen mededelingen doen, omdat dit de opsporingsbelangen kan schaden.
Vraag 11
Kunt u aangeven in hoeverre de zedencapaciteit bij het OM toereikend is en zal blijven,
nu uit de Rijksbegroting voor het jaar 2021 blijkt dat u structureel 15 miljoen euro
beschikbaar heeft gemaakt voor een uitbreiding van de zedencapaciteit bij de politie?6
Antwoord 11
Bij brief van 20 november inzake de financiën van het Openbaar Ministerie, informeerde
ik uw Kamer reeds over de effecten van de structurele uitbreiding van de zedencapaciteit
bij de politie.7 De berekening die ik in de brief toelicht, laat zien dat aan de kant van het OM een
(lichte) stijging te zien is van de kosten die de extra werkzaamheden van deze uitbreiding
meebrengen. Zoals ik uw Kamer in voornoemde brief heb meegedeeld, zijn die kosten
niet apart zichtbaar in de begroting, maar integraal onderdeel van de totale PMJ-raming,
zoals die is verwerkt in de budgetten van de individuele organisaties. De PMJ-raming
wordt jaarlijks herijkt, waardoor de bovengenoemde effecten dus automatisch worden
meegenomen.
Vraag 12
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Antwoord 12
Ik heb er, gezien de aard van de vragen, voor gekozen sommige antwoorden te clusteren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.