Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Hijink over het bericht ‘Geen zorgtoeslag door mogelijke fraude met de Basisregistratie Personen’
Vragen van het lid Hijink (SP) aan de Minister voor Medische Zorg, de Staatssecretaris van Financiën en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het bericht «Geen zorgtoeslag door mogelijke fraude met de Basisregistratie Personen» (ingezonden 13 december 2019).
Antwoord van Staatssecretaris Van Huffelen (Financiën, Toeslagen en Douane), mede
namens de Minister voor Medische Zorg (ontvangen 18 december 2020). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 1235.
Deze casus is een voorbeeld van de soms ongelukkige uitwerking van het partnerbegrip
binnen het toeslagenstelsel. Dit is reeds geduid in de «lijst schrijnende gevallen»
die is geupdate en met uw Kamer is gedeeld op 5 oktober jl.1
Er zal, in de geest van de motie Lodders en de motie Lodders en van Weyenberg2, begin volgend jaar initiatief genomen worden voor een gesprek hierover met de beleidsministeries.
Vraag 1
Wat is uw reactie op de onderhands meegestuurde casus van een huurder die zorgtoeslag
is misgelopen omdat de huiseigenaar en haar kind nog op het adres bleken ingeschreven
te zijn?3
Antwoord 1
Ik kan helaas geen uitspraken doen over individuele zaken. In algemene zin is het
duidelijk onder welke voorwaarden er wel en geen recht op zorgtoeslag bestaat. Ik
ben mij er echter van bewust dat mensen zich benadeeld kunnen voelen als zij tegen
de grenzen van de zorgtoeslag aanlopen en ik vind het vervelend als daar in individuele
gevallen financiële gevolgen aan verbonden zijn die zij niet verwachten.
Vraag 2
Is hier volgens u sprake van fraude met de Basisregistratie Personen (BRP), aangezien
de betreffende persoon niet in de door haar verhuurde woning woont, maar nog wel staat
ingeschreven op het adres waar zij kamers verhuurt? Wat zijn de gevolgen van een dergelijke
situatie voor de daadwerkelijke huurders van de woning, zowel voor de hoofdhuurder
als de onderhuurders?
Antwoord 2
De BRP is een basisregistratie en de inschrijving daarmee een authentiek gegeven.
Controle op de inschrijvingen in de BRP is een verantwoordelijkheid van de gemeenten.
De Belastingdienst/Toeslagen is in beginsel gehouden de inschrijving te volgen. Indien
de Belastingdienst/Toeslagen echter gerede twijfel heeft over de juistheid van de
inschrijving (bijvoorbeeld naar aanleiding van een bezwaar), dient deze hiervan melding
te doen aan de gemeente, zodat de gemeente onderzoek doet naar de juistheid van de
inschrijving. Zolang deze twijfel over de juistheid bestaat, is de Belastingdienst/Toeslagen
niet verplicht de inschrijving te volgen. Dit biedt ruimte voor maatwerk. Daarnaast
kan een burger zelf melding maken bij de gemeente van een onjuiste inschrijving.
Fraude impliceert dat er sprake is van kwade opzet. Of dat hier het geval is, is op
basis van de geleverde informatie niet te beoordelen. Wat de gevolgen van onjuiste
registratie zijn, is in zijn algemeenheid niet te zeggen.
Vraag 3, 4
Wat vindt u ervan dat ondanks dat deze huurders middels een huurovereenkomst kunnen
aantonen dat zij de woning huren én dat mevrouw met haar kind niet op dat adres woont,
zij toch geen recht hebben op zorgtoeslag omdat mevrouw en kind nog wel op dat adres
staan ingeschreven? Is dit de gewone gang van zaken?
Wat vindt u ervan dat de Belastingdienst dezelfde informatie gebruikt om deze persoon
het recht op zorgtoeslag te weigeren én als bewijs om bij de betreffende mevrouw tegelijkertijd
hypotheekrenteaftrek te weigeren? Vindt u dat terecht? Kunt u toelichten waarom hetzelfde
bewijs enerzijds wordt verworpen en anderzijds wel wordt geaccepteerd?
Antwoord 3, 4
Vanwege de geheimhoudingsverplichting van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen
kan ik niet ingaan op individuele zaken. In het algemeen is vanzelfsprekend het uitgangspunt
dat de Belastingdienst en de Belastingdienst/Toeslagen uitgaan van dezelfde feiten. Hierbij is van belang dat volgens vaste
rechtspraak de wetgever bij de vormgeving van het wettelijk partnerbegrip heeft gekozen
voor een regeling waarbij – uit oogpunt van een eenduidige uitvoering inkomensafhankelijke
regelingen – op grond van objectiveerbare gegevens door Belastingdienst/Toeslagenkan
worden vastgesteld of een belanghebbende een partner heeft. (ABRvS 20 februari 2019,
ECLI:NL:RVS:2019:494). Volgens eveneens vaste jurisprudentie van de Raad van State
mag de Belastingdienst/Toeslagen uitgaan van de juistheid van de inschrijving in de
BRP, zolang daarbij geen aantekening van onjuistheid is geplaatst. Daarnaast geldt
dat een belanghebbende wordt geïnformeerd over een toeslagpartnerschap en de gevolgen
daarvan. Dat stelt de belanghebbende in staat een melding te doen bij de BRP van de
onjuiste inschrijving (zie ook de tot op heden nog niet gepubliceerde uitspraak van
de rechtbank Gelderland van 25 oktober 2019, nrs. 19/1088 en 19/1091). Indien gerede
twijfel bestaat over de juistheid van de inschrijving, kan de Belastingdienst/Toeslagen
echter van de BRP afwijken. De Belastingdienst/Toeslagen doet dat ook, maar er is
tijd gemoeid met in dat verband benodigde onderzoek naar de feitelijke situatie. Een
afwijking kan immers ook gevolgen hebben voor andere belanghebbenden. De tijd die
benodigd is voor het onderzoek, kan met zich mee brengen dat de Belastingdienst/ Toeslagen
pas tegemoetkomt nadat een rechter heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen
terecht is uitgegaan van de inschrijving in de BRP.
Vraag 5
Vindt u dat deze huurder(s) recht heeft/hebben op zorgtoeslag? Zo ja, wat gaat u doen
om dat te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
Ik kan geen uitspraken doen over individuele zaken. Zolang er twijfel bestaat over
de juistheid van de inschrijving in het BRP, is Belastingdienst/Toeslagen niet verplicht
de inschrijving te volgen. Er is daarmee ruimte voor maatwerk.
Vraag 6
Komen dergelijke zaken vaker voor? Zo ja, hoe vaak? Wat is de standaardprocedure in
dergelijke gevallen? Wat is de termijn voor bezwaarschriften? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 6
De Belastingdienst/Toeslagen heeft vaker zaken onderhanden waarin soortgelijke zaken
als in de meegestuurde casus spelen. Echter, zij houdt hier geen volledige separate
administratie van bij. Zo mogelijk (voor zover specifieke feiten en omstandigheden
bekend zijn) wordt gekeken of maatwerk mogelijk is binnen de grenzen van wet- en regelgeving.
De standaardprocedure en termijnen wat betreft de bezwaarschriften zijn vastgelegd
in hoofdstuk 6 en 7 van de Awb. De termijn om te beslissen op een bezwaarschrift bedraagt
in beginsel 6 weken, maar er kunnen feiten en omstandigheden zijn die een verdaging,
opschorting of uitstel van die termijn rechtvaardigen. Zie voor specifiek de bezwaartermijn
artikel 7:10 van de Awb.
Vraag 7
Zijn bij deze casus de juiste bezwaartermijnen gehanteerd door de Belastingdienst
en heeft de Belastingdienst tijdig geantwoord? Zo ja, waarom duurde het antwoord zo
lang en kwam er pas een antwoord nadat de huurder een beroep bij de rechtbank had
ingesteld? Zo nee, welke consequenties heeft dat?4
Antwoord 7
Ik kan helaas geen uitspraken doen over individuele zaken. In het algemeen geldt dat
als de Belastingdienst niet tijdig uitspraak op bezwaar heeft gedaan en de Belastingdienst
ook na een ingebrekestelling niet alsnog binnen twee weken uitspraak op bezwaar doet,
de Belastingdienst een dwangsom verbeurt. Ook kan een belanghebbende in aanmerking
komen voor een immateriële schadevergoeding als niet binnen anderhalf jaar uitspraak
door de rechtbank wordt gedaan.
Vraag 8
Hoe verhoudt de lange behandeling van het bezwaarschrift zich tot het verbeteren van
de handelwijze Toeslagen en het «sturen op een tijdige afhandeling van bezwaarschriften»,
zoals de Staatssecretaris van Financiën had aangekondigd in 2017?5
Antwoord 8
De Belastingdienst/Toeslagen streeft te allen tijde naar tijdige afhandeling van de
bezwaarschriften. Dat laat echter onverlet dat het in sommige gevallen kan voorkomen
dat termijnen soms niet worden gehaald.
Vraag 9
In hoeverre vindt u de beschikkingen en de terugvordering in deze casus proportioneel?
Kunt u uw antwoord toelichten, mede in het kader van de uitkomsten van de Commissie
Donner?
Antwoord 9
Ik kan helaas geen uitspraken doen over individuele zaken.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.C. van Huffelen, staatssecretaris van Financiën -
Mede namens
T. van Ark, minister voor Medische Zorg
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.