Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Helvert over het onderzoek naar de Nederlandse steun aan Syrische rebellen
Vragen van het lid Van Helvert (CDA) aan de Minister-President over het onderzoek naar de Nederlandse steun aan Syrische rebellen (ingezonden 4 december 2020).
Antwoord van Minister Blok (Buitenlandse Zaken), mede namens de Minister-President
            (ontvangen 17 december 2020)
         
Vraag 1
            
Herinnert u zich de persconferentie die u na de ministerraad gaf afgelopen vrijdag
               27 november in Nieuwspoort1, waarbij u vragen kreeg over het onderzoek naar de Nederlandse niet-letale steun
               (NLA) aan Syrische rebellen? En herinnert u zich het korte debat tijdens het vragenuurtje
               van dinsdag 1 december jongstleden naar aanleiding van de mondelinge vragen van het
               Lid Karabulut?
            
Antwoord 1
            
Ja.
Vraag 2
            
Klopt het dat u heeft geprobeerd om steun tegen te houden aan mijn motie om een externe,
               onafhankelijke commissie in te stellen die onderzoek gaat doen naar het NLA-programma,
               een onderzoek waar de Kamer eind 2018 nog in ruime meerderheid voorstander van was?
               En zo ja, waarom bent u tegen een onafhankelijk onderzoek naar het NLA-programma?
            
Antwoord 2
            
De Minister-President zei in beantwoording op een mondelinge vraag over dit onderwerp:
               «Maar dan ga ik nog een keer terug naar de gesloten vraag van mevrouw Karabulut: staat
               het fracties vrij [om te stemmen voor deze motie]? Ja, uiteraard. Het is niet aan
               mij om te beslissen wat fracties doen.» (stenogram Mondeling Vragenuur, 1 december
               jl.) In beantwoording van vragen van het lid Van Kooten-Arissen staat dat de Minister-President
               de motie heeft besproken binnen het kabinet, en de Minister van Buitenlandse Zaken
               met verschillende Kamerleden over de motie en de bezwaren ertegen heeft gesproken.
            
Vraag 3
            
Waarom neemt u nu kennelijk een regierol als premier om zo’n onderzoek tegen te houden?
               In hoeverre heeft u een regierol gehad bij de totstandkoming en de uitbreiding van
               het NLA-programma, waarbij ruim 300 pickup trucks geleverd zijn aan Syrische rebellen,
               bedoeld ter ondersteuning van de gewapende strijd?
            
Antwoord 3
            
Zie antwoord op vraag 2.
De betrokkenheid van het Ministerie van Algemene Zaken bij het NLA programma staat
               onder andere beschreven in de antwoorden op feitelijke vragen (Kamerstuk 32 623, nr. 229 en Kamerstuk 32 623, nr. 247). Door middel van deze antwoorden is uw Kamer geïnformeerd dat de Minister-President
               niet van afzonderlijke leveringen van NLA goederen op de hoogte werd gesteld (Kamerstuk
               32 623, nr. 247).
            
Daaruit blijkt ook dat voorafgaand aan de besluitvorming over het starten van het
               NLA programma een Fact Finding Missie heeft plaatsgevonden naar de mogelijkheden om
               NLA in Syrië te leveren. Naar aanleiding van deze Fact Finding Missie is op voorspraak
               van de toenmalig Minister van Buitenlandse Zaken in december 2014 in een overleg tussen
               de premier, de toenmalig Vice-Minister-President en de toenmalig Minister van Defensie
               gesproken over het leveren van NLA (Kamerstuk 32 623, nr. 229).
            
Bij besluitvorming van het kabinet inzake artikel 100-brieven over de strijd tegen
               ISIS is de ministerraad betrokken. Zoals beschreven in het verslag van de Raad Buitenlandse
               Zaken van 16 november 2015 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1555), betrof het intensiveren van de niet-letale steun aan Syrische groeperingen ook
               een kabinetsbesluit (Kamerstuk 32 623, nr. 229).
            
Vraag 4
            
In hoeverre deelt u de waarneming dat, wanneer de Adviesraad Internationale Vraagstukken
               (AIV) en de Commissie van Advies voor Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV) aangeven
               geen onderzoek te kunnen doen op basis van feiten en bevindingen naar het NLA-programma
               en slechts adviseren over een toetsingskader, het deel van de motie Omzigt c.s. (32 623, nr. 231) dat vraagt om een onderzoek op basis van feiten en bevindingen, niet is uitgevoerd?
            
Antwoord 4
            
De Minister-President zei over de uitvoering van de motie Omtzigt cs tijdens het mondeling
               vragenuur: «De motie die toen is aangenomen door de Kamer, is ook zo goed mogelijk
               uitgevoerd. We hebben toen aangeboden, zowel aan het college van advies voor volkenrechtelijke
               vraagstukken als aan de AIV, om inzage te krijgen in alle stukken die de Tweede Kamer
               heeft gekregen en ingezien, dus ook alle vertrouwelijke stukken. Daar hebben zij toen
               zelf van afgezien. Ze hebben gezegd: we gaan wel advies uitbrengen over dat toetsingskader.
               Dat vroeg die motie ook. Dat is er ook gekomen. Het is nu zaak dat we dat toetsingskader
               zo snel mogelijk opstellen, zoals naar ik begrijp ook is besproken in het overleg
               met Minister Blok van Buitenlandse Zaken. Al die dingen lopen dus.» (stenogram Mondeling
               vragenuur 1 december jl.)
            
De CAVV en AIV schreven, zoals verzocht in de motie Omtzigt cs., een advies over een
               toetsingskader voor het geven van niet-letale steun en het financieren van niet-statelijke
               buitenlandse groepen. Het kabinet heeft de CAVV en AIV, conform het verzoek uit de
               motie Omtzigt cs., toegang gegeven tot alle relevante informatie. De CAVV en AIV hebben
               de Vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken evenwel voor aanvang van het onderzoek
               geïnformeerd dat een terugkijkend feitenonderzoek niet binnen het advies-mandaat van
               beide instellingen viel (kabinetsreactie advies CAVV en AIV, Kamerstuk 32 623, nr. 299).
            
Tijdens het plenaire debat over NLA van 2 oktober 2018 zei de Minister van Buitenlandse
               Zaken reeds dat een feitenonderzoek «van geval tot geval» niet in de rede lag vanwege
               de vertrouwelijkheid van delen van het NLA programma. De Minister van Buitenlandse
               Zaken zei: «Deze motie voer ik graag uit. Ik werk graag mee aan het toegang geven
               tot vertrouwelijke informatie aan beide commissies. Ter voorkoming van misverstanden:
               zodanig dat de algemene conclusies eruit getrokken kunnen worden waar de motie ook
               om vraagt, en niet een beoordeling van geval tot geval, omdat je dan weer in dezelfde
               vertrouwelijkheid vastloopt» (Handelingen plenair debat, 2 oktober 2018).
            
Het kabinet is van mening dat het advies van de CAVV/AIV, ook zonder gebruik te hebben
               gemaakt van het aanbod van het kabinet alle met de Tweede Kamer gedeelde stukken in
               te zien, bruikbare elementen voor een toetsingskader voor het leveren van NLA aan
               niet-statelijke gewapende groepen in het buitenland geeft (Kamerstuk 32 623, nr. 299). Het kabinet zal de door CAVV/AIV aangedragen elementen verder uitwerken en een
               toetsingskader delen met de Tweede Kamer in het voorjaar van 2021, conform de toezegging
               van de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens het Algemeen Overleg (d.d. 2 november
               jl.).
            
Vraag 5
            
Erkent u dat het NLA-programma grotendeels buiten het door de CAVV en AIV geformuleerde
               Toetsingskader viel en daarmee zeer waarschijnlijk in strijd was met het internationaal
               recht? Erkent u dat er nu dus nog meer reden is tot een onafhankelijk onderzoek dan
               na de reeks van verontrustende onthullingen over het NLA-programma in 2018?
            
Antwoord 5
            
Nee, het kabinet heeft geconcludeerd dat het NLA-programma binnen de grenzen van het
               internationaal recht is gebleven (Kamerstuk 32 623, nr. 299). Ten tijde van de besluitvorming over het NLA-programma bestond geen toetsingskader
               voor het geven van niet-letale steun aan gematigde gewapende groepen in Syrië, omdat
               Nederland niet eerder dergelijke steun gaf. Het kabinet heeft gedurende de looptijd
               van het NLA-programma civiele niet-letale steun aan gematigde gewapende groepen gegeven
               op basis van de volgende criteria: geen operationele samenwerking met extremistische
               groepen, het nastreven van een inclusieve politieke oplossing en gecommitteerd zijn
               aan de naleving van het humanitair oorlogsrecht. De voorwaarden die aan het NLA-programma
               zijn verbonden, komen in hoofdlijnen overeen met het toetsingskader dat in het CAVV
               en AIV advies is beschreven (Kamerstuk 32 623, nr. 299 en 303). In hun advies merken CAVV en AIV op dat «de openlijke verlening van «niet-letale
               steun» een nieuwe ontwikkeling betreft en dat deze derhalve tot nieuwe rechtsvorming
               zou kunnen leiden onder het internationaal gewoonterecht. Het Nicaragua vonnis (uit
               1986) biedt hier zelfs al een basis voor» (Kamerstuk 32 623, nr. 298).
            
Het advies en de daarin door CAVV en AIV voorgestelde elementen voor een toetsingskader
               geven derhalve geen aanleiding tot aanpassing van het oordeel van het kabinet dat
               het NLA-programma binnen de grenzen van het zich ontwikkelende internationaal recht
               is gebleven (Kamerstuk 32 623, nr. 299).
            
Vraag 6
            
Waarom had in september 2018 het kabinet noch een bondgenoot bezwaar tegen een vertrouwelijk
               onderzoek op basis van feiten en bevindingen?
            
Antwoord 6
            
Zoals de Minister van Buitenlandse Zaken reeds zei bij beoordeling van de motie Omtzigt
               cs. tijdens het plenaire debat van 2 oktober 2018, lag een feitenonderzoek «van geval
               tot geval» niet in de rede vanwege de vertrouwelijkheid van delen van het NLA programma,
               zoals in het antwoord op vraag 4 ook is vermeld.
            
Zoals toegelicht in eerdere beantwoording van Kamervragen behandelen bondgenoten bepaalde
               informatie uit veiligheidsoverwegingen vertrouwelijk. Hieronder vallen bijvoorbeeld
               de namen en locaties van de gematigde gewapende groepen die NLA ontvingen. In het
               geval dat Nederland een dergelijk programma samen met bondgenoten uitvoert of hun
               doorlichting laat meewegen bij de selectie van ontvangers bestaan er verplichtingen
               naar zowel die bondgenoten als de ontvangers.
            
Operaties en samenwerking in complexe conflictgebieden vereisen bovendien dat tussen
               bondgenoten gerekend kan worden op vertrouwelijkheid en het kabinet wil (en dient)
               deze vertrouwelijkheid (te) respecteren (Kamerstuk 32 623, nr. 247 en Kamerstuk 32 623, nr. 266)
            
In juli 2018 zijn derde-belanghebbenden, waaronder buitenlandse partners, verzocht
               om een zienswijze te geven op de eventuele openbaarmaking van informatie onder de
               Wet Openbaarheid Bestuur (WOB). Die hebben daar toen om verschillende redenen bezwaar
               tegen gemaakt (Kamerstuk 32 623, nr. 266). Informatie over de gesteunde groepen is derhalve op vertrouwelijke wijze met de
               Tweede Kamer gedeeld.
            
Vraag 7
            
Welke bondgenoten hebben aangegeven dat zij bezwaar maken tegen een onafhankelijk
               onderzoek naar het NLA-programma?
            
Antwoord 7
            
In antwoorden op feitelijke vragen is de Tweede Kamer geïnformeerd over de internationale
               partners en bondgenoten waar Nederland mee samenwerkte ter uitvoering van het NLA
               programma (Kamerstuk 32 623, nr. 229). Zie tevens het antwoord op vraag 6.
            
Vraag 8
            
Herinnert u zich dat Nederland het NLA-programma in het noorden van Syrië zelfstandig
               uitvoerde, alleen de «vetting» van rebellengroeperingen door de VS liet meewegen bij
               de selectie van ontvangers, en er verder geen enkele donorcoördinatie over het type
               en de hoeveelheid steun plaatsvond, alsmede geen enkele informatie-uitwisseling met
               bondgenoten2? Hoe kan een onderzoek naar het NLA-programma dan leiden tot spanningen met bondgenoten,
               in elk geval wat betreft het noorden, waar de meeste controverse over bestaat en de
               meeste steun naartoe is gegaan?
            
Antwoord 8
            
Zoals in eerdere beantwoording van Kamervragen (o.a. Kamerstuk 32 623, nr. 247 en Kamerstuk 32 623, nr. 266) staat, behandelen bondgenoten bepaalde informatie uit veiligheidsoverwegingen vertrouwelijk.
               Hieronder vallen bijvoorbeeld de namen en locaties van gematigde gewapende groepen
               die NLA ontvingen. In het geval dat Nederland een dergelijk programma samen met bondgenoten
               uitvoert of hun doorlichting laat meewegen bij de selectie van ontvangers bestaan
               er dus verplichtingen naar zowel die bondgenoten als de ontvangers.
            
Zie ook het antwoord op vraag 6.
Vraag 9
            
Waarom gebruikt u als argument dat openbaar «duizenden pagina's aan Wob-stukken» zijn
               gedeeld? Bent u bekend met het besluit van de Minister van Buitenlandse Zaken3 om het aantal openbaar te maken WOB-documenten aanzienlijk terug te brengen, na knullige
               onthullingen van staatsgeheime en vertrouwelijke informatie door het ministerie?
            
Antwoord 9
            
In de herbeoordeling is vastgesteld dat er eerder met het oog op maximale transparantie
               teveel informatie openbaar is gemaakt. De betreffende documenten bevatten een grote
               hoeveelheid detailinformatie en foto’s. In de herbeoordeling is het aantal documenten
               aanzienlijk teruggebracht, ter voorkoming van een permanent risico op herleidbaarheid
               naar informatie die vertrouwelijk dient te blijven. Hoewel het aantal pagina’s dat
               is openbaar gemaakt op grond van de Wob is teruggebracht, zijn ook in de herbeoordeling
               duizenden pagina’s beoordeeld. Het aantal pagina’s dat na die herbeoordeling (gedeeltelijk)
               openbaar is gemaakt op grond van de Wob, betreft honderden pagina’s (Kamerstuk 32 623, nr. 292).
            
Vraag 10
            
Zijn er na de knullige onthullingen door het Ministerie van Buitenlandse Zaken mensen
               of rebellengroeperingen in Syrië in gevaar gekomen?
            
Antwoord 10
            
Zoals in eerdere beantwoording van Kamervragen (Kamerstuk 32 623, nr. 266 en Kamerstuk 32 623, nr. 267) staat, kan niet worden vastgesteld of er door betrokkenen vanwege de Wob-publicaties
               rechtstreekse schade is ondervonden buiten de algehele dreiging die geldt voor oppositie
               van het regime. De Commissie van Onderzoek (op 27 november 2018 ingesteld door de
               secretaris-generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor onderzoek naar
               compromittering van staatsgeheime informatie in een Wob-publicatie) stelt echter dat
               het aannemelijk is gezien het conflict in Syrië, dat openbaarmaking van de namen van
               groepen voor de leden van deze groepen schadelijk kan zijn en dat het niet uit te
               sluiten is dat de informatie kan leiden tot gevaar voor personen die lid zijn of zijn
               geweest van een groepering (Kamerstuk 32 623, nr. 267).
            
Vraag 11
            
Heeft de staatsgeheime en vertrouwelijke informatie die door Buitenlandse Zaken zelf
               openbaar is gemaakt, tot spanningen met bondgenoten geleid? Zo nee, waarom gebruikt
               u dan «risico’s voor spanningen, ook met bondgenoten» als argument tegen een onafhankelijk
               onderzoek, dat vertrouwelijke en staatsgeheime informatie niet openbaar zal maken?
            
Antwoord 11
            
In eerdere beantwoording van Kamervragen (o.a. Kamerstuk 32 623, nr. 247 en (Kamerstuk 32 623, nr. 266) is toegelicht dat bondgenoten, net als Nederland, bepaalde informatie uit veiligheidsoverwegingen
               vertrouwelijk behandelen. Hieronder vallen bijvoorbeeld de namen en locaties van de
               gematigde gewapende groepen die NLA ontvingen. Nederland heeft het NLA programma deels
               samen met bondgenoten uitgevoerd of hun vetting van groepen laten meewegen bij de
               selectie van de door Nederland gesteunde groepen. In het geval dat Nederland een dergelijk
               programma samen met bondgenoten uitvoert of hun doorlichting laat meewegen bij de
               selectie van ontvangers bestaan er verplichtingen naar zowel die bondgenoten als de
               ontvangers (Kamerstuk 32 623, nr. 247).
            
In juli 2018 zijn andere belanghebbenden, waaronder buitenlandse partners, verzocht
               om een zienswijze te geven op de eventuele openbaarmaking van informatie onder de
               Wet Openbaarheid Bestuur. Zij hebben daar toen om verschillende redenen bezwaar tegen
               gemaakt (Kamerstuk 32 623, nr. 266).
            
Zie ook het antwoord op vragen 6 en 8.
Vraag 12
            
Waarom bracht een onderzoek op basis van feiten en bevindingen in 2018 volgens het
               kabinet geen Syrische rebellen in gevaar, maar maakt het kabinet in 2020 wél bezwaar
               tegen een onderzoek omdat het Syrische rebellen in gevaar zou brengen?
            
Antwoord 12
            
Zoals de Minister van Buitenlandse Zaken zei bij de beoordeling van de motie Omtzigt
               cs tijdens het plenaire debat van 2 oktober 2018, lag een feitenonderzoek «van geval
               tot geval» niet in de rede vanwege de vertrouwelijkheid van delen van het NLA programma,
               zoals in het antwoord op vraag 4 ook is genoemd.
            
Daarnaast zei de Minister van Buitenlandse Zaken over de motie Omtzigt cs: «Deze motie
               voer ik graag uit. Ik werk graag mee aan het toegang geven tot vertrouwelijke informatie
               aan beide commissies. Ter voorkoming van misverstanden: zodanig dat de algemene conclusies
               eruit getrokken kunnen worden waar de motie ook om vraagt, en niet een beoordeling
               van geval tot geval, omdat je dan weer in dezelfde vertrouwelijkheid vastloopt» (Handelingen
               plenair debat, 2 oktober 2018).
            
Alle relevante informatie is via Kamerdebatten, Wob-verzoeken, de beantwoording van
               honderden Kamervragen en de inzage in vertrouwelijke stukken met de Tweede Kamer gedeeld,
               zoals ook gemeld in de beantwoording van vragen van het lid Van Kooten-Arissen over
               dit onderwerp (2020D9715). In de debatten met de Tweede Kamer over deze informatie zijn reeds lessen getrokken.
               Zo is er geconcludeerd dat er beter gemonitord had kunnen worden en dat er betere
               afspraken gemaakt kunnen worden over de informatieverstrekking en de omgang met vertrouwelijkheid
               (Handelingen plenair debat NLA, 2 oktober 2018).
            
Conform de motie Omtzigt cs, heeft het kabinet alle informatie die het met de Tweede
               Kamer deelde, beschikbaar gesteld aan de CAVV en AIV. Het kabinet is van mening dat
               het CAVV/AIV tot bruikbare elementen voor een toetsingskader zijn gekomen, conform
               het verzoek van de motie Omtzigt cs (Kamerstuk 32 623, nr. 299).
            
De elementen voor het toetsingskader die zijn aangedragen door de CAVV en AIV, worden
               door het kabinet uitgewerkt en de Tweede Kamer zal in het voorjaar van 2021, conform
               de toezegging van de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens het Algemeen Overleg
               over NLA (d.d. 2 november jl.), een toetsingskader voor het geven van toekomstige
               niet-letale steun aan gematigde gewapende groepen in het buitenland ontvangen (Handelingen
               Algemeen Overleg NLA, 2 november jl.).
            
Om deze redenen is het kabinet van mening dat een additioneel onderzoek niet van toegevoegde
               waarde zal zijn. Bovendien blijven de reeds bekende uitdagingen ten aanzien van vertrouwelijkheid
               en de veiligheid van bij het programma betrokken groepen en individuen van belang.
            
De aangehouden motie Van Helvert vraagt onder andere om een onderzoek naar het Nederlandse
               ambtelijke en politieke besluitvormingsproces, naar de juridische risico’s, en de
               mate waarin de door de regering aan de steun gestelde voorwaarden zijn nagekomen.
               Uitvoering van de motie Van Helvert behelst daarmee naar de mening van het kabinet
               een feitenonderzoek «van geval tot geval», waarmee de vertrouwelijkheid in het geding
               komt. Zoals eerder gemeld in de beantwoording van Kamervragen zijn de onderdelen van
               het NLA-programma waaruit de identiteit of locatie van betrokken partijen kon blijken,
               sinds de start van het programma als staatsgeheim gekwalificeerd omdat 1. mensenlevens
               op het spel stonden, 2. bondgenootschappelijke verplichtingen ons dat opleggen en
               3. inlichtingendiensten betrokken waren. Die redenen blijven onverminderd van kracht
               (Kamerstuk 32 623, nr. 229).
            
Vraag 13
            
Kunt u zich herinneren dat diverse Syrische rebellengroeperingen zélf publiekelijk
               hebben aangegeven Nederlandse steun te hebben gekregen? Zijn deze rebellen, die transparanter
               zijn dan de Nederlandse regering, als gevolg daarvan in gevaar gekomen?
            
Antwoord 13
            
Het kabinet heeft er steeds aan vastgehouden dat over al-dan-niet gesteunde groepen,
               uit veiligheidsoverwegingen, geen publieke uitspraken worden gedaan. Uitspraken van
               groepen over het al-dan-niet ontvangen van steun van Nederland zijn voor hun rekening,
               evenals de mogelijke consequenties daarvan. Aanwijzingen dat bepaalde groepen Westerse
               steun hebben ontvangen maakt ze een belangrijker doelwit voor ISIS, het Assad-regime
               of voor andere extremistische groepen (Kamerstuk 32 623, nr. 229).
            
Vraag 14
            
Deelt u de mening dat een – waar nodig vertrouwelijk – onderzoek naar het Nederlandse
               ambtelijke en politieke besluitvormingsproces, onder meer binnen de Ministeries van
               Algemene Zaken en Buitenlandse Zaken, alsmede naar de juridische risico’s, de mate
               waarin de door de regering aan de steun gestelde voorwaarden zijn nagekomen en de
               informatievoorziening aan de Kamer, Syrische rebellen niet in gevaar hoeft te brengen?
            
Antwoord 14
            
Nee. Zie het antwoord op vraag 12.
Vraag 15
            
Waarom was het Ministerie van Buitenlandse Zaken «graag» bereid de commissies AIV
               en CAVV toegang te geven tot het NLA-programma, inclusief de vertrouwelijke informatie
               (Kamerstuk 32 623, nr. 271, blz. 7? Waarom zou dat nu ineens een probleem zijn bij een andere, externe onderzoekscommissie?
            
Antwoord 15
            
Zie het antwoord op vraag 12.
Vraag 16
            
Waarom steunt u wel onderzoek naar de luchtaanval op Hawija, waarbij ook sprake is
               van vertrouwelijke, geclassificeerde informatie, en relaties met bondgenoten en de
               anti-ISIS coalitie, en bent u nu tegen onderzoek naar het NLA-programma, omdat dit
               tot «risico’s voor spanningen, ook met bondgenoten» zou leiden?
            
Antwoord 16
            
Voor het standpunt van het kabinet over additioneel onderzoek naar het NLA-programma
               wordt verwezen naar het antwoord op vragen 12, 14 en 15, alsmede naar het antwoord
               op vraag 5 in de beantwoording van Kamervragen over hetzelfde onderwerp van 2 december
               jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 985). Voor het standpunt t.a.v. de relatie met bondgenoten wordt verwezen naar het antwoord
               op vraag 6, 8 en 11.
            
De wapeninzet in Hawija betreft een krijgshandeling, die vanwege de aard van de gebeurtenis
               naar oordeel van het kabinet niet vergelijkbaar is met het NLA-programma. Over de
               redenen om in aanvulling op de verantwoording die reeds aan de Kamer werd afgelegd
               een extra onderzoek in te stellen, gericht (conform het dictum van de motie-Belhaj
               ter zake) op de vraag hoe bij deze inzet burgerslachtoffers hebben kunnen vallen evenals
               welke lessen hieruit te trekken zijn voor de toekomst, is de Kamer op 2 oktober jl.
               per brief geïnformeerd (Kamerstuk 27 925, nr. 753).
            
Vraag 17
            
Welke vertrouwelijke en/of staatsgeheime informatie heeft destijds de commissie Davids
               openbaar gemaakt, die niet openbaar had mogen worden?
            
Antwoord 17
            
Met de Commissie Davids zijn destijds aparte afspraken gemaakt omtrent de werkwijze
               van de commissie. Deze zijn terug te lezen in hoofdstuk 2 «Verantwoording» van het
               Rapport van de Commissie Davids (Kamerstuk 31 847, nr. 14).
            
Vraag 18
            
Bent u het met ons eens dat als Kamerleden vertrouwelijke stukken hebben ingezien,
               zij er niet meer over kunnen spreken? En dat er dan geen debat kan worden gehouden
               of onderzoek naar kan worden gedaan?
            
Antwoord 18
            
Onderdelen van het NLA programma waren als staatsgeheim gekwalificeerd, waaronder
               informatie over de groepen die NLA ontvingen (Kamerstuk 32 623 nr. 229). Op verzoek van de Tweede Kamer is de staatsgeheime informatie ter vertrouwelijke
               inzage gegeven. Het klopt dat over vertrouwelijk gedeelde stukken niet in het openbaar
               kan worden gesproken. Desalniettemin is alle relevante informatie over het NLA programma
               met de Tweede Kamer gedeeld, heeft er een hoorzitting plaatsgevonden, evenals twee
               plenaire debatten (op 2 oktober 2018 en 29 januari 2019) en een Algemeen Overleg (2 november
               jl.).
            
De wijze van omgang met vertrouwelijke informatie en communicatie met de Tweede Kamer
               over een eventueel toekomstig NLA programma zal bij voorkeur onderdeel zijn van het
               toetsingskader dat conform de toezegging van de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens
               het Algemeen Overleg van 2 november jl. in het voorjaar van 2021 met de Kamer zal
               worden gedeeld.
            
Vraag 19
            
Bent u het met ons eens dat niet alle interne volkenrechtelijke adviezen aangaande
               het NLA programma (openbaar) gedeeld zijn met de Kamer?
            
Antwoord 19
            
Nee. In het bijzondere geval van het NLA-programma is de Kamer bij uitzondering vertrouwelijk
               inzage gegeven in de besluitvormingsmemoranda over het NLA-programma waarin de interne
               juridische advisering integraal is opgenomen. Daarnaast is de kern van de interne
               juridische advisering in een aparte Kamerbrief met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 32 623, nr. 230).
            
Vraag 20
            
Herinnert u zich het rapport van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en
               Veiligheidsdiensten (CTIVD) inzake de rol van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
               (MIVD) en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdient (AIVD) bij een evacuatiemissie
               in Libië (Kamerstuk 32 709, nr. 8, waarin zeer uitgebreid ingegaan is op de rol van inlichtingendiensten bij het helikopterdrama
               in Libië? Waarom kon er toen wél openheid van zaken worden gegeven, nota bene over
               de mislukte uitvoering van een speciale operatie, en bent u nu tegen een onafhankelijk
               onderzoek naar het NLA-programma omdat er inlichtingendiensten bij betrokken waren?
            
Antwoord 20
            
Ja, het kabinet is bekend met het rapport.
Ten aanzien van het standpunt van het kabinet over additioneel onderzoek naar het
               NLA-programma wordt verwezen naar het antwoord op vragen 12, 14 en 15, alsmede naar
               het antwoord op vraag 5 in de beantwoording van Kamervragen over hetzelfde onderwerp
               van 2 december jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 985).
            
De Kamer is reeds in de openbaarheid geïnformeerd over de rol van de AIVD/MIVD in
               het kader van het NLA-programma (zie o.a. Kamerstuk 32 623, nr. 229). De MIVD heeft op basis van zijn wettelijke taak en op verzoek van het Ministerie
               van Buitenlandse Zaken regelmatig gerapporteerd over ontwikkelingen rond relevante
               strijdgroepen in Noord- en Zuid-Syrië. De AIVD heeft op basis van zijn wettelijke
               taak en op verzoek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in brede zin gerapporteerd
               over ontwikkelingen in Zuid-Syrië. Er worden verder zoals gebruikelijk geen mededelingen
               gedaan over eventuele specifieke activiteiten van inlichtingen- en veiligheidsdiensten
               (Kamerstuk 32 623, nr. 229).
            
Vraag 21
            
Waarom gebruikt u als argument dat «het doen van onderzoek in Syrië door de conflictsituatie
               eigenlijk onmogelijk» is? Begrijpt u dat niemand vraagt om een onderzoek ter plekke
               in Syrië?
            
Antwoord 21
            
Indien u niet vraagt om een onderzoek in Syrië, vervalt dit argument tegen een additioneel
               onderzoek naar het NLA programma. De overige argumenten van het kabinet tegen een
               additioneel onderzoek blijven echter van kracht. Zie het antwoord op vraag 12.
            
Vraag 22
            
Waarom zat de mailwisseling van de jihadistische rebellengroep Nour al-din al Zenki,
               waarin werd gerapporteerd over de moord op een jongen van 12 jaar op de laadklep van
               een Toyota pickup, bij de stukken die het kabinet publiceerde over de NLA, maar daarna
               weer werden verwijderd?
            
Antwoord 22
            
In de herbeoordeling is vastgesteld dat er eerder met het oog op maximale transparantie
               teveel informatie openbaar is gemaakt. De betreffende documenten bevatten een grote
               hoeveelheid detailinformatie en foto’s. In de herbeoordeling is het aantal documenten
               aanzienlijk teruggebracht, ter voorkoming van een permanent risico op herleidbaarheid
               naar informatie die vertrouwelijk dient te blijven (Kamerstuk 32 623, nr. 292).
            
Vraag 23
            
Kunt u garanderen dat Nour al-din al Zenki steun heeft gekregen noch geprofiteerd
               heeft van de Nederlandse steun via het NLA-programma?
            
Antwoord 23
            
Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over de groepen die al-dan-niet NLA-steun
               hebben ontvangen van Nederland. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld heeft het kabinet
               geen aanwijzingen dat er andere dan gematigde gewapende oppositie is gesteund. Het
               kabinet kan niet volledig uitsluiten dat de geleverde niet-letale goederen bij andere
               partijen terecht zijn gekomen (Kamerstuk 32 623, nr. 229).
            
Vraag 24
            
Kunt u bevestigen dat het feit dat Nour al-din al Zenki via de mailwisseling werd
               gepubliceerd op de website van de regering in het kader van het NLA-programma, niets
               te maken heeft met het feit dat u probeert steun voor mijn motie voor een onafhankelijk
               onderzoek naar het NLA-programma, weg te nemen?
            
Antwoord 24
            
Zie het antwoord op vraag 2. Er is geen link met de door u genoemde Nour al-din al
               Zenki.
            
Vraag 25
            
Deelt u de mening dat het schadelijk kan zijn voor de positie van Nederland in de
               wereld -zeker waar het gaat om de Nederlandse strijd voor mensenrechten wereldwijd-,
               wanneer we feiten en bevindingen over steun aan Syrische rebellen niet willen onderzoeken?
            
Antwoord 25
            
Het kabinet heeft het NLA programma uitvoerig tegen het licht gehouden en met uw Kamer
               besproken in twee plenaire debatten en tijdens een Algemeen Overleg. Tijdens deze
               debatten zijn er lessen getrokken en er zal een toetsingskader ontwikkeld worden.
               Zie ook het antwoord op vragen 12 en 18.
            
Vraag 26
            
Kunt u deze vragen één voor één uiterlijk binnen één week beantwoorden, zodat de aangehouden
               motie-Van Helvert c.s. (32 623, nr. 307) nog dit jaar in stemming kan worden gebracht?
            
Antwoord 26
            
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken
- 
              
                  Mede namens
 M. (Mark) Rutte, minister-president
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
