Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over strategische evaluatie lerarenbeleid (Kamerstuk 31511-40)
31 511 Beleidsdoorlichting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Nr. 47 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 18 december 2020
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor
Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over de brief van 15 september 2020 over de
strategische evaluatie lerarenbeleid (Kamerstuk 31 511, nr. 40).
De vragen en opmerkingen zijn op 14 oktober 2020 aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media voorgelegd. Bij brief
van 16 december 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Arends
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de SP-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
4
II
Reactie van de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet
Onderwijs en Media
5
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de strategische
evaluatie lerarenbeleid en hebben verder geen vragen.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige brief van de Ministers.
Deze leden hebben nog enige vragen.
Allereerst vragen de leden of de Ministers kunnen aangeven wat de deelvragen zijn
die worden gebruikt in de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (hierna: RPE) en in
hoeverre al deze vragen gebruikt zullen worden in de beleidsdoorlichting of dat er
een selectie uit de vragen gemaakt zal worden. Zijn de Ministers het met deze leden
eens dat het de voorkeur verdient om alle deelvragen te gebruiken? Zo nee, waarom
niet?
De leden van de CDA-fractie vragen verder in hoeverre de beleidsdoorlichting niet
alleen terugkijkt, maar ook concreet houvast biedt voor verbeteringen in de toekomst.
Deze leden vragen tevens in hoeverre het ministerie bij het maken van nieuw beleid
de beleidsvrijheid heeft om eventuele aanbevelingen uit deze beleidsdoorlichting naast
zich neer te leggen
De voornoemde leden vragen of de Ministers kunnen aangeven aan welke eisen de beleidsdoorlichting
volgens de RPE zal moeten voldoen en of de beleidsdoorlichting ook daadwerkelijk aan
al deze eisen zal voldoen.
De leden van de CDA-fractie vragen of in de beleidsdoorlichting bijvoorbeeld ook wordt
gekeken naar de omvang van de urennorm voor docenten, nut en noodzaak van strengere
toelatingseisen tot de lerarenopleidingen, de manier waarop docenten hun werk organiseren
en gebruik van digitale mogelijkheden om naast het systeem van de leraar voor de klas
ook meer andere vormen van lesgeven en zelfstudie door leerlingen worden bekeken.
Tot slot vragen de voornoemde leden in hoeverre ook wordt gekeken in deze beleidsdoorlichting
naar het beroep van docent op een mbo1-opleiding en het speciaal onderwijs en in hoeverre daar andere competenties nodig
zijn dan in het primair en voortgezet onderwijs. Ook vragen deze leden of gekeken
wordt naar in hoeverre leraren op scholen met relatief veel achterstandsleerlingen
ook andere competenties nodig hebben of dat dit buiten de scope van de doorlichting
valt.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief over de
strategische evaluatie lerarenbeleid. Deze leden hebben hier nog enkele vragen en
opmerkingen over.
De leden lezen in de begroting van OCW dat voor 2021 het lerarenbeleid op de agenda
staat voor een beleidsdoorlichting. Hierbij wordt een nieuwe methodiek gebruikt. Is
de Minister voornemens om de beleidsdoorlichting van het lerarenbeleid aan alle eisen
uit de RPE te laten voldoen? Zo nee, waarom niet? De voornoemde leden lezen dat het
onderdeel van het tweede deel van de evaluatie een strategisch advies is voor toekomstig
lerarenbeleid door onafhankelijke experts. Bovendien schrijft de Minister dat deze
experts worden benaderd zodra de resultaten van de analyse gereed zijn. De leden vragen
op basis van welke criteria deze experts worden gekozen.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de strategische
evaluatie lerarenbeleid. Zij hebben daar nog enkele vragen over.
Thema’s beleidsevaluatie
Kan de Minister een lijst geven van de beleidsmaatregelen en beleidsinstrumenten die
specifiek worden meegenomen in deze beleidsevaluatie. De leden van de SP-fractie vragen
de Minister tevens of hij het eens is dat om het lerarenbeleid van de afgelopen jaren
goed te kunnen evalueren, het noodzakelijk is dat het huidige lerarentekort bekend
is. Zo ja, op welke wijze gaat hij ervoor zorgen dat de onderzoekers en de Kamer beschikking
krijgen over deze informatie? Zo nee, waarom niet, zo vragen de voornoemde leden.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige
brief. De beide Ministers schrijven in hun brief dat zij de beleidsdoorlichting van
het lerarenbeleid via een nieuwe methodiek willen aanpakken, voortvloeiende uit de
Rijksbrede Operatie Inzicht in Kwaliteit. Zij schrijven dat zij in de doorlichting
onder andere deelvragen uit de RPE zullen gebruiken als leidraad. Menen beide Ministers
dat de RPE niet van toepassing zou zijn op een doorlichting «nieuwe stijl», zo vragen
de leden. Kunnen de voornoemde leden erop rekenen dat de beleidsdoorlichting van het
lerarenbeleid alle deelvragen uit de RPE zal beantwoorden en dat deze regeling niet
slechts wordt gebruikt als leidraad? Actuele ontwikkelingen bieden de kans om ook
nieuwe accenten te leggen bij de evaluatie. De leden van de PvdA-fractie denken aan
de omwenteling in de digitalisering van het onderwijs waarvoor de coronacrisis zorgde.
Meer dan ooit bleek het belang van de digitale bekwaamheid van de docent. In slechts
een paar dagen tijd wist ook menig «digi-criticus» het roer helemaal om te gooien
en de lessen te digitaliseren. Dat ging echter niet helemaal vanzelf, want hoewel
de meeste docenten voldoende bedreven zijn als het gaat om de het digitale verwerking
van de administratieve werkzaamheden, de cijferadministratie, het bijhouden van een
logboek, vraagt het lesgeven op afstand andere didactische vaardigheden en een hoge
mate van digitale geletterdheid van de docent. Voor het behalen van een digitaal rijbewijs
kan een docent de Lerarenbeurs of een persoonlijk budget inzetten. Echter, van de
Lerarenbeurs is in 2020 € 28 miljoen geïnvesteerd in de aanpak van het lerarentekort
waardoor vele docenten niet konden werken aan hun professionalisering. De hoogte van
het persoonlijk budget is afhankelijk van de jaartaak van de docent. Een docent met
een kleine jaartaak heeft dus minder geld te besteden aan zijn professionalisering
terwijl het in het kader van de digitale bekwaamheid van belang is dat iedereen bekwaam
is. In hoeverre kunnen ook zulke vraagstukken aan bod komen bij de strategische evaluatie
nieuwe stijl die de Ministers voor ogen staat?
Hoewel veel leerlingen het sociale aspect misten tijdens het ontbreken van de fysieke
lessen, kende de lessen op afstand ook voordelen en zijn er zelfs leerlingen die erin
slaagden juist hun cijfers te verbeteren. Minder prikkels, leraren die sneller tot
de kern komen en meer autonomie worden hierin wel genoemd als grote voordelen. Bovendien
vormt deze manier van werken voor sommige leerlingen een betere voorbereiding op het
vervolgonderwijs waarin een grote mate van zelfstandigheid wordt gevraagd. Kan de
strategische evaluatie straks wellicht ook een antwoord geven op de vraag of de lerarenopleiding
zó ingericht kan worden dat docenten bij hun specialisatie kiezen voor een verdieping
als digitale docent of juist een docent die zich richt op zijn taak als fysieke docent?
De leden van de PvdA-fractie denken bij actuele ontwikkelingen ook aan de gewelddadige
dood van George Floyd, die mede in Nederland heeft geleid tot een momentum om te spreken
over de aanwezigheid van discriminatie en racisme in onze samenleving. In hoeverre
kan ook de strategische evaluatie in beeld brengen of docenten, voordat zij de leerlingen
gaan of laten scholen over deze onderwerpen, zelf hierin worden geschoold?
De leden van de PvdA-fractie vinden dat ieder kind zeker moet zijn van de beste leraar
voor de klas. Indien deze echter ontbreekt, dan zullen sommige ouders kunnen uitwijken
naar schaduwonderwijs, terwijl andere ouders zich dat niet kunnen veroorloven. Tot
slot vragen zij in hoeverre ook huiswerkbegeleiding binnen en buiten de school zal
worden betrokken bij de strategische evaluatie.
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
Inleiding
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorgenomen
opzet van de beleidsevaluatie leraren. Deze leden lezen dat bij de evaluatie over
de beleidsartikelen van het departement heen zal worden gekeken. Zij vragen in hoeverre
het bij de evaluatie van dit beleid ook wenselijk en nodig kan zijn om verbanden te
bezien met het departement van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zodat een integraal
beeld ontstaat van scholing en ontwikkeling van personeel.
Leraar, aantrekkelijk beroep
De leden van de SGP-fractie begrijpen dat bij de evaluatie veel aandacht uitgaat naar
de arbeidsvoorwaarden die aantrekkelijk genoeg moeten zijn. Deze leden vragen echter
of ook voldoende aandacht is voor het perspectief op de trajecten die zij-instromers
moeten doorlopen. Wat werkt daarin belemmerend en wat werkt daarin stimulerend? Het
thema opleiden van leraren zou een onlosmakelijk onderdeel moeten vormen van de beleidsevaluatie.
Zij vragen eveneens in hoeverre nieuwe, hybride vormen van samenwerking tussen scholen
en externen en innovaties in het onderwijsproces onderdeel zijn van het onderzoek.
Thema’s
De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre ook de werkdruk en de inzet op duurzame
inzetbaarheid onderdeel uitmaken van het onderzoek, evenals de behoefte aan flexibiliteit
en de mogelijkheden om te stapelen en welke rol vergelijkingen met andere landen benut
worden voor het uitvoeren van een effectstudie. Deze leden wijzen erop dat de werkdruk
in het onderwijs in recente rapporten over de arbeidsmarkt (onder meer WRR2, «Het betere werk. De nieuwe maatschappelijke opdracht») uitdrukkelijk benoemd wordt en dat juist het perspectief van buiten het onderwijs
verrijkend kan zijn, in aanvulling op de inbreng van Van Vroonhoven.
II Reactie van de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en
Voortgezet Onderwijs en Media
Allereerst willen we de leden van de vaste commissie Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
bedanken voor het stellen van hun vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van onze brief. Allereerst vragen
de leden of wij kunnen aangeven wat de deelvragen zijn die worden gebruikt in de Regeling
Periodiek Evaluatieonderzoek (hierna: RPE) en in hoeverre al deze vragen gebruikt
zullen worden in de beleidsdoorlichting of dat er een selectie uit de vragen gemaakt
zal worden. Zijn de Ministers het met deze leden eens dat het de voorkeur verdient
om alle deelvragen te gebruiken? Zo nee, waarom niet? De leden van de CDA-fractie
vragen verder in hoeverre de beleidsdoorlichting niet alleen terugkijkt, maar ook
concreet houvast biedt voor verbeteringen in de toekomst. Deze leden vragen tevens
in hoeverre het ministerie bij het maken van nieuw beleid de beleidsvrijheid heeft
om eventuele aanbevelingen uit deze beleidsdoorlichting naast zich neer te leggen.
De leden vragen ook of de Ministers kunnen aangeven aan welke eisen de beleidsdoorlichting
volgens de RPE zal moeten voldoen en of de beleidsdoorlichting ook daadwerkelijk aan
al deze eisen zal voldoen.
De beleidsdoorlichting Lerarenbeleid wordt aangepakt via de beleidsevaluatie nieuwe
stijl «Inzicht in Kwaliteit». Het biedt daardoor nog meer mogelijkheden om vooruit
te kijken en zo het beleid van de toekomst vorm te geven. In deze beleidsevaluatie
wordt, net zoals in de beleidsdoorlichting oude stijl, teruggeblikt op de doeltreffendheid
van het lerarenbeleid van de afgelopen jaren. In onderdeel 1, de terugblikkende analyse,
wordt alleen gebruik gemaakt van bestaand onderzoeksmateriaal en daarbij komen alle
deelvragen uit de RPE aan bod (zie bijlage 1 voor de volledige lijst met deelvragen).
Daarmee voldoet de beleidsdoorlichting aan alle eisen die daarvoor in de RPE zijn
gesteld. Wanneer de terugblikkende analyse gereed is, wordt een aantal externe deskundigen
om advies gevraagd voor toekomstig lerarenbeleid. In hoeverre deze adviezen zullen
worden opgevolgd is mede afhankelijk van een nieuw kabinet.
De leden van de CDA-fractie vragen of in de beleidsdoorlichting bijvoorbeeld ook wordt
gekeken naar de omvang van de urennorm voor docenten, nut en noodzaak van strengere
toelatingseisen tot de lerarenopleidingen, de manier waarop docenten hun werk organiseren
en gebruik van digitale mogelijkheden om naast het systeem van de leraar voor de klas
ook meer andere vormen van lesgeven en zelfstudie door leerlingen worden bekeken.
De terugblikkende analyse richt zich vooral op de vraag in hoeverre het beleid en
de daarbij gebruikte beleidsinstrumenten om meer leraren aan te trekken en/of te behouden
en de professionele ontwikkeling van de «zittende» leraren te bevorderen, doelmatig
en effectief zijn geweest. De beleidsevaluatie richt zich niet op hoe scholen hun
onderwijs organiseren. Daar gaan zij zelf over. Ook de urennorm maakt geen deel uit
van de terugblikkende analyse. Daarop is in de periode 2013–2020 door OCW geen beleid
gevoerd. Over de werktijd van leraren maken de sociale partners afspraken in de cao.
De evaluatie richt zich minder op het opleiden van leraren. Deze beleidsdoorlichting
richt zich alleen op beleidsmaatregelen die genomen zijn in het primair en voortgezet
onderwijs. Evaluatie van de lerarenopleidingen valt niet onder de beleidsevaluatie.
Het tweede onderdeel van de evaluatie is een strategisch advies voor toekomstig lerarenbeleid
door onafhankelijke experts. Voor hun advies maken zij onder andere gebruik van de
terugblikkende beleidsanalyse, maar ook van andere adviezen en analyses. De onafhankelijke
experts kunnen het aspect van de urennorm eventueel betrekken bij het advies voor
toekomstig lerarenbeleid.
Tot slot vragen de voornoemde leden in hoeverre ook wordt gekeken in deze beleidsdoorlichting
naar het beroep van docent op een mbo3-opleiding en het speciaal onderwijs en in hoeverre daar andere competenties nodig
zijn dan in het primair en voortgezet onderwijs. Ook vragen deze leden of gekeken
wordt naar in hoeverre leraren op scholen met relatief veel achterstandsleerlingen
ook andere competenties nodig hebben of dat dit buiten de scope van de doorlichting
valt.
Deze beleidsdoorlichting richt zich alleen op beleidsmaatregelen die genomen zijn
in het primair en voortgezet onderwijs. Leraren die werken op een mbo-instelling worden
in deze evaluatie niet meegenomen. Over begrotingsartikel 4 (Beroeps- en volwasseneneducatie)
is in 2019 een beleidsevaluatie uitgevoerd.
Indien onderzoeksgegevens beschikbaar zijn over specifieke beleidsmaatregelen die
in de periode 2013–2020 genomen zijn voor leraren in het speciaal onderwijs dan worden
die meegenomen in de terugblikkende analyse. Dit geldt ook voor maatregelen specifiek
voor leraren die werken op scholen met relatief veel achterstandsleerlingen. Eventueel
kunnen de onafhankelijke experts dit aspect ook meenemen in het advies voor toekomstig
lerarenbeleid.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief over de
strategische evaluatie lerarenbeleid. De leden lezen in de begroting van OCW dat voor
2021 het lerarenbeleid op de agenda staat voor een beleidsdoorlichting. Hierbij wordt
een nieuwe methodiek gebruikt. Zij vragen of de Minister voornemens is om de beleidsdoorlichting
van het lerarenbeleid aan alle eisen uit de RPE te laten voldoen? Zo nee, waarom niet?
De voornoemde leden lezen dat het onderdeel van het tweede deel van de evaluatie een
strategisch advies is voor toekomstig lerarenbeleid door onafhankelijke experts. De
leden vragen op basis van welke criteria deze experts worden gekozen.
In de terugblikkende analyse komen alle deelvragen uit de RPE aan bod. Zie bijlage
1 voor de volledige lijst met deelvragen. Daarmee voldoet de beleidsdoorlichting aan
alle eisen die daarvoor in de RPE zijn gesteld. Het lerarenbeleid is zeer breed en
omvat alle aspecten van het lerarenberoep Voor veel van deze deelaspecten is specifieke
kennis vereist. Vooral de uitkomsten van de terugblikkende analyse zullen bepalend
zijn voor de keuze van de onafhankelijke experts. Vandaar dat pas na de afronding
van het rapport, onafhankelijke experts gevraagd worden om advies te geven voor toekomstig
lerarenbeleid.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de strategische
evaluatie lerarenbeleid. Zij hebben daar nog enkele vragen over. Kunnen de Ministers
een lijst geven van de beleidsmaatregelen en beleidsinstrumenten die specifiek worden
meegenomen in deze beleidsevaluatie. De leden van de SP-fractie vragen tevens of zij het eens zijn dat om het
lerarenbeleid van de afgelopen jaren goed te kunnen evalueren, het noodzakelijk is
dat het huidige lerarentekort bekend is. Zo ja, op welke wijze gaan zij ervoor zorgen
dat de onderzoekers en de Kamer beschikking krijgen over deze informatie? Zo nee,
waarom niet, zo vragen de voornoemde leden.
De centrale vraag van de beleidsevaluatie is in hoeverre het beleid en de daarbij
gebruikte beleidsinstrumenten, die zijn ingezet in de periode 2013–2020 om meer leraren
aan te trekken en/of te behouden en de professionele ontwikkeling van de «zittende»
leraren te bevorderen, doelmatig en effectief zijn geweest. Het is helaas nog niet
mogelijk om een specifieke lijst met beleidsmaatregelen en beleidsinstrumenten te
geven die meegenomen worden in de beleidsevaluatie. Het onderzoeksbureau dat de terugblikkende
analyse in opdracht van het Ministerie van OCW maakt, is op dit moment bezig met een
inventarisatie van alle beleidsmaatregelen die in de periode 2013–2020 zijn genomen
en waarvoor een grote diversiteit aan beleidsinstrumenten is ingezet.
De leden van SP-fractie vragen of het noodzakelijk is dat het huidige lerarentekort
bekend is om het lerarenbeleid van de afgelopen jaren goed te evalueren. Zoals de
leden van de SP-fractie weten wordt er aan gewerkt om het lerarentekort in beeld te
brengen maar is dit complex. Eigenlijk is de enige manier om het actuele tekort beter
in beeld te krijgen een uitvraag onder scholen. Maar een uitvraag zorgt voor grote
administratieve lasten voor scholen en voor mogelijk subjectieve uitkomsten door verschillen
in interpretatie. In de G5 is er nu een pilot. Alle scholen in het primair onderwijs
in de G5 geven op 1 oktober 2020 en op 1 februari 2021 aan hoe groot het tekort op
hun school is. Hiermee wordt inzicht verkregen in zowel de openstaande vacatures als
de meer verborgen tekorten. Dit wordt georganiseerd samen met de schoolbesturen en
gemeenten. Op basis van de uitkomsten van deze pilot wordt een besluit genomen over
uitbreiding naar de rest van het land en de andere sectoren. Dit besluit wordt in
het voorjaar van dit schooljaar genomen. Uw Kamer is op 9 december 2020 nader geïnformeerd
over de inspanningen om de tekorten in beeld te krijgen.4
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige
brief. De beide Ministers schrijven in hun brief dat zij de beleidsdoorlichting van
het lerarenbeleid via een nieuwe methodiek willen aanpakken, voortvloeiende uit de
Rijksbrede Operatie Inzicht in Kwaliteit. Zij schrijven dat zij in de doorlichting
onder andere deelvragen uit de RPE zullen gebruiken als leidraad. Menen beide Ministers
dat de RPE niet van toepassing zou zijn op een doorlichting «nieuwe stijl», zo vragen
de leden. Kunnen de voornoemde leden erop rekenen dat de beleidsdoorlichting van het
lerarenbeleid alle deelvragen uit de RPE zal beantwoorden en dat deze regeling niet
slechts wordt gebruikt als leidraad?
Bij deze beleidsdoorlichting «nieuwe stijl» is de RPE van toepassing. In de terugblikkende
analyse komen alle deelvragen uit de RPE aan bod. Zie bijlage 1 voor de volledige
lijst met deelvragen. Daarmee voldoet de beleidsdoorlichting aan de eisen die daarvoor
in de RPE zijn gesteld.
Actuele ontwikkelingen bieden de kans om ook nieuwe accenten te leggen bij de evaluatie.
De leden van de PvdA-fractie denken aan de omwenteling in de digitalisering van het
onderwijs waarvoor de coronacrisis zorgde. Meer dan ooit bleek het belang van de digitale
bekwaamheid van de docent. In slechts een paar dagen tijd wist ook menig «digi-criticus»
het roer helemaal om te gooien en de lessen te digitaliseren. Dat ging echter niet
helemaal vanzelf, want hoewel de meeste docenten voldoende bedreven zijn als het gaat
om de het digitale verwerking van de administratieve werkzaamheden, de cijferadministratie,
het bijhouden van een logboek, vraagt het lesgeven op afstand andere didactische vaardigheden
en een hoge mate van digitale geletterdheid van de docent. Voor het behalen van een
digitaal rijbewijs kan een docent de Lerarenbeurs of een persoonlijk budget inzetten.
Echter, van de Lerarenbeurs is in 2020 € 28 miljoen geïnvesteerd in de aanpak van
het lerarentekort waardoor vele docenten niet konden werken aan hun professionalisering.
De hoogte van het persoonlijk budget is afhankelijk van de jaartaak van de docent.
Een docent met een kleine jaartaak heeft dus minder geld te besteden aan zijn professionalisering
terwijl het in het kader van de digitale bekwaamheid van belang is dat iedereen bekwaam
is. In hoeverre kunnen ook zulke vraagstukken aan bod komen bij de strategische evaluatie
nieuwe stijl die de Ministers voor ogen staat?
De coronacrisis heeft grote gevolgen gehad voor het onderwijs en heeft dat ook nog
steeds. Dat leraren over goede digitale vaardigheden beschikken is erg belangrijk.
De professionele ontwikkeling van leraren is in de periode 2013–2020 één van de belangrijkste
pijlers van het lerarenbeleid. Leraren dienen zich echter ook in de toekomst continu
te kunnen blijven ontwikkelen. Dat is essentieel voor de kwaliteit van het onderwijs.
Daarom is professionele ontwikkeling, samen met de daarvoor beschikbare budgetten
en de ingezette beleidsinstrumenten één van de twee kernthema’s van deze beleidsevaluatie.
Maar er zal ook aandacht besteed worden aan de rollen en verantwoordelijkheden van
de betrokken partijen, waaronder het Ministerie van OCW, de sociale partners en de
schoolbesturen. Zo stelt bijvoorbeeld het Ministerie van OCW de middelen beschikbaar,
maken de sociale partners afspraken in de cao over de tijd en middelen die beschikbaar
zijn voor professionalisering en maken schoolleiders daarover afspraken met hun individuele
leraren.
Hoewel veel leerlingen het sociale aspect misten tijdens het ontbreken van de fysieke
lessen, kende de lessen op afstand ook voordelen en zijn er zelfs leerlingen die erin
slaagden juist hun cijfers te verbeteren. Minder prikkels, leraren die sneller tot
de kern komen en meer autonomie worden hierin wel genoemd als grote voordelen. Bovendien
vormt deze manier van werken voor sommige leerlingen een betere voorbereiding op het
vervolgonderwijs waarin een grote mate van zelfstandigheid wordt gevraagd. Kan de
strategische evaluatie straks wellicht ook een antwoord geven op de vraag of de lerarenopleiding
zó ingericht kan worden dat docenten bij hun specialisatie kiezen voor een verdieping
als digitale docent of juist een docent die zich richt op zijn taak als fysieke docent?
Lerarenopleidingen kunnen en zullen aandacht besteden in het curriculum aan zowel
het vormgeven als uitvoeren van zowel fysiek als digitaal onderwijs. De vraag of hiervoor
specialisaties en/of nieuwe opleidingen ingericht moeten worden, is aan de opleidingen/
instellingen zelf.
De beleidsevaluatie richt zich vooral op de thema’s «aantrekken en behoud van leraren»
en de professionele ontwikkeling van de «zittende» leraren. Het opleiden van leraren
is ook een belangrijk onderdeel van het lerarenbeleid. Bij de terugblikkende analyse
richten we ons echter minder op dit thema. We gaan er overigens wel vanuit dat de
externe deskundigen de gevolgen van de coronacrises op het toekomstige lerarenbeleid
in het strategische advies (onderdeel 2 van deze evaluatie) zullen betrekken.
De leden van de PvdA-fractie denken bij actuele ontwikkelingen ook aan de gewelddadige
dood van George Floyd, die mede in Nederland heeft geleid tot een momentum om te spreken
over de aanwezigheid van discriminatie en racisme in onze samenleving. In hoeverre
kan ook de strategische evaluatie in beeld brengen of docenten, voordat zij de leerlingen
gaan of laten scholen over deze onderwerpen, zelf hierin worden geschoold?
In de terugblikkende analyse wordt vooral gekeken in hoeverre het lerarenbeleid en
de daarbij gebruikte beleidsinstrumenten in de periode 2013–2020 doelmatig en effectief
zijn geweest. De inhoud van de professionaliseringsactiviteiten maakt geen onderdeel
uit van de beleidsevaluatie. Daarover gaan de individuele scholen. Leraren kunnen
afspraken maken met hun schoolleider of zij op het gebied van racisme en discriminatie
nadere scholing nodig hebben. Overigens kunnen en zullen lerarenopleidingen aandacht
besteden aan deze onderwerpen in het curriculum.
De leden van de PvdA-fractie vinden dat ieder kind zeker moet zijn van de beste leraar
voor de klas. Indien deze echter ontbreekt, dan zullen sommige ouders kunnen uitwijken
naar schaduwonderwijs, terwijl andere ouders zich dat niet kunnen veroorloven. Zij
vragen in hoeverre ook huiswerkbegeleiding binnen en buiten de school zal worden betrokken
bij de strategische evaluatie.
De beleidsevaluatie richt zich op het lerarenbeleid dat gevoerd door het Ministerie
van OCW gevoerd is in de periode 2013–2020. Huiswerkbegeleiding maakt daar geen onderdeel
van uit.
De leden van de SGP-fractie lezen dat bij de evaluatie over de beleidsartikelen van
het departement heen zal worden gekeken. Zij vragen in hoeverre het bij de evaluatie
van dit beleid ook wenselijk en nodig kan zijn om verbanden te bezien met het departement
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zodat een integraal beeld ontstaat van scholing
en ontwikkeling van personeel.
De terugblikkende beleidsanalyse heeft alleen betrekking op de beleidsartikelen van
het Ministerie van OCW. Mogelijk dat de onafhankelijke experts beleid waarvoor het
Ministerie van SZW primair verantwoordelijk is, wel bij het advies voor toekomstig
lerarenbeleid betrekken.
De leden van de SGP-fractie begrijpen dat bij de evaluatie veel aandacht uitgaat naar
de arbeidsvoorwaarden die aantrekkelijk genoeg moeten zijn. Deze leden vragen echter
of ook voldoende aandacht is voor het perspectief op de trajecten die zij-instromers
moeten doorlopen. Wat werkt daarin belemmerend en wat werkt daarin stimulerend? Het
thema opleiden van leraren zou een onlosmakelijk onderdeel moeten vormen van de beleidsevaluatie.
Zij vragen eveneens in hoeverre nieuwe, hybride vormen van samenwerking tussen scholen
en externen en innovaties in het onderwijsproces onderdeel zijn van het onderzoek.
In de terugblikkende beleidsanalyse richten we ons minder op het thema «opleiden van
leraren». Zij-instroom maakt echter wel onderdeel uit van de beleidsanalyse. We verwachten
binnenkort de eerste resultaten van een tweetal onderzoeken naar dit thema. Deze worden
vermeld in de Lerarenbrief die uw Kamer binnenkort ontvangt.
Tot slot vragen de leden van de SGP-fractie in hoeverre ook de werkdruk en de inzet
op duurzame inzetbaarheid onderdeel uitmaken van het onderzoek, evenals de behoefte
aan flexibiliteit en de mogelijkheden om te stapelen en welke rol vergelijkingen met
andere landen benut worden voor het uitvoeren van een effectstudie. Deze leden wijzen
erop dat de werkdruk in het onderwijs in recente rapporten over de arbeidsmarkt (onder
meer WRR5, «Het betere werk. De nieuwe maatschappelijke opdracht») uitdrukkelijk benoemd wordt en dat juist het perspectief van buiten het onderwijs
verrijkend kan zijn, in aanvulling op de inbreng van Van Vroonhoven.
Het aantrekken en behouden van leraren is één van de twee kernthema’s van de beleidsevaluatie.
Werkdruk en duurzame inzetbaarheid zijn onderwerpen die daar nauw mee verbonden zijn.
Beleidsmaatregelen die het Ministerie van OCW op dit terrein heeft genomen maken onderdeel
uit van de evaluatie. Indien mogelijk en relevant wordt bij de beleidsevaluatie gebruik
gemaakt van internationale vergelijkingen.
Op dit moment werkt de commissie Onderwijsbevoegdheden, onder voorzitterschap van
de heer Zevenbergen, aan een advies over de inrichting van bevoegdheden in het onderwijs.
De commissie levert het eerste deel van haar advies in januari 2021 op, het tweede
deel volgt in het voorjaar van 2021. De onafhankelijke experts kunnen daarmee ook
de uitkomsten van deze commissie gebruiken als input voor hun advies voor toekomstig
lerarenbeleid. Dat geldt ook voor het rapport van de WRR.
Bijlage: Overzicht van vragen beleidsdoorlichting
1. Welk(e) artikel(en) (onderdeel of onderdelen) wordt of worden behandeld in de beleidsdoorlichting?
2. Indien van toepassing: wanneer worden / zijn de andere artikelonderdelen doorgelicht?
3. Wat was de aanleiding voor het beleid? Is deze aanleiding nog actueel?
4. Wat is de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid?
5. Wat is de aard en samenhang van de ingezette instrumenten?
6. Met welke uitgaven gaat het beleid gepaard, inclusief kosten op andere terreinen of
voor andere partijen?
7. Wat is de onderbouwing van de uitgaven? Hoe zijn deze te relateren aan de componenten
volume/gebruik en aan prijzen/tarieven?
8. Welke evaluaties (met bronvermelding) zijn uitgevoerd, op welke manier is het beleid
geëvalueerd en om welke redenen?
9. Welke beleidsonderdelen zijn (nog) niet geëvalueerd? Inclusief uitleg over de mogelijkheid
en onmogelijkheid om de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het beleid in de
toekomst te evalueren.
10. In hoeverre maakt het beschikbare onderzoeksmateriaal uitspraken over de doeltreffendheid
en de doelmatigheid van het beleidsterrein mogelijk?
11. Zijn de doelen van het beleid gerealiseerd?
12. Hoe doeltreffend is het beleid geweest? Zijn er positieve en/of negatieve neveneffecten?
13. Hoe doelmatig is het beleid geweest?
14. Welke maatregelen kunnen worden genomen om de doelmatigheid en doeltreffendheid verder
te verhogen?
15. In het geval dat er significant minder middelen beschikbaar zijn (-/- circa 20% van
de middelen op het (de) beleidsartikel(en)), welke beleidsopties zijn dan mogelijk?
Ondertekenaars
-
, -
, -
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier