Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Koopmans en Van Wijngaarden over het artikel ‘The GRU's MH17 Disinformation Operations Part 1: The Bonanza Media Project’
Vragen van de leden Koopmans en Van Wijngaarden (beiden VVD) aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en van Buitenlandse Zaken over het artikel «The GRU's MH17 Disinformation Operations Part 1: The Bonanza Media Project» (ingezonden 13 november 2020).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid), mede namens de ministers
van Buitenlandse Zaken en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (ontvangen
16 december 2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 994.
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «The GRU's MH17 Disinformation Operations Part 1: The
Bonanza Media Project»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat buitenlandse inlichtingendiensten in
samenwerking met Nederlanders hier campagnes voor desinformatie kunnen opzetten?
Antwoord 2
Het kabinet ziet dit als een vorm van ongewenste buitenlandse inmenging en vindt dit
volstrekt onwenselijk, zoals ook aangegeven in de Kamerbrief Tegengaan statelijke
dreigingen2 en de Kamerbrief Ongewenste buitenlandse inmenging3. Ten aanzien van inmengingsactiviteiten door buitenlandse actoren staan de betrokken
ministeries en inlichtingen- en veiligheidsdiensten doorlopend in nauw contact om
inmengingsactiviteiten te onderkennen en te duiden. Als blijkt dat er sprake is van
ondermijnende inmengingsactiviteiten die nationale veiligheid, politieke, maatschappelijke
en/of economische stabiliteit schaden, dan treedt de overheid op.
Bij de in het artikel aangehaalde casus is niet alleen sprake van ongewenste buitenlandse
inmenging, maar ook van het verspreiden van desinformatie. De strategie van het kabinet
om verspreiding van desinformatie tegen te gaan kent drie actielijnen: preventie,
de informatiepositie verstevigen en, zo nodig, reactie4. Het inhoudelijk adresseren van desinformatie is primair geen taak van overheden,
maar van journalistiek en wetenschap, al dan niet in samenwerking met internetdiensten.
Het kabinet zet zich er voor in dat fact-checkers onafhankelijk van overheden kunnen
functioneren. Het is dus aan de journalistiek en aan de internetdiensten om hier kritisch
naar te blijven kijken.
Vraag 3
Welke juridische mogelijkheden zijn er op dit moment om hiertegen op te treden, en
welke lacunes zitten er in wetgeving?
Antwoord 3
Er zijn verschillende manieren om tegen dit soort praktijken op te treden. Bij vraag
2 werd al ingegaan op de strategie van het kabinet om verspreiding van desinformatie
tegen te gaan.
Ten aanzien van buitenlandse mogendheden geldt dat, wanneer inlichtingenofficieren
betrokken zijn die in Nederland verblijven en die een diplomatieke status hebben,
overgegaan kan tot het verklaren tot persona non-grata wat leidt tot uitzetting. Tegen
agenten en niet-diplomatieke inlichtingenofficieren kan een dergelijk middel niet
worden ingezet.
Vraag 4
Zou een strafbaarstelling van spionage – waarbij het verrichten van werkzaamheden
voor een buitenlandse inlichtingendienst onder meer kan bestaan uit het identificeren
of rekruteren van nieuwe bronnen of agenten, intimidatie of het verspreiden van desinformatie
– meer juridische mogelijkheden geven om op te treden?
Antwoord 4
Vanwege de toenemende kwetsbaarheid van Nederland voor spionage is door het kabinet
de toegevoegde waarde van de strafbaarstelling van spionage op het bestaande instrumentarium
onderzocht. Het strafrecht biedt verschillende mogelijkheden om op te treden tegen
personen die werken voor of samenwerken met buitenlandse mogendheden en daarbij de
Nederlandse belangen schaden. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan misdrijven
die verband houden met de schending van staats-, ambts- en bedrijfs- geheimen en omkoping,
maar ook bijvoorbeeld aan de strafbaarstelling van het tappen van informatie en computerdelicten.
Spionage in de door deze leden bedoelde zin (heimelijke samenwerking met een buitenlandse
inlichtingendienst) is op dit moment op zichzelf niet als zodanig strafbaar. Het kabinet
heeft vastgesteld dat een aanvullende strafbaarstelling wenselijk is en zal onderzoeken
op welke wijze daaraan vorm kan worden gegeven en vervolgens een wetstraject opstarten.
Vraag 5
Zou een verplichte registratie voor individuen, bedrijven, onderwijsinstellingen en
andere organisaties die openlijk of achter de schermen belangen van andere landen
behartigen, helpen om desinformatiecampagnes waarbij buitenlandse inlichtingendiensten
en Nederlanders samenwerken aan het licht te brengen, en een juridisch instrument
bieden om op te treden als dergelijke activiteiten toch heimelijk plaatsvinden?
Antwoord 5
In Nederland (en de EU) streven we een open samenleving na. Dit betekent dat iedereen
activiteiten in de publieke ruimte kan ontplooien of artikelen kan publiceren. In
eerste instantie zouden die berichten en activiteiten op hun eigen merites in het
publieke debat beoordeeld en tegengesproken moeten worden. Het adresseren van desinformatie
is dan ook primair een taak van journalisten en wetenschap, al dan niet in samenwerking
met internetdiensten. De vrijheid van meningsuiting staat daarbij te allen tijde voorop.
Daar waar het gaat om het onderkennen en duiden van heimelijke buitenlandse beïnvloeding
heeft de Nederlandse overheid ook een taak. Het is de vraag of een verplichte registratie
voor personen en organisaties met betrekking tot belangenbehartiging van statelijke
actoren een effectief en proportioneel additioneel middel is in dit licht, met name
in relatie tot vastgelegde journalistieke vrijheden. Het kabinet zet daarom op dit
moment vooral in op het verhogen van het bewustzijn bij personen en organisaties die
ingezet kunnen worden voor belangenbehartiging van statelijke actoren.
Vraag 6 en 7
Welke ervaringen hebben landen die een verplichte registratie van «foreign influence
agents» hanteren, zoals de Verenigde Staten en Australië, hiermee?
Antwoord 6 en 7
Onder het Foreign Influence Transparency Scheme zijn zij die in Australië lobbyen
voor een niet-Australische partij (bedrijf, overheid, enzovoorts) verplicht om zich
te registreren. Bij die registratie moet men opgeven wat de lobbyactiviteit inhoudt
en waarop deze is gericht.
Op basis van de Amerikaanse Foreign Agents Registration Act dient een «agent of a
foreign principal» zich te registreren als diegene zich binnen de VS met bijvoorbeeld
politieke activiteiten namens die buitenlandse opdrachtgever bezighoudt. De VS beoogt
met deze wet transparantie te bevorderen van buitenlandse invloed binnen de VS.
Het kabinet is bereid om met deze landen in contact te treden over hun ervaringen
met verplichte registratie van «foreign influence agents».
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -
Mede namens
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.