Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Terpstra en Koerhuis over de bouwopgave in Noord-Holland in relatie tot het bericht ‘Nieuwe omgevingsverordening beschermt 32 bijzondere landschappen’
Vragen van de leden Terpstra (CDA) en Koerhuis (VVD) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de bouwopgave in Noord-Holland in relatie tot het bericht «Nieuwe omgevingsverordening beschermt 32 bijzondere landschappen» (ingezonden 3 december 2020).
Antwoord van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen
15 december 2020).
Vraag 1
Kent u de nieuwe omgevingsverordening Noord-Holland 2020?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de zorgen dat met de nieuwe omgevingsverordening onder andere als gevolg van
de invoering van «Bijzonder Provinciaal Landschap» (BPL) buitenstedelijk bouwen bijna
onmogelijk wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2
De aanwijzing tot Bijzonder Provinciaal Landschap vindt plaats op basis van ecologische,
cultuurhistorische, aardkundige of landschappelijke kwaliteiten. Dat kan leiden tot
een beperking van ruimtelijke ontwikkelingen in dat gebied, tenzij ze de kernkwaliteiten
niet aantasten.
De plancapaciteit van de provincie Noord-Holland bevat zowel binnen- als buitenstedelijke
locaties. Met name in de Metropoolregio Amsterdam is dat ook nodig om in de omvangrijke
bouwopgave te voorzien. De zorg dat buitenstedelijk bouwen bijna onmogelijk wordt
gemaakt, deel ik dus niet.
Vraag 3
Is er voldoende wettelijke basis voor de invoering van BPL? Zo ja, wat is die wettelijke
basis? Zo nee, bent u bereid in de provincie Noord-Holland in te grijpen?
Antwoord 3
De wettelijke basis is vastgelegd in de Wet natuurbescherming in artikel 1.12 en luidt:
gedeputeerde staten kunnen gebieden gelegen buiten het natuurnetwerk Nederland aanwijzen
die van provinciaal belang zijn vanwege hun natuurwaarden of landschappelijke waarden,
met inachtneming van hun cultuurhistorische kenmerken. Deze gebieden worden aangeduid
als «bijzondere provinciale natuurgebieden», onderscheidenlijk «bijzondere provinciale
landschappen». Hiermee is er een basis voor de invoering van BPL. Uit de vaststelling
van de omgevingsverordening spreekt dat de Provincie in haar ruimtelijk beleid zowel
landschappen aanwijst die beschermd moeten worden, als ook zich committeert om voldoende
woningbouw tot stand te brengen. De provincie behartigt meerdere belangen en past
dat in de ruimte in. Dus prima dat ze ook heel bewust kiest voor gebieden die expliciet
beschermd moeten worden (dat is des te belangrijker naarmate je ook meer ruimte beschikbaar
moet stellen voor extra woningbouw). Daarmee worden expliciete keuzes gemaakt.
Vraag 4
Deelt u de zorgen dat met de nieuwe omgevingsvergunning bovenwettelijke milieu en
klimaateisen worden gesteld waardoor bouwen überhaupt bijna onmogelijk wordt gemaakt?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
Een ruime planvoorraad alleen is niet voldoende om de komende jaren het tekort terug
te dringen. Woningen moeten ook met voldoende snelheid gerealiseerd worden. Betaalbaarheid
is van belang, maar ook toekomstbestendig bouwen in een prettige leefomgeving. In
mijn aanpak van het woningtekort stuur ik daarom ook op snel voldoende woningen, betaalbaarheid
en op investeren in verduurzaming en leefbaarheid. Ik verwacht dat gemeenten die,
binnen de ruimte die zij daartoe onder de Omgevingswet krijgen, extra eisen willen
stellen aan duurzaamheid dat op een verstandige wijze afwegen tegen de benodigde snelheid
en betaalbaarheid, zodat deze niet in het geding komen. We staan gezamenlijk aan de
lat voor het terugdringen van het woningtekort.
Vraag 5
Deelt u de mening dat er zowel binnenstedelijk als buitenstedelijk gebouwd moet worden
om de woningnood in Nederland op te lossen?
Antwoord 5
Zoals ik reeds heb aangegeven, is alleen binnenstedelijk bouwen niet voldoende om
de bouwopgave in te vullen. Dit beeld is niet overal in het land hetzelfde, en met
name in de regio’s met een groot woningtekort en een sterke stijging van de woningbehoefte
is het nodig gelijktijdig binnen- en buitenstedelijke locaties in beeld te brengen.
In mijn brief over de nationale omgevingsvisie (Kamerstukken 2019–2020, nr 34 682)
heb ik het proces beschreven. Het Kabinet kiest voor het maken van regionale verstedelijkingsstrategieën
voor gebieden met de grootste groei in het Stedelijk Netwerk Nederland. Daarin worden
binnen- en buitenstedelijke mogelijkheden voor noodzakelijke woningbouw in beeld gebracht.
Ook in relatie tot leefomgevingskwaliteiten en de samenhang met de (ontwikkeling en
verduurzaming van) verschillende vervoerswijzen en -diensten. Zodat met tempo én kwaliteit
gebouwd kan worden.
In de Nationale Omgevingsvisie is vastgelegd dat het binnenstedelijk bouwen van woningen,
bedrijven en voorzieningen in de bereikbaarheid van een OV knooppunt de voorkeur verdient
en dat deze ruimte optimaal benut dient te worden; waar die ruimte onvoldoende is,
is realisatie aan de randen van verstedelijkt gebied aan de orde. In alle gevallen
is het belangrijk dat dit gebeurt met oog voor ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit.
In de woondeals hebben we gezamenlijk locaties aangewezen die een substantiële bijdragen
leveren aan de bouwopgave. Daarnaast zet ik in op de realisatie van 14 grootschalige
woningbouwlocaties die een substantiële bijdrage leveren aan de woningbouwopgave.
Het betreft zowel binnenstedelijke verdichtingslocaties als transformatielocaties
en uitleglocaties.
Vraag 6
Hoeveel al geplande (harde of zachte) plannen moeten worden afgebroken als gevolg
van de nieuwe omgevingsverordening?
Antwoord 6
Bij de potentiële locaties maken we een onderscheid in zachte en harde plannen.
Door de provincie is onderzocht en in een notitie aangegeven welke locaties in discussie
zijn (zie bijlage Notitie discussielocaties).2 Uit de informatie blijkt dat het gaat om enkele kleine locaties met zachte plannen
met in totaal ca. 1200 woningen. Er worden enkele plannen belemmerd, omdat die vallen
binnen het Bijzonder Provinciaal Landschap (BPL), in sommige gevallen in combinatie
met de LIB-5 contour (als gevolg van vliegverkeer). In de meeste gevallen waren deze
zachte plannen ook al niet te realiseren onder de vorige verordening, de PRV (Provinciale
Ruimtelijke Verordening), bijvoorbeeld vanwege de ligging in een weidevogelleefgebied,
bufferzone of de 20 Ke-contour. Waar het harde plannen betreft, geldt uiteraard dat
de provincie deze planologische rechten respecteert.
Vraag 7
Hoe past de beperking van de provincie Noord-Holland om buitenstedelijk te bouwen
in de nationale bouwambitie, de nationale bouwopgave en de nationale woningnood?
Antwoord 7
Voor mij staat voorop dat provincies ruim voldoende ruimte bieden aan de realisatie
van bouwplannen om invulling te geven aan de regionale bouwopgave, met oog voor de
bouw van voldoende betaalbare woningen in een prettige leefomgeving. In regio’s met
een groot woningtekort stuur ik er met provincies op dat ervoor minstens 130% van
de woningbehoefte plannen beschikbaar zijn. Dat geldt ook voor de provincie Noord-Holland.
Zoals ik in mijn Kamerbrief d.d. 7 december3 heb aangegeven is het daartoe nodig dat de planvoorraad in een aantal provincies
verder groeit. In Noord-Holland is voor de benodigde productie tot 2030 al 127% plancapaciteit
beschikbaar. Dit is exclusief aanvullende afspraken die in het kader ven het MIRT
zijn gemaakt over aanvullende woningbouw in een aantal stadsharten. Voor de regio
MRA overschrijdt de plancapaciteit wel de vereiste 130%. Deze plancapaciteit bevat
zowel binnen- als buitenstedelijke plannen.
Vraag 8
Bent u bekend met het feit dat de provincie Noord-Holland buitenstedelijke ontwikkelingen
(ook nog voorwaardelijk) tot 11 woningen toestaat, wat precies de grens is van stedelijke
ontwikkelingen uit de jurisprudentie? Bent u het ermee eens dat dit weinig mogelijkheden
biedt om de bouwambities en de bouwopgave te halen? Bent u bereid om de grens van
stedelijke ontwikkeling op te rekken tot 50 woningen?
Antwoord 8
In aansluiting op de ladder voor duurzame ontwikkeling is er door de provincie voor
gekozen om onderscheid te maken tussen stedelijke ontwikkelingen en kleinschalige
(woningbouw)ontwikkelingen. Onder een kleinschalige ontwikkeling wordt nieuwe bebouwing
voor stedelijke functies verstaan die gelet op de kleinschaligheid en beperkte ruimtelijke
gevolgen niet wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel
1.1.1, eerste lid onder i, van het Besluit ruimtelijke ordening.
Uit de jurisprudentie vloeit voort dat vanaf 12 woningen er sprake is van een stedelijke
ontwikkeling. Een kleinschalige woningbouwontwikkeling als bedoeld in artikel 6.4
van de verordening omvat dus maximaal 11 woningen. Het oprekken van het aantal woningen
is aan de provincie en gemeenten en afhankelijk van de invulling van de ladder voor
duurzame verstedelijking.
Vraag 9
Wat is uw inschatting van de verwachte stijging van de bouwkosten als gevolg van de
bovenwettelijke milieu en klimaateisen?
Antwoord 9
Zoals ik reeds in mijn antwoord onder vraag 4 heb aangegeven gaat het er voor mij
om dat er voldoende woningen met snelheid worden gerealiseerd, die ook voldoende betaalbaar
en toekomstbestendig zijn, en in een prettige leefomgeving gebouwd worden. Als gemeenten
er onder de Omgevingswet en binnen de ruimte die zij daarmee krijgen, voor kiezen
om aanvullende eisen te stellen dan verwacht ik dat zij met marktpartijen bespreken
of de extra kosten van die wensen te accommoderen zijn zonder daarvoor andere genoemde
aspecten op te offeren.
Vraag 10
Wat is uw inschatting hoeveel al geplande (harde of zachte) plannen niet langer rondgerekend
kunnen worden als gevolg van de bovenwettelijke milieu en klimaateisen?
Antwoord 10
Onder de Crisis- en herstelwet is de mogelijkheid gecreëerd om via een experiment
aanvullende eisen te stellen aan de duurzaamheid van nieuwbouwwoningen. De gemeente
Amsterdam heeft hier gebruik van willen maken, en is na bezorgde reacties van enkele
marktpartijen een constructief gesprek met hen aangegaan om te bezien hoe deze aanvullende
voorwaarden binnen de mogelijkheden van deze partijen te accommoderen zijn. Het gemeenschappelijke
belang van alle partijen is dat de plannen doorgang vinden. Vooralsnog heb ik dus
geen signalen dat er plannen niet langer doorgang kunnen vinden als gevolg van deze
experimenteerruimte.
Vraag 11
Bent u bereid de regie te pakken en in de provincie Noord-Holland in te grijpen om
die provincie aan de nationale bouwopgave te laten voldoen? Zo ja, welke stappen gaat
u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 11
Zoals ik heb aangegeven onder vraag 7 voldoet de planvoorraad in de provincie Noord-Holland
op dit moment bijna aan de gezamenlijk gestelde ambitie, maar is daarnaast ook de
realisatie van deze plannen van groot belang. Ik heb met de provincie en regio afspraken
gemaakt over goede monitoring van te realiseren en gerealiseerde woningen om tijdig
maatregelen te kunnen nemen. Bovendien werken we binnen de woondeal MRA samen aan
de realisatie van concrete bouwplannen.
Vraag 12
Waarom heeft u de eerdere schriftelijke vragen van het lid Terpstra4 en van het lid Koerhuis5 over de beperking van de provincie Noord-Holland om buitenstedelijk te bouwen niet
binnen de gestelde termijn van 6 weken beantwoord?
Antwoord 12
De beantwoording van vragen van lid Terpstra en lid Koerhuis vergde afstemming met
de provincie Noord-Holland. De beantwoording van de ingekomen zienswijzen op de Omgevingsverordening
Noord-Holland 2020 en de besluitvorming door provinciale staten waren van belang voor
beantwoording van de vragen. De provinciale omgevingsverordening is op 17 november
in werking getreden.
U ontvangt van mij tevens het gevraagde afschrift van mijn reactie op de brief die
de Neprom op 28 september aan de provinciale staten van Noord-Holland heeft gestuurd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.