Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda van de Milieuraad van 17 december 2020 (Kamerstuk 21501-08-814)
21 501-08 Milieuraad
Nr. 816 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 14 december 2020
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister
van Economische Zaken en Klimaat over:
– de geannoteerde agenda van de Milieuraad van 17 december 2020 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 814),
– het verslag van de Milieuraad van 23 oktober in Luxemburg (Kamerstuk 21 501-08, nr. 813),
– het EU-voorstel: Strategie duurzame chemische stoffen COM (2020) 667,
– de antwoorden op vragen van de commissie over o.a. de geannoteerde agenda van de Milieuraad
23 oktober 2020 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 811),
– het Fiche: Wijziging Verordening implementatie Verdrag van Aarhus (Kamerstuk 22 112, nr. 2985),
– het Fiche: Mededeling strategie voor duurzame chemische stoffen (Kamerstuk 22 112, nr. 2981),
– het Fiche: Mededeling verbetering toegang tot rechter in milieuzaken in EU en lidstaten (Kamerstuk 22 112, nr. 2984) en
– het Fiche: Besluit 8e Milieuactieprogramma (Kamerstuk 22 112, nr. 2983).
De vragen en opmerkingen zijn op 7 december 2020 aan de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat en de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief
van 10 december 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
De adjunct-griffier van de commissie, Schuurkamp
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Klimaat
De leden van de CDA-fractie constateren dat de verwachting is dat er bij de Europese
Raad van 10 en 11 december a.s. een besluit over ophoging van het 2030-doel wordt
genomen. Daarna kan dit punt tevens worden behandeld bij de Milieuraad van 17 december
2020. Op dit moment is tevens een onafhankelijke ambtelijke studiegroep bezig om de
mogelijke aanvullende nationale opgave als gevolg van een aangescherpte Europese ambitie
in kaart te brengen. Deze leden vragen de Minister om te schetsen hoe het traject
van ophoging van het Europese 2030-doel er daarna verder uit zal zien. Kan de Minister
een overzicht geven van de belangrijkste data van de nationale en Europese besluitvormingsmomenten
over ophoging van het Europese 2030-doel in 2021?
Medio 2021 verschijnt het «fit-for-55%-package» van de Europese Commissie. Dit pakket
bevat voorstellen voor de onderliggende wet- en regelgeving om invulling te geven
aan het hogere 2030-doel. Het gaat hierbij onder andere om voorstellen voor het EU
Emissiehandelssysteem (ETS), de Effort Sharing Regulation (ESR), de Land Use, Land
Use Change and Forestry verordening (LULUCF), de Renewable Energy Directive (RED),
de Energy Efficiency Directive (EED), normering rondom de CO2-eisen van voertuigen, het Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM) en de Richtlijn
Energiebelasting. In het najaar verschijnt het voorstel voor de Energy Performance
of Buildings Directive (EPBD). Na het verschijnen van dit pakket zullen de onderhandelingen
hierover in Brussel in de verschillende raadsformaties gaan lopen onder Portugees
en Sloveens voorzitterschap. Naar verwachting zullen de milieu- en Energieraden in
het najaar hiervoor van belang zijn. Zoals altijd wordt uw kamer voorafgaand aan de
Raden geïnformeerd over de Nederlandse inzet.
De leden van de CDA-fractie lezen dat Nederland kan instemmen met het doen gelden
van klimaatneutraliteit in 2050 op lidstaatniveau en niet enkel voor de EU als geheel,
mits er een mate van flexibiliteit is voor lidstaten om dit doel te bereiken. Deze
leden vragen de Minister om dit standpunt toe te lichten en daarbij duidelijk te maken
wat er wordt bedoeld met «een mate van flexibiliteit voor lidstaten om dit doel te
bereiken»? Waar moet aan gedacht worden bij deze flexibiliteit?
Om klimaatneutraliteit in de EU als geheel te bereiken, zullen alle lidstaten naar
evenwicht van emissies en koolstofvastlegging toe moeten werken in 2050. Daarbij kan
het zijn dat sommige lidstaten ook negatieve emissies kunnen bereiken door bijvoorbeeld
het vastleggen van koolstof in bossen en bodems. Ze hebben hiervoor meer potentieel.
Andere landen hebben minder potentieel om koolstof vast te leggen, vanwege ruimtegebrek
of het feit dat er nog kleine restemissies in specifieke sectoren, plaatsvinden. In
dat geval moeten lidstaten die dit evenwichtsniveau niet helemaal kunnen bereiken
in staat zijn om de overschotten van landen met negatieve emissies te verkrijgen.
Circulaire economie
De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat de transitie naar een circulaire
economie en de strategie op chemische stoffen betaalbaar en behapbaar blijft voor
bedrijven en burgers. Hoe denkt de Staatssecretaris deze uitgangspunten te kunnen
waarborgen op Europees niveau? In de beantwoording op het schriftelijk overleg van
de afgelopen Milieuraad valt te lezen dat de Staatssecretaris het juridisch instrumentarium
in de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) van groot belang acht.
Zo circulair mogelijk produceren is daarbij het uitgangspunt. Hoe voorkomt de Staatssecretaris
situaties, waarbij zo hoog mogelijk circulair produceren wordt afgedwongen, maar de
kosten hiervoor onevenredig hoog zijn voor burgers en/of bedrijven?
Bij de beoordeling van nieuwe voorstellen van de Europese Commissie binnen het kader
van het actieplan circulaire economie neemt het kabinet de financiële, administratieve
en uitvoeringsconsequenties voor burgers en bedrijfsleven in acht. Het kabinet zet
zich eveneens in om de gevolgen voor de regeldruk en administratieve lasten zo minimaal
mogelijk te houden. Het kabinet hecht om die reden ook sterk aan de impact assessments die de Commissie uitvoert voorafgaand aan nieuwe wetgevende initiatieven. Ook in
de Raadsconclusies wordt het belang van deze impact assessments onderstreept vanuit het oogpunt van het in kaart brengen van de uitvoeringskosten
en -consequenties en wordt benadrukt dat de administratieve en economische lasten
van de aangekondigde acties in het actieplan circulaire economie proportioneel dienen
te zijn. Dit geldt eveneens voor de voorstellen die circulair produceren bevorderen.
De leden van de CDA-fractie en de GroenLinks-fractie merken op dat het kabinet graag
zou zien dat de Raad een gezamenlijke ambitie uitspreekt om in 2050 tot een volledig
circulaire economie te komen. Echter, de Staatssecretaris schrijft ook dat het streven
naar een volledig circulaire economie weliswaar breed wordt gedeeld, maar dat een
meerderheid van de lidstaten terughoudend is om daar een specifiek jaartal aan te
verbinden voordat de nodige indicatoren en monitoring nader ontwikkeld zijn. Deze
leden vragen de Staatssecretaris op welke termijn zij het realistisch acht dat de
Raad daadwerkelijk een gezamenlijke ambitie uitspreekt om in 2050 tot een volledig
circulaire economie te komen. Wanneer zullen naar verwachting de nodige indicatoren
en monitoring nader ontwikkeld zijn? Gaat de Staatssecretaris zich ervoor inzetten
om dat zo snel mogelijk te laten plaatsvinden zodat zicht gekregen wordt op de opgave
en er daadwerkelijk stappen gezet gaan worden?
De Commissie heeft in het actieplan circulaire economie aangekondigd om in 2021 de
monitoring van de transitie te versterken, indicatoren te ontwikkelen en het Monitoring Framework voor circulaire economie te herzien. De Raad heeft nu een belangrijke stap gezet
door de oproep te doen om tot een benchmark te komen voor het stellen van een indicatief
doel. De Staatssecretaris zal zich er actief voor inzetten dat hier het komend jaar
stappen in worden gemaakt. Het zogeheten Bellagio-proces levert een belangrijke bijdrage
aan deze ontwikkelingen. In dit Bellagio-proces werken het Europees Milieuagentschap
(EEA) en een aantal landelijke milieuagentschappen, waaronder PBL, aan een indicatorenraamwerk
en standaardprincipes voor het monitoren van een circulaire economie. Het monitoringsraamwerk
van PBL en het raamwerk dat in het Bellagio-proces ontwikkeld wordt, sluiten goed
op elkaar aan. Naast de ontwikkeling op Europees niveau heeft de Staatssecretaris
PACE gevraagd om wereldwijd de belangrijkste monitoringsinitiatieven in kaart te brengen
en te kijken waar harmonisering van indicatoren en samenwerking tussen monitoringspartijen
mogelijk is. Ook deze inzichten kunnen het proces voor de ontwikkeling van indicatoren
en de versterking van monitoring in Europa voeden.
De leden van de D66-fractie zijn verheugd te vernemen dat het kabinet de Raadsconclusies
deelt en zich in wil zetten voor de transitie naar een circulaire en klimaatneutrale
economie. Deze leden lezen dat het kabinet zich ten aanzien van de conclusies met
name wil inzetten voor het versterken van de markt voor secundaire grondstoffen. Deze
leden vragen of de Staatssecretaris zich, naast het oproepen tot een verplicht percentage
aan recyclaat in specifieke productgroepen, ook zal inzetten voor een onderzoek naar
het zwaarder belasten van virgin materialen? Dit ook ter navolging van de aangenomen
motie van het lid Van Raan over onderzoek doen naar de mogelijkheden voor een nationale
heffing op nieuw plastic (Kamerstuk 35 572, nr. 65).
In navolging op de aangenomen motie van het lid Van Raan zal de Staatssecretaris onderzoek
doen naar de mogelijkheden van een nationale heffing op nieuw plastic. De Staatssecretaris
zal dit onderzoek in gezamenlijkheid met de Minister van Financiën uitvoeren. De huidige
lage prijs van nieuw fossiel plastic belemmert een sterke marktpositie van recyclaat.
Een belasting op nieuw fossiel plastic kan een interessante aanvulling zijn op bestaand
beleid en de ontwikkelingen ten aanzien van verplichte toepassing van recyclaat, omdat
een belasting potentieel het gebruik van nieuw plastic afremt en de marktpositie van
recyclaat verbetert.
De leden van de D66-fractie lezen ook dat de ambitie om tot een circulaire economie
te komen weliswaar breed door de lidstaten wordt gedeeld, maar er terughoudendheid
heerst over het verbinden van concrete doelstellingen hieraan, omdat een aantal lidstaten
moeite heeft met de uitvoeringsconsequenties hiervan. Aangezien deze leden graag een
hoog ambitieniveau zien, vragen zij of er op dit moment voldoende mogelijkheden bestaan
met betrekking tot kennisdeling over beleidsinstrumenten en innovatie om tot een circulaire
economie te komen. Zo ja, om welke mogelijkheden gaat dit? Zo nee, is het mogelijk
dat een dergelijk platform wordt georganiseerd? In hoeverre deelt Nederland op een
dergelijk platform ook zelf ervaringen en leren wij van de ervaringen van andere lidstaten?
Zijn er ook andere mogelijkheden waarmee Nederland of de EU andere lidstaten kan helpen
om tot een zo ambitieus mogelijk circulaire economiebeleid te komen?
De betrokken ministeries en partners van de betrokken ministeries, waaronder Rijkswaterstaat,
RVO, NLinBusiness, Holland Circular Hotspot en Versnellingshuis Nederland Circulair!
werken nauw samen om de transitie naar een circulaire economie zowel nationaal als
internationaal te bevorderen. Er bestaan verschillende mogelijkheden tot kennisdeling
over beleidsinstrumenten en innovatie om tot een circulaire economie te komen. Zo
biedt het European Circular Economy Stakeholder Platform, een initiatief van de Europese Commissie en het Europees Sociaal en Economisch Comité,
een platform voor verschillende stakeholders betrokken bij de transitie naar een circulaire
economie in de lidstaten om deze kennis te delen. Vanuit Nederland zijn bijvoorbeeld
Holland Circular Hotspot en het Versnellingshuis Nederland Circulair! hierin als netwerkorganisaties
betrokken. Holland Circular Hotspot bewijst zich inmiddels als zeer effectief platform
voor matching van Nederlands bedrijfsleven met kansen op het vlak van circulaire economie
in het buitenland, en draagt bij aan het versterken van het netwerk van nationale
hotspots.
Daarnaast wordt in de bilaterale contacten met verschillende lidstaten kennis en ervaringen
met betrekking tot de transitie naar een circulaire economie uitgewisseld. Het kabinet
zet deze inzet voort. Verder is het Nederlandse netwerk van ambassades goed uitgerust
met een toolkit om de Nederlandse inzet op circulaire economie in het buitenland uit te dragen. Tot
slot zijn er verschillende mogelijkheden om internationale samenwerkingsprojecten,
zowel publiek als privaat, op te zetten binnen het kader van G2G (government-to-government) of Europese fondsen waaronder LIFE, Interreg en Horizon Europe. Daarbij wordt door
het Nederlands bedrijfsleven actief geparticipeerd in EU-brede publiek-private samenwerkingen
om innovatie ter verduurzaming van industrie en waardeketens te versnellen. Met deze
instrumenten zijn er ruim voldoende mogelijkheden waarmee de EU en Nederland bijdragen
aan kennisdeling over beleidsinstrumenten en innovatie voor de ontwikkeling van circulaire
economiebeleid binnen de Europese Unie.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn verheugd dat er in Europa steeds meer ambitie
is om een circulaire economie te verwezenlijken. Deze leden staan achter de ambities
van het nieuwe actieplan circulaire economie en vinden het dan ook goed dat deze ambities
worden onderschreven. Eerder hebben deze leden gepleit voor concrete doelstellingen
in het actieplan om (primair) grondstoffenverbruik terug te dringen. Doelstellingen
op het gebied van grondstoffenconsumptie en materiële voetafdruk kunnen een goede
maatstaf bieden om de koers te bepalen en beleid te toetsen. Daarom vinden deze leden
het goed dat de Staatssecretaris zich ervoor inzet dat de Raad een gezamenlijke ambitie
uitspreekt om in 2050 tot een volledig circulaire economie te komen. Is zij daarnaast
ook bereid om zich in te zetten voor kwantitatieve tussendoelen om het grondstoffengebruik
in Europa daadwerkelijk terug te dringen? Is de Staatssecretaris bijvoorbeeld bereid
om zich ervoor in te zetten dat het Nederlandse tussendoel om in 2030 50% minder grondstoffen
te gebruiken ook in Europa omarmd wordt?
Kwantitatieve tussendoelen hebben een mobiliserende werking, geven richting en vergroten
de mogelijkheid tot beleidssturing naar een circulaire economie. De Staatssecretaris
vindt het daarom van belang dat in Europa kwantitatieve tussendoelen gesteld worden.
Uit de policybrief van PBL «Doelstelling Circulaire Economie 2030 – Operationalisering, concretisering
en reflectie» (2019) blijkt de noodzaak tot uitwerking en concretisering van onze
nationale 2030 doelstelling. Inmiddels is een proces gestart om de doelstelling nader
te concretiseren en een aanvullende doelenset uit te werken in samenwerking met de
betrokken overheden en maatschappelijke actoren. De Staatssecretaris ziet graag een
vergelijkbaar proces op Europees niveau. Het versterken van het Europese monitoringsraamwerk
en het komen tot een benchmark voor een Europees doel voor het bereiken van een circulaire economie zijn hierin
goede eerste stappen. Nederland zal bepleiten dit vervolgens verder uit te bouwen
naar het stellen van aanvullende tussendoelen. De Staatssecretaris zal de ervaringen
die nationaal opgedaan worden met de uitwerking van de 2030-doelstelling delen met
de Commissie en andere lidstaten.
De leden van de GroenLinks-fractie zetten zich al geruime tijd in voor een verplicht
percentage recyclaat in productgroepen, zoals plastic en textiel, en zijn verheugd
om te lezen dat hiervoor brede steun is in de Raad. Om de markt voor secundaire grondstoffen
te versterken – cruciaal voor de realisatie van een circulaire economie – is deze
maatregel ontzettend belangrijk. Voor welke productgroepen wordt overwogen om een
verplicht percentage gerecycled materiaal in te voeren? Gaat de Staatssecretaris zich
ervoor inzetten om deze maatregel zo snel mogelijk in te voeren, gezien de brede steun
die het voorstel in de Raad geniet? Zo ja, op welke termijn en voor welke productgroepen
verwacht de Staatssecretaris dat dit mogelijk is? Gezien de desastreuze effecten die
de coronacrisis en de lage olieprijs heeft op de recyclingsector, achten deze leden
het van groot belang dat dergelijke maatregelen zo spoedig mogelijk worden genomen.
De Commissie is, zoals aangekondigd in het nieuwe actieplan circulaire economie, van
plan de verplichte toepassing van (plastic) recyclaat vast te stellen in herzieningen
van bestaande sectorale regelgeving zoals verpakkingen, bouwmaterialen en autowrakken.
Deze voorstellen zijn voor 2021 en 2022 door de Commissie aangekondigd. Tevens werkt
de Commissie aan de verbreding van de Ecodesign-richtlijn, hetgeen op termijn de mogelijkheid
zal kunnen bieden om ook verplichtingen voor recyclaat in te voeren voor producten
waar sectorale regelgeving nog ontbreekt, bijvoorbeeld bij textiel en meubels. In
alle gevallen moet ook aandacht zijn voor de kwaliteit en beschikbaarheid van het
recyclaat en de veilige toepassing in producten. De verplichte toepassing van recyclaat
heeft voor Nederland prioriteit met het oog op het versterken van de markt voor secundaire
grondstoffen. De Staatssecretaris draagt dit actief uit bij de Commissie en deelt
proactief de Nederlandse kennis en ervaring met de Commissie om het Europese proces
te bespoedigen. Ondertussen worden ook op nationaal niveau stappen gezet en start
bij het Versnellingshuis het Doorbraakproject «markt voor recyclaat» met de betrokken
stakeholders. Daarnaast wordt binnen het Transitieteam Kunststoffen gewerkt aan een
actieplan toepassing recyclaat.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben regelmatig hun zorgen geuit over chemische
stoffen in relatie tot de circulaire economie. Zij juichen het daarom toe dat er aandacht
wordt besteed aan gifvrije materiaalcycli. In de Chemicaliënstrategie lezen deze leden
dat er aandacht komt voor de beschikbaarheid van informatie over de inhoud aan chemische
stoffen, het veilig gebruik van producten en dat zorgelijke producten zullen worden
gevolgd. Het productpaspoort is een zeer nuttig instrument om informatie over stoffen
in de keten door te geven. Ziet de Staatssecretaris het productpaspoort als een goed
instrument om hier invulling aan te geven? Zo ja, gaat zij zich inzetten voor een
brede toepassing van het productpaspoort en is zij bereid om hier zelf pilots mee
te doen in Nederland? Bovendien is er in Nederland (afgezien van de casus Chemours)
geen goed overzicht van de wijze waarop er in de praktijk bij afvalverwerking wordt
omgegaan met ZZS in afval. Zijn de voorgestelde maatregelen in de Chemicaliënstrategie
voldoende om ervoor te zorgen dat daar wel goed zicht op komt? Zo nee, is de Staatssecretaris
bereid om zich ervoor in te zetten dat er in de strategie meer aandacht komt voor
ZZS in afval?
De Staatssecretaris ziet een productpaspoort als een nuttig instrument om informatie
over stoffen en andere kenmerken van producten in de keten door te geven. De Commissie
zal in de tweede helft van 2021 met een wetgevingsvoorstel komen voor duurzaam productbeleid.
Verwacht wordt dat dit wetgevingsvoorstel ook een basis zal bieden voor een productpaspoort,
al of niet digitaal. De Staatssecretaris is zeker bereid in Nederland pilots uit te
voeren met een productpaspoort. Zo zijn in het Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie
acties opgenomen voor de ontwikkeling van een Circulair Product Paspoort in de maakindustrie
en een materialenpaspoort in de bouw. De pilots zullen bijdragen aan de vormgeving
van een meer generiek productpaspoort.
De door de nieuwe chemicaliënstrategie beoogde verbetering van het zicht op zeer zorgwekkende
stoffen (ZZS) in producten en materialen vergroot het zicht op ZZS in te recyclen
materialen. Echter de betreffende productregelgeving leidt niet tot een beter zicht
op ZZS in industriële afvalstromen die naar andersoortige verwerking gaan, zoals verbranding
of zuivering. Daarvoor is een betere uitvoering van de afvalwetgeving nodig. Volgens
de Wet milieubeheer heeft een bedrijf de plicht om aan de ontvanger van zijn afvalstoffen
informatie te verstrekken over de aard, eigenschappen en samenstelling van die afvalstoffen.
De Staatssecretaris heeft eerder aangekondigd dat zij de verplichting om de aanwezigheid
van ZZS in afvalstromen te melden gaat opnemen in het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen
en gevaarlijke afvalstoffen.
Chemicaliën
De leden van de VVD-fractie constateren dat de onderlinge verschillen qua blootstellingsnormen
van zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) het gelijke speelveld tussen de Europese lidstaten
schaadt. Nederland zit op dit gebied aan de strenge kant. Tijdens de begrotingsbehandeling
gaf de Staatssecretaris aan graag op Europees niveau in gesprek te gaan. Hoe gaat
de Staatssecretaris harmonisatie van ZZS-regels aan de orde stellen op Europees niveau
en welke maatregelen zijn daaruit te verwachten? Vanuit de sector zijn er zorgen over
de Hazard-based-benadering van het risico van gevaarlijke stoffen. Hoe gaat de Staatssecretaris
deze zorgen wegnemen? Het uitfaseren van PFAS als groep leidt tot weerstand. Kan de
Staatssecretaris uitleggen waarom zij uitfaseren noodzakelijk acht in relatie tot
de geopperde bezwaren van de betreffende organisaties?
Het op de markt brengen van stoffen en producten valt grotendeels onder EU-regelgeving.
Dus daarvoor bestaat een gelijk speelveld. Emissies vallen maar gedeeltelijk onder
EU-regelgeving omdat de effecten daar ook afhangen van de specifieke nationale omstandigheden.
Nederland heeft, als dichtbevolkt land, gekozen voor een nationaal beleid dat streeft
naar minimalisatie van emissies van zeer zorgwekkende stoffen, stoffen die voldoen
aan de criteria van artikel 57 van REACH. De Staatssecretaris streeft ernaar dat ook
op EU-niveau een koppeling wordt gelegd tussen stofeigenschappen en emissiebeleid.
Tijdens de Milieuraad zal zij de Commissie vragen om deze integrale benadering toe
te gaan passen bij de uitwerking van het Zero Pollution Action Plan.
In de Europese strategie wordt voorgesteld om Substances of Very High Concern (SVHC’s) in consumentenproducten te verbieden, behoudens essentiële toepassingen.
Om dit te regelen, moet de wetgeving worden aangepast en hiertoe zal een impact assessment
worden opgesteld. Daarin zal ook worden gekeken naar de gevolgen voor het bedrijfsleven.
Door het generiek vaststellen van het op de markt toelaten van producten wordt het
gelijke speelveld zo veel mogelijk geborgd.
PFAS is een groep zeer persistente stoffen. Dat wil zeggen: als ze eenmaal in het
milieu zitten, verdwijnen ze niet vanzelf. Als we PFAS blijven gebruiken en uitstoten,
zal de concentratie in het milieu steeds verder oplopen waardoor de kans steeds groter
wordt dat dit leidt tot problemen met water of bodem. Daarom is het nodig om het gebruik
en de uitstoot van dergelijke stoffen zo snel mogelijk zo ver mogelijk terug te brengen.
De leden van de VVD-fractie lezen in de stukken dat de chemische industrie positief
is over een betere naleving van het EU-chemicaliënbeleid (REACH). De sector maakt
zich echter wel op een aantal punten zorgen. Zo leidt het mogelijk volledig openen
van het REACH tot onzekerheid. Hoe denkt de Staatssecretaris deze onzekerheid te kunnen
verminderen? De regeldruk voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) lijkt fors toe te
nemen. Hoe denkt de Staatssecretaris te kunnen waarborgen dat de regeldruk behapbaar
en betaalbaar blijft voor het mkb?
Het kabinet is bekend met de zorgen van de sector omdat de consequenties van toekomstige
aanpassing van regelgeving nog niet in beeld zijn. De Europese Commissie moet voor
elke voorgestelde aanpassing een impact assessment uit laten voeren om zicht te krijgen op deze consequenties. De Europese Commissie
geeft bovendien aan dat ze met de sectoren gaat overleggen over de implementatie van
de strategie in een Round Table. Of en hoe de regeldruk voor het mkb gaat veranderen, zal nog moeten blijken uit
deze impact assessments. Tegelijk wordt ook aangekondigd dat innovatie en safe-and-sustainable-by-design
financieel ondersteund zullen worden, vooral het mkb. Met de brede preventieve aanpak
die de Commissie aankondigt, zal de transparantie groter worden en zullen de administratieve
lasten per stof zeker verminderen.
De leden van de CDA-fractie lezen in het fiche «Mededeling strategie voor duurzame
chemische stoffen» dat de Commissie voornemens is om innovatie te stimuleren en maximaal
te benutten voor de transitie naar een veilige en inherent duurzame chemie. Daartoe
wil zij haar financiële instrumenten inzetten, met name om het mkb te ondersteunen.
Deze leden verzoeken om bij de nadere uitwerking toe te lichten aan hoeveel financiële
middelen exact wordt gedacht en waar deze middelen vandaan zouden moeten komen.
Het budget van de EU wordt in overleg tussen Raad en Europees Parlement vastgelegd
in het meerjarig financieel kader (MFK). De Europese Commissie moet volgens geldende
procedures bij het uitbrengen van deze voorstellen toelichten hoeveel middelen uit
welke bron gebruikt worden binnen het plafond van dit MFK. In de BNC-fiches die het
kabinet vervolgens opstelt en met uw Kamer deelt, maken financiële aspecten van de
voorstellen integraal deel uit van de appreciaties.
De leden van de CDA-fractie lezen in het fiche «Mededeling strategie voor duurzame
chemische stoffen» ook dat de Commissie criteria wil ontwikkelen voor essentiële toepassingen
van stof met het doel om de meest schadelijke stoffen alleen toe te staan als deze
cruciaal zijn en er geen alternatieven voorhanden zijn. Deze leden verzoeken om bij
het onderzoek naar de criteria ook de gevolgen voor bedrijven in kaart te brengen.
Hetzelfde verzoek doen de leden voor de ambitie van de Commissie om consumentenartikelen
vrij te maken van ZZS.
De voornemens uit de strategie moeten nog worden omgezet in regelgeving. Elk substantieel
wetgevingsvoorstel van de Commissie gaat gepaard met een impact assessment waarin
ook de effecten voor het bedrijfsleven worden belicht. Dus de gevolgen voor het bedrijfsleven
zullen goed in kaart worden gebracht. Uitgangspunt is natuurlijk wel dat de leefomgeving
en bij uitstek consumentenproducten veilig zijn. De integrale benadering uit de strategie
gaat daar zeker helpen om de concurrentiepositie te behouden, bijvoorbeeld met behulp
van steun bij innovatie en door stringenter te gaan handhaven en dan met name op producten
die ingevoerd worden van buiten de EU, met inbegrip van internetaankopen. Het is voorzien
dat het bedrijfsleven mee gaat praten over de implementatie van de strategie in een
Round Table.
De leden van de D66-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van het BNC-fiche
over de strategie voor duurzame chemische stoffen. Deze leden delen het enthousiasme
van de Staatssecretaris over deze strategie, maar zien nog een aantal kwetsbaarheden
waar deze leden nog vragen over hebben. Allereerst lezen deze leden dat de EU criteria
wil formuleren voor de meest schadelijke stoffen, waarbij wordt gesteld dat deze alleen
worden toegestaan als deze «cruciaal» worden bevonden. Kan worden gedeeld wat op dit
moment wordt verstaan onder cruciaal? Is dit de meest stringente definitie mogelijk?
Zo nee, kan Nederland pleiten voor een strengere definitie? Is de Staatssecretaris
het met deze leden eens dat niet elke mogelijke toepassing waar wellicht vraag naar
is vanuit de markt als cruciaal kan worden getypeerd? En kan zij toezeggen dat Nederland
zich zal inzetten voor een brede opvatting van de «meest schadelijke» stoffen? Ten
slotte vragen deze leden of het wenselijk is om voor alle schadelijke stoffen, waarvoor
dat mogelijk is, een dergelijk restrictiebeleid in te voeren.
Het doel van het beleid is te zorgen dat chemische stoffen geen negatieve effecten
hebben op gezondheid of milieu. Op EU-niveau geldt daarom een registratieplicht onder
de REACH-verordening en voor de meest schadelijke stoffen, de SVHC’s, een autorisatieplicht.
Bij het aanvragen van een autorisatie om zo’n SVHC te gebruiken, wordt een weging
gemaakt van de maatschappelijke kosten en baten. In de strategie wordt voorgesteld
deze weging van kosten en baten te vervangen door een verbod op niet-essentiële toepassingen.
De Staatssecretaris deelt de mening dat we zorgvuldig moeten wegen wat essentiële
toepassingen zijn.
De Europese Commissie kondigt in de strategie aan enkele nieuwe categorieën zeer zorgwekkende
stoffen in het leven te roepen en daarmee zullen met name hormoonverstorende stoffen
en persistente mobiele stoffen ook groepsgewijs en stapsgewijs als SVHC kunnen worden
aangemerkt en vervolgens uit worden gefaseerd. Vanzelfsprekend zal de Staatssecretaris
deze ontwikkelingen nauwgezet volgen. Hierbij moeten alle maatschappelijke gevolgen
in beeld komen.
De leden van de D66-fractie vragen zich, met betrekking tot het restrictiebeleid,
bovendien nog af wat de huidige plannen zijn ten aanzien van de import van producten
naar de EU die schadelijke stoffen bevatten. Hoe wordt bijvoorbeeld voorkomen dat
dergelijke producten alsnog geïmporteerd worden? Wordt hierbij, naast toezicht en
handhaving, ook op communicatie en afspraken met andere productielanden buiten de
EU ingezet? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet? Deze leden vinden het goed
om te lezen dat de informatievoorziening over chemische stoffen binnen de EU zal worden
gestroomlijnd. Deze leden vragen hoe Nederland zich zal gaan aansluiten bij het opendataplatform.
De restrictie op PFAS die door Nederland samen met Duitsland, Denemarken, Zweden en
Noorwegen is opgepakt, zal ook gelden voor producten met PFAS en daarmee ook op de
import van deze producten. Deze mogelijke Europese verboden worden op nationaal niveau
gehandhaafd. De Europese Commissie zet met de strategie ook in op strikte eisen aan
handhaving, onder meer voor geïmporteerde producten met inbegrip van internetaankopen.
Daarnaast wordt in de strategie voorgesteld om met landen buiten de EU te gaan overleggen
zowel in daartoe geëigende gremia als door middel van bilateraal overleg. Er is alles
aan gelegen te zorgen voor een zo gelijk mogelijk speelveld, maar dan wel op het beschermingsniveau
dat de Unie ambieert. Het kabinet heeft al voorafgaand aan de strategie voorgesteld
om een opendataplatform te hanteren en zal de operationalisering hiervan steunen.
De leden van de D66-fractie en de GroenLinks-fractie zien graag afsluitend nog een
verduidelijking tegemoet van de volgende uitspraken in het BNC-fiche. Wat wordt bijvoorbeeld
precies bedoeld met «hormoonverstorende stoffen die het hormoonstelsel beïnvloeden,
maar niet tot negatieve effecten leiden»? In welke gevallen is een niet-intentionele
hormoonverstoring niet als een negatief effect te bestempelen? Kunnen daar concrete
voorbeelden van worden genoemd? Ook vragen deze leden wat bedoeld wordt met het «voorkomen
dat persistente polymeren in essentiële toepassingen uitgefaseerd worden voordat veilige
alternatieven beschikbaar zijn»? Kan een concreet voorbeeld worden gegeven van een
essentiële toepassing waarvoor nog geen veilig alternatief beschikbaar is? Is het
ook mogelijk om van bepaalde toepassingen van persistente polymeren te stellen dat
deze niet zijn toegestaan, ook al is er nog geen veilig alternatief? Deelt de Staatssecretaris
de opvatting van onder andere de World Health Organization (WHO), het United Nations
Environment Programme (UNEP) en de mondiale koepel van gynaecologen dat hormoonverstorende
stoffen een grote bedreiging vormen voor de volksgezondheid? Wat bedoelt de Staatssecretaris
met «erkende hormoonverstorende stoffen»? Volgens de WHO zijn er ruim 800 hormoonverstorende
stoffen, terwijl er in de EU momenteel slechts negentien stoffen worden gereguleerd.
Gaat de Staatssecretaris zich er hard voor maken dat ten minste al die 800 stoffen
zo snel mogelijk geïdentificeerd en zo nodig gereguleerd worden?
Zeer veel stoffen hebben het vermogen om het hormoonsysteem te beïnvloeden. Dat geldt
zowel voor synthetische stoffen als voor stoffen die in de natuur voorkomen. Daarbij
behoren bijvoorbeeld cafeïne en alcohol. Het lichaam is in staat om de invloed van
veel stoffen op het hormoonsysteem te compenseren zodat er geen negatieve effecten
optreden, mede afhankelijk van de hoeveelheid waaraan we blootstaan. Het gaat er dus
om dat alleen die stoffen als hormoonverstorend aan te merken die blijvende schadelijke
effecten veroorzaken. Voor deze stoffen zal, op basis van een risicoanalyse en sociaaleconomische
afweging, worden vastgesteld of en welke risicobeheersmaatregelen nodig zijn. Het
kabinet heeft deze uitspraak in het fiche gezet om altijd deze maatschappelijke afweging
te kunnen maken. Datzelfde geldt voor de persistente polymeren. Als het bijvoorbeeld
voor de kwaliteit van bloed van belang is dat het in een infuuszak van een bepaalde
niet-afbreekbare plastic wordt bewaard, wil het kabinet voorkomen dat die toepassing
wordt verboden voordat er een goed alternatief beschikbaar is.
Een assessment in opdracht van de WHO stelt dat de hoeveelheid mensen met aandoeningen
die samenhangen met de verstoring van het hormoonsysteem niet kan worden verklaard
zonder het effect van synthetische stoffen, maar dat onbekend is welke stoffen daar
nu precies aan bijdragen. Het aantonen of een stof negatieve effecten veroorzaakt
door middel van het verstoren van het hormoonsysteem is echter gecompliceerd en tijdrovend.
De Staatssecretaris wil zeker kijken of het mogelijk is hierin versnelling aan te
brengen.
De leden van de GroenLinks-fractie juichen het toe dat er in Europa steeds meer aandacht
komt voor het uitfaseren van chemische stoffen. Deze leden lezen dat de nieuwe Chemicaliënstrategie
beoogt om er met veilige en duurzame producten en productiemethoden voor te zorgen
dat er uiterlijk in 2050 geen negatieve effecten van chemische stoffen meer zijn voor
gezondheid en ecosysteem. Kan die doelstelling ambitieuzer? Zijn er belemmeringen
om die doelstelling naar voren te halen? Zo ja, welke zijn dat en hoe kan dit proces
versneld worden? Per wanneer zal de strategie kunnen worden uitgevoerd?
De Staatssecretaris deelt de steun van de GroenLinks-fractie voor deze doelstelling,
die naar haar mening al heel ambitieus is. Europa gaat met de Green Deal en deze strategie
een enorme uitdaging aan. Er is heel veel innovatie nodig, er moet meer zicht komen
op de eigenschappen van stoffen en er zullen vele nieuwe stoffen op de markt komen
die veel efficiënter moeten worden beoordeeld. Daarbij is de verwachting dat in 2050
de EU slechts 10% van het wereldwijde aandeel in chemische productie heeft, dus we
moeten ook zorgen dat de rest van de wereld voldoende vaart maakt. En 2050 is slechts
30 jaar weg. De Staatssecretaris wil het onderhandelingskapitaal van Nederland dus
liever inzetten op een goede implementatie van de strategie. De strategie is een mededeling
van de Commissie en de uitvoering van de aangekondigde ambities is afhankelijk van
de instemming van de lidstaten in de Raad en van het Europees Parlement. De Commissie
heeft gelukkig al een aantal vervolgstappen in gang gezet, zodat een vliegende start
kan worden gemaakt.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij dat er eindelijk extra maatregelen komen
tegen PFAS en hormoonverstorende stoffen. Deze leden lezen dat er criteria zullen
worden ontwikkeld voor essentiële toepassingen van stoffen om de meest schadelijke
stoffen alleen toe te staan als er geen alternatieven voorhanden zijn. Kan de Staatssecretaris
inzicht geven op basis waarvan die criteria worden ontwikkeld? Kan zij een beeld schetsen
van het type productgroepen waarbij de toepassing van PFAS en hormoonverstorende stoffen
naar verwachting essentieel wordt geacht? Is de Staatssecretaris bereid om tijdens
de Milieuraad te benadrukken dat die criteria zo streng mogelijk moeten zijn, zodat
deze ongezonde stoffen uitgefaseerd worden?
De criteria zullen worden ontwikkeld op basis van onder meer het begrip essentiële
toepassingen uit het Montrealprotocol. Belangrijke elementen van de criteria zullen
zijn de beschikbaarheid van adequate alternatieven en de vraag of de toepassing noodzakelijk
is voor het optimaal functioneren van de maatschappij. Het is daarmee moeilijk om
vooruit te lopen op productgroepen. Zo is het bijvoorbeeld denkbaar, dat een toepassing
essentieel is voor specifieke stoffen die nodig zijn in de medische zorg, brandbestrijding,
luchtvaart of defensie. Overigens is het ook in geval van essentiële toepassingen
mogelijk om via bijvoorbeeld een restrictie eisen op te leggen aan gebruik om het
risico voor gezondheid en milieu te beperken.
De leden van de GroenLinks-fractie maken zich bovendien zorgen om de grote hoeveelheid
PFAS dat zich al in het milieu bevindt en zeer langzaam afbreekt. Deze leden lezen
dat er een EU-brede aanpak zal worden vastgesteld in het kader van onderzoeks- en
innovatieprogramma’s rondom innovatieve methoden voor het wegwerken van PFAS-verontreiniging
in het milieu en in producten. Op welke termijn verwacht de Staatssecretaris dat die
EU-brede aanpak zal zijn vastgesteld? Welke maatregelen neemt de Staatssecretaris
zelf om PFAS-verontreiniging in het milieu en in producten weg te werken? Wetenschappers
hebben in een recent onderzoek1, gepubliceerd in het blad Environmental Science: Processes & Impacts, een gedetailleerde
overzicht gemaakt van alle productcategorieën waarin PFAS wordt toegepast. Hieruit
bleek dat PFAS nog veel breder wordt toegepast dan altijd werd gedacht. De wetenschappers
vonden PFAS in vrijwel alle takken van de industrie en in enorm veel consumentenproducten.
Kan de Staatssecretaris hierop reageren? Welke gevolgen hebben dergelijke onderzoeken
voor het beleid rondom PFAS?
Het initiatief voor de verdere uitwerking hiervan ligt primair bij de Europese Commissie.
In het licht van de Raadsconclusies van juni 2019 verwacht het kabinet dat de Commissie
de aanpak zo spoedig mogelijk zal vaststellen. Daarop vooruitlopend wordt ook actie
ondernomen. De Commissie wil innovatieve methoden laten ontwikkelen gericht op onder
meer (biologische) saneringstechnieken van PFAS vanuit de Europese onderzoeksprogramma’s
(Horizon 2020 en Horizon Europe).
In het tijdelijk handelingskader PFAS wordt bepaald tot welke toepassingswaarden PFAS-houdende
grond en baggerspecie kunnen worden toegepast in het kader van nuttig hergebruik.
PFAS-houdende grond en baggerspecie boven die waarden moet gereinigd of gestort worden.
Bestaande verontreinigingen in en via producten worden in kaart gebracht met het eerder
aan u gemelde bronnenonderzoek PFAS, dat begin volgend jaar wordt afgerond.
Het onderzoek dat u aanhaalt is bekend bij het internationale team dat nu het PFAS-restrictievoorstel
voorbereidt. Een belangrijk onderdeel van dat restrictieproject is het in kaart brengen
van de vele toepassingen van PFAS, op basis van wetenschappelijke literatuur en op
basis van inbreng van bedrijven en andere stakeholders.
De leden van de GroenLinks-fractie zien ook dat de REACH-wetgeving wordt opengebroken.
Dat biedt mogelijkheden om te zorgen dat verboden op schadelijke stoffen sneller bewerkstelligd
kunnen worden. Deze leden hopen dat het principe van één-stof-één-beoordeling de wetgeving
rondom chemische stoffen zal vereenvoudigen en dat dit ertoe zal leiden dat stoffen
sneller worden beoordeeld en dat er meer stoffen kunnen worden beoordeeld. Is dat
ook de verwachting van de Staatssecretaris? Momenteel zijn er veel gebreken in de
REACH-kwalificatiedossiers en is er nog beperkt informatie over stoffen die in kleine
hoeveelheden op de markt worden gebracht. Hierdoor kan niet worden beoordeeld of alle
ZZS in beeld zijn. Verwacht de Staatssecretaris dat met dit nieuwe principe alle ZZS
op korte termijn in beeld zijn gebracht? Zo ja, op welke termijn verwacht zij dat
de het nieuwe principe geïmplementeerd zal zijn?
Het uitgangspunt één stof, één beoordeling, is prima. De vraag is nog wel hoe dit
precies in regelgeving wordt omgezet. Als hierdoor informatie onder verschillende
regelgeving kan worden gecombineerd, dan verwacht het kabinet betere informatie over
stoffen en sneller zicht op eventuele risico’s. De strategie stelt ook voor meer informatie
te eisen over stoffen en ook dat zal helpen veel meer ZZS te identificeren. Nieuwe
(Europese) wetgeving vergt natuurlijk tijd omdat de mogelijke implicaties zorgvuldig
moeten worden onderzocht, de wetstekst zorgvuldig moet worden opgesteld en draagvlak
moet worden gevonden voor de voorstellen. Dat zal zonder twijfel een aantal jaren
in beslag nemen.
Er is al veel informatie over stoffen beschikbaar en hierdoor bestaat volgens het
Europees Chemicaliënagentschap ECHA al een goed beeld van welke risicobeheersmaatregelen
nodig zijn voor de bestaande stofgroepen. De ervaring leert echter dat sommige effecten
pas na lange tijd duidelijk worden. Daarnaast zijn er «nieuwe» categorieën zoals PMT
(persistent, mobiel en toxisch), een eigenschap die in 2019 voor het eerst is toegepast
om een stof als SVHC te identificeren. Dus de kennis blijft in ontwikkeling en daarmee
is het tot nu toe niet mogelijk gebleken om alle individuele ZZS te identificeren.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen aandacht voor het feit dat sommige ZZS al
elf jaar in de wachtrij staan tot deze in Europa op de autorisatielijst worden gezet.
In het kader van de Europese Chemicaliënstrategie pleit de Zweedse organisatie ChemSec
ervoor om de 38 chemische stoffen die door het Europees Agentschap voor chemische
stoffen; ECHA zijn beoordeeld als ZZS per direct op de REACH-autorisatielijst te plaatsen.
Wat vindt de Staatssecretaris van dit voorstel en is zij bereid om hierop aan te dringen?
Zo nee, wat zijn de bezwaren?
Op dit moment zijn er 54 stoffen opgenomen in de REACH-autorisatielijst. Een grotere
groep van 209 stoffen is als ZZS geïdentificeerd op de zogenaamde kandidaatslijst.
Nederland steunt en draagt actief bij aan alle stappen in de wetenschappelijke en
beleidsmatige voorbereiding van de plaatsing van ZZS op de autorisatielijst. De Staatssecretaris
deelt niet de mening dit te doen zonder een zorgvuldige afweging van risico’s (ook
van alternatieven) en sociaaleconomische gevolgen. Het is belangrijk steeds de meest
toepasselijke maatregel te treffen om een ZZS te reguleren. Dat kan soms ook onder
andere regelgeving. Ook steunt Nederland de ontwikkeling van een strategie om in plaats
van enkelvoudige stoffen groepen van stoffen met vergelijkbare chemische structuur
of toepassingen te reguleren. Daardoor kan de snelheid van reguleren van ZZS worden
verhoogd en wordt zogenaamde «regrettable substitution» voorkomen. De Staatssecretaris deelt dus wel de wens om de snelheid van het proces
te vergroten met inbegrip van zorgvuldigheid en aandacht voor handhaven van een gelijk
speelveld voor alle bedrijven die ZZS in de handel brengen en gebruiken.
De leden van de GroenLinks-fractie willen aandacht vragen voor het feit dat er geen
goed overzicht is van de naleving van de regelgeving over chemische stoffen in consumentenproducten.
Zo blijkt regelmatig bij controles dat producten die in de EU worden geïmporteerd
stoffen bevatten die in de EU verboden zijn. In de Chemicaliënstrategie lezen deze
leden hier niet direct iets over terug. Het moet niet zo zijn dat we in Europa met
deze strategie allerlei ZZS verbieden en dat er vervolgens producten worden geïmporteerd
die verboden stoffen bevatten en uiteindelijk in onze afvalstromen terechtkomen. Is
de Staatssecretaris bereid om aandacht te vragen voor dit probleem en te pleiten voor
betere controles op chemische stoffen bij geïmporteerde consumentenproducten?
Handhaving is in principe een nationale verantwoordelijkheid die in Nederland in dit
geval is belegd bij de NVWA. Begin 2020 is een Europees handhavingstraject gestart
om online gekochte producten te controleren op aanwezigheid van schadelijke stoffen2. Verder stelt de Commissie in de strategie zich toe te zullen spitsen op bekende
gebieden met een hoog risico op niet-naleving, met name onlineverkoop, ingevoerde
artikelen, indeling en etikettering en restricties. Het kabinet is voor versterking
van de handhaving en, zoals in het BNC-fiche toegelicht, leidt dit mogelijk tot extra
kosten.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben tot slot nog een aantal vragen over de verplichting
voor bedrijven om periodiek (elke vijf jaar) te onderzoeken of verdere emissiereductie
mogelijk is en het bevoegd gezag hierover te informeren. De vijfjaarlijkse rapportage
voor het zogenaamde vermijdings- en reductieprogramma is een goed instrument voor
het bevoegd gezag om beter zicht te krijgen op de uitstoot van ZZS, maar schijnt in
de praktijk nog niet optimaal te worden toegepast. Is er zicht op de mate waarin dit
instrument wordt ingezet? En ziet de Staatssecretaris mogelijkheden om het instrument
beter te benutten?
Op dit moment wordt er door bedrijven en bevoegde gezagen hard gewerkt aan de inventarisatie
van de ZZS-emissies in het kader van de ZZS-uitvraag en de informatieplicht. Na deze
inventarisatie moeten bedrijven met emissies van ZZS een vermijdings- en reductieprogramma
opstellen. In dit programma onderzoekt het bedrijf de mogelijkheden voor bronaanpak
en reductiemaatregelen. Om bedrijven en bevoegde gezagen hierbij te ondersteunen is
een stappenplan en checklist ontwikkeld.3 Komend jaar moet duidelijk worden of deze tool gebruikt wordt of dat bedrijven en
bevoegde gezagen een eigen format gebruiken. Waar nodig zal het kabinet de tool laten
aanpassen zodat deze aansluit bij de behoefte van bedrijven en bevoegde gezagen.
8emilieuactieprogramma
De leden van de D66-fractie zijn zeer geïnteresseerd in het BNC-fiche over het voorstel
voor het 8emilieuactieprogramma (MAP). Deze leden delen de inzet van de Europese Commissie om
met dit MAP in te zetten op goede monitoring en implementatie van de bestaande milieu-
en klimaatambities, omdat dit een essentiële rol speelt in het daadwerkelijke realiseren
hiervan. Deze leden vragen echter nog wel hoe dit MAP past bij het Nederlandse Nationaal
Milieubeleidskader (NMK) en de circulaire economie monitor. Zal Nederland zich ervoor
inzetten om het EU-beleid door middel van de EU-consultatie over de kernindicatoren
te laten aansluiten bij de huidige nationale monitoring? Zo nee, waarom niet? Bovendien
zijn deze leden benieuwd of de oproep voor aanvullende middelen voor het Europese
Chemicaliënagentschap (ECHA) en het Europese Geneesmiddelenbureau (EMA) worden gesteund,
en of de Staatssecretaris van mening is dat deze aanvullende middelen voldoende versterking
bieden.
Zoals beschreven in het BNC-fiche voor het 8e MAP zal de EU-consultatie ten behoeve
van de identificatie van de kernindicatoren worden benut om een aantal Nederlandse
prioriteiten, zoals bijvoorbeeld het concreter vormgeven van de bijdrage van een circulaire
economie aan milieu- en klimaatbeleid in Europa, onder de aandacht te brengen. Daarnaast
kan de selectie van kernindicatoren de coherentie en consistentie van het instrumentarium
uit sectorale EU-reguleringskaders vergroten. Ook biedt dit de mogelijkheid om dataverzamelingen
waar Nederland over beschikt in te zetten voor de ontwikkeling en verbetering van
Europese monitoring. Dit versterkt de internationale harmonisatie van milieumonitoring,
een van de doelen uit het Nationaal Milieubeleidskader.
Het voorstel is gedaan conform de financiële kaders MFK 2021–2027, en de aanvullende
middelen voor het EMA en ECHA worden binnen het bestaande plafond van het LIFE-budget
gefinancierd. Gezien deze middelen worden gebruikt voor het opzetten van een nieuw
monitoringsraamwerk, dat bij zal dragen aan de uitwerking van het Europese milieu-
en klimaatbeleid, lijkt deze oproep gepast. Op basis van de financiële beoordeling
in het voorstel van de Commissie kan opgemaakt worden dat de aanvullende middelen
voldoende versterking zullen bieden.
Toegang tot de rechter in milieuzaken
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat uit de praktijk blijkt
dat niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) en burgers een belangrijke toezichthoudende
functie vervullen daar waar zelfmonitoring van bedrijven en overheden tekortschiet.
Deze leden noemen de Urgenda-zaak, waarin stichting Urgenda tot drie keer toe via
de rechter gelijk heeft gekregen over het falen van de Nederlandse overheid in het
opvolgen van haar eigen klimaatafspraken, en de nu lopende rechtszaak van Milieudefensie
tegen Shell. Het is dan ook van uiterst belang voor het democratisch functioneren
van de gehele EU en haar lidstaten dat de rechtstoegang verbeterd wordt. De Minister
schrijft in zijn fiche het belang van deze toegang te onderstrepen, maar zegt te willen
vermijden dat bepalingen over de toegang tot de rechter komen te verschillen per sector.
Deze leden zetten vraagtekens bij deze benadering. Als de Minister de bepalingen over
rechtstoegang in verschillende milieudomeinen op één lijn wil houden, kan hij dit
doen door zich in te zetten voor de verbetering van de rechtstoegang voor sectoren
waarin dit achterblijft. Waarom kiest de Minister ervoor om zich in plaats daarvan
algeheel te verzetten tegen verbetering van rechtstoegang in welke sector dan ook?
Hoe rijmt de Minister dit met het feit dat juist in Nederland het meermaals nodig
is gebleken om de bescherming van de leefomgeving via de rechter af te dwingen? Kan
de Minister erkennen dat rechtszaken blijkbaar noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen
dat afspraken worden gerespecteerd, ook in Nederland en ook wat betreft milieuaangelegenheden,
en dat het daarom uiterst noodzakelijk is om initiatieven die zich richten op het
verbeteren van de rechtstoegang te ondersteunen?
Het kabinet is van mening dat Nederland op dit moment al over een goed en eenvormig
systeem van toegang tot de rechter in milieuzaken beschikt en dat er geen milieudomein
is waarin rechtstoegang achterblijft. Inherent aan het systeem van rechtsbescherming
is het garanderen, aan de rechtssubjecten, burgers en rechtspersonen, van toegang
tot de rechter om de hun toekomende rechten daadwerkelijk en effectief te kunnen uitoefenen.
Dit systeem is duidelijk voor zowel burgers als ngo’s en is daarmee goed voor de rechtszekerheid.
Dit blijkt ook uit het feit dat ngo’s naar de rechter kunnen stappen en effectieve
rechtszaken kunnen voeren op het brede milieuterrein. Het kabinet hecht aan een goede
toegang tot de rechter voor ngo’s omdat zij een belangrijke rol vervullen voor de
bescherming van het milieu en daarmee opkomen voor een publiek belang. Het is dan
ook een goede zaak dat ngo’s in Nederland een rol kunnen spelen bij de handhaving
van milieunormen. In een democratische rechtstaat als Nederland kunnen ngo’s de overheid
aanspreken op haar handelen en nalaten. Dat genoemde ngo’s – zoals de vraag het formuleert –
zich genoodzaakt voelen gebruik te maken van de mogelijkheden die het procesrecht
biedt om de rechten in verband met het milieu van de door hen vertegenwoordigde partijen
te handhaven, is inherent aan een democratische rechtsstaat waarin zich belangenconflicten
kunnen voordoen. Een toewijzende uitspraak hoeft niet noodzakelijk te duiden op een
tekort in de rechtstoegang, maar kan veeleer ook een uitdrukking zijn van het effectief
functioneren van het systeem van rechtsbescherming en a fortiori, van het juist functioneren
van de rechtsstaat, waarvan één van de kernbeginselen is, dat ook de overheid zich
houdt aan het recht en daarop kan worden aangesproken.
Daarnaast zet het kabinet in Europa in op verbetering van de toegang tot de rechter
in milieuaangelegenheden bij besluiten die afkomstig zijn van de EU-instellingen en
organen. De Europese Commissie heeft hiervoor een voorstel gedaan om de Aarhusverordening
te wijzigen waarbij de voor verzoeken tot interne herziening van ngo ‘s vatbare besluiten
worden uitgebreid, van besluiten met individuele strekking naar besluiten van algemene
strekking, en van besluiten die strikt op de milieutitel van het VWEU zijn gebaseerd
naar besluiten die gevolgen hebben voor het milieu. Nederland en andere lidstaten
hadden om een voorstel voor wijziging van de Aarhusverordening verzocht nadat het
nalevingscomité in het kader van het Verdrag van Aarhus had geconstateerd dat de mogelijkheden
voor ngo’s om op te komen tegen besluiten van de EU-instellingen te beperkt zijn.
Ook dit kader van de Aarhusverordening is dus niet sectorspecifiek maar toepasselijk
in alle milieudomeinen en zelfs daarbuiten als er gevolgen voor het milieu van een
besluit zijn te verwachten.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie maken zich tegelijkertijd zorgen over
bedrijven die misbruik maken van ons rechtssysteem om ngo’s en bezorgde burgers ervan
te weerhouden publiekelijk kritiek te uiten of naar de rechter te stappen bij mistanden.
Multinationals die het onderwerp zijn van misstanden spannen rechtszaken aan met het
oogmerk om een kritische partij te intimideren en tot zwijgen te brengen, de zogenaamde
Strategic Lawsuit Against Public Participation (SLAPP). Het voornaamste doel van een
SLAPP is het stoppen van activisme. Het verbeteren van de toegang tot de rechter moet
volgens deze leden parallel blijven lopen aan inspanningen om misbruik van deze toegang
te voorkomen, juist om ngo’s, maar ook journalisten, onderzoekers en bezorgde burgers
te beschermen. In 2018 bevestigde de Minister van Justitie & Veiligheid dat er geen
zicht is op de aard en omvang van civiele procedures die in dit kader worden aangespannen
tegen journalisten en deed de toezegging hier een eerste onderzoek naar te laten doen
(Kamerstuk 28 684, nr. 524). Deze vragen of hier uitvoering aan is gegeven en wat het resultaat hiervan was.
Is de Minister bereid om een breder onderzoek in te stellen dat ingaat op de dreiging
die SLAPP’s vormen voor het werk van ngo’s, activisten, onderzoekers en journalisten
en de belemmering die het vormt voor effectieve rechtstoegang bij constatering van
ernstige mistanden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij allereerst naar de Mediabegrotingsbrief
20214 van 19 november 2020 van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
paragraaf 4.2, over bedreiging van journalisten en persvrijheid. In aanvulling hierop,
voor zover de SLAPPs binnen de grenzen van bestaande wet- en regelgeving blijven,
dat wil zeggen zelf ook gebruik maken van de hun toekomende rechten en mogelijkheden
die te handhaven, is vooral de (civiele) rechter aan zet, die erop moet toezien (en
dat ook effectief doet) dat geen misbruik van (proces)recht gemaakt wordt en daar
indien dat het geval is, ook consequenties aan verbindt.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn voorts van mening dat de verbetering
van de rechtstoegang op zichzelf niet toereikend is. Bij voorbaat moet ervoor worden
gezorgd dat het niet langer nodig is dat burgers via de rechter milieuafspraken af
moeten dwingen. Het strafrecht is een effectief middel om milieudelicten tegen te
gaan, maar alleen wanneer sancties voldoende zijn, handhaving effectief is en bestuurlijke
medewerking wordt verleend. Dit is lang niet in alle landen het geval. Zo zijn er
EU-landen waar een sterke rechtstaat ontbreekt en waar niet kan worden uitgegaan van
de bereidheid van autoriteiten om bedrijven die wetten overtreden te vervolgen. Bovendien
houden bedrijven rekening met eventuele financiële sancties van het plegen van milieudelicten,
vaak maar een schijntje ten opzichte van de te behalen winst. Daarom zijn deze leden
van mening dat inspanningen op nationaal- en regionaal niveau parallel moeten blijven
lopen aan de ontwikkeling van wetgeving op internationale schaal. Is de Minister het
met deze leden eens dat complementaire internationale wetgeving noodzakelijk is om
wanbeleid te bestrijden? Een internationaal verbod op ecocide uitgevoerd door een
instituut zoals het Internationaal Strafhof kan door zijn complementaire functie de
bereidheid van overheden vergroten om beter te handhaven en te vervolgen op nationale
schaal. Voorts zorgt een internationaal verbod waar strafrechtelijke sancties op staan
bij voorbaat al voor een afschrikkende werking op bedrijven die van plan zijn zich
schuldig te maken aan milieudelicten. Kan de Minister hierop reflecteren?
Ecocide is geen op zichzelf staand misdrijf onder het Statuut van Rome inzake het
Internationaal Strafhof. Om het Internationaal Strafhof rechtsmacht over het misdrijf
ecocide als zodanig te geven zou amendering van het Statuut nodig zijn. Sinds de totstandkoming
van het Statuut van Rome in 1998 is het gebruik dat de belangrijkste besluiten van
de Vergadering van Verdragspartijen bij consensus genomen worden. Dit geldt ook voor
amendementen van het Statuut. Verdragspartijen die een amendement hebben voorgesteld
of dit overwegen, maar tot de conclusie komen dat hun voorstel niet op consensus kan
rekenen, zullen dit voorstel daarom intrekken of hier anderszins van afzien. Zonder
de bereidheid van overheden van Statenpartijen bij het Strafhof zal ecocide dan ook
geen misdrijf onder het Statuut van Rome worden. Daarmee is het dan ook niet mogelijk
om de bereidheid van overheden te vergroten om beter te handhaven en te vervolgen
op nationaal niveau. Daar komt nog bij dat het Statuut van Rome inzake het Internationaal
Strafhof niet met zoveel woorden stelt dat de Statenpartijen de misdrijven omschreven
in het Statuut ook daadwerkelijk op nationaal niveau strafbaar moeten stellen. Het
kabinet leest deze verplichting overigens wel in het Statuut.
De Europese Commissie heeft in 2019 de richtlijn inzake de bescherming van het milieu
door middel van het strafrecht (richtlijn 99/2008/EC) geëvalueerd en is een publieke
consultatie gestart om vervolg te geven aan de bevindingen van de evaluatie. Uit de
evaluatie volgt dat de richtlijn niet zo uniformerend is geweest als van tevoren was
beoogd. Omdat het een richtlijn betreft, heeft deze geen rechtstreekse werking in
de lidstaten als het gaat om de wijze van bestraffen (bestuursrechtelijk of strafrechtelijk).
Ondertekenaars
-
, -
, -
Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
B. Schuurkamp, adjunct-griffier