Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over voortgangsrapportage en Jaarplan Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn (Kamerstuk 31288-885)
2020D51299 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 11 november 2020 inzake de Voortgangsrapportage
en het Jaarplan Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn (Kamerstuk 31 288, nr. 885).
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De griffier van de commissie, De Kler
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
5
•
Inbreng van de leden van de SP-fractie
6
•
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
7
II
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
8
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Voortgangsrapportage en het
Jaarplan Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn en hebben hierover nog enkele vragen
en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de werkgroep studentenwelzijn een samenwerking
is tussen vertegenwoordigers van onder andere het Interstedelijk Studenten Overleg
(ISO) en de Landelijke Studentenvakbond (LSVb). Op welke manier haalt de Minister
van studenten informatie op rondom het thema studentenwelzijn, los van deze organisaties?
Is er bijvoorbeeld gesproken met studentvertegenwoordigers binnen instellingen of
met studie-, student- of sportverenigingen? Zijn er bijvoorbeeld ook enquêtes gehouden
onder grote groepen studenten, zodat er een beter beeld ontstaat van studentenwelzijn
onder alle studenten, zo vragen deze leden.
De leden merken op dat er studenten zijn met een extra ondersteuningsvraag. In hoeverre
wordt er hier ook naar hoogbegaafde studenten gekeken? Waarom zijn zij geen onderdeel
binnen de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn? Is de Minister bereid om hier alsnog
expliciet aandacht voor te vragen, zo vragen de leden.
De leden van voornoemde fractie lezen dat verschillende instanties verantwoordelijk
zijn voor (financiële) ondersteuningsmogelijkheden. Hoe ervaren studenten dit en tot
wie kunnen zij zich richten in het geval van vragen? Wie is er eindverantwoordelijkheid
in het geven van de juiste ondersteuning? Is de Minister het met deze leden eens dat
het logisch is dat de instelling uiteindelijk de verantwoordelijkheid krijgt tot het
verstrekken van de juiste informatie? Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie lezen dat er binnen een hoger onderwijsinstelling niet
altijd voldoende kennis aanwezig is om de gewenste en noodzakelijke ondersteuning
te bieden. Bij wie hoort volgens de Minister deze kennis te liggen en hoe gaat ze
dit borgen? Is de Minister van mening dat hier een speciaal persoon voor moet worden
aangesteld of dat dit in brede zin bij meerdere werknemers van de onderwijsinstelling
moet liggen, zodat je als instelling niet afhankelijk bent van één of een kleine groep
medewerkers, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 11 november 2020 inzake de Voortgangsrapportage
en het Jaarplan Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn. De leden van de CDA-fractie
hebben nog enkele vragen.
Inzake een volledige en laagdrempelige informatievoorziening, vernemen de leden van
de CDA-fractie graag of het klopt dat al twee jaar wordt gesproken over een landelijke
website over studeren in het hoger onderwijs. Graag ontvangen deze leden een toelichting
waarom dit proces zo lang duurt en wanneer verwacht wordt dat er een website gelanceerd
kan worden.
In hoeverre hebben de instellingen zicht op hoe vaak mantelzorgers aanspraak maken
op het profileringsfonds? Kan de Minister tevens aangeven hoe Mezzo betrokken is bij
de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn?
Wat bedoelt de Minister met de zin: «In samenspraak met de VSNU1, de Vereniging Hogescholen, ISO en LSVb wordt ook nagegaan of het wenselijk is om
de kwaliteitsaspecten in het accreditatiekader, rondom studenten met een functiebeperking,
uit te breiden naar studentenwelzijn»? In hoeverre overlapt dit met het idee van de
CDA-fractie om een instelling in aanmerking te laten komen voor het nieuwe bijzonder
kenmerk «zorg en welzijn»?
De leden van deze fractie lazen recent over het initiatief «caring universities».
Kan de Minister dit initiatief toelichten, mede in het licht dat zij niet aan de slag
wilde gaan met het bijzondere kenmerk «zorg en welzijn»? Kan zij daarbij tevens aangeven
waarom er voor een Engels woord is gekozen en waarom dit enkel toegespitst is op universiteiten?
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Voortgangsrapportage
en het Jaarplan van de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn. Zij wensen enkele vragen
en opmerkingen aan de Minister voor te leggen.
De leden van de D66-fractie lezen dat de werkgroep gericht is op de implementatie
van de Gezamenlijke Ambitie Studentenwelzijn, waarbij het aan elke instelling afzonderlijk
is om hier invulling aan te geven. Deze leden vragen de Minister toe te lichten op
welke manier de instellingen in kaart brengen welke knelpunten er ten aanzien van
inclusie of studentenwelzijn zijn. Bestaat hier een uniforme methode voor? Op welke
wijze wordt gemonitord of de knelpunten effectief zijn aangepakt? Is er voor instellingen
voldoende kennis voorhanden om «evidence based» beleid te formuleren?
De leden van deze fractie lezen in de Voortgangsrapportage dat het ISO een monitor
studententevredenheid studentenwelzijn opzet. Zij vragen de Minister of zij toe kan
lichten hoe deze monitor opgezet wordt. Werkt de monitor bijvoorbeeld met een aparte
survey of maakt het onderdeel uit van de Nationale Studenten Enquête?
De leden merken op dat in de praktijk adequate informatievoorziening een knelpunt
voor studenten met een ondersteuningsbehoefte kan zijn. Zij waarderen dat de Minister
en het Expertisecentrum inclusief onderwijs (ECIO) een landelijke website voor studenten
met een ondersteuningsbehoefte over studeren in het hoger onderwijs ontwikkelen. Zij
vragen de Minister te verhelderen welke kaders er aan het landelijk informatiepunt
gesteld worden en of de website het landelijk informatiepunt is.
De leden van voornoemde fractie vragen de Minister in hoeverre de Europese standaarden
voor het accreditatiekader aandacht besteedt aan studentenwelzijn. Zijn er meer landen
binnen de Europese Unie die studentenwelzijn, of adequate voorzieningen voor studenten
met een ondersteuningsbehoefte, hebben opgenomen in het accreditatiekader? Betekent
het besluit van de werkgroep om «in te zetten op monitoring in plaats van opnemen
in het accreditatiekader» dat reeds besloten is dat studentenwelzijn geen onderdeel
zal uitmaken van het accreditatiekader?
De leden constateren dat de Inspectie van het Onderwijs in de Staat van het Onderwijs
signaleert dat de bekendheid van het profileringsfonds laag is. Het Centraal Planbureau
(CPB) maakte onlangs bekend dat een kwart van de rechthebbende studenten geen gebruikt
maakt van de aanvullende beurs. Heeft de Minister een indicatie van de omvang van
de groep studenten met een ondersteuningsbehoefte die geen beroep doen op het profileringsfonds
terwijl zij daar wel aanspraak op maken? Op welke wijze wordt de informatievoorziening,
en indien van toepassing de aanvraagprocedure, rondom het profileringsfonds verbeterd?
In hoeverre acht de Minister de naam profileringsfonds passend voor een fonds dat
niet gericht is op «profilering» maar onder andere op het financieel ondersteunen
van studenten met een ondersteuningsbehoefte?
De leden van de D66-fractie constateren dat onderwijsinstellingen in het funderend
en middelbaar beroepsonderwijs een proactieve, faciliterende rol moeten spelen in
het ondersteunen van leerlingen en studenten. Ze vragen bijvoorbeeld bij de aanmelding
of de leerling of student extra ondersteuning nodig heeft. De schoolt stelt dan binnen
zes weken samen met de ouders en/of leerling of student een «ontwikkelingsperspectief»
op, waarin staat welke ondersteuning de leerling of student krijgt en, indien nodig,
welk afwijkend programma de leerling of student doorloopt (zie bijvoorbeeld Wet op
het voorgezet onderwijs, artikel 26). Vanuit studenten met een ondersteuningsbehoefte
in het hoger onderwijs is het geluid dat de instelling soms een passieve houding heeft
en de student proactief binnen de instelling op zoek moet gaan naar het «juiste loket».
Ze moeten zelf melden dat ze extra ondersteuning nodig hebben, welke ondersteuning
ze nodig hebben en de extra ondersteuning soms per vak of tentamen aanvragen. In het
verslag van het schriftelijk overleg over het Nationaal actieplan diversiteit en inclusie
(Kamerstuk 29 338, nr. 226) geeft de Minister aan dat er in het hoger onderwijs ook sprake is van passend onderwijs,
maar dat het maatwerk wordt genoemd. Deze leden vragen de Minister toe te lichten
wat het maatwerk omhelst, hoe dat wettelijk verankerd is en of dat ook onder andere
met een zorgplicht en recht op een ontwikkelingsperspectief gepaard gaat. Tot slot
vragen deze leden of de Minister bereid is om de werkgroep te vragen te verkennen
of het mogelijk en wenselijk is om bij de aanmelding van de student al te vragen of
een student een ondersteuningsbehoefte heeft, zodat na inschrijving de betreffende
functionaris van de instelling actief contact met de student kan opnemen.
De leden van de D66-fractie lezen in het jaarplan dat de positie en de belemmeringen
van studerende moeders en zwangerschapsverlof in het hoger onderwijs worden verkend.
Deze leden onderschrijven dat ook voor hen het hoger onderwijs voldoende toegankelijk
en flexibel zou horen te zijn. Is de Minister bereid om de verkenning voor de zomer
van 2021 met de Kamer te delen, zo vragen zij.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
Voortgangsrapportage 2019–2020 en het Jaarplan 2020–2021 van de Landelijke Werkgroep
Studentenwelzijn. Om te beginnen vinden de voornoemde leden het goed dat de Minister
het onderwerp van studentenwelzijn geagendeerd heeft door de Landelijke Werkgroep
Studentenwelzijn in te stellen. Toch kunnen de leden niet anders dan constateren dat
de ondernomen acties onvoldoende zijn om de psychische problemen onder studenten serieus
aan te pakken. Derhalve hebbe de voornoemde leden enkele vragen.
Een onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), het Trimbos-Instituut
en het Amsterdam UMC wees in 2019 uit dat 69% van de studenten prestatiedruk ervaart
en 53,3% van de studenten last heeft van angst- en/of depressieklachten.2 In haar brief van 24 november 2020 inzake «Monitoring gevolgen COVID-19 in mbo en
ho» schrijft de Minister zelf ook dat de coronacrisis en het daarbij komende thuis
studeren veel druk heeft gelegd op het welzijn van studenten (Kamerstuk 31 524, nr. 479). In de Voortgangsrapportage 2019–2020 en Jaarplan 2020–2021 van de Landelijke Werkgroep
Studentenwelzijn lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat er best practices gedeeld
zijn, inventarisaties uitgevoerd zijn, bijeenkomsten gehouden zijn en relevante ontwikkelingen
gemonitord zijn. Het staat voor deze leden buiten kijf dat de voornoemde activiteiten
waardevol en relevant zijn. Echter, deze leden zijn wel van mening dat dit vooral
het bestrijden van symptomen is en niet het aanpakken van de oorzaken van psychische
problemen onder studenten. Zo zal bijvoorbeeld betere informatievoorziening studenten
met psychische problemen kunnen helpen, maar zal het niet kunnen voorkomen dat studenten
psychische problemen ervaren. Wat is de reflectie van de Minister op hierop? Wat zijn
volgens de Minister de hoofdoorzaken van psychische problemen onder studenten?
Kan de Minister uiteenzetten of er verschillen bestaan tussen groepen studenten? Hoe
zit het met studenten die een andere taal spreken en studenten met diverse culturele
achtergronden? Kan de Minister uiteenzetten of er verschillen bestaan tussen mannelijke
en vrouwelijke studenten en de mate van angst- en/of depressieklachten? De leden vragen
of de Minister daarnaast kan ingaan op in hoeverre studenten met een functiebeperking,
angst- en/of depressieklachten ervaren? Maakt het daarnaast uit voor studenten of
zij lid zijn van een studie- of studentenvereniging? Is er onderzoek gedaan naar de
mate van eenzaamheid onder studenten? Zo nee, is de Minister bereid hiertoe onderzoek
te doen, zo vragen de leden.
Voorts zijn de leden van voornoemde fractie benieuwd naar welke acties de Minister
heeft ondernomen om deze oorzaken te adresseren. Deze leden zijn benieuwd of er relatie
is tussen studieprestaties en studentenwelzijn. Is er een relatie met rendementsmaatregelen,
zoals de druk van het bindend studieadvies? Is de Minister bereid om dit te onderzoeken
zodat er gerichte maatregelen genomen kunnen worden om studentenwelzijn te verbeteren?
Ziet de Minister een relatie met de tekorten in de jeugdzorg en in de geestelijke
gezondheidszorg (GGZ) en het toegenomen aantal studenten met psychische klachten?
De leden constateren dat veel jongeren op wachtlijsten staan en hiermee essentiële
hulp missen. Is de Minister het met deze leden eens dat hiermee de problemen met het
welzijn van studenten ook groter worden? Zo nee, waarom niet? Is de Minister hierover
in gesprek met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Kan de Minister
aangeven of hogescholen en universiteiten voldoende studentenpsychologen in dienst
hebben om studenten voor wie dat nodig is te helpen, zo verzoeken deze leden.
Ziet de Minister mogelijkheden om de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn meer te
laten focussen op de oorzaken van psychische problemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja,
welke acties is de Minister voornemens hiertoe te ondernemen, zo vragen de leden van
de GroenLinks-fractie.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de Voortgangsrapportage en het
Jaarplan Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn. Zij zijn verheugd dat er de afgelopen
jaren in toenemende mate aandacht is gekomen voor dit belangrijke onderwerp. Nog wel
hebben zij hierover enkele vragen en opmerkingen.
Deze week bleek meldde het CPB dat studenten die recht hebben op een aanvullende beurs,
daar niet altijd gebruik van maken. Naar schatting loopt een kwart van de eerstejaarsstudenten
daardoor gemiddeld € 175 aan maandelijkse beurs mis. In plaats daarvan hebben zij
wellicht een bijbaan of steken zij zich maandelijks meer in de schulden dan nodig
is met de eventuele gevolgen voor hun welzijn van dien. De LSVb noemde dit al een
kwalijke zaak en verweet dit aan een gebrek aan voorlichting. Veel studenten zouden
niet weten dat zij voor een aanvullende beurs in aanmerking komen. De leden van de
SP-fractie vragen op welke wijze aankomende studenten en huidige studenten erop worden
gewezen dat zij mogelijk in aanmerking komen voor een aanvullende beurs. Wat gaat
de Minister samen met de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en de hogescholen en universiteiten
doen om dit te verbeteren?
De leden van de SP-fractie maken zich nog steeds zorgen over de bekendheid van het
profileringsfonds. Juist in deze tijd waarin studenten wat extra ondersteuning nodig
hebben, is het van belang dat studenten hun weg naar het profileringsfonds weten te
vinden. Deze leden zijn benieuwd wat de Minister en de instellingen doen om deze bekendheid
te vergroten. Zij zijn daarnaast van mening dat studenten actief geïnformeerd moeten
worden over het bestaan en de mogelijkheden van het profileringsfonds, bijvoorbeeld
door voorlichting tijdens hun introweek of via e-mail. Hoe kijkt de Minister hiernaar,
zo vragen de leden.
Eerstejaarsstudenten zijn hun studie begonnen in een uitzonderlijke tijd. Fysiek contact
met docenten en medestudenten is er niet of nauwelijks. Introweken zijn beperkt doorgegaan,
waardoor studenten hun studentenstad, medestudenten, docenten, opleiding en onderwijsinstelling
minder hebben kunnen leren kennen. Extra aandacht voor deze groep studenten is op
zijn plaats, wat de leden betreft. Daarom vragen deze leden in hoeverre deze eerstejaarsstudenten
worden begeleid en in de gaten worden gehouden?
De handreiking studentenwelzijn in corona-tijd gaat alleen over studenten met een
ondersteuningsbehoefte. De leden van de SP-fractie zijn echter van mening dat iedere
student wellicht baat heeft bij een handreiking studentenwelzijn in corona-tijd. Deze
leden vragen of deze handreiking uitgebreid kan worden naar alle studenten. Daarnaast
gaat de voortgangsrapportage niet in op de huidige situatie. De leden van de SP-fractie
hebben het idee dat, hoewel de coronamaatregelen wel worden genoemd, er niet voldoende
wordt ingegaan op de implicaties en gevolgen van het coronabeleid voor studenten,
docenten en instellingen. Deze leden vragen daarom of de Minister hier wat dieper
op in kan gaan.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid hebben met interesse kennisgenomen
van de voortgangsrapportage en het jaarplan. Zij danken het kabinet voor het delen
hiervan en hebben enkele punten ter verduidelijking en enkele zorgen die zij willen
delen.
In het kader van aandacht voor een meer inclusief hoger onderwijs studieklimaat, ontvangen
de leden van de PvdA-fractie met enthousiasme de inzet van deze werkgroep op het gebied
van gelijke kansen creëren voor studenten met een beperking. Immers erkennen ook deze
leden dat er helaas veel taboes bestaan rondom fysieke of mentale beperkingen en dat
dit grote invloed kan hebben op individueel niveau. Alhoewel de leden de ondernomen
acties toejuichen, zijn er nog significante zorgen over de inzet op dit thema in de
context van de huidige coronacrisis. De leden zouden daarom graag verdere inkleuring
ontvangen van het kabinet over welke mogelijke additionele maatregelen zij voorzien
vanwege de huidige situatie omtrent studentenwelzijn. Deelt het kabinet de mening
dat deze voortgangsrapportage reflecteerde op een geheel andere realiteit en dat het
belangrijk is om vooruit te blikken, in plaats van enkel volgend jaar terug te kijken
op het studentenwelzijn van 2020–2021?
De leden van voornoemde fractie zien de inzet van de werkgroep omtrent psychische
gezondheid. Echter, er gaan al enige tijd geluiden op dat de huidige ondersteuning
van studenten die het psychisch zwaar hebben niet voldoende is. Erkent het kabinet
dat er sprake is van wachttijden voor psychische ondersteuning op veel instellingen?
Deelt het kabinet de mening van deze leden dat juist in een tijd van veel onzekerheid
er moet worden ingezet op psychische ondersteuning? Is het kabinet bereid hier toch
meer mogelijk te maken door met organisaties van instellingen en vertegenwoordigers
van studenten in gesprek te treden om te onderzoeken wat er nodig zou zijn om knelpunten
te verhelpen? Kan het kabinet hierbij aangeven hoe invulling wordt gegeven aan de
uitvoering van de motie van de leden Kerstens en Van den Hul over de capaciteit van
studiebegeleiding en psychologische ondersteuning3?
De leden van deze fractie zouden graag meer inzicht krijgen in het gebruik van profileringsfondsen.
Kan de Minister aangeven of deze fondsen bekend zijn bij alle studenten die hier aanspraak
op zouden kunnen maken? Weten studenten in voldoende mate dat deze fondsen uitkomst
kunnen bieden in geval van ziekte en daaropvolgende studievertraging? Is het kabinet
bereid in te zetten op het beter bekend maken van deze financieringsmogelijkheid om
te voorkomen dat studenten onnodige financiële tegenslagen krijgen?
De leden van de PvdA-fractie hebben nog enkele zorgen met betrekking tot in welke
mate de huidige coronarealiteit wordt meegenomen in de plannen voor 2020–2021 inzake
aandacht voor een meer inclusief hoger onderwijs studieklimaat. Kan het kabinet duidelijk
aangeven op welke manier de context van de coronacrisis consistent wordt meegenomen
in de aanpak? Op welke manier zal de werkgroep open en transparant worden meegenomen
in de uitvoering van nieuwe maatregelen, de verkenningen van bestuurlijk draagvlak
en de monitoring van adviezen? Kan de Minister toelichten op welke manier het plan
van aanpak «zachte landing» van eerstejaarsstudenten zal worden voortgezet? Hoe wordt
verzekerd dat maatregelen bij de actuele situatie van studenten blijft passen, zo
vragen deze leden.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
E.C.E. de Kler, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.